Het leek te verhelderen de spitse uitspraken volgden elkaar plots op Een dag vol onverwachtge impulsen verblindend raak confrontaties als spiegels boodschappen van mensen vertalende gebeurtenissen als opdringerige kinderen toevallige herhalingen uit een ver verleden herkende muziek grijs gedraaid Waar wil het leven met mij naartoe? de waanzin nabij is de deur naar wit en licht nog steeds dicht Wat roep je?
Soms kom ik mijn kluizenaarsgen weer tegen. Dan wil ik enkel stilte, alleen zijn, zonder enige druk of doel. Dan blijf ik onbeschroomd aan de kantlijn staan. Ik peins en droom wat voor me uit. Opa tuurde uren aan zijn venster en dacht na over de doden van die week. Vader trok zich terug in zijn bureau en zocht naar zoekgelegde teksten. Nonkel bleef een jaar weg zonder woorden. Tante kon niet komen want ze moest haar tuintje doen. En de tsaar deed het grootser, hij bouwde zich een hermitage.
Vandaag is ze er, de zon. Ook al verwelkom ik ze van harte, mijn hart suft. Het voelt zich niet aangesproken. Ik houd me doofstom en beweeg traag, slaapdronken van drukke dromen. Gemeten en gezond verklaard, kijk ik van op afstand toe. Ik ben er niet. Slechts van achter het raam vang ik flitsen op van de wereld. Ik wil slechts gadeslaan, niet meedoen met het spel, nog niet. Ze zijn bezig. De werkmannen bij de buren zetten hun stellingen uit. De kinderen rijden fris gekamd naar school. De telefoon rinkelt gelukkig niet. Niemand die me nodig heeft. Kan het nog even zo duren? Ik wens niet te praten tot de gordijnen zich vanzelf verschuiven en een nieuwe waarheid zich ontsluiert.
Zon,
Kom maar, wacht niet langer dwing me buiten roep me, grijp me laat me niet hier, in het donker suffend wachten pep me op lach naar mij lach naar mij alsjeblief, lach een beetje naar mij