Als kind van een jaar of zeven keerde ik ooit uit school terug en raakte ik verzeild in een groep met losse flodders schietende Nederlandse soldatne. Ik weet nog heel goed: ze lagen aan beide kanten van de weg. Toen raakte ik in paniek!! 'Waarschijnlijk kwamen er toen toch weggedrukte oorlogs gevoelens boven. Het was de enige keer dat ik het in mijn broek heb gedaan. Ik kwam huilend thuis en toen mijn moeder vroeg waarom ik huilde kon ik het met geen mogelijkheid zeggen omdat ik het zelf niet wist.
We kregen eigenlijk niet zo heel veel bezoek bij ons thuis. Maar zo af en toe kwam er weleens een oom uit Den Haag. Soms nam hij wel eens wat mee, meestal een potlood, een gummetje of een schoolschrift. Nou daar had ik niet zo'n behoefte aan. Om de een of andere reden had ik een hekel aan die man. Als hij kwam dan vroeg ik toch wel met enige hoop:"Hebt U wat meegebracht? Ën eens toen het antwoord negatief was trapte ik hem tegen zijn schenen. Mijn moeder vertelde dat ik ooit een dooie rups vond en die wilde ik begraven. Met een echt kruis boven op dat grafje. Maar eerst vroeg ik hoe die oom z'n achternaam was. Toen pakte ik een papiertje, schreef zijn naam er op en legde dat op de begraven rups. "RUPS w........ stond er. Een doodwens ????
Toen de oorlog in 1945 ten einde liep keerden we een paar maanden erna met paard en wagen en wat schamele huisraad weer terug naar wat eens ons huis was geweest, maar nu meer op een ruine leek. Maanden lang hadden wind en regen vrij spel gehad. Soldaten van beide partijen hadden het uitgewoond, ramen waren verbrijzeld en de voordeur was er uit geblazen, een enorm gat was in het dak geslagen door een voltreffer en vanuit de slaapkamer zag je de vredelievende wolken overdrijven. Moeder schreide, vader liepen de tranen over zijn beginnende stoppelbaard en ik keek als vierjarig knaapje verbaasd naar dit alles. Maar al gauw kwamen de kriebels om aan te pakken en nadat de eerste noodvoorzieningen waren getroffen, werd het huis van boven nar onder schoongeboend. Elk emmertje water moest bij onze overburen gehaald worden en over een afstand van 125 meter vervoerd worden alvorens er geschrobd kon worden. Electriciteit en stromend water was er nog niet in augustus 1945. De kolenboer M. had gelukkig een pom waar fris heerlijk koel water gepopt kon worden. En zo hielpen we elkaar. Ook kwam het voor dat je je eigen bezittingen bij een ander aantrof. Ieder die terugkeerde had datgene wat hij goed gebruiken kom maar meegenomen. "gevonden"heette dat toen, maar met behulp van de dorpsveldwachter werden meestal de zaken minnelijk geschikt. Zo kwam ook ons vloerkleed weer boven water dat enkele huizen verderop "terecht was gekomen". Als kind dong er althans bewust niet veel van dit alles tot mij door. Misschien dat er in mijn onbewuste van dit hele oorlogsgebeuren meer is blijven hangen dan ik besef, maar een trauma of andere angsten heb ik er zeker niet van over gehouden. Toen brak in 1946/47 een gelukkige tijd aan. De tijd van wederopbouw. Hard werken, maar ook resultaat zien. Vele zaken waren destijds öp de bon". Zo ook kleding, stoffen enz. Ik herinner me nog heel goed hoe moeder een wollen trui, die ondertussen te klein was geworden uittrok - ik moest dan vaan de wollen kluwen ophouden- en er weer een nieuwe van breien. Ook herinner ik mij dat van vaders broek een jongensbroek werd geknipt door een groot stuk van de pijpen af te halen en de taille wat in te nemen. Het paste voor geen meter, maar iedere jongen liep er zo bij ,dus gepest werd je zeker niet. Ik speelde vaak in en om het huis en vormde samen met sjaakie en Otto een trio, waarbij ook veel ruzie voorkwam: drie is te veel. Zo moest mijn moeder mij eens van het grindpad van Otto aftrekken omdat we al ruziend lagen te rollebollen. Met zes jaar kwam er een eind aan het zorgenloze leventje, het spelen met water, modder en zand, het maken van "vogelnestjes"op het grasveld van het braakliggende terreintje naast ons huis. Ik ging naar een driemansschooltje langs het spoor, ongeveer 2 kilometer lopen van ons huis en kwam bij juffrouw Maassen in de klas. Een lieve juf, waar ik via het leesplankje van aap-noot-mies al vrij snel leerde lezen. Het hoofd van die school was de oude heer Wieringa, wiens neefje bij mij in de klas zat. Die noemden wij Piggelmee. Ik was bang voor het hoofd der school. In de middelklassen zwaaide meester Snoeier de scepter. Hij had een leuke blonde dochter die Wilma heette, maar daarover later. Drie gebeurtenissen uit die tijd staan me nog helder voor ogen. Ten eerste dat ik op een dag mijn spaarvarken mee naar school nam en de inhoud royaal uitdeelde aan een ieder die belangstelling had voor mijn stuivers, dubbeltjes en kwartjes. En dat waren er heel wat. Gelukkig had mevrouw Engels, tante Dien- want alle bekenden werden door ons tante genoemd, ook al waren ze zelfs in de verte geen familie van ons, het allemaal zien gebeuren en ze berichtte mijn moeder over het voorval die al snel kwam aangefietst en onder de les van de juf inbrak en hijgend haar verhaal deed, waarna een algemene collecte werd gehouden. Teleurgesteld gaven de meeste kinderen hun schat weer terug , alleen Dikkie van de groenteboer hield zich stil en deed alsof zijn neus bloedde. Hoewel ik eerlijkshalve toch moet toegeven dat hij na enige aandrang ook zijn kwartje inleverde. Een tweede voorval was dat ik om 10.45 uur plotseling thuis kwam omdat ik kennelijk nog niet over een exct tijdsbesef beschikte en meende dat het middagpauze was. Mijn moeder schrok en bracht me achterop de fiets gauw weer naar school, waar overigens niemand nog iets had opgemerkt. Als ik bij moeder op de fiets zat vroeg ze steeds om een kusje (Het was zo'n zitje aan het stuur) en dan moest ik mij omdraaien en haar een tuut geven. Later als puber moest dat ook bij twee collega-dames van de inrichting en daar had ik zo'n hekel aan dat als ik ze in de verte zag aankomen ik wegvluchtte tot in de verste en donkerste hoek van de tuin. Dat zal wel bij het kippenhok geweest zijn. Over dat kippenhok zal ik straks nog een interessant verhaal vertellen.
Wat ik me nog levendig kan herinneren was dat in de kelder van onze overburen, de kolenboer, wij 3 of 4 dagen verbleven . Hun zoontje O. die even oud was als ik, had van zijn vader een enorme houten vrachtauto met oplegger gekregen. Een oplegger zo groot dat ik er met gemak in paste. Na die dagen, waar de Engelsen boven ons hoofd een complete operatiekamer hadden ingericht, begonnen de geallieerden op te trekken naar O. en de Duitsers kwamen vanuit het westen en noorden achter hen aan. Het ene moment waren we bevrijd en wellicht hebben sommige burgers hun zorgvuldig bewaarde driekleur uitgehangen, maar korte tijd daarna waren we weer als vanouds bezet. En erger nog : de moffen maakten van het hele gebied Sperrgebiet, en dat hield in dat de hele bevolking zijn en haar biezen moest pakken en elders toevlucht zoeken. Mijn ouders gingen met hun kinderwagen met mijnzeven maanden oude zusje er haastig vandoor.Een korte wapenstilstand maakte het mogelijk om tussen de linie door te vluchten en via de buunderkamp, planken wambuis, Otterlo belanden we na 2 dagen in Ermelo. Later hebben mijn vrouw en ik die tocht nog eens te voet gemaakt om te weten wat dat voor mijn ouders betekend heeft. Maar ten eerste hadden we niet 2 kleine kinderen bij ons en natuurlijk ondervonden we ook niet de stress die mijn ouders ongetwijfeld gevoeld hebben. Twee ongetrouwde wijk zusters, de gezusters Binnendijk, hebben ons meer dan een half jaar onderdak gegeven en ik blijf hen daar mijn hele leven dankbaar voor. Mijn vader vond zelfs in die laatste oorlogs maanden werk in de psychiatrische inrichting aldaar. Een minder mooi voorval tijdens ons verblijf was dat de zeer orthodoxe boeren uit de omgeving de zusters af en toe etenswaren toestopten maar daarbij zeiden dat het voor hun was en niet voor die evacuees. Die had God immers gestraft en dus hadden ze het niet verdiend. Dat deed pijn!
Na dit vreedzame begin - de allereerste herinneringen- komen donkere wolken aandrijven. Het is een schitterende zondag in september. Om precies te zijn 17 september 1944. Niemand beseft dat de slag om Arnhem op het punt staat om uit te breken.De bevolking van het dorpje W. gaat ter kerke zoals gewoonlijk, maar al gauw beseft men in de kerk dat het wel erg onrustig is in de lucht. Steeds het gebrom en gezoem van geallieerde vliegtuigen, maar dit keer niet op weg om Duitse steden en industriegebieden te bombarderen. De dominee kort de preek in en beeindigt de dienst, maar terwijl de diakenen het collectegeld nog tellen vallen de eerste bommen en diegenen die nog veilig hun huis bereikten worden al gauw geconfronteerd met chaos, dood en verdriet. Tientallen doden vallen er in het centrum van het dorp bij die eerste aanval. Gelukkig woonden wij destijds aan de rand van het dorp en kregen we bij de tweede aanval de volle laag, maar in die paar minuten kregen mijn ouders de gelegenheid om snel mijn zusje en mij in de kelder te laten schuilen. Ze lagen half over ons heel op een bult aardappelen om ons tegen granaatscherven te beschermen. Het duurde maar heel kort, maar de ravage was enorm. Toen vader poolshoogte nam zag hij dat de fietsenschuur een voltreffer had gehad, de perenboom was niet meer en de derde bom was dwars door het dak, de logeerkamer en de voorkamer gegaan, rakelings langs het schuilende gezin in de kelder. De dag daarop verhuisden we naar de overbuurman, onze kolenboer, omdat hun huis gespaard was gebleven en omdat zij over een heel grote kelder beschikten, waar uiteindelijk 17 mensen beschutting zochten. Ondanks de schokkende ervaring spraken vele getuigen later nog jaren over het schouwspel dat zich kort na de bombardementen afspeelde. Duizenden prachtig gekleurde, zijden parachutes ontvouwden zich boven de bloeiende heide en zweefvliegtuigen brachten jeeps, artillerie en opvouwbare fietsen aan de grond. Onze oude kolenboer waagde zijn leven door het korenveld achter zijn huis in te rennen op jacht naar enkele kostbare zijden parachutes.
Het is hoogzomer. De gordijnen van de ouderlijke slaapkamer waar ik als driejarige kleuter een middagslaapje doe zijn gesloten, maar het zomerzonlicht schijnt er doorheen en omdat het slaapkamerraam open staat dringen vage geluiden tot mij door: mijn vader die in de groentetuin werkt, een passerende trein , want wij woonden slechts 100 meter van het station van het kleine dorpje W. Verder is het stil en zijn er slechts "natuurgeluiden"te horen: het ruisen van de warme zomerwind, de koerende duiven , het tjilpen van de talrijke mussen en in de verte enkele mensenstemmen.
Een andere keer werd ik wakker, 's morgens vroeg, en werd ik gewaar dat mijn beide ouders al heel vroeg waren opgestaan om de overvloedige oogst bonen uit eigen tuin te oogsten en te verwerken. Daarvoor gebruikten ze een machientje waar je twee bonen tegelijk bovenin kon stoppen en onderin kwamen de versneden bonen weer te voorschijn en vielen ze direct in een grote pan die later die dag, na toevoeging van zout, opgezet werd en verwerkt in weckflessen. Want onder het huis was een niet al te grote kelder met heel veel planken langs de kelderwanden, waar de weck opstond en dat kon van alles zijn: ingemaakte pruimen, allerlei soorten groenten enz.