Zoals hiervoor gezegd waren we stipt om 17.00 de kazerne ingestapt. We waren bijna een uur te vroeg en gingen in het enige café van de Fréderik de Merodestraat zonder rode lichtjes, zo slim waren we wel, een pint drinken en de tijd rekken. Dat viel tegen : het was Lamot van het vat, niet lekker. Lotgenoten die blijkbaar van de streek waren raadden ons aan Rodenbach te drinken. Wij hebben zes maand alleen Rodenbach gedronken, in de kantine van de kazerne was het ook Lamot van het vat.
Na het avondeten om 18.00 uur waren we naar onze kamer gegaan. Kamer was veel gezegd, het was een immense slaapzaal voor veertig man, met dikke muren van een halve meter, houten vensters die tochten als hellegaten, hoge plafonds, één gietijzeren zwart kacheltje, een duveltje, koud man. We hadden strikte orders gekregen : "om 22.00 uur moest die kachel uit !" Wij hebben daar kou geleden ! De scouts onder ons hadden de kachel aan de gang gekregen en probeerden die gloeiend te stoken. Hélaas, tegen het een beetje warm werd moest de kachel gedoofd worden. Een panikeur, zo heette die in het leger, had niet beter gevonden dan een emmer water over het vuur te gieten. Het gevolg was een kamer vol rook, de ramen open en ijzige kou, een razende adjudant die zijn avond voor TV in gevaar zag. Allée iets na tienen was het toch een beetje doenbaar en kropen wij diep onder onze dekens en droomden van ons lief. Mijn buren waren alfabetisch bepaald : Gielis Ward rechts van mij en Michiels Tuur links, gelukkig patente kerels, goede gasten.
En zo ging de eerste nacht in om in het holst van de nacht : 6 uur ! gewekt te worden, appel aan bed.
...
|