Die dag in werkweek negentien begon zoals gewoonlijk. Ik duwde mijn laptop aan en plooide binnen de vijf minuten drie kranten tegelijk open: De Tijd, De Gazet van Antwerpen en Het Belang van Limburg. De Morgen en De Standaard bleven als snoepjes liggen voor een later moment op de dag. Die was nog lang en taai. Bij het verdwalen in de ene of de andere krant kwam dan zoals gewoonlijk de immer vriendelijke collega Marcel Grauls langs. Niemand kan mijn dag vrolijker in gang schieten dan hij. Deze keer fleurde Marcel mijn dag niet alleen op met collegialiteit tussen de regels, maar hij had een kolossale boekenrecensie van Walter Pauli uit De Morgen meegebracht. Een kanjer over het boek Bwana Kitoko en de koning van de Bakuba van auteur Erik Raspoet. Niet de schitterende boekbespreking had zijn volle aandacht getrokken, maar wel de vijfkolommen foto uit 1953 waarop drie journalisten pronkten die koning Boudewijn hadden gevolgd tijdens diens triomftocht door Belgisch-Kongo. Het was een schitterende foto van beroepsfotograaf op rust, Fernand Peeters. Wat De Morgen blijkbaar niet had kunnen achterhalen, zag Marcel in een oogopslag: op de foto stond rechts van Louis De Lentdecker, schrijver-dichter Jan van den Weghe. Marcel vroeg zich af of ik die markante schrijver-dichter heb gekend. Ik bekeek de foto nog eens aandachtig en zei dan spontaan Ja. En op dat moment ging mijn gewone werkdag plots over in een andersoortige dag: eentje met geweldige hersengymnastiek want in welk vakje van mijn hoofd zat die Jan van den Weghe nu ook alweer geweven?
Herinnering, bedwelmend als wijn, die mij naar t hoofd steeg s avonds in Athene. De stemmen worden wakker in de stenen en alle dingen die mij dierbaar zijn.
(Uit"Herinnering" van Jan van den Weghe)
Ik zag Jan van den Weghe zo voor mij staan, maar ik kon hem niet plaatsen in mijn huis van de wereld. Ik herkende hem zoals mijn eigen jeugd, maar ik kon hem niet in mijn chronologie van de geschiedenis gerangschikt krijgen. Terwijl ik mijn journalistentaken keurig uitvoerde, waren op de achtergrond duizenden hersencellen druk bezig om de zaak Van den Weghe verder te onderzoeken. Tijdens de middagpauze dook ik in het unieke digitale archief van Het Belang van Limburg en vond een fantastisch artikel over de schrijver-dichter op datum van zaterdag 13 januari 1979: een interview van de hand van journalist Lode Ramaekers. Ik begon te lezen als een hongerige wolf en paragraaf na paragraaf kreeg Jan van den Weghe meer en meer gestalte in mijn geest. Gestaltpsychologie. Op het einde van de dialoog tussen de twee literatoren, stond Jan van den Weghe weer voor mij zoals hij dat ooit gedaan had in de voormalige RijksNormaalschool Hasselt waar ik mijn pedagogische opleiding heb genoten. Ik ontmoette hem daar geregeld in de wandelgangen van de school: mooie man, goed gekleed, altijd goedgeluimd, vriendelijk en alert voor elke student. Het was toen 1979.
Ik kijk en kijk en houd mijn adem in. In mij gaat iemand aarzelend aant spreken en alle dingen geven mij een teken en zingen en zijn schoon en hebben zin
(Uit "Ik kijk en kijk" van Jan van den Weghe)
Jan Van den Weghe was er docent Nederlands en hij publiceerde volop poëzie, romans (psychologie en detective), essays, toneel en luisterspelen. Hij was medewerker aan De Meridiaan en in Belgisch-Kongo, waar hij tien jaar verbleef, richtte hij de eerste Nederlandstalige boekhandel op: Flandria. Eveneens gaf hij er het onafhankelijke weekblad Standpunten uit. In 1978 stichtte hij, samen met Roger Vanbrabant, het literair tijdschrift Argus. De eerder bescheiden schrijver, geboren in Halle in 1920, woonde in 1979 in Sint-Truiden. Lode Ramaekers schreef in zijn artikel van 13 januari 1979: "Het lot, het leven, of dat hele ingewikkelde spel van relaties tussen mensen die dicht bij mekaar willen staan, heeft hem klappen gegeven. De neerslag ervan is in zijn poëzie terug te vinden." Deze woorden zijn zo waarachtig als een journalist moet schrijven. In de bundel Oogappel uit Sodom, die ik nog diezelfde dag van Jan van den Weghe las, kreeg ik kippenvel van de dertig gedichten in strenge sonnetvorm waarin de dichter een existentiële ervaring van zich af schrijft. Het is poëzie met een extra-literaire bedoeling: ze handelt over echtscheiding en de bundel is een gebaar en betekent ook het innemen van een welbegrepen humanistisch standpunt. Zelf schreef Jan van den Weghe over Oogappel uit Sodom: "In onze maatschappij worstelen tallozen met deze zware moeilijkheid en het feit dat kinderen bij deze ellende worden betrokken, maakt het allemaal nog veel erger. En in vele gevallen treedt het gerecht op als een dronken kameel die alles omver rent."
Ja, kind, het is voor u, dat ik dit schrijf, al kunt gij alles nu nog niet begrijpen, maar laat mijn woorden langzaam in u rijpen. Ook gij wordt eens in t menselijk bedrijf (
) gekneusd helaas ! -, want niemand wordt gespaard. De mensen doen elkander steeds weer lijden. Wat zij beminnen doden zij altijd en dat heeft ons Oscar Wilde reeds verklaard. (
) Als gij volwassen zijt, ben ik zeer oud, zelfs hoogstwaarschijnlijk dood, maar lees dan even, wat ik voor u, mijn kind, heb neergeschreven. (
) - Ook ik heb menig luchtkasteel gebouwd en kwam bedrogen uit, maar in dit leven krijgt men t geluk alleen"Oogappel uit Sodom")
Deze schrijfstijl laat niets aan de verbeelding over en zo zie ik Jan van de Weghe ook opnieuw voor me verschijnen. En plots weet ik meer! Ik krijg Jan van den Weghe opnieuw in het vizier wanneer ik mijn favoriete Hasseltse cafés van eind jaren zeventig overloop. Ik herinner me ineens ook zijn lelijke tanden die lichtjes vergeeld waren. Ik denk dat hij een pijp rookte. In zijn dichtbundel Tussen de regels herontdek ik een leven dat eens het mijne kruiste. Ik word er een beetje weemoedig van. Waarom heeft Jan van den Weghe nooit méér aandacht gekregen in de media? Was hij te bescheiden of had hij niet de juiste relaties om naar buiten te treden? Wou hij dat wel? Wilde hij literair carrière maken? Waarom Hugo Claus en niet Jan van den Weghe? Waarom ontmoet ik Jan van den Weghe opnieuw nu hij dood is? Is dat de mystiek van postuum leven?
Mijn God, zucht ik en k weet niet, wat ik zeg. Dat Kant in Hem met heel zijn hart geloofde, hielp mij geen zier, toen al mijn lichten doofden. Sindsdien fluit ik int donker langs de weg.
(Uit 'Mijn God' van Jan van den Weghe)
Wordt vervolgd!
Leopold LAARMANS
Verschenen in: KVLS Oostland, 56ste jg., nr. 168, oktober-november- december 2006), p. 46-49.
|