DE ZON BLEEK VAN DE WINTERKOU, DE PLAS GEHULD IN NEVELS
EEN STILLE PASSANT DEELT HET MOMENT VAN SCHOONHEID SLECHTS HEEL EVEN.
DE KOET WEIGERT TE STRIJDEN HET MACHTSSPEL VAN DE STROOM
WIEGT IN 'T GEGEVEN RITME, DEINT MEE, BERUSTEND, SLOOM.
ZO GRAAG ZOU IK ER DEEL VAN ZIJN, DE ZUIVERHEID VAN HET WATER
DE BUIGZAAMHEID VAN 'T TERE RIET, MISSCHIEN KOMT DAT NOG LATER.
ACH WAS IK MAAR HET SLINGERPAD, DAT LINKS, RECHTS, ZIJN DOEL BEREIKT
DE BOOM DIE HALF ONTWORTELD, NOG LANG, LANG NIET BEZWIJKT.
NOG BEN IK ALS HET WRAKKIG HOUT, GEKNAKT, AAN DE KANT GESCHOVEN
ALS 'T WIER DAT AAN DE BODEM KLEEFT, IK WORTEL, MAAR KOM IK BOVEN.
|