Druk oponderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
de hort op
30-04-2019
30 april Perpignan et le bricoleur
Geert heeft een nieuwe hobby die mij met ontroerende verbazing vervult. Hij kruipt op het dak en begint te bricoleren. Want, we hebben een lek ontdekt in de kamer boven. Ik stel een dakwerker voor, maar Geert zal dat zelf wel eens opknappen. Binnen de kortste keren zie ik hem met een pan jongleren en cement in een pot roeren. Er zijn pannen gebarsten, hij gaat ze tapen en met cement toeplakken. Is dat wel de juiste werkwijze, vraag ik me wat zorgelijk af ? Zijn er ooit dakwerkers geweest die met tape op een dak kruipen om pannen aan elkaar te lijmen ? Ik denk dat hij ook zijn twijfels heeft want hij anticipeert al door te zeggen : 'het zal wel niets uithalen, maar ik heb het toch geprobeerd'. Dat is een veilige uitspraak.
Tijdens het winkelen heb ik gemerkt dat ik meer en meer gelijkenissen begin te vertonen met een Afghaanse windhond en dan nog een heel onverzorgde. Dringend tijd voor een kappersbezoek. Maar dat zal in België moeten gebeuren, want morgen is het ook hier de dag van de arbeid en donderdag vertrekken we terug huiswaarts. Tot zolang, wafwoef.
28 april de wind zet ons een hak (met de H van hevig)
We krijgen een superlekker ontbijtbuffet in l’auberge du Roua, waar ik alleen vrouwen zie rondlopen (girlpower!!), die doen dat hier prima. Wat mij betreft is dit een adres om te onthouden, Geert is terughoudend wegens autosnelweg dichtbij. Het dubbel glas doet goed werk in zo’n geval. Ansignan ligt ten noordwesten en het wil toch wel lukken : de wind komt uit het noordwesten. Krachtig en robuust doet hij onze oren en haren wapperen, het komt de gemiddelde snelheid niet ten goede. Onze eerste focus is Thuir en daar is de cirkel rond, toen we vertrokken deden we Thuir aan en aten daar de dikke bonenbrij. Die brij gaan we nu vermijden, we vinden een pizzeria, waarvan de chef ook konijn met Riesling bereid heeft als dagschotel. Vanwaar die plotse Moezelgekte ? We weten het niet. Geert ziet zo’n konijntje wel zitten, ik kies een halve pizza met een slaatje. Het smaakt ons buitengewoon goed en we laten dat ook blijken. Er zit verder geen mens in de doening en de kok verdient een steuntje in zijn Rieslingkonijnerug. Al een tijdje zien we in de verte de pic de Canigou met zijn 2.784 m boven al zijn broeders en zusters oprijzen. Hij heeft nog zijn sneeuwkleed aan en geen vurige zon, geen hartstochtelijke wind heeft hem zo ver gekregen dat hij dat winterdek van zich laat afglijden. Het is een prachtig, imposant gezicht, met deze trotse keizer valt niet te lachen. Ik weet trouwens van wie deze reus is, het stond in een dorpje waar we zonet voorbijfietsten : ‘le Canigou est à nous’. Tof om te weten, hebben ze hem gekocht ? En gaan ze hem nu in schijfjes snijden en hem verder verkopen ? Hoe gaat dat eigenlijk met bergen ? Kan je daar een lapje grond kopen, in de hoop dat het geen vertikaal stuk is ? Iets om mijn kop op te breken. We naderen Millas, een stadje dat er in eerste instantie hoopvol gezellig uitziet, maar bij een tweede, grondiger blik hopeloos verwaarloosd en vuil is. Vlug, vlug, hiervandaan, de Têt over naar de Col de la Bataille. We zeggen Col, maar hij is maar 265 m hoog. Zo arrogant word je als je recent 1.700 m overwonnen hebt, 265 m, een prutscolletje van niemendal. Mijn batterij denkt daar anders over, ze slinkt, ze kan niet tegen de wind. We dachten makkelijk genoeg energie te hebben met de inhoud van één battterij. Het is niet zo. De streek die we zo goed kennen, ze neemt ons in de maling, we hebben onszelf overschat. Ondertussen rijden we al richting Bélesta, met windhozen van tegen de 100 km/h, ik stap verschillende keren af omdat ik niet verder durf. Het is vermannen, vermannen, vermannen. En af en toe een schreeuw laten, een zucht, een klagelijk gezang. Bélesta, het laatste stukje ga ik te voet, Geert rijdt op mijn fiets en heeft een gewillige dikke man gevonden die onze batterij wil opladen. Want : geen enkele bar meer in Bélesta, sinds geruime tijd. De dorpjes ontvolken, wie achterblijft kijkt nostalgisch achterom en probeert er het beste van te maken. De vriendelijke man heeft al vier à vijf leegstaande huizen gekocht, knutselt in het ene, woont in het andere. Als zijn huwelijk wringt gaat hij even elders wonen en na een tijd van rust en bezinning is alles weer als nieuw en het echtpaar gelukkig herenigd. Nu rest ons nog het dorpje Caramany, gelegen aan de afdamming van de Agly, hetgeen een prachtig, lang uitgestrekt meer heeft veroorzaakt. We zien het schitteren heel diep beneden ons, daar, dat meer, c’est à nous !! De vele wijngaarden staan in hun eerste groene blad, nog pril en scherp afstekend tegen het zwarte hout van de wijnstok. Mooi is dat. De batterij geraakt algauw terug in ademnood, deze beukende wind is als een omstuimig kind dat met zichzelf geen blijf weet, blij als het is dat we teruggekomen zijn, hier ben ik, de wind, ken je me nog, ik dans en spring en rol en roep ‘woeiiiha, woeiiha’. Deins terug, gij nietige mens, gij temt mij niet, gij vloert mij niet, gij krijgt me niet ! Jaja, het is al goed, maar laat ons nu even passeren. Batterij valt plat. Geert moet met fiets en kar de berg op. Ik ga te voet, het is de laatste kilometer. Een glorieuze aankomst kunnen we dit niet noemen, maar wie maalt er om ? Ik ben gewoon doodmoe en ongewoon blij dat we behouden aankomen. We hebben 64 kilometers gereden. Voor nu is dit even voldoende. Morgen zien we wel weer.