in de snerpe, snijdende winterkou
die door de kale plantages schuurt
en egels verkleumd naar hun legers stuurt
vang jij mij met die glimlach van jou
jij troont me over bevroren paden
langs iele rotten van laagstamhout
zo doods, zo vruchtenloos en zo koud
met rijm en winterdons beladen
klauwieren cirkelen hoog boven
jouw landschap dat de ziel aangrijpt
waarin t straks wemelt in de bomen
van pitfruit en seizoenarbeid
ach Eva, laat ons hier weer komen,
zodra jouw zomerappel rijpt
|