Wat heeft die Jan het hard te verduren! Gisteravond was hij echt op. De dokter had gezegd: Denk er om, heel kalm doen deze zes maanden (2.2.8.1). U hebt roofbouw gepleegd, u denkt nu misschien aan uw lichamelijke gezondheid, inderdaad: die nachten in dat tentenkamp in die maartse gietbuien werken nu nog na. Maar ook uw innerlijke weerstand is aangetast. en dan krijgt hij van die doffe dreunen, zoals nu weer van Henk. Ik heb met hem te doen. Tja, er komt wel het één en ander bij kijken. Nu ja, laat hem dan wel eens wat groggy, wat uitgeteld zijn ik heb op het ogenblik nog alleen winst te incasseren. Daar zal ook wel eens een bui tegenin komen. Maar ik leef zoveel rustiger dan vroeger. Allereerst slaap ik als een roos (2.3.7.5). En om een ander voorbeeld te noemen ik durf gewoon iets achter te raken bij het nieuws. Ik hoef ook niet meer alles te lezen, wat los en vast is. Je gaat zo echt inzien, dat de omlaag lopende weg met van alles kan zijn geplaveid. Ook je vol laden met allerlei lees-ballast kan leiden tot narigheid en depressie. Ik ben zo blij, dat ik die verleidende dingen nu op een afstand kan houden, net als Jozef met zijn pijl en boog (Gen. 49:24) de nare dingen van zijn tijd. Jezus maakt mij vrij (Gal. 5:1). Ik hoef me ook niet meer zo te bewijzen als feministe. Ik heb me een hele tijd niet eens lekker met crème ingeklopt, omdat sommige vriendinnen zeiden, dat je dat als emanciperende vrouw niet doen kon. Het was mannenbehagend en daarom rolbevestigend, zeiden ze. En Jan maar bevreemd zeggen, dat ik er zo fletsjes uitzag. Ik zoek mijn kracht niet meer in die uiterlijke roldoorbrekingen. Ik durf gewoon mooi te zijn voor Jan met een lief nachtponnetje en een lekker reukje. Ik hoef mijn kritische instelling niet meer te bewijzen. Die is ook weg. Ik ben op het spoor van de nieuwe instelling: kracht door stil vertrouwen op God.
Vanmorgen weer iets van het oude leven opgeruimd. In de supermarkt trof ik Leontien (2.3.7.9) alleen: een wondertje, op zaterdagmorgen. Ik zei: Leontien, ik heb je laatst een tientje afgezet. Laat ik er niet omheen draaien. Dat weet jij en dat weet ik. Sorry hoor, hier is het terug en een dikke reep chocola om het goed te maken. Ze was vreselijk van haar stuk, werd pioenrood, wilde wat zeggen, slikte het weer in. Ikzelf bloosde ook, wist niets zinnigs meer uit te brengen, het was even erg pijnlijk, heel anders dan ik me had voorgesteld. Toen zei ze verward: O dank u wel, mevrouw Donker; maar die chocola, dat was heus niet nodig. Ik schoot in de lach: Wat zeg je nou toch! Je weet toch, dat ik Joke Willems heet! Ze lachte mee: O, wat stom hè; net of ik je er mee wou pesten, dat je met Jan samenwoont. Maar dat was echt niet de bedoeling. Ik was alleen even helemaal zo, dat ik het niet allemaal op een rijtje kon krijgen Vertel eens; wat is er aan de hand? Komt het van de kapel, zal ik maar zeggen? O gunst, daar komt net een klant aan; nou ja, we praten nog wel eens.
En daar stond ik weer; het was allemaal zo raar gegaan. In mijn doenerigheid had ik het allemaal zo precies voorbereid. Toch was het anders geleid. Nu ja, God zal het wel beter weten, dacht ik tenslotte maar. Dat is het fijne, gingen mijn gedachten verder. Als je in Gods leven wordt ingeplant, kunnen allerlei vreemde voorvalletjes er niet meer uitrukken. Heer, dank U, dat ik het durfde opbiechten van dat tientje. Het was, of er weer een wortel losliet uit die vergiftigde, verzuurde bodem van vroeger. Dank U Heer, dat U voor eeuwig mijn leven waardevol wilt maken.
Dat zei ik allemaal en er kwam een groot verlangen naar nog meer van God en van zijn Geest bij mij naar boven. Ik wist, dat die gaven ook zouden komen. Ik liep midden op straat gewoon te stralen van blijdschap.
En wat ik toen voor iets fijns meemaakte! Er staat in de bijbel, dat God je heil-heling, genezing geeft, als je Hem prijst (Ps. 50:23), zoals ik nu ook net gedaan had. Opeens zei ik in mezelf, maar heel sterk: Duivel, die mij zo bang maakt voor kinderen krijgen: weg in de naam van Jezus. En op datzelfde ogenblik ach, dat is niet helemaal uit te leggen heel die wolk van angst, spanning (2.4.6.2) en misverstand (2.4.6.9) trok weg! Ik zag mijzelf met een babytje, dat aan mijn borst dronk; en ik verlangde opeens zo naar een kind, dat bij mij groeide. Nog even een gedachte: Maar later; als ze groot worden, maar ook die overlegging verdween als mist voor de zon. Ik wist opeens heel zeker, dat het één van mijn taken was om moeder te zijn en dat mijn hele wezen schreeuwde om ook die taak.
Thuis; echt, het was geen impuls: ik heb wel een kwartier staan nadenken heb ik al mijn pillenstrips genomen en vind me maar gek ik heb ze in de vuilnisbak gedaan. En nu kun je heel redelijke dingen ertegen zeggen; en je zult wel gelijk hebben, maar ik vond dat een antwoord op de vreugde, die God gegeven had. Als ik nog eens goed terugdenk, als ik me alles realiseer, was mijn angst al een poosje aan het wegebben. Eigenlijk al na het bezoek van de Van Dalens. Ja; kort daarna ben ik mijn zekerheden gaan verwaarlozen. Maar nu nu is de genezing compleet.
Later onder het eten koken bleven mijn gedachten doorjuichen. Een leven vol zonde en opstand lag achter mij. Mijn ziel had rondgezworven, opgejaagd door angsten. Nu echter was het zo, dat ik voor de volle honderd procent bij Jezus begon te horen. Nu ik tot berouw en bekering was gekomen, was het wespennest van de angst voor een zwangerschap uitgerookt. Nooit konden die wespen meer uitvliegen en mijn leven beschadigen. En ik wist het zo heerlijk zeker: elke doornhaag gaat om; ik krijg een levenstuin vol gouden regen, die altijd bloeit.