Voor ouders, hulpverleners, en leerkrachten, die zich zorgen maken over kinderen, met Hechtingsprobleem, Hechtingsproblemen, hechtingsstoornis, hechting, gehechtheid, ouders, babys, kinderen, pleegkinderen, stiefkinderen,jeugd, volwassenen, hulpverleners, onderwijs, jeugdzorg
13-04-2008
Smeekbede van een kind in de kerker van zijn hechtingsstoornis
Gedicht:
Luister alsjeblieft naar wat ik NIET zeg
Smeekbede van een kind in de kerker van zijn hechtingsstoornis
laat mij je niet voor de gek houden
laat je niet door mijn gezicht in de luren leggen
want ik draag een masker
een masker, dat ik niet durf af te zetten
doen alsof is een kunst en mijn tweede natuur
maar laat je alsjeblieft niet voor de gek houden
ik geef je de indruk dat ik zelfverzekerd ben
dat alles zonnig is, zowel binnen in mij als buiten
dat Vertrouwen mijn naam is en ik echt cool ben
dat ik niemand nodig heb
maar alsjeblieft geloof me niet . . . . . !
mijn uiterlijk lijkt onberispelijk
maar daaronder borrelt de verwarring, de angst
de eenzaamheid, de pijn
maar dat verberg ik, want ik wil dat niemand dat weet
mijn zwakte veroorzaakt paniek in mij
bang dat ze mijn angst en pijn kunnen zien
daarom heb ik een masker
help me . . . . !
ik heb hulp en zorg van mensen nodig
die genoeg van mij houden om te blijven helpen
dat is het enige wat me kan redden uit mijzelf
hulp en zorg is het enige wat mij bewijst, dat ik er werkelijk toe doe . . . . .
maar dat vertel ik je niet, want dat durf ik niet, mijn angst blokkeert
ik ben bang dat jij me minder waard zult vinden en om me zult lachen
en je lachen doet me zo zeer
ik ben heel bang dat ik niets ben
dat ik slecht ben
en dat jij dat zult zien en me zult afwijzen
net als toen . . . . . . . .
dus speel ik mijn spel, mijn wanhopige spel
ik houd niet van verstoppen, echt niet . . .
ik houd niet van die oppervlakkigheid, dat stomme spel
ik wil liever gewoon zijn en blij . . . . . en mezelf
maar jij moet me daarbij helpen, ik kan het niet alleen
jij moet je hand naar me uitsteken, ook al lijkt dat het laatste wat ik wil
jij alleen kunt mijn leegte en mijn pijn wegnemen, de pijn die ik niet wil voelen
jij helpt me elke keer als je lief en bemoedigend naar mij bent
elke keer als je probeert me te begrijpen, omdat je echt om me geeft
dan begint mijn hart vleugels te krijgen
hele kleine vleugels, maar toch, vleugels . . . .
met je aandacht en je begrip, kun jij leven in mij blazen
ik wil dat je dat weet, dat is heel belangrijk voor mij
hoe jij een mens in mij kunt scheppen, als je daarvoor kiest
en, alsjeblieft, kies voor mij . . . .
jij bent de enige die de muren om mij heen kunt afbreken
de muren waarachter ik angstig trillend woon
jij bent de enige die mijn masker kan afnemen
en me kan redden uit de schaduwwereld van onzekerheid en paniek
ga alsjeblieft niet aan mij voorbij, alsjeblieft, loop niet door
ik zal niet gemakkelijk voor je zijn
een lang gevoel van waardeloosheid bouwt nou eenmaal sterke muren
hoe dichter je bijkomt, hoe meer ik blindelings naar je zal slaan
dat is irrationeel . . . soms ben ik gewoon irrationeel
ik vecht precies tegen datgene waar ik naar uitschreeuw
liefde en vriendelijkheid zijn sterker dan de sterkste muren
daarin ligt mijn hoop, mijn enige hoop . . . .
alsjeblieft, breek die muren af met je sterke handen
met je zachte handen . . . .
want het kind in mij is beschadigd en heel gevoelig
heb mij lief . . . . .
blijf je liefde geven, tegen de stroom in, al is het vaak heel zwaar
laat mij niet vallen . . . .
ook niet als anderen jou laten vallen, gewoon om wie jij bent voor mij
laat het kind in mij niet verdrinken in verdriet en eenzaamheid en angst
help die muren af te breken, zodat wij elkaar mogen ontmoeten
in rust en vertrouwen, eenheid en liefde, gewoon zoals we zijn
zonder angst voor verlies en wéér die pijn
eens heb ik geleerd dat liefde alleen maar pijn kan zijn
SAMENVATTING Tegenwoordig is het normaal om een huilende baby op te pakken en te troosten. We denken er zelfs niet meer bij na. Dat was vroeger anders. Toen dachten ze dat de belangrijkste band tussen ouder en kind ontstond tijdens het voeden. Dankzij Bowlby weten we dat een baby zich juist hecht aan zijn verzorgers door aanraking en nabijheid. Een biografie van een van de meest invloedrijke ontwikkelingspsychologen van de 20ste eeuw.
Anders dan vroeger is het tegenwoordig volstrekt normaal dat ouders bij hun in het ziekenhuis opgenomen kinderen de nacht doorbrengen. Ook is het niet meer vanzelfsprekend een huilende baby te negeren. In de kinderopvang wordt meer aandacht besteed aan de affectieve relatie tussen leidster en kind. Een belangrijke impuls aan deze veranderingen is gegeven door de onderzoeker John Bowlby en zijn gehechtheidstheorie. Wie was deze man en wat waren zijn ideeën?
Edward John Mostyn Bowlby werd op 26 februari 1907 in Londen geboren. Zoals gebruikelijk in de hogere Engelse klassen, werd hij door een gouvernante opgevoed. John zag zijn moeder slechts een korte periode per dag en zijn vader alleen op zondag. Elf jaar oud werd hij samen met zijn dertien maanden oudere broer Tony naar een kostschool gestuurd. Op zijn veertiende volgde een opleiding tot marineofficier bij het Royal Navy College in Dartmouth. Na een verblijf van enkele jaren aan dit instituut besloot Bowlby echter op zoek te gaan naar werk dat de gemeenschap als geheel ten goede zou komen.
Tussen 1925 en 1928 studeerde Bowlby medicijnen in Cambridge en psychologie in Londen. Na zijn afstuderen zette hij zijn medische opleiding niet direct voort, maar werkte eerst een jaar als vrijwilliger op twee progressieve scholen, waarvan één voor moeilijk opvoedbare kinderen en kinderen met onaangepast gedrag. Hier wezen zijn begeleiders hem op het feit dat sommige kinderen afwijkend gedrag lieten zien doordat zij door hun primaire opvoeders waren verlaten. Bowlby was hiervan onder de indruk en besloot vanaf 1929 zijn medische opleiding te combineren met een psychoanalytische training. In 1933 rondde hij het basisartsexamen af en koos de specialisatie psychiatrie. Vanaf 1940 werkte hij als psychiater in het Britse leger en na de oorlog ging hij werken voor de Londense Tavistock Clinic, waaraan hij de rest van zijn leven verbonden zou blijven.
Separatie Toen Bowlby in 1929 op 22-jarige leeftijd werd toegelaten bij het Institute of Psycho-Analysis werd Melanie Klein als zijn supervisor aangewezen. Kleins visie was dat alle geestelijke aandoeningen hun oorsprong hadden in fantasie. Bowlby had moeite met deze verklaring, omdat er geen ruimte was voor de invloed van de omgeving. Bovendien zouden kinderen zich volgens de geldende opvattingen binnen de psychoanalyse aan hun moeders hechten omdat zij door hen worden gevoed. Bowlbys ervaringen op de progressieve scholen deden hem hieraan sterk twijfelen.
Bowlby dreef de onenigheid met Klein niet op de spits, maar sprak tijdens zijn toetredingsrede voor de British Psycho-Analytic Society in 1938 wel zijn overtuiging uit dat er meer aandacht moest zijn voor de vroege ervaringen van kinderen en de scheiding van hun moeder. Hij benadrukte dat een verbroken moeder-kindrelatie in de eerste drie jaar vaak leidt tot emotioneel teruggetrokken gedrag van het kind.
Bowlby was ervan overtuigd dat er meer aandacht moest zijn voor de vroege ervaringen van kinderen en de scheiding van hun moeder.
Ook tijdens een studie naar afwijkend gedrag bij jongeren bleek Bowlby dat de oorzaak van hun problemen lag in vroege ervaringen. Hij ontdekte dat zij door een vroege scheiding en het ontbreken van een emotionele band met een (substituut-)moeder delinquent en affectieloos gedrag lieten zien. Zijn interesse in onderzoek naar separatie en zijn studie naar deze 44 jeugdige delinquenten brachten hem in beeld bij de Wereldgezondheidsorganisatie voor een onderzoek naar de gevolgen van scheiding bij jonge kinderen. Dit onderzoek zou het verdere verloop van zijn loopbaan en onderzoeksactiviteiten sterk beïnvloeden.
Vanaf dat moment ging Bowlby op zoek naar alternatieven voor de theorie van Klein en andere psychoanalytici, omdat die in zijn ogen geen bevredigende verklaring kon geven voor de verschijnselen die hij zag. Voor een andere interpretatie van de band tussen moeder en kind wendde Bowlby zich tot de ethologie.
Ethologie In 1951 werd Bowlby gewezen op het werk van de Oostenrijkse zoöloog Konrad Lorenz. Lorenz had samen met de Nederlandse bioloog Niko Tinbergen sinds de jaren dertig gewerkt aan de ontwikkeling van een nieuwe discipline die het gedrag van dieren door observatie bestudeerde: de ethologie. Vanuit ethologisch perspectief is gedrag dat specifiek is voor een soort een gevolg van evolutionaire selectie.
Ethologen bestuderen het gedrag van dieren door ze te observeren.
Bowlby paste dit toe op het gedrag dat kinderen laten zien als zij van hun verzorger worden gescheiden en betoogde dat dit gehechtheidsgedrag zorgde voor nabijheid van de primaire verzorger bij stress. Volgens Bowlby hebben individuen die gehechtheidsgedrag vertonen meer kans op overleving en dus op nakomelingen. In tegenstelling tot wat psychoanalytici beweerden, is gehechtheidsgedrag volgens Bowlby niet gericht op voeding, maar bevordert het de nabijheid tot de verzorger.
Wanneer het kind angst voelt, treedt het gehechtheidssysteem in werking en wordt de nabijheid van de verzorger gezocht. Deze nabijheid zorgt er voor dat de angst verdwijnt en dat het kind weer kan exploreren. Het kind gebruikt de ouder op deze manier als een veilige basis vanwaar het de omgeving verkent. Al met al gaf de ethologie Bowlby het inzicht dat gedrag alleen te begrijpen is in de context van de evolutionaire omgeving waarin het is ontstaan.
In de jaren na zijn eerste kennismaking met de ethologie onderhield Bowlby nauw contact met vooraanstaande ethologen als Lorenz, Tinbergen en in het bijzonder Robert Hinde, die zijn mentor op het gebied van de ethologie zou worden. De jaren die volgden gebruikte Bowlby om de psychoanalyse te herschrijven in het licht van de ethologische beginselen.
Volgens Bowlby heeft elk kind een aangeboren neiging tot het zoeken van nabijheid van de verzorger.
Ontwikkeling In zijn trilogie Attachment and loss (1969/1982) heeft Bowlby zijn ideeën over de ontwikkeling van gehechtheid uitgewerkt. Volgens Bowlby heeft elk kind een aangeboren neiging tot het zoeken van nabijheid van de verzorger. Dit gehechtheidssysteem wordt ingeschakeld in geval van stress en wordt uitgeschakeld wanneer het kind door de gehechtheidsfiguur wordt gerustgesteld.
In de ontwikkeling van dit gehechtheidssysteem bij het jonge kind onderscheidde Bowlby vier fasen: (1) een periode waarin het kind signalen uitzend zonder daarbij onderscheid te maken tussen verschillende personen (vanaf de geboorte tot twee maanden), (2) een periode waarin het kind de signalen richt op één of enkele specifieke verzorgers (van twee tot zes maanden), (3) de eigenlijke gehechtheid wanneer een kind met signalen en beweging de nabijheid van één specifieke verzorger handhaaft (van zes maanden tot vier jaar), en ten slotte (4) een periode waarin er sprake is van zogenaamd doelgecorrigeerd partnerschap (vanaf vier jaar), waarbij het kind rekening kan houden met en zich kan inleven in de wensen en plannen van de ouder.
Empirische ondersteuning voor zijn ideeën kreeg Bowlby aanvankelijk alleen uit studies naar hospitalisatie en deprivatie. De Amerikaanse dierpsycholoog Harry Harlow toonde in zijn baanbrekende onderzoek naar separatie aan dat wanneer jonge resusapen kunnen kiezen uit een voedende ijzerdraadmoeder en een niet-voedende badstofmoeder, zij het grootste deel van de tijd doorbrengen bij de zachte badstofmoeder. Hij bevestigde daarmee Bowlbys idee dat de band tussen moeder en kind niet afhankelijk is van voeding, maar van contact met de primaire verzorger. Het was echter door de ontwikkeling van instrumenten die de gehechtheid bij kinderen en volwassenen kunnen meten, dat het empirisch onderzoek naar gehechtheid een nieuwe impuls kreeg.
Zelfs als de badstofmoeder geen melk gaf, bleven Harry Harlows babyaapjes zich aan haar vastklampen.
De Vreemde Situatie De instrumenten die voor het meten van gehechtheid worden gebruikt zijn de Vreemde Situatie (Strange Situation) ontwikkeld door Mary Ainsworth en het Gehechtheidsbiografisch Interview (Adult Attachment Interview), ontwikkeld door Mary Main.
De Vreemde Situatie is een gestandaardiseerde laboratoriumtest voor kinderen van twaalf tot achttien maanden oud. Tijdens de procedure wordt het kind tweemaal kort van de moeder gescheiden. In deze periode zorgt de stress van de scheiding voor activatie van het gehechtheidssysteem. Op basis van het gedrag van het kind tijdens de herenigingen met de moeder kunnen kinderen worden geclassificeerd als veilig (B), onveilig-vermijdend (A), onveilig-ambivalent (C) of gedesorganiseerd (D).
Kinderen die veilig zijn gehecht zoeken de nabijheid van de moeder en spelen nadat ze zijn getroost weer verder. Kinderen die onveilig-vermijdend zijn gehecht zoeken de nabijheid van de ouder niet en lijken onaangedaan door de scheiding, maar zij gaan niet meer op in hun spel. Onveilig-ambivalent gehechte kinderen zoeken de gehechtheidsfiguur juist op, maar zijn ontroostbaar en boos op de ouder. Gedesorganiseerde gehechtheid kenmerkt zich door tegenstrijdig gedrag van het kind: het kan bijvoorbeeld tegelijk huilen en wegkruipen van de ouder.
Onveilig-ambivalent gehechte kinderen zoeken de gehechtheidsfiguur juist op, maar zijn ontroostbaar en boos op de ouder.
Het Gehechtheidsbiografisch Interview, ontwikkeld door Ainsworths studente Mary Main, is een semi-gestructureerd interview dat de mentale representatie of voorstelling van de jeugdervaringen van de volwassene meet. De manier waarop een volwassene reflecteert op zijn ervaringen is indicatief voor de manier waarop deze ervaringen zijn verwerkt. Volwassenen worden geclassificeerd als autonoom (F), gereserveerd (Ds), gepreoccupeerd (E) of gedesoriënteerd (U).
Autonome respondenten kenmerken zich door een open reflectie over hun ervaringen. Gereserveerde individuen marginaliseren de invloed van hun jeugdervaringen op hun persoonlijkheid, terwijl gepreoccupeerde volwassenen hun jeugdervaringen idealiseren en nog steeds in beslag worden genomen door hun ervaringen. De gedesoriënteerde volwassene heeft te maken met onverwerkt verlies of trauma.
De Vreemde Situatie heeft gezorgd voor een veelheid aan empirische studies: onderzoek naar de antecedenten van gehechtheidsgedrag (kenmerken van het kind, opvoedgedrag van de ouder), naar interventies ter verbetering van gehechtheidspatronen en naar langetermijneffecten van gehechtheid. Het Gehechtheidsbiografisch Interview is gebruikt in studies naar de overdracht van gehechtheid van de ene generatie op de andere. Met het instrument is Bowlbys vermoeden dat onverwerkte jeugdervaringen de interactie met het eigen kind zouden beïnvloeden onderzocht.
Kunnen onverwerkte jeugdervaringen de interactie met het eigen kind beïnvloeden?
Grote invloed op onze manier van opvoeden Bowlby besteedde in de gehechtheidstheorie met name aandacht aan de sociaal-emotionele ontwikkeling van het kind, het belang van de sensitiviteit van en de interactie met de opvoeder en hij benadrukte de evolutionaire oorsprong van het gehechtheidsgedrag. Hij liet zaken als de morele of zedelijke ontwikkeling van het kind buiten beschouwing. De gehechtheidstheorie is op dit moment een van de meest invloedrijke theorieën op het gebied van de kinderlijke ontwikkeling en Bowlby een van de meest geciteerde auteurs.
Met het formuleren van de gehechtheidstheorie gaf Bowlby in de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw een alternatieve verklaring voor het gedrag dat kinderen laten zien wanneer zij van hun primaire opvoeder worden gescheiden. Door het aaneensmeden van elementen uit onder meer de psychoanalyse en ethologie, vond Bowlby een verklaring voor een zeer belangrijk aspect van het menselijke gedrag.
De implicaties van Bowlbys ideeën voor de ontwikkeling van kinderen en de manier waarop zij worden opgevoed zijn enorm en hebben de praktijk van de dagelijkse opvoeding ingrijpend beïnvloed. In Nederland kreeg de gehechtheidstheorie vanaf de jaren tachtig via het werk van de Leidse hoogleraar Van IJzendoorn grote bekendheid. Het empirische en meta-analytische werk dat sinds de formulering van de gehechtheidstheorie is verricht heeft de theorie naar een hoger plan getild.
Frank van der Horst (1977) is historicus en pedagoog en werkt momenteel als promovendus en docent bij de vakgroep Algemene en Gezinspedagogiek Datatheorie van de Universiteit Leiden. Hij bereidt hier een proefschrift voor over de wederzijdse beïnvloeding van John Bowlby en de ethologie.
Doelgroep Deze zorglijn richt zich op kinderen die problemen hebben in de hechting aan voor hen belangrijke anderen zoals ouders of verzorgers. Ook langdurig sombere of erg angstige kinderen worden hier behandeld. Voor de behandeling komen kinderen in aanmerking met beschreven problematiek en een gemiddelde intelligentie. Ze zijn vier tot dertien jaar oud en woonachtig in de regio Amsterdam of 't Gooi.
Zorgaanbod/behandeling De behandeling is erop gericht om de kinderen weer zelfvertrouwen te geven en ze weer plezier te laten ervaren. De behandeling is nauw afgestemd op de aanpak op school. De ouders of verzorgers worden intensief betrokken bij de behandeling door middel van begeleidingscontacten of oudertrainingen.
De emotionele problemen van baby's - nieuwe inzichten voor hulpverlening.
Professionele bijscholing in 2008
1° Bijscholing: De emotionele problemen van baby's - nieuwe inzichten voor hulpverlening. De laatste jaren in er een snelle ontwikkeling te constateren op het gebied van babyonderzoek. Ook de hulpverlening aan pasgeborenen en jonge baby's staat volop in de belangstelling. Dat is niet zo verwonderlijk. Eerst en vooral heeft de ontwikkelingspsychologie een heel nieuw beeld opgeleverd van de baby. Baby-onderzoek heeft aangetoond dat baby's zeer competent' zijn. Dit beeld van de competente' baby wordt door de prenatale psychologie aangevuld met het beeld van de competente' foetus. De competentie van de baby vindt zijn voorbereiding in de baarmoeder.
Aan bod komen:
prenatale ontwikkeling
vroege communicatie en hechting
psychologie van de geboorte
het eerste levensjaar: de psychologische geboorte
postnatale hechting: tussen nabijheid en exploreren
hechtingsstoornissen
2° bijscholing: De signalen van de baby - leren kijken en luisteren naar baby's Baby's geven signalen via hun lichaam. Ze spreken' de taal van het lichaam. Via stem, mimiek, lichaamshouding, lichaamsbeweging, orgaantaal en controlepatronen, kunnen zij signalen uitzenden van niet-welbevinden.Baby's zijn zeer sensitief en reageren op ervaringen die ze opdoen tijdens de zwangerschap, bij de geboorte en in de eerste levensmaanden.Voor hulpverleners is het belangrijk om onderscheid te maken tussen traumatische signalen en gewone' signalen.
Aan bod komen: * belasting en traumatisering bij baby's * behoefte-huilen en trauma-huilen * leren observeren van lichaamssignalen * leren interpreteren van lichaamssignalen * video-illustraties
3° bijscholing: Babypsychotherapie - hulp aan baby en ouders Door prenatale en perinatale oorzaken kunnen baby's emotioneel belast geraken, hetgeen tot uitdrukking komt in hun lichaamstaal. Als gevolg van vroege ervaringen kunnen baby's reeds prenataal onthecht geraken; ze ervaren inbreuken op hun emotionele veiligheid. Zo kan prenatale stress een baby belasten; maar ook door de medicalisering van de geboorte lopen steeds meer kinderen geboortetrauma's op. Er zijn meer en meer huilbaby's, baby's met ademhalings-problemen of baby's met reflux. Dit zijn mogelijke symptomen van psychische belasting. Babypsychotherapie is een vorm van psychologische hulpverlening aan baby's in nood.
Aan bod komen:
wat zijn prenatale en perintale trauma's
wat is babytherapie,
de doelstellingen in babytherapie
vormen van babytherapie
video-illustraties
Praktische informatie
Reeks van drie bijscholingen:
Data:1° reeks:vrijdag 30 mei, donderdag 12 juni, donderdag 19 juni 2° reeks: vrijdag 7 november, vrijdag 21 november, vrijdag 5 december Tijd: 9u30 - 16u00 Plaats: EVPP De Bakkerij' te Gors-Opleeuw (Borgloon) Deelnemers: maximaal 16 Inschrijving: het inschrijfformulier wordt u op aanvraag toegestuurd