Hallo ik ben Janny.Wat ik leuk vind is kinderverhaaltjes schrijven, ik heb dat al erg veel gedaan en ze aan mijn kleinkinderen voorgelezen, die vonden ze alijd wel leuk en ik dacht misschien kan ik er andere kinderen ook een plezier mee doen! Het mooiste zou zijn als er ook leuke tekeningen bijstonden...maar zo creatief ben ik nog niet, zou iemand mij daarbij willen helpen? Alvast mijn hartelijke dank.
Micha kwam vlug uit bed. Mama, ik moet naar school! Nee ventje, je hebt vakantie. riep mama. O, wat fijn. Dan kan ik buiten spelen. Ja dat is goed zei mama maar eerst even tandjes poetsen, wassen en aankleden. Vlug ging Micha naar de badkamer. Mama had een klein bankje gekocht en daar ging Micha op staan om in de spiegel te kijken. Maar wat hij daar zag! Hij schrok er van. Mamariep hij verschrikt Kijk eens: allemaal pukkels in mijn gezicht. Ook op mijn oor! Hij tilde zijn hemdje op. Oh, en ook op mijn buik! Daar kwam mama kijken. Ik zie het al zei ze. Je hebt de waterpokken. Wat is dat? vroeg Micha. Hé het begint ook te jeuken! Ja dat weet ik, veel kinderen krijgen de waterpokken. Dat is niet zo erg, je moet er alleen niet aan krabben anders krijg je straks lidtekentjes. Daar ging de bel. Wat was dat voor een lawaai? Alle kinderen van de straat stonden voor de deur en ze waren allemaal gepukkeld. Daar moest Micha toch wel even om lachen. Hallo riepen ze in koor, Wij zijn de pukkelkinderen. We komen je halen om te spelen. Maar hoe kan dat nu? We zien er allemaal hetzelfde uit! Ja dat kan zei mama. Het ene kindje geeft het aan een ander kindje. Dat heet dan dat het besmettelijk is. Maar ik wil dat eigenlijk niet zei Micha. Ja dat is dan erg jammer. Je hebt het al gekregen. Ja dat is zo zei Micha. Ik ga eerst even vragen of Maaike, mijn hartsvriendinnetje, ook komt spelen. Zou Maaike het ook hebben? vroeg Micha. Dat weet ik niet, bel haar even zei mama dan weet je het zo. Maaike nam de telefoon op. Ze huilde een beetje. Micha, ik kan echt niet bij je komen spelen. Ik durf niet. Ik zie er zo gek uit, allemaal pukkels in mijn gezicht. Ach zei Micha daar moet je toch niet om huilen. ik vind jou toch wel lief! Echt waar?vroeg Maaike. Ja hoor zei Micha. Kom nu maar spelen met de pukkelkinderen.Wie zijn dat? vroeg Maaike. Alle kinderen uit de straat. Die hebben allemaal de waterpukkels. Dan kom ik snel naar je toe... je moet even op me wachten. Ja zei Micha want ik ben toch je vriendje. Ja zei Maaike blij, dat ben je.
Kinderen, zei moeder aap jullie wilden gisteren zo graag bij het water spelen. Dat gaan we dan nu vandaag doen. Ha fijn! riepen de drie aapjes. Maar één aapje dacht: Dat wil ik niet, ik vind dat niet leuk. Toen ze bij het water kwamen hadden moeder aap en vader aap het zo druk met op de tweekleinsten te passen en te kijken of er geen gevaar was, dat ze niet zagen dat hun oudste zoontje Bimbo vlug weg liep! Hij sprong vlug in een boom en zwiepte van de ene boom naar de andere. Wat had hij een plezier! Dan weer zag hij een eekhoorntje of een mooie paddestoel, kleine muisjes, of kleine boompjes waar hij heerlijk in kon slingeren. Zo had hij er geen erg in dat hij steeds verder bij zijn ouders en broertjes vandaan ging. Daar kwam opeens een giraf aan, Bimbo schrok wel even. De giraf boog zijn lange nek. Verbaasd keek hij. Zag hij dat nu goed? Een klein aapje en dan helemaal alleen! Wat doe jij hier? Bimbo viel van schrik om, krabbelde weer over eind. Niets zei hij toch ook wel een beetje brutaal. Weet je wel dat het gevaarlijk is zo helemaal alleen in het bos? Nee hoor zei Bimbo Ik ben al groot en ik kan alles alleen. Wat is dat een deugniet dacht de giraf. Hij keek eens rond, strekte zijn lange nek uit en keek nog eens. O daar zag hij het al. Moeder aap die angstig zocht naar haar kind en vader die brulde: Bimbo, waar ben je? Kom terug! De giraf wandelde naar hun toe, fluisterde moeder en vader iets in het oor. Ze knikten beiden. De giraf liep terug en ging daar staan zo dat de kleine ondeugd hem niet zag. Het werd langzaam donker en Bimbo werd moe en hongerig en erg bang. Waar was zijn mama nu en zijn broertjes? Zachtjes begon hij te huilen. Hij wilde naar zijn mama toe. De giraf die alles gezien had liep naar hem toe. Zo kleine rakker, nu heb je zeker spijt en wil je naar je mama en papa terug. Ja meneer de giraf zei Bimbo huilend. Nu ik zal je helpen. Klim maar tegen mijn poot omhoog. Nee, nee, dat kan ik niet, dat durf ik niet. Dan klim je maar in mijn staart. Die kun je goed vast houden. Weldra zat hij op de rug van de giraf en zo wandelden ze door het bos. Bimbo werd wel een beetje bang. Wat zullen vader en moeder boos zijn dat hij zo maar weggelopen was! Daar zag hij vader al staan die keek wel boos. Ik doe het nooit meer... ik loop nooit meer weg.Ja, jazei vader, je hebt je lesje wel gehad denk ik. Snel klom Bimbo weer langs de staart naar beneden, zag mama en sprong vlug in haar armen. Verlegen wilde hij wegkruipen. Nee zeiden moeder en vader je moet eerst onze goede vriend de giraf bedanken. Het is wel goed zo zei de giraf. Dank u wel zei Bimbo zachtjes. Ik zal nooit meer weg lopen. En zo is alles toch weer goed afgelopen.
Micha is jarig.Papa en mamahebben een leuke verrassing voor hem bedacht.
We gaan naar de dierentuin en Maaike mag ook mee. Haar mama vindt het goed en over een half uurtje is zij hier. Gaat papa ook mee? Natuurlijk, wat denk je, het is toch feest! Mama neemt lekkere broodjes mee en limonade en nog veel meer en zo gaan ze op stap.Na een poosje kwamen ze bij de zoo aan. Mama kocht kaartjes en ze mochtennaar binnen. Kinderen zei papa we blijven mooi bij elkaar. We willen niemand kwijt raken. Wat is het hier groot zei Maaike. Ja zei Micha dat vind ik ook. We gaan eerst naar de leeuwen kijken zei mama. Een beetje achteruit staan zei Micha het is hier best gevaarlijk. Eén van de leeuwen deed zijn muil open en gaf zon harde brul, dat Micha en Maaike van schrik omrolden. Daar moest papa toch wel om lachen. Die leeuwen kunnen niet bij jullie komen hoor! Je hoeft niet bang te zijn. Zo, nu gaan we naar de olifanten.Wacht eens zei Maaike. Wat ligt daar? Een mooie glimmende steen. Ze raapte hem op en begon de steen af te poetsen. Hé, wat is dat nu? Ineens zat papa op een olifant!Het grote beest pakte metzijn lange slurf ook mama voorzichtig op!Help riep Mama, straks val ik nog.Maar nee hoor, netjes werd ze achter papa gezet. Het komt door die steen zei Micha het is een toversteen. Ik ga wensen dat ik als een prins in een mooie koets kan zitten. En jawel hoor, daar kwam een koets aan,twee leeuwen liepen er voor en hopla daar zaten ze in de koets. Mama en papa voorop op de olifant en de koets er achteraan. Lang leve prins Micha en Maaikeriepen de mensen blij. Wat vonden ze dat fijn. Micha zwaaide met zijn muts. Ik ben ook nog jarig hoor! riep hij. Ja, dat wist nu iedereen! Wacht riep Maaike. Ik ga een wens doen voor een kado. Maar de steen was zo glad,daar viel hij pardoes op de grond en opeens stonden ze weer alle vier naast elkaar in de dierentuin. Snel zoeken riep Micha, maar de steen had zich verstopt onder een boom. Ik denk zei mama dat hij niet meer gevonden wil worden. We gaan verder om naar de dieren te kijken en daarna gaan we een broodje eten. Aan het eind van de middag gingen ze nog een heerlijk ijsje eten en daarna gingen ze allemaal weer naar huis.
Toen Micha s avonds in zijn bedje lag kon hij alleen nog maar denken aan zijn mooie verjaardag en hij viel zo in slaap.
Sinterklaas zei Zwarte Piet we krijgen het de komende dagen erg druk. Ja dat is zeker, maar we vinden het ook erg leuk om mijn verjaardag zo met de kinderen te vieren. Ze zaten samen alle brieven na te kijken, die de kinderen gestuurd hadden. Sinterklaas had een groot boek op zijn schoot en daar schreef hij soms wat in. Sinterklaas zei Piet,hier is een jongen die schrijft: Lieve Sinterklaas ik wil graag dat u mijn moeder een kookboek geeft. Wij hebben niet veel centjes. Ik heb nog twee broertjes. Wij willen graag iets eten en snoepen wat onze moeder gemaakt heeft. Als het te duur wordt heb ik afgesproken met mijn broertjes dat u ons dan niets hoeft te geven. Hoe heet die jongen? vroeg Sinterklaas. Peter zei Piet. Dat schrijf ik even in het boek zei Sinterklaas. Ik heb hier ook nog een brief van een jongen, die Wim heet. Wat die allemaal vraagt! Een fiets, een schommel, een trein, veel snoep, dat is toch veel te veel. Dat schrijf ik ook maar eens even op. O, dit is een lieve brief. Johan vraagt voor zijn zusje een mooie pop en alsdatte duur is, dan mogen we hem over slaan! Wat zijn er toch veel lieve kinderen. zei Piet. Sinterklaas, ze zitten alle drie op dezelfde school, dat komt goed uit! En zo gingen Sinterklaas en Zwarte Piet op vijf December naar die school. De kinderen waren blij, ze zongen vrolijk...Sinterklaasje kom maar binnen met je knecht. Ja, ja, zei Sinterklaas. Lieve kinderen, ik ga eerst eens zitten en in mijn boek kijken! Ik wil graag dat er wat kinderen naar mij toe komen. Peter kom jij eens hier, ik heb je brief gelezen en weet wat jullie graag willen! Laat je mama haar schoen maar zetten, en jij en je broertjes ook! Met een kleur van plezier stapte Peter weer naar zijn plaats. Wim wil jij ook even hier komen? Wat jij allemaal gevraagd hebt...dat kan niet. Een beetje brutaal zei Wim: Ik wil het toch allemaal hebben, u bent toch rijk. Ernstig keek Sinterlaas hem aan. Heb je er wel eens aan gedacht, dat er kinderen zijn die veel minder dan jij hebben ? Die krijgen ook graag een kadootje. Ik vind het eerlijker als alle kinderen wat krijgen! Ja knikte Piet, dat is zo. Wim dacht even na. Eigenlijk schaamde hij zich een beetje. Ja, Sinterklaas, ik weet nu dat ik niet zo veel had mogen vragen. Je bent nu een brave jongen, ik denk dat je nu ook tevreden kan zijn met één kado. Ja Sinterklaas zei Wim verlegen. En nu wil ik Johan hier hebben. Ik heb gelezen dat jij veel van je zusje houdt. Ja Sinterklaas, ze is heel lief en ze lacht altijd naar mij. Zet haar schoentje maar en jij ook hoor! Blij liep Johan naar zijn plaats. Sinterklaas zei Piet, we moeten verder naar de andere kinderen. Ja Piet, we moeten nog naar veel andere kinderen maar strooi eerst maar eens wat lekkers. Met een grote boog gooide Piet pepernoten en lekkers de klas in, de kinderen lachten en zongen Dag Sinterklaasje, dag Piet. En zo was het feest op school weer voorbij. Maar allemaal dachten ze aan de verrassing die ze morgen in hun schoen zouden vinden.
In een land hier ver vandaan dat Afrika heet woonde het kleine jongetje Ipo met zijn moeder, vader en zusjes. Ze vonden het er erg fijn want het was er altijd lekker warm. Op een dag zei moeder: Kom kinderen we gaan naar de markt groente en fruit kopen, papa gaat ook mee. Maar ik zou toch met Rodi gaan spelen zei Ipo. Dat kan straks nog wel, we komen toch voorbij zijn huis zei Mama. Ze waren nog maar net op weg op of daar begon het heel hard te waaien en te regenen. Kom zei papa we gaan daar onder dat grote blad zitten, dan worden we niet zo nat. Dicht gingen ze tegen elkaar aan zitten want ze kregen het erg koud. Wees maar niet bang zei Papa. Wanneer houdt het nu op? vroeg Ipo. Ja, dat moeten we afwachten. Zachtjes begonnen de zusjes te huilen. Laten we een liedje gaan zingen zei Mama. Opeens daar hoorden ze iemand roepen. Dat is Rodi zei Ipo. Daar kwam hij aangelopen onder een grote paraplu. Komen jullie snel mee naar ons huis. Dat vonden ze wel wat en zo gingen ze met zn allen onder de grote paraplu. Papa hield hem goed vast. Daar zagen ze het huis al. Komen jullie vlug binnen zei Rodis mama, het is hier lekker warm. Ik heb thee met honing. Daar knappen jullie van op. Na een uurtje zei Papa Het regent nu niet meer en de wind is ook weg. Dan ga ik nu vlug naar mijn huisje kijken zei Ipos mama. Allemaal gingen ze mee, maar wat een schrik! Ons huis is omgewaaid riepen de zusjes. Maar de vaders wisten raad We gaan naar het dorp en dan vragen we of alle mannen willen helpen om ons huis weer op te bouwen. En ja hoor na een poosje kwam papa terug met wel twintig mannen. Vlug gingen ze aan het werk, het waren daar geen gewone huizen van steen zo als bij ons. Maar van bamboe stokken en met grote bladeren en klei. En zo met zn allen hadden ze weer een mooi sterk huis gebouwd. Gelukkig, zei mama dat is ook alweer voorbij. Mogen wij dan nu nog even buiten spelen? vroeg Rodi. Ja dat is goed, maar neem je zusjes dan mee. Ik ga dan alle bedjes in orde maken. Ik heb een grote bal zei Rodi. Wat hadden ze een plezier! Ze gooiden de bal naar elkaar toe en steeds ook in de plassen. Het water spetterde hun om de oren. Wat werden ze vies! Daar kwam papa. Wat zijn jullie smerig! Snel wassen. Mama is een lekker brood aan het bakken. Daar hadden ze wel trek in. Ze lieten het zich goed smaken. En nu naar ons warme bedje en zo werd het stil in het huisje. Ipo kon nog maar net denken aan die lieve mensen in het dorp of zijn oogjes vielen dicht en hij droomde van zijn lieve vriendje die hun kwam helpen.
Micha kwam `s morgens uit bed. O wat moest hij niesen en hoesten! hij had ook een beetje hoofdpijn. Ach zei mama, wat ben je verkouden. Je heb denk ik een griep. Je moet vandaag maar in bed blijven. Ik ga je eerst eens even wassen en dan een schone pyjama aan en dan krijg je een pilletje. Ja, dat wilde Micha wel want hij voelde zich niet zo prettig. Zo zei Mama dat is gebeurd. Nu ga ik een lekker ontbijtje voor je maken en dat breng ik dan bij jou op bed. Ja dat vond Micha wel leuk. Hij werd door mama fijn verwend en het smaakte Micha dan ook heerlijk. Ik vind jou heel lief, Mama zei hij en rolde zich lekker in zijn dekentje. Daar vielen zijn oogjes al dicht. En hij droomde: opeens begon het hobbelpaard dat hij als klein jongetje van opa had gekregen, te praten. Wat doe jij in bed Micha? Ik heb een beetje de griep zei Micha. Dat heb ik ook zei het hobbelpaard. Dat kan niet zei Micha, Jij bent geen kind. Een klein beetje dan; je weet toch dat ik Suzie heet en geen paard ben. Ja dat was wel zo, dacht Micha. Goed, dan heb jij ook een beetje de griep. Wil je een poosje met mij spelen? vroeg Suzie. Ik verveel mij altijd zo, als jij naar school bent. Ja, ik moet wel altijd naar school. Ik kan alleen maar thuis blijven als ik ziek ben. En als ik vakantie heb. Ik wil niet dom blijven. Ik wil als ik later groot ben, net als mijn Papa zijn. Laten we nu maar gaan spelen zei Suzie, die helemaal niet over school wilde praten. Hij zou daar echt niet heen willen. Dat begreep Micha ook wel. Hallo ik ben hier ook nog klonk er van bovenop de kast. Daar zat de beer die Micha vorig jaar van Sinterklaas gekregen had. Hij was een beetje jaloers, want hij wilde ook mee spelen. Je zit veel te hoog, ik kan je niet pakken. Wacht ik spring van de kast zei de beer. Hij gaf de pop die naast hem zat een handje en samen sprongen ze op het bed. Daar moest Micha wel om lachen. Ik doe ook mee riep de koalaknuffel. Daar kwam het kleine leeuwtje ook! Wat een drukte was dat. Daar kwamen alle knuffels in een lange rij naar binnen. Ze gaven elkaar een handje of een pootje, en gingen vrolijk dansen en zingen. Wat zingen ze toch? dacht Micha en wat hoor ik buiten? Hij stapte uit zijn bedje en keek naar buiten. Wat is dat nu, de tulpen en de narcissen dansten met elkaar. De vogeltjes floten vrolijk mee. Een grote zonnebloem moest er erg om lachen. Ze zingen over de lente hoorde Micha. De eendjes in de sloot deden ook mee, Mamma eend zat angstig te kwaken, tot ze zag dat het geen kwaad kon. Een grote dikke poes zat in het zonnetje, en keek naar dat vrolijke volkje. Ik zit hier heerlijk, miauw. Laat ze maar gaan. Eindelijk werd iedereen moe en ging weer naar zijn plaats. De beer klom handig op de kast. De pop wilde niet meer geholpen worden. Ja, ja zei de beer, je doet maar! Hopla, daar viel de pop weer terug op het bed. Blijf nu maar hier in bed zei Micha. Buiten werd het ook weer rustig. Micha deed zijn oogjes open. Mama kwam binnen, en zei: Kijk eens, Micha. Het sneeuwt. Verwonderd keek hij. Ik dacht dat het lente was, mama. Wel nee jongen, het moet nog kerstmis worden. Dat vind ik ook heel fijn. Ja zei mama en nu gaan we een kopje thee drinken. Je bent al weer wat beter. Ja zei Micha en vlug klom hij uit zijn bedje.
Mama, kijk eens wat ik gekregen heb van oma! Wat leuk, een verrekijker. Als je daar door kijkt wordt alles veel groter. Vlug pakte Micha zijn kleurboek uit de kast. Hij keek door de verrekijker in zijn kleurboek. Ja, het was zo. De olifant die hij gisteren gekleurd had, was nu een reuzenolifant. Maar wat was dat nu? Zijn slurf ging omhoog en luid trompetterde hij. Toen lachte de olifant en riep hard: Ga je mee op reis Micha? Ja dat vind ik wel leuk. Maar ik moet zo eten denk ik. Mama, kan ik nog even op reis? Ja dat kan nog wel, als je maar niet zo erg ver weg gaat! Oké riep Micha. De olifant zette hem met zijn slurf op zijn rug. Zijn verrekijker had hij meegenomen. Eens even kijken hoor, Ollie! riep hij. Daar kwam de leeuw aan. Mag ik ook mee? Ja hoor, achter aansluiten! riep Micha vrolijk. En wij? riepen twee apen mogen wij ook mee? Als jullie mee willen en niet vervelend zijn kan dat bromde Ollie. En zo liepen ze vrolijk door. Ik krijg dorst zei de leeuw. Dat komt goed uit zei Micha daar staat een sinaasappelboom. Ik zal met mijn slurf proberen er wat vruchten af te schudden zei Ollie. En ja wel hoor, daar regende het sinaasappels! Die lieten zij zich goed smaken, en al vlug hadden ze geen dorst meer. Ik heb eigenlijk ook een beetje honger zei Micha. Geen nood hoor zei Ollie daar staat een bananenboom. Kom apen gaan jullie eens vlug in de boom en pluk wat bananen voor ons. Dat hoefde hij geen twee keer te zeggen. Luid lachend klommen ze in de boom en ondeugend gooiden ze de bananen op de leeuw zijn kop. Rustig jullie bromde Ollie. Kom wij gaan eens even op ons gemak eten. Help! Help! klonk er op eens. Daar stond een giraf. Helpen jullie mij? Ik krijg mijn nek niet meer uit de knoop. Jij ook met je lange nek, kom hier. Dat maken we wel even in orde. Micha help even! Zo losten ze met zijn allen dat probleem weer op. Hè zei de giraf wat een opluchting. Mijn nek zit weer goed en ik kan alles weer goed zien. O! riep Micha ik moet naar huis. Ik hoor mijn moeder roepen. Ja, nu hoorden zij het allemaal. Micha kom je eten, anders word je eten koud. Dag dieren. Ik kom mam. Morgen ga ik verder op reis. En netjes deed hij zijn kleurboek dicht en samen met de verrekijker ging alles mooi de kast in. Hij was er heel zuinig op, want dat had hij oma beloofd.
In het verre Lapland was het erg koud. Het sneeuwde en het waaide hard. In zijn kleine huisje keek de kerstman verdrietig naar buiten. Hij zuchtte diep, liep maar weer eens naar zijn stoeltje en pakte het grote boek. Hij bladerde er in en werd steeds verdrietiger. Hij wilde zo graag naar alle kinderen. Hij wist echt niet hoe dat gebeuren moest. Zo veel sneeuw, wel een meter hoog! De kadootjes moesten toch naar de kinderen die zaten te wachten. Hij kon zich het verdriet als ze niets kregen voorstellen. Treurig ging hij naar bed. De rendieren in het bos hadden wel gezien dat het niet zo goed ging met de kerstman. Zij begrepen wel dat het pakjes rond brengen zo niet ging. Weet je wat? zei het grootste rendier We gaan een vergadering houden. Wat is dat? vroegen de kleine dieren. Ja, dat zal ik vertellen. We gaan allemaal naar een open plaats in het bos. Dan gaan we praten hoe we de kerstman kunnen helpen. Dat heet dan vergaderen. Ja, dat wilden ze allemaal wel. Want iedereen hield van de Kerstman. En zo gebeurde het ook die nacht. Wat een drukte was dat, al die rendieren bij elkaar. Iedereen riep wat ze wilden gaan doen. Stilte! riep het grootste rendier. Zo kan dat niet. We gaan vragen of de toverreus ons kan helpen. Bom, bom, stampte de reus. Ik heb gehoord dat jullie mij nodig hebben. Daar ben ik dan. Ik heb ook al iets bedacht. We gaan een hele grote slee maken. Iedereen moet mee helpen. Het wordt geen gewone slee, maar een die kan vliegen. Dit wordt een verassing voor de Kerstman. We halen zachtjes alle kadootjes uit zijn huis. Die doen we dan in de slee en als het klaar is zetten we hem voor zijn raam! De verrassing is ook dat de rendieren voor één keer kunnen vliegen. We moeten alles heel stil doen, zo dat de kerstman niets hoort. Na hard werken: daar stond hij dan! Een prachtige slee vol met kadootjes. De rendieren mooi opgepoetst er voor. In het huisje werd de Kerstman wakker. Hij liep naar het raam. Nee maar, wat zag hij daar? Hij kon zijn ogen niet geloven! Een slee vol met kadootjes. We hebben ook voor de grote mensen wat. Die vergeten we echt niet zei de reus. Ja kom maar even kijken Kerstman, je kan met de slee en rendieren gaan vliegen. Dit is onze verrassing voor je. Lieve vrienden, wat ben ik daar blij mee. Ik heb er tranen van in mijn ogen. Maar als jullie het goed vinden ga ik nu snel aan mijn reis beginnen. Bedankt allemaal! Vlug liep de Kerstman naar binnen. Hij trok zijn mooiste jas aan, kamde zijn mooie witte baard en zette zijn muts op. Iedereen moest toch lachen, zo snel zat de Kerstman op de slee en hop, hop, daar vloog hij door de lucht. Op weg naar de kinderen. Vrolijk lachend zwaaide hij naar iedereen die hem nakeek. En zo kreeg iedereen nog op Kerstmorgen zijn kadootje!
Het was een beetje onrustig op de kinderboerderij. De dieren deden niets dan mopperen. Wat doet de pauw toch weer vervelend, het wordt zo ongezellig zei het konijn. De pauw liep rustig rond, als of de boerderij alleen van hem was. Allemaal opzij! Ik ben hier de mooiste en ik moet goed kunnen lopen. Ik wil mijn staart laten zien. Kijk mij eens mooi zijn! en nuffig liep zij met haar neus in de wind. Het wordt hier met de dag erger bromde het hangbuikzwijntje, Ik ga naar mijn eigen hok, daar komt ze in ieder geval niet. Iedereen ging maar uit de weg want de pauw deed zo lelijk. Alle dieren wilden niet meer in haar buurt komen. Zo dacht de pauw, nu heb ik alles voor mij alleen! Dat kan zo niet goed gaan, dacht de uil. En daar kreeg hij al vlug gelijk in. Op een morgen liepen de dieren fijn op de boerderij rond. Wat is het vandaag gezellig zei de geit. Kom maar kleintjes, jullie mogen vandaag lekker spelen. Op eens vroeg Knorretje: Waar is de pauw? Niemand die het wist. Ik ga wel even zoeken zei het varkentje. Nee laat dat nu maar. We kunnen hier net zo fijn lopen. Nee, zei Knorretje ik ben toch wel wat ongerust, ik ga kijken. En jawel, daar vond hij de pauw in een donker hoekje. Ga weg zei die. Ik kan niet meer rond lopen. Er is iets ergs gebeurd. Ik ben lelijk geworden. Een stuk van mijn staart is afgebroken huilde ze. Ja dat vond Knorretje wel zielig. Laat mij dan eens kijken. Nee zei de pauw, het is veel te erg. Wat moet ik nu toch beginnen? Gewoon gaan lopen vond Knorretje. Jij heb makkelijk praten, jij bent toch lelijk zei de pauw. Maar ik ben wel lief zei knorretje want de kinderen aaien mij altijd. Een wilde mij zelfs mee naar huis nemen! Ja, zei de pauw van mij zijn ze altijd bang, en dat vind ik ook niet leuk. Kom, ga mee zei Knorretje en wordt eens wat liever!. Zou dat nog kunnen? Ja hoor, zei Knorretje natuurlijk. Vooruit dan maar, dacht de pauw. En zo liep Knorretje met de pauw, de staart niet meer zo mooi, in de boerderij rond. Ja, de dieren keken wel, maar ze vonden de pauw ineens zo lief kijken. En de staart daar keken ze niet naar Ze waren blij dat het weer zo gezellig was. Iedereen werd er blij van! Ja, ja, knikte de uil, zo is het veel beter!
Micha, zei Mama we krijgen vandaag visite. Oma komt met Charlotte en Erik. We gaan een lekkere taart kopen en jij mag hem uitzoeken. Wat fijn! riep Micha. En krijgen we dan ook lekker drinken? Ja hoor, zei mama dat gaan we allemaal kopen. En zo gingen ze samen op weg, naar de winkels. Daar kwamen ze bij de bakker aan. Wat stonden er mooie taarten in de etalage en wat zagen ze er lekker uit! Daar zag Micha een hele mooie, met aardbeien en slagroom er op. Die kopen we zei mama. Voorzichtig droegen ze hem naar huis. Nu gaan we onze mooie kleren aan doen, want ze kunnen zo komen. Een half uurtje later ging de bel. Micha ging vlug open doen. Mama dat is Maaike. Mag zij ook blijven? Ja hoor, dat is gezellig zei Papa. En al vlug kwamen Oma, Charlotte en Erik ook. Nu moeten jullie ook eerst netjes gedag zeggen kinderen. Maaike werd er verlegen van. Kom maar met mij mee, dan gaan we samen zei Micha. Mama had al koffie gezet, en voor Maaike en Micha lekkere limonade ingeschonken. Daar kwam Mama met de taart binnen. Wat vonden ze de taart er allemaal lekker uit zien! Ik zal eens een mooie punt voor Oma snijden. Die is de oudste, dus die krijgt het eerst. Maar wat was dat nu? De taart vloog zo van de taartschaal bij Oma op schoot. Mijn nieuwe jurk! riep Oma Kijk nu toch eens wat een vlekken. We gaan dat zo weer schoonmaken. We zetten de taart weer netjes op tafel en proberen het nog eens zei Papa en nu zal ik eens een punt snijden. Even ging het goed maar opeens: hopla! Daar vloog de taart weer en kwam boven op het hoofd van Charlotte terecht. Kijk nu mijn haar eens riep Charlotte. De slagroom liep langs haar neus. Wat is dat toch? zei Papa. Hij pakte de taart en zette hem weer neer. Nu zal ik het eens voorzichtig proberen zei Oma. Heel langzaam probeerde ze het. Daar vloog de taart weer, zo langs Erik. Ik krijg hem wel dacht die en probeerde de taart te pakken. Maar de taart vloog uit zichzelf weer op de tafel. Maaike en Micha keken elkaar aan en moesten toen zó lachen. Weldra lachte iedereen mee. Maar ik breng de taart toch maar naar de keuken, zei Papa want dit is zo geen doen. We nemen maar een koekje bij de koffie. Maaike en Micha wilden toch wel een likje van de taart nemen. Samen gingen ze naar de keuken. Toen hoorden ze opeens: Psst! Hallo jullie twee! Ze keken elkaar aan. Dat is de taart zei Maaike. Wat is er? vroeg Micha. Kan jij praten? Ja, ik ben geen echte taart en ik wil niet dat jullie in mij snijden. Wat wil je dan? Ik wil terug naar de winkel.Goed zei Micha maar dan willen we wel wat van je slagroom likken en een aardbei eten. Vooruit dan maar, zei de taart maar morgen wil ik weer naar de winkel. Dan kan de bakker mij weer mooi maken en ga ik weer in de etalage. De volgende dag gingen ze de taart terug brengen naar de bakker. O gelukkig, daar zijn jullie! riep de bakkersvrouw. Ik heb de verkeerde taart verkocht. Deze hoort in de etalage. Jullie mogen een andere uitzoeken. Dat deden ze dan ook graag! Een paar dagen later stond de aardbeientaart weer in de etalage te pronken.
Gilly het bloemenelfje.Gilly was een echt bloemenelfje. Ze vloog van bloem naar bloem. Alle kabouters hielden van haar. Ze zag er ook zo lief uit. Haar mooie elfjeshaar glansde als goud. Haar gezichtje leek op een bloem. Haar oogjes waren zo blauw als vergeetmijnietjes. Ze lachte altijd en als ze iemand kon helpen deed zij dat graag. Haar lievelingsbloem was de narcis. Als zij daar s avonds in vloog had ze een heerlijk kamertje voor zichzelf. Een zacht bedje was altijd klaar. De wind wiegde haar zachtjes in slaap. s Morgens ging ze graag op een paddestoel zitten om wat na te denken. Dan trok ze wel eens een diepe rimpel in haar voorhoofd. Steeds moest ze eraan denken dat ze toch zo graag een mensenkind wilde zijn. De kabouters vonden haar soms de laatste tijd wat treurig. Op een dag zat ze weer op de paddestoel na te denken toen zij opeens iemand om hulp hoorde roepen. Vlug ging ze kijken wat dat was. Daar zag ze het al. De oude kabouter Grijsbaard was gevallen. Wacht, ik kom u helpen riep ze. Waar heeft u pijn? Mijn been steunde Grijsbaard. Voorzichtig hielp zij hem om te gaan staan. Leunt u maar op mij, dan breng ik u thuis. Het duurde lang voordat ze daar aankwamen. Twee vogels die alles gezien hadden, waren vlug naar het kaboutervrouwtje van Grijsbaard gevlogen. Die zette snel een grote stoel buiten, zodat hij vlug kon gaan zitten. Het laatste stuk kwamen er veel kabouters aanlopen om ook mee te helpen en weldra zat Grijsbaard op de stoel met zijn beentje omhoog. Dat moest van de kabouterdokter, die snel was komen kijken. Toen hij zo een tijdje gezeten had en een drankje voor de pijn had gekregen riep Grijsbaard Gilly bij zich. Lieve Gilly zei hij, je heb mij zo goed geholpen en ik weet waar jij altijd van zit te dromen. Ik moet nu eerst goed uitrusten en misschien kan ik dan iets aan je droom doen. Ik heb het heel graag voor u gedaan zei Gilly. Dat weet ik wel zei Grijsbaard maar toch wil ik als dank iets voor je doen. Ga nu naar je mooie bloemen kamertje om te slapen en wacht alles rustig af. En dat deed Gilly want ze was ook wel een beetje moe.Wordt vervolgd.
a.Vandaag is het mooi weer, ik ga eens wat in mijn tuintjewerken dacht vrouwtje Bellefleur. Iedereen noemde haar zo, omdat zij van die mooie rodewangetjes had. Zachtjes zingend liep zij haar tuintje in. Maar wat zag zij daar? Tussen haar bloemen lag iemand te slapen! Vlug liep ze wat dichterbij. Wat een lief meisje. Maar wat was ze dun gekleed! Het meisje werd wakker, en keek verbaasd naar vrouwtje Bellefleur. Ik ben Gilly en ik geloof dat ik een echt meisje ben. Ja, dat ben je zeker, maar hoe kom je hier in de tuin? Gilly vertelde alles over haar wens. Vol verbazing zat vrouwtje Bellefleur te luisteren. Aan het eind van het verhaal zei ze:Ja, je mag het gerust hier proberen. Ik hoop dat je het net zo leuk gaat vinden, als je gedroomd hebt. We gaan nu eerst naar binnen. Want het is, denk ik, wel een beetje te koud in dat dunne jurkje! We gaan vanmiddag eerst maar naar de winkel om een warm jurkje voor je te kopen. Maar deze is toch mooi? Die hebben de zijderupsen voor mij gemaakt. Nee, dat moet gebeuren. Maar eerst gaan we pap eten. Wat is dat? dacht Gilly en toen het bordje voor haar stond dacht ze: Ik lust dat niet. Met weemoed dacht ze aan de lekkere hapjes met honing, die de kabouters altijd voor haar klaar maakten. Maar dapper slikte zij de pap door. We gaan nu met de bus naar de winkel zei vrouwtje Bellefleur. Wat was Gilly bang, al dat lawaai en die vele mensen. In de winkel aangekomen zocht vrouwtje Bellefleur een warm jurkje uit. Ga dit maar eens aanpassen. Ik geloof dat ik dit niet wil, het prikt zo zei Gilly. Ja, daar moet je aan wennen. We gaan ook nog schoenen kopen. Maar oh! toen ze uit de schoenenwinkel kwamen. Gilly kon wel huilen van de pijn aan haar voetjes. Ik kan er niet op lopen! riep ze. Toch maar goed proberen kind zei vrouwtje Bellefleur want morgen moet je er mee naar school. Waarom? vroeg Gilly, Ik kan toch in de tuin spelen? Nee, alle kinderen moeten naar school, dat hoort zo. Ook dat nog dacht Gilly. Thuis gekomen zei vrouwtje Bellefleur: Ik denk dat je nu het beste naar bed akunt gaan, dan ben je morgen goed uitgerust voor de school! Toen zij het bedje zag kreeg ze traantjes in haar ogen. Wat verlangde zij naar haar bloemen bedje! Ze dacht aan de kabouters en aan de andere elfjes. Snikkend lag ze in het bedje. Vrouwtje Bellefleur hoorde ook alles aan, maar kon er niet veel aan veranderen. Eigenlijk wist ze wel dat het zo zou gaan. .En ze ging ook maar naar bed. Maar in de bloementuin hadden de kabouters het allemaal gehoord. Ze waren zelf ook heel verdrietig dat Gilly er niet meer was. Vlug gingen ze naar Grijsbaard, die er ook alles van wist. We zullen alles maar weer maken zo als het was zei hij. Toen Gilly de andere morgen wakker werd keek ze dan ook heel verbaasd. Ze lag weer in haar bloemenbedje. En ze had haar zijden jurkje weer aan. Wat was ze gelukkig. Vrolijk vloog ze weer van bloem naar bloem. De kabouters keken blij en lachten naar haar. Toen ze kabouter Grijsbaard zag dacht ze: Wat is hij lief voor mij! Ze bedankte hem. En Grijsbaard zei: Gilly, een elfje hoort niet in de mensenwereld en kinderen horen niet in de elfjeswereld. Ik weet dat nu lieve Grijsbaard. Ik zal er ook nooit meer aan denken. Ik blijf heerlijk bij de bloemen zei Gilly.
Juf, mag ik even iets vertellen? vroeg Eva, het kleine gezichtje rood van plezier. Het was het verteluurtje op school en ieder kind mocht iets vertellen wat het meegemaakt had. Kinderen stil,zei de juffrouw nu is Eva aan de beurt om ons iets te vertellen. Weldra was het stil in de klas. Wij hebben een baby vertelde Eva stralend, het is eenmeisje. O zei de juf dan heb je er een zusje bij, wat leuk! Nee, zei Eva het is geen kindje maar een hangbuikzwijntje. En ze heet Knorrie. Alle kinderen keken naar Eva. Mijn mama heeft haar gisteren gehaald, vertelde Eva trots. En weten jullie waar ze slaapt? In de wieg waar ik als baby in gelegen heb. Verbaasd keken de kinderen haar aan. Dit kon toch niet? Eigenlijk waren ze een beetje jaloers op Eva. Een hondje of een poesje, ja dat vonden ze ook leuk, maar een hangbuikzwijntje, dat wilden ze ook wel. Ja, Eva wist wel dat ze iets leuks vertelde. Het kleine mondje stond niet stil. Hij is bruin en heel erg lief, en mama zegt dat ik hem later van alles kan leren, net als bij een hondje. Juf moest er wel om lachen. Weet je wat, Eva kan aan haar mama vragen of jullie mogen komen kijken. Ja zei Eva blij, dat mag best, en dan krijgen jullie beschuit met muisjes, dat hoort zo als er een baby is gekomen. Ja riepen de kinderen dat doen we! Vrolijk danste Eva na schooltijd naar huis. Ze wilde vlug naar Knorrie. Wat ben je snel thuis zei mama. Het was zo leuk op school mama. zei Eva. Ik heb verteld van onze baby en nu willen alle kinderen komen kijken, mag dat? Ja hoor, dat is best leuk zei mama. Ik wil nu graag naar Knorrie kijken zei Eva mag dat?Ja, ze heeft net haar flesje gehad. En daar lag Knorrie in de wieg, het kleine kopje netboven het dekentje uit. Met slimme oogjes keek ze naar Eva. Net of ze dacht: Ik ben wel een varkentje, maar ik lig toch lekker in jouw wiegje. Kom maar, zei Eva en probeerde Knorrie uit de wieg te pakken. Luid protesteerde Knorrie. Zij lag net zo lekker. Ik denk dat ze het niet wil. Wacht maar zei mama. Ze is een beetje te zwaar voor jou. Knorrend vond de kleine deugniet het toen goed. En daar waggelde Knorrie al door de kamer. Lachend keek Eva naar het ondeugende snoetje, het kleine bruine lijfje dik en rond met een piepklein staartje. Knorrie zei Eva alle kinderen uit de klas komen naar je kijken. Wat leuk knorde Knorrie. Dan ga ik op mijn mooist in mijn wieg liggen, en van plezier probeerde ze op twee pootjes te gaan staan. Ze rolde helemaal om, want dat kon ze nog niet. Wat moest Eva lachen! Boos keek het domme varkentje, want ze wilde niet dat er om haar gelachen werd. Kom maar bij mij zitten. Ik geef je nog wat te drinken. Dat wilde Knorrie wel ensmakkend dronk ze uit het flesje, haar oogjes vielen er bij dicht en ook die van Eva. En zo lagen die twee daar samen te slapen. Eva droomde dat ze op de rug vanKnorrie naar school ging en overal met haar naar toe ging, zelfs naar Oma en Opa. En die woonden toch ver weg, maar met Knorrie kon alles!Knorrie droomde van het heerlijke eten dat ze iedere dag kreeg. Wat zij vooral graag wilde was gauw groot zijn. Zachtjes knorrend smakte ze in haar slaap en dachtaan een heerlijke wortelDe andere dag was het groot feest. De kinderen van school kwamen kijken en zelfs juf was meegekomen..Eva had haar mooiste jurkje aan en liep trots beschuit met roze muisjes te trakteren want dat hoort zo als er een meisje geboren is zei mama.
Vandaag komt Omaop jou passen, want Mama en Papa moeten vandaag weg. Leuk zei Micha, want hij wist wel dat als Oma kwam er altijd iets te beleven was. Zo zei Oma wat zullen we vandaag eens gaan doen? Heb je zin om naar het bos te gaan? Ja hoor, dat gaan we doen zei Micha. En zo liepen ze later in het bos. Kijk wat een mooie bomen vond Oma. Ik ga takken zoeken en die neem ik dan mee naar huis en vrolijk rende Micha weg. Niet zo hard lopen! riep Oma Straks val je nog! Hopla, daar was het al gebeurd. Het deed wel een beetje pijn. Maar wat was dat nu? Micha keek nog eens goed: een kabouterhuisje. Oma keek ook heel verbaasd. Zo iets had ze ook nog nooit gezien. Daar ging het deurtje open. Een heel klein kaboutervrouwtje kwam naar buiten. Hallo zei ze komen jullie een kopje thee drinken? Dat kan toch niet zei Micha. We zijn veel te groot! O, daar weet ik wel wat op. We roepen gewoon de toverfee. Oeps! Daar stond opeens een toverfee. Kan ik iets voor jullie doen? O, ik zie het al. Jullie willen graag een poosjeklein zijn? Dat kan hoor, maar als jullie straks weer op de bank zitten zijn jullie weer groot! Ze zwaaide even met haar gouden toverstokje en tot hun verbazing waren ze op eens klein. Komen jullie nu thee drinken en naar mijn baby kijken? vroeg het vrouwtje. Ze gingen door het kleine deurtje naar binnen, daar stond een klein wiegje met een piepkleine baby er in. Wat een liefje! vonden ze. Ja zei het vrouwtje trots Het is een jongetje en hij heet Pipi. Gezellig dronken ze thee met lekkere kabouterkoekjes en limonade. We moeten weer naar huis riep Oma anders zijn we te laat. Hoe moeten we daar nu zo snel komen? Kom maar we roepen de toverfee weer. Die helpt jullie wel zei het kleine vrouwtje. Het was zo, daar was de toverfee weer. Nog een keer werd er met het toverstafje gezwaaid en daar kwam een mooie witte gans aan vliegen. Gaan jullie maar op zijn rug zitten, dan brengt hij jullie naar huis. Vlug klom Micha op zijn rug. Kom maar achter mij zitten Oma. Met een klein aanloopje vloog de gans de lucht in. Help riep Oma straks val ik er af. Niet bang zijn Oma, je moet mij goed vasthouden. Ja, dat doe ik ook riep ze angstig. Kijk Oma, daar beneden staat mijn school en daar zie je ons huis al! En met een mooie zwaaikwam de gans weer op de grond terecht en stonden ze voor de deur. Heel hartelijk bedankt lieve gans. Nu nog vlug naar binnen. Klim op mijn rug Oma, dan kun je door de brievenbus naar binnen. Met een klein gilletje en bibberend sprong Oma weer in de gang. Handig klom Micha ook door de brievenbus en even later zaten ze samen weer op de bank. Wat ben ik moe geworden zei Oma. Ik ook zei Micha. We gaan even slapen en zo vonden Papa en Mama hen. Oma werd wakker, keek eens naar Micha en zei: Zijn jullie er al? Ik geloof dat ik gedroomd heb. Ja zei Micha die ook wakker geworden was. Ik ook. Ik droomde dat ik klein geworden was. Wat gek zei Oma dat heb ik ook gedroomd. Het was in ieder geval een heel leuke droom vonden ze alle twee. Dan gaan we nu maar eens thee drinken zei mama. Ja laten we dat nog maar eens doen zei Oma.
Het kleine tijgertje cheeta was met zijn vriendje het vosje aan het spelen in het bos. Jullie mogen niet ver weg gaan waarschuwden hun moeders. Wat gaan we doen? vroeg cheeta. Ja zei Jappie het vosje dat eigenlijk altijd een beetje ondeugend was, ik wil wel eens iets spannends doen. Weet jij eigenlijk wat carnaval is? Nee, dat weet ik niet zo goed zei cheeta. Ik wil dat wel eens zien zei Jappie. Maar we mogen niet zo ver weg gaan, dat weet je toch. Ik durf dat niet bibberde het tijgertje. Ach, doe niet zo flauw, we gaan niet zo ver en ik weet waar het is! Het vosje liep al weg. Kom nu, anders zijn we te laat. En zo gingen die twee op weg naar het carnaval. Al snel waren ze het bos uit en kwamen ze in de buurt van de huizen. Daar hoorden ze mensen aan komen. Vlug kropen ze achter een boom en keken voorzichtig wie dat waren. Ik geloof dat er ook een ander soort tijger bij is fluisterde Jappie. Ik ga eens even wat vragen. Dapper liep hij naar de mensen toe. Hallo, ik ben Jappie het vosje en daar achter de boom staat cheeta het tijgertje. Ben jij soms ook een tijger? vroeg hij aan het jongentje. Nee, ik ben Micha en dit mooie tijger pak heeft mijn mama voor mij gemaakt. Wij gaan naar de carnaval. Daar willen wij ook naar toe, mogen wij met jullie mee? Jullie kunnen zo niet mee. Maar weet je wat? zei de moeder van Micha als het kleine tijgertje nu bij Micha onder zijn trui kruipt, dan kom jij bij mij. Ja, dat wilde Jappie wel want hij had het wel heel koud gekregen. En vlug riep hij Cheeta die bang keek en bibberde van de kou. Kom maar zei Micha dan krijg je het lekker warm. Hij tilde het kleine tijgertje op en stopte hem lekker warm onder zijn jas. Nieuwsgierig staken die twee hun kleine kopjes soms uit de jassen. Daar kwamen ze bij de optocht aan. Maar wat was dat een lawaai! Maar wat was het mooi! Ze konden niet genoeg kijken zo veel zagen ze. Wat waren de mensen allemaal vrolijk! Er werd gezongen en gesprongen. Zo iets hadden ze nog nooit gezien. Iedereen was verkleed. Ze zagen prinsen en prinsessen. Een clown rollebolde over de straat en trok een lange neus, wat moesten ze allemaal lachen. Lekkere snoepjes en chocola werd er gestrooid. Zewerden moe van het kijken. Eindelijk was de optocht voorbij. Nu moeten jullie weer naar het bos terug zei Micha. Wij brengen jullie een stuk op weg. Opeens dachten ze er aan dat ze helemaal niet zo ver weg mochten! In het bos aangekomen riepen ze snel: Dag! Bedankt. Vlug renden ze naar huis! Daar stonden de moeders al, wat waren die boos! Ze hadden overal gezocht. Voor straf mochten ze niet meer buiten spelen. Dat vonden ze heel erg. Ze wisten wel dat ze erg ondeugend geweest waren maar dat het gelukkig goed afgelopen was. Maar nooit vergaten ze het carnaval. Maar ze zouden het nooit meer doen toen ze hoorden wat er allemaal had kunnen gebeuren. Dat wisten ze wel heel zeker!
Julica werd wakker. Wat was er ook weer voor leuks vandaag? Ze was jarig, nu wist zij het weer. Vlug kwam zij uit haar bed, en keek even uit het raam. Het sneeuwde. Wat fijn! Nu sneeuwde het ook nog op haar verjaardag. Wat werd alles mooi buiten. Grote zachte vlokken kwamen uit de hemel en vielen in de tuin. De vogels waren druk bezig om nog wat te eten te vinden. Daar hoorde zij haar broertje Axel, die ook wakker geworden was. Daar kwam hij al aangerend. Jij bent jarig riep hij. Vandaag is het feest! Ja dat weet ik ook, maar nu moet jij mij eerst feliciteren zei Julica dat hoort zo! Twee dikke plakzoenen kwamen op haar wangen terecht. Zo dat heb ik nu gedaan zei Axel. Ja, maar kijk nu eens naar buiten zei Julica. Sprakeloos keek Axel naar de mooie witte tuin. Kijk eens buiten Mama, het sneeuwt en Julica is jarig. We weten het, we hebben ook een feestontbijt en een cadeautje. Vanmiddag komt de visite. Vandaag is het de hele dag feest. Maar nu eerst het feest ontbijt. Mama had Julicas stoel mooi versierd, en trots ging zij zitten. Maar nu eerst ook een dikke kus van ons twee. Nu gaan we eten en dan komt het kado zei Papa. Ja dat vond Axel ook, want zijn dikke buikje rammelde van de honger. Ze lieten zich alles goed smaken. Straks gaan we naar buiten om een sneeuwpop te maken zei Papa. Dat vonden ze ook leuk. Eindelijk, daar kwam het cadeau. Voorzichtig droeg Mama het naar binnen. Met grote ogen keek Julica. Wat was dat een groot pak! Ik hoor wat zei Axel, en ja nu hoorden ze het allemaal. Mama lachte maar eens. Voorzichtig pakte Julica het cadeau uit. Met stralende ogen keek zij wat daar te voorschijn kwam. Een heel klein poezenkopje keek haar met lieve oogjes aan! Ach wat lief zei Axel. Julica kon even niets zeggen. Wat een lief poesje, zo wit als sneeuw. Voorzichtig nam ze het op haar schoot. Tevreden begon het poesje te spinnen. Mama kijk eens, hij vindt mij ook lief. Ik noem hem Sneeuwvlokje. Ja zei Papa; hij is nog heel erg klein. We geven hem een mandje en maken een lekker bedje voor hem. Ja riep Axel en dan gaan we naar buiten de sneeuwpop maken. En weldra waren ze druk bezig. Papa rolde een hele grote sneeuwbal en Julica een kleinere. Dat wordt zijn hoofd zei ze. Axel zocht twee mooie zwarte steentjes voor de ogen. Daar kwam Mama met lekkere chocolademelk, wat was dat smullen! De sneeuwpop krijgt mijn muts op! riep Axel. En opas pijp! riep Julica. Ik heb nog een wortel, dat is zijn neus zei mama. En zo gingen ze maar door tot ze het te koud kregen. Nu gaan we naar binnen zei Mama. We kunnen dan zo door het raam naar de sneeuwpop kijken. Dat wilde Julica ook, want ze verlangde ook weer naar het kleine poesje. Daar kwam de visite al. Julica voelde zich net een prinses, zo veel mooie cadeautjes. En iedereen vond het poesje zo lief! Wat had zij toch een mooi verjaardagfeest. Morgen ging ze naar school om de kinderen allemaal te trakteren en ook alles te vertellen van het feest en zeker van sneeuwvlokje. Toen Papa haar s avonds naar bed bracht sloeg zij haar beiden armen om zijn hals en fluisterde hoe mooi en fijn haar verjaardag was geweest. Ja, Mama en Papa wisten wel hoe zij hun kleine meid gelukkig konden maken! De volgende morgen stonden ze weer vroeg op. Maar wat was dat nu? Buiten was alles weer groen. De sneeuwpop was weg! Wat jammer zei Axel, nu is alles weer gewoon. Maar toen ze buiten kwamen hoorden ze roepen. Hallo! Ik zit hierboven in de boom! Ze keken omhoog. Daar zat de sneeuwpop op een tak. Ik gooi de muts en pijp naar beneden. Ik ga weer naar sneeuwland. Tot volgend jaar; dan kom ik misschien terug! Tot ziens!
Kinderen zei juffrouw Mieke op school. Het wordt vandaag een heel spannende dag, eigenlijk is het ook een beetje feest. Micha is astronaut geworden, en komt vanmiddag hier op het schoolplein landen! Dus straks gaan we allemaal naar buiten, we maken een grote kring en we wachten op Micha. Ja riepen de kinderen dat is leuk. Ze hoefden niet lang te wachten, want daar hoog aan de hemel verscheen al een klein stipje. En ja wel hoor, het was de raket, met Micha achter het stuur. Met een grote boog kwam hij stil te staan midden op het schoolplein. Wat vonden de kinderen dat mooi. Micha riepen ze wat knap! Ben jij astronaut geworden? Ja lachte Micha en ik kom Maaike halen. We gaan gezellig even naar de maan.
Hup,daar sprong Maaike al in de raket, en Micha snel er achter aan. Dag riepen de kinderen tot ziens en veel plezier! Je moet mij wel helpen, Maaike zei Micha, het kan wel eens moeilijk worden met wind en regen en wat we misschien nog meer tegenkomen! Als jij nu aan het stuurwiel draait dan ga ik starten. Oké riep Maaike.En jawel na wat gebrom daar gingen ze de lucht in. Het gaat goed riep Micha en nu opletten. Ja ja riep Maaike, daar komt een regenwolk aan. Draaien met het wiel riep Micha, snel de wind komt er ook aan. Met veel kabaal plensde de regen op de raket. De wind, pas op! Vooruit riep Maaike daar ginds is de maan al. Voorzichtig probeerde Micha een glijvlucht te maken, en daar landde hij mooi op de maan. O wat is het hier mooi riep Maaike, en kijk we zijn hier niet alleen. Alle maanmannetjes en vrouwtjes kwamen aan lopen. En kijk ze eens lachen. Welkom, welkom komen jullie ons bezoeken? Ja riep Micha we komen jullie de groeten brengen van de mensen die op de aarde wonen. En morgen gaan we weer terug, als jullie het goed vinden. Ja dat is goed, maar dan gaan we straks feest vieren! Ja dan gaan Maaike en ik een vlag midden op de maan zetten. En zo gebeurde het!!
Oh, wat moet ik toch hard werken! zei de Paashaas. Hij probeerde de kruiwagen met grote chocolade paaseieren voor uit te duwen. Die moesten allemaal in de tuinen bij de kinderen thuis verstopt worden. Maar wat ging dat zwaar! In het bos lagen allemaal wortels van bomen. Die groeiden overal heen en daarom ging het ook zo moeilijk. Puffend bleef de paashaas even staan om uit te rusten. Gelukkig, daar zag hij kabouter Witbaard aan komen. Je kon wel aan zijn baard zien dat hij al oud was. Zal ik je even helpen duwen? vroeg hij aan de paashaas. Ja, als je denkt dat je dat nog kan, dan heel graag! We proberen het gewoon zei Witbaard. En samen duwden ze de kruiwagen over de hobbels en wortels in het bos. Maar oh! wat gebeurde er nu? De kruiwagen begon om te vallen. En daar vielen alle eieren er uit. Kijk eens ze zijn allemaal kapot huilde de paashaas.Wat moet ik nu beginnen? Ja kabouter Witbaard was ook wel geschrokken.Rustig maar, ik ga even nadenken. Ik weet het! riep hij. We gaan naar het chocoladevrouwtje. Hij haalde een klein fluitje uit zijn zak, blies er op, en daar kwamen wel tien kabouters aangehold.We gaan naar het chocoladevrouwtje riep Witbaard. Alle kapotte eieren oprapen en weer in de kruiwagen doen! Iedereen moet mee helpen. En zo gingen ze snel op weg naar het vrouwtje. Daar zagen ze het huisje al. Met al dat lawaai kwam het chocoladevrouwtje al naar buiten. Wat zag zij er leuk uit met haar bruine jurkje aan en haar schortje met chocolade spetters, op haar neus een grote lik chocolade. Ze keek naar de huilende paashaas. Stil maar hoor, het komt wel weer goed. Maar jullie moeten allemaal helpen. Ze zette een grote pot witte chocolade op het vuur. En iedereen kreeg een kwast. Zij vertelde hoe ze de eieren weer konden lijmen met warme chocolade. Zo kwamen alle kapotte eieren weer netjes in elkaar. Het ging er vrolijk aan toe met het kaboutervolkje. Ze zongen mooie liedjes en de paashaas zong lachend mee. Eindelijk waren ze klaar.Nu gaan we met zn allen de paaseieren verstoppen in de tuinen van de kinderen zei Witbaard. Ja, riep de paashaas dat is goed. Dan zijn ze nog mooi op tijd. En zo gebeurde het dat mama op Paasmorgen zei: Micha ga eens in de tuin zoeken of de paashaas geweest is. Ja, ik ga ook mee, zei papa. Kijk eens mama wat een mooie eieren ik vind, met allemaal witte streepjes en wat veel. Daar ging de telefoon. Dat is vast Maaike riep Micha. Ik heb hele mooie eieren gevonden riep ze door de telefoon. Zal ik ze komen laten zien? ja, riep Micha kom gauw. Wat een verrassing! Ze hadden dezelfde eieren gevonden, ook met witte streepjes. De Paashaas die zich met de kabouters achter een struik verborgen had keek tevreden toe. Ze zuchtten allemaal diep en zeiden: Gelukkig het is allemaal toch goed gekomen. Kijk maar eens hoe blij en gelukkig de kinderen zijn! Maar wij gaan nu allemaal slapen, want we zijn toch wel een beetje moe geworden zei Witbaard.
"Help,help", een benauwd roepen om hulp klonk er door het bos! Wat is dat, dacht de wijze uil, wie roept daar toch om hulp? Hij zat net boven in een boom,lekker uit te rusten. Hij sloeg zijn vleugels uit, en vloog eens rond om te kijken wat er aan de hand was. Jawel hoor, daar zag hij twee spartelende beentjes uit een holletje steken, met aan de voetjes mooie rode schoentjes. Als dat Pipi weer niet is, dacht de uil.En vlug vloog hij naar beneden om te kijken wat er aan de hand was. Jawel het was Pipi het peuterkaboutertje, die was weer eens nieuwsgierig geweest. Hij had een holletje ontdekt van een eekhoorn, en zijn nieuwsgierige kopje er in gestoken , en kon er nu niet meer uit. Mopperend zei de uil: "Met Pipi is er altijd wat, niets dan kattekwaad". Vlug riep de uil wat muizen bij elkaar: "Rennen jullie vlug naar het grote kabouterhuis en vraag om hulp voor Pipi". "Haal mij hier uit klonk het heel zachtjes, ik ben zo bang." Daar kwam de hulp al aan. Kabouter Grijsbaard voorop, wat keek hij boos: " Het is steeds dezelfde ondeugd waar we voor moeten komen" riep hij. Voorzichtig trokken ze aan de beentjes, ze kregen het er warm van. Daar kwam het zwarte gezichtje, z'n rode mutsje nog op, met veel traantjes te voorschijn. Wat ben ik blij dat jullie mij eruit gehaald hebben, ik was zo bang, het was zo donker daar! Ja, zei de uil, met jou beleven we altijd wat, je moet veel braver zijn. Ja, snikte pipi, dat wordt ik ook voortaan. De uil keek hem eens aan, en zei: Ik heb wat anders bedacht, je moet maar eens wat strafkrijgen.Je mama vindt het goed, want die weet ook niet goed raad met jou! Je gaat voorlopig met mij mee naar het uilennest, sprak de uil. Nee huilde Pipi nu heel hard , dan kan ik niet meer in het bos spelen. Dat is precies de bedoeling, je moet maar eens boven in de boom blijven, en naar beneden kijken hoe braaf de andere kabouter kinderen zijn, misschien kun je daar wat van leren, zei kabouter Grijsbaard. En iedereen wist wel als Grijsbaard gesproken had, dan gebeurde het ook zo en daar werd de huilende Pipi op de uil gezet en meegenomen om te leren hoe hij zich moest gaan gedragen!
Zo zei de uil tegen Pipi en dit is nu mijn huis. Hier moet je nu een week blijven!
Pipi keek eens rond. Waar is dan mijn bedje, vroeg hij. Ja, het is hier niet zo als bij je mama thuis.! We maken wel een bedje van veren voor je en daar kruip je vannacht dan maar in!
Ik vind het niet leuk, zei Pipi boos. Ja jongetje, als je lief bent dan hoef je hier ook niet meer te komen! Ik vind mijn nest trouwens wel mooi, zei de uil. Zo, nu ga ik wat te eten zoeken en in de tijd dat ik weg ben kan jij mooi mijn nest opruimen! En weg was de uil, o wat was Pipi boos.
Hij ging in een hoekje zitten en dacht ik doe lekker niks, ik wacht gewoon tot de uil terug komt. Maar wat duurde dat lang en wat kreeg hij een honger. Zachtjes begon Pipi te huilen. Hij wilde naar huis! Ik wil hier niet zijn! Het huilen klonk steeds harder. Opeens hoorde hij een stemmetje. Wat is hier aan de hand? Een spin keek over het randje van het nest. Wat doe jij hier? O, huilde Pipi, de uil heeft mij gevangen genomen en nu moet ik zijn nest opruimen en van alles voor hem doen en eten krijg ik niet! Kunt u mij helpen mevrouw de spin?
Is die uil nu helemaal gek geworden, ik zal je helpen ontsnappen, zei de spin. Ja, zei Pipi, alstublieft.
Ik ga van spinrag een mooi trapje maken, en daar kan jij dan mee naar beneden klimmen. Ja goed, zei Pipi, maar het moet wel vlug gaan want misschien blijft de uil nu niet lang meer weg! En zo ging mevrouw spin haastig aan het werk! En weldra klom Pipi naar beneden langs een mooi spinnerag. Precies op tijd want daar kwam de uil al aan vliegen. Snel, riep de spin, klim op mijn rugdan loop ik hard weg.! Zo, zei de uil terwijl hij weer op zijn nest neerstreek, ik hoop dat je mijn nest schoon gemaakt heb, dan kun je mijn eten eens klaarmaken! Wat is dat nu , hij keek eens goed rond. Waar ben je kwajongen, kom te voorschijn. De uil snapte er niets meer van , hij zocht en zocht en vond geen spoor van Pipi. Eens kijken of hij soms uit het nest gevallen is, maar nee nergens een Pipi te vinden. Ja, zei hij, nu moet ik maar eens goed nadenken... waar zou die dekselse kwajongengebleven zijn ? Dit is echt niet meer leuk, hier kan ik heel boos om worden, bromde hij.
Zo hard als mevrouw de spin kon lopen rende ze door het bos, met Pipi op haar rug. Maar o wee; daar zag ze de tak niet die laag over de grond hing. Pas op riep Pipi, maar het was al te laat, met een grote zwaai kwam Pipi op de grond terecht. Helpwacht even, maar de spin hoorde niets en rende maar door en was weldra niet meer te zien. Daar lag de kleine kabouter zo maar op een hoop bladeren. Hé wil je van mij afgaan hoorde hij met een boze stem roepen. Wat wie ik?
Ja jij, je hoort hier niet! Pipi schoof een beetje op, en daar zag hij het al, een grote boze mier keek hem kwaad aan.Neemt u mij niet kwalijk stamelde Pipi Ik ben gevallen! Niets mee te maken gromde de mier , je gaat hier toch maar weg. Nee riep Pipi het wordt al donker ,dat durf ik niet zo alleen.
Wat heb je daar op je hoofd; zo mooi rood.Dat is mijn puntmutsje, mijn mama heeft dat voor mij gemaakt! Ik weet het :zei de mier , geef mij dat puntmutsje, dan mag je hier een nacht blijven. Pipi wilde het eigenlijk niet , maar gaf toch maar zijn mutsje. Vlug zette de mier het op zijn kopje, en zei ,Dat staat mij zeker erg mooi. Pipi keek eens goed , en vond zijn mutsje maar gek staan op het zwarte mierenkopje.Je krijgt hem niet meer terug ; zei de mier. Je kan hier een nacht slapen , maar je moet heel stil zijn want ik hou van mijn rust in de avond en nacht. Overdag moeten we hard werken en wil ik dus rustig slapen. Pipi maakte vlug een bedje van bladeren, en vond ook nog een groter blad waar hij onder kon liggen.En zachtjes begon Pipi te huilen, hij wilde naar zijn mama en papa. Nu was hij ook nog zijn mutsje kwijt want die boze mier gaf dat niet meer terug. En wat werd zijn hoofdje koud. Maar wat voelde hij daar, een klein muisje kroop tegen hem aan.Piep piep, mag ik bij je komen liggen, ik heb het zo koud. En Pipi die ook wel lief kon wezen pakte het muisje en zei Kom maar lekker onder mijn jasje liggen en zo vielen ze samen in slaap.
Pipi schrok wakker, wie stond daar zo aan zijn benen te trekken!
Hou op, riep hij, wat is er? Daar zag hij het al, het was de boze mier. Niets er van , ik hou niet op. Je moet opstaan en weg wezen hier! Voorzichtig stak het muisje zijn kopje uit de mouw van Pipi's jasje. Bang glipte hij weer terug in de mouw. Wat moet die muis hier, gilde de mier. Dat is mijn vriendje zei Pipi dapper. Niets mee te maken, weg hier jullie alle twee. Maar we moeten nog eten, zei Pipi. Dat krijgen jullie niet, voor eten wordt hier gewerkt en jullie hebben de hele nacht liggen slapen! Dan wil ik wel mijn mutsje terug. Ha, ha, lachte de mier,ik ben niet gek,dat staat mij veel te mooi en nu opstappen,alle twee! Even later liep Pipi met het muisje in het bos. Mijn buikje doet pijn van de honger en mijn hoofdje wordt zo koud,klaagde Pipi. Ach troostte het muisje hem, we gaan gewoon wat eten zoeken. Kijk daar ligt al een lekker nootje. Nee dat lust ik niet. Wat wil je dan ? Een boterham, zoals mijn mama die maakt,of een lekker toetje. Ja dat kun je in het bos niet vinden! Laten we maar verder lopen misschien vinden we iets anders! Ik denk dat het moeilijk gaat worden, mompelde het muisje. Kom we gaan even zitten om uit te rusten. In het zonnetje gingen ze onder een boom zitten. Ze vielen er bijna van in slaap. Ik hoor iets zei Pipi, ja nu hoorde het muisje het ook. Het was net of er iemand huilde. We gaan eens kijken zei Pipi, ja nu hoorden ze het beter. Kijk nu eens, daar ligt een klein konijntje riep Pipi . Vlug liepen ze er naar toe. Wat is er, vroeg het muisje, waarom huil je zo? Ik ben gevallen en nu kan ik niet meer op mijn pootje staan, snufte het kleine konijntje.Ik lig hier al zo lang en ik heb het zo koud! Vlug trok Pipi zijn jasje uit en deed het voorzichtig bij het konijntje aan. Leun maar op ons en zeg maar waar je holletje is, dan brengen we je thuis! Steunend en kreunend hing het konijntje tussen hen in. Maar het lukte, en zo vergaten Pipi en het muisje hun honger en voelden zij ook geen kou meer, zo hard moesten zei werken om het konijntje weer thuis te krijgen.
Daar kwamen ze bij een konijnen holletje aan. Ongerust liep daar een moederkonijn heen en weer.Toen zij het drietal aan zag komen, liep ze hun snel tegemoet.Waar bleef je toch, Maar wat is er gebeurd ,riep ze toen ze het behuilde snoetje van het kleine konijntje zag.Mijn pootje huilde die , ik ben gevallen.Laat mij eens kijken , o ik zie het al , het is niet gebroken, het is gekneusd!Ga maar op het bankje zitten, dan zal ik er een verband om doen.
Nee , nee dat doet pijn . Ja het moet toch gebeuren , anders kan het niet beter worden.Je moet nu even flink zijn. Au Au ; huilde het konijntje. Ja niet zo flauw doen , wat moet het kaboutertje e het muisje wel niet van je denken.? Straks ga ik lekker eten koken, en dan mogen ze blijven eten en ook slapen! Want dat hebben ze wel verdiend, omdat ze jou zo mooi geholpen hebben. Ja dat wilde Pipi en het muisje wel, want nu voelde ze ook weer wat een honger en dorst zij hadden. En zo lagen ze later in bed met volle tevreden buikjes. Maar opeens dacht Pipi , ik ben jarig vandaag , dat ben ik helemaal vergeten. O, wat verlangde hij nu naar zijn mama en papa, hij kreeg er traantjes van in zijn ogen. Maar wat hoorde hij daar, de deur ging zachtjes open; en daar stonden zijn ouders, verrassing riepen ze! Wat was Pipi blij, en daar was ook de toverfee, en zijn vriendjes, de wijze uil , ze zongen allemaal; lang zal hij leven hiep hiep hoera. Daar kwam ook de boze mier en kijk eens, netjes kwam hij pipi,s mutsje brengen.Ja sprak de toverfee,ik denk dat je nu een brave jongen geworden ben, en dat je weer gewoon naar huis kan.Ja knikte iedereen dat is zo. Maar vanavond hebben we nog feest want iedereen heeft ook een kadootje voor je meegebracht.Wat waren ze allemaal vrolijk,maar het mooiste vond Pipi dat hij weer naar huis mocht en het muisje ging mee, want dat was toch zijn vriendje.
Hallo beste vriendjes, ik ga weer een paar weekjes op vakantie, dus moeten jullie even wachten op een nieuw verhaaltje. Ik ga met een boot naar vreemde landen varen ... en wie weet... misschien zie ik er wel een zeemeermin die mij haar verhaal verteld . Ik heb wel eens gehoord dat er op de bodem van de zee een groot zeekasteel is. Dus even geduld oefenen, want als ik iets ondek dan ga ik het jullie allemaal vertellen.
Als jullie toevallig ook op vakantie gaanheel veel pret en plezier!! Groetjes van Jancha.
In een dorp dat vlak bij de zee lag woonde Tom. Hij woonde daar met zijn moeder en zijn vrienden. Iedere dag ging hij uit vissen. Hij vond het heerlijk als hij op zee kon zijn. Zij waren niet zo rijk, en hij kon dan ook mooi wat vissen vangen. En soms kon hij er ook nog wat verkopen. Dan hadden ze weer wat te eten. Zijn moeder werkte ook hard, want zij deed voor de rijke mensen uit het dorp wassen en strijken. En zo hadden zij het best naar hun zin!
Op een mooie dag ging Tom weer vissen. Maar waar Tom gaan erg in had, was dat, steeds wanneer hij weer op zee was, een zeemeermin naar hem kwam kijken! Dat deed zij al heel lang, want ze vond Tom mooi en lief. Eigenlijk was zij verliefd op hem geworden. En zo ging het lange tijd door. Altijd zwom zij weer omhoog uit de diepe zee en zocht zij Tom weer op! Waar ga je toch steeds naar toe? vroeg de zeekoning, haar vader. Hij vond het niet prettig dat zij steeds zo ver weg zwom. Haar zusjes lachten haar uit. Ze is verliefd riepen ze. Houden jullie je mond! zei vader. Mariana, want zo heette de zeemeermin wat is hier aan de hand? Maar Mariana zei niets. Ze wilde haar geheim niet verklappen. Vader zuchtte maar eens diep en dacht: Het zal wel los lopen, want ze is toch veel te jong. En zo ging het dus maar door. Tot op een dag er een hevige storm op stak. Het werd Tom angstig om het hart. Hij voelde dat hij niet tegen de wind op kon, en daar kapseisde zijn bootje en viel hij in het water. Met alle macht probeerde hij zich aan het bootje vast te klemmen, maar dat lukte hem niet. Mariana die alles gezien had, zwom snel naar Tom, pakte hem bij de hand en zwom met hem naar het diepe van de zee! Tom merkte er niets meer van. Bij het zeekasteel aangekomen, bracht zij hem naar een kamer. Na een poosje werd Tom wakker. Verbaasd keek hij om zich heen. Waar ben ik? vroeg hij. Ademloos keek hij naar het mooie meisje met de vissenstaart. In een zeekasteel zei ze Ik heb je gered en hierheen gebracht, want zie je ik ben verliefd op je. Iedere dag heb ik je zien vissen. O zei Tom daar heb ik niets van gemerkt! Hij keek eens rond in de kamer. Wat was dat mooi, alles lichtgroen. Zijn bed was van zeewier. Lichtgevende visjes gaven een zacht licht. Hij keek eens naar buiten, de mooiste vissen zwommen voorbij. Prachtige planten waaiden zacht heen en weer. Alle kleuren koraal vormden de achtergrond. Het leek allemaal wel betoverd. Maar de zusjes hadden gezien dat Mariana Tom binnen gebracht had, en gingen dat snel aan vader vertellen. Dat kan toch niet bromde hij. Snel ging hij naar de kamer van Mariana. Meisje wat doe je nu toch? Die jongen moet terug waar hij vandaan komt. Maar vader, ik ben verliefd op hem! riep ze. En ik heb hem gered. Kind, dat kan niet: een zeemeermin met een gewone jongen. Hoe heet je? vroeg hij. Tom mijnheer,antwoordde Tom. Ik wil heel graag terug naar mijn moeder en mijn vrienden, want anders heeft mijn moeder veel verdriet. Natuurlijk jongen. Mariana, je brengt hem onmiddellijk terug. Met tranen in haar ogen gehoorzaamde zij. Ze zwom terug met Tom en liet de golven hem op het strand brengen. En zo werd Tom later op het strand wakker en liep vlug naar huis. Waar was je toch? En wat is er gebeurd? Toen ze het hele verhaal gehoord had, sloeg zij haar handen ineen. Gelukkig dat die vader zo verstandig was. Maar wat kunnen we dankbaar zijn dat je gered bent! Een zeemeermin verliefd op Tom dat kan toch niet!
Stil zat Tom voor zich uit te kijken. Wat is er toch met die jongen aan de hand? dacht zijn moeder. Maar Tom wist het wel, hij kon Mariana niet vergeten. In zijn dromen zag hij steeds haar mooie blauwe ogen en haar prachtige blonde haar. Haar lieve lach hoorde hij de hele dag. Als hij ging vissen keek hij goed rond, maar nooit zag hij haar weer. Alle mensen uit het dorp hadden hem wat geld gegeven, zo dat hij een nieuw bootje kon kopen. Daar was hij erg blij mee, maar toch kon hij niet gelukkig zijn. Altijd zagen ze hem alleen op het strand zitten, en naar de zee staren.Wat is die Tom toch vreemd geworden zeiden ze.Hij kijkt nooit meer vrolijk. Jongen toch, zei zn moeder; Je kunt toch niet blijven treuren om iets wat toch niet kan. Kijk eens in het dorp, daar zijn zo veel lieve meisjes. Maar Tom kon Mariana niet vergeten en alleen maar aan haar denken. In het zeekasteel treurde Mariana ook om Tom. Haar vader zag hoeveel verdriet zijn kind had. De zusjes probeerden haar op te vrolijken, maar niets hielp. Ze werd mager en bleek. Zo kan dat niet langer dacht vader. Op een dag toen Mariana weer ziek en bleek in bed lag, ging hij naar haar toe.Kind zo kan het niet langer; wil je dan zo graag naar die jongen Tom toe? Ja, snikte Mariana, ik houd van hem. Ik kan hem niet vergeten. Goed ik ga naar de toverkrab, eens kijken of zij er iets op weet. Maar het kan wel wat dagen duren, want ik moet haar zoeken. Blij riep Mariana: Vader, misschien kan er een oplossing komen. Ja, ik zie wel dat het zo niet door kan gaan! En zo ging vader op weg. Na dagenlang zoeken vond hij de toverkrab eindelijk in een kleine inham onder het zeegras. Die keek wel heel verbaasd op, de zeekoning die hem kwam zoeken. Al snel werd het hele verhaal verteld. De krab dacht eens goed na. Ja, we zouden in dit geval kunnen proberen om Mariana benen te geven. Het is wel zo, dat ze dan nooit meer een zeemeermin kan worden en in het zeekasteel kan wonen. Bedroefd knikte vader Ja dat had ik ook al bedacht!. Afscheid nemen van zijn kind viel hem zwaar. Maar haar zo ongelukkig zien, dat kon ook niet. Zij zal in een klein dorp naast de jongen komen, en daar moet ze leren als een gewoon meisje te leven en te werken. Ze moet zelf kiezen. Een weg terug is er niet meer. Na velen dagen kwam vader weer thuis in het zeekasteel. Hij ging Mariana vertellen wat de toverkrab gezegd had. Na lang denken besloot Mariana om te vertrekken. Met tranen in haar ogen nam zij afscheid van haar vader en de zusjes en bedankte zij hen voor alles wat zij voor haar gedaan hadden.Denk aan ons, meisje, en vergeet ons niet! En zo zwom zij een vreemde toekomst tegemoet!
De zon scheen warm op Marianas gezicht. Even deed zij haar ogen open,maar snel weer dicht door het felle licht. Langzaam probeerde ze door haar oogharen te gluren. Waar was ze toch? Ze voelde eens voorzichtig met haar hand naast zich, en voelde zand. Ik lig op het strand dacht ze. Ik heb hier geslapen! Ze begon eens rond te kijken. Haar ogen gingen naar haar staart. Verbaasd keek ze nog eens goed: haar staart was weg! Ze had benen! Wat was ze blij! Ik ben nu een echt meisje met mooie benen! Langzaam stond zij op en probeerde te lopen. Eerst was het wat vreemd maar al gauw ging het beter. In de verte zag ze een boerderij. Daar ga ik heen dacht ze. Misschien wonen daar mensen die mij kunnen helpen, en die weten wat ik doen moet. Verlegen klopte zij later bij de boerderij aan. Wie is daar? riep een stem. En daar deed een aardige boerin de deur open. Dag mevrouw zei Mariana beleefd.Ik kom eens vragen of u werk voor mij heeft. Want ziet u, ik wil graag van alles leren! Kind, kom toch binnen. Natuurlijk kan ik op zon grote boerderij wel wat hulp gebruiken. Ik vind het leuk om je van alles te leren. Ik heb zelf geen dochtertje. Wat zie je er lief uit! Dank u wel zei Mariana, want ze vond het een mooi complimentje. Het deed haar aan Tom denken, want die zei dat ook altijd. Maar als je wilt, gaan we eerst wat eten zei de boerin. Ja dat wilde Mariana wel,want nu voelde ze toch ook honger. Zo werden twee heerlijke boterhammen klaar gemaakt met kaas en een glas melk.Wat is dat? vroeg Mariana. Maar kind ;weet je dat niet? De melk komt van de koe, en van melk kunnen we ook kaas en boter maken. Voorzichtig proefde Mariana een klein hapje. Ja dat vind ik erg lekker zei ze. Toen ze klaar waren met eten zei de boerin: Nu gaan we de koe melken, en samen gingen ze naar buiten. Wat schrok Mariana van dat grote zwart-witte beest. Je hoeft niet bang te zijn hoor zei de boerin.Kijk, aai haar maar eens over de neus. En kijk maar eens goed hoe ik de koe ga melken. De boerin pakte een klein stoeltje en ging bij de koe zitten. Weldra spoot de schuimende melk in de emmer. Kom het ook maar eens proberen! Dapper ging Mariana ook bij de koe zitten, en ja wel hoor, zij kon het ook. Je doet het prima zei de boerin. Wat was Mariana trots. En nu gaan we de kippen voeren. Die willen ook eten. Wat vond Mariana dat leuk! Een moederkip met haar kleine kuikentjes die tokkend om haar heen liepen. Kom kind, nu gaan we eten koken, want als de boer thuis komt wil hij ook lekker eten. En omdat jij gekomen bent is het een beetje feest en gaan we een appeltaart bakken . Jij mag de appeltjes schillen en dan maak ik het deeg. Je kan dan mooi de appeltjes in schijfjes op het deeg leggen, wat jam er over en dan gaat hij de oven in. Vol verbazing keek Mariana hoe de boerin een lekkere maaltijd klaar maakte. Daar kwam de boer al thuis. Vrouw wat ruikt het hier lekker, en wie hebben we daar? Dit is Mariana en ze komt hier wonen en helpen. En van alles leren. Zij wil later een heel goede huisvrouw worden.Dat is altijd goed, zei de boer en voor ons nog gezellig ook. Het is nu net of wij ook een dochter hebben. Even dacht Mariana aan haar vader en de zusjes. Maar even later zaten ze alle drie heerlijk te smullen.
En zo gingen de dagen voorbij. Mariana was al heel handig geworden. Ze kon al goed koken, en bij de boerderij helpen vond ze leuk. Op een dag werd er een klein veulentje geboren.Die krijg jij van ons, omdat je altijd zo goed kan helpen en zo goed je best heb gedaan! Je mag hem zelf een naam geven. Wat vond ze het kleine veulentje lief. Wat fijn riep ze Een dier van mij zelf om voor te zorgen! Dank u wel! De boer en boerin lachten, ze waren heel veel van Mariana gaan houden. Kijk, hij heeft een klein vlekje op zijn hoofd, ik noem hem Vlekje! Iedere dag ging zij naar het kleine paardje. Gaf hem lekker eten en verzorgde hem goed. Als hij groter is kun je op hem gaan rijden!.Maar dat mag pas, als ik het zeg ; hij moet jou goed kunnen dragen zei de boer. Vol spanning wachtte zij op die dag.Lieve kind zei de boerin op een morgen, wil je ons tante en oom gaan noemen? Dat willen wij graag. Vol blijdschap vloog Mariana hen om de hals. Tante en oom, dat wilde zij ook graag. Ze voelde zich zo thuis bij hen. Groter en groter werd Vlekje tot de dag daar was, en oom zei Vandaag gaan we proberen of je op Vlekje kan rijden! Tante keek toe, zou het lukken? Voorzichtig ging Mariana op Vlekjes rug zitten. Het paard keek eens om, wat was dat ? Maar toen hij zag dat zijn vrouwtje daar zat, ging hij in een langzame draf lopen. Iedere dag ging het beter. Zo dat ze al snel alleen uit rijden kon gaan. Heerlijk vonden ze het alle twee, om zo langs het strand te draven. Op een dag toen ze weer op het strand waren, ze kon haar ogen niet geloven. Daar zag zij Tom op het strand zitten, droevig staarde hij naar de zee. Altijd zochten zijn ogen naar Mariana. Tom! riep zij en in een snelle draf reed zij op hem toe!. Mariana, hoe kan dat? Altijd zoek ik je op zee! En daar ben je nu op een paard! Lachend sprong Mariana in zijn armen en vertelde hem het hele verhaal. Nu wil ik die tante en oom leren kennen: die zo goed voor je gezorgd hebben. Ik wil ook jouw moeder leren kennen zei Mariana. En zo gebeurde dat ook. Allemaal bij elkaar gekomen, hoorde ze in volle verbazing het hele verhaal aan. Na een maand was er groot feest, want het jonge paar ging trouwen. Wat waren zij gelukkig! Mariana vergat haar vader niet. Want iedere dag ging zij met Tom naar de zee en gooide een rode roos in het water. De zusjes haalden hem dan op en brachten hem naar vader. Zo wist hij dat het goed ging met zijn lieve dochter. s Avonds glinsterde het zeekasteel prachtig rood, door alle rozen die de zeekoning voor het raam had gezet. Iedereen wist dat de rozen van Mariana kwamen. En het kasteel heette voortaan Marianas rozenkasteel.
Hallo allemaal, jullie zullen even op mijn verhaaltjes moeten wachten, want mijn computer is stuk. Zal zo'n 6 weken duren voor hij weer gemaakt is, dat is wel erg vervelend, maar niks aan te doen. Hou jullie allemaal goed tot binnenkort. Jancha.
Ik heet Sonja en ben zes jaar oud. Mijn zusje heet Nola en zij is ook zes jaar oud. Wij zijn een tweeling. Eigenlijk heel gek, als ik in de spiegel kijk, dan zie ik Nola. Wij zien er precies het zelfde uit, alleen ik heb een klein moedervlekje op mijn voet. Toen wij klein waren vond ik het wel leuk om een tweeling te zijn. Iedereen keek naar ons en we kregen meestal wel snoepjes en ze vonden ons heel lief.
Maar nu vind ik het helemaal niet leuk meer. Mijn zusje is helemaal niet aardig tegen mij! Toen wij nog klein waren wilde zij altijd spelen met iets waar ik net mee aan het spelen was. Dat vond ik niet altijd leuk maar ik gaf het dan ook maar aan haar. Maar nu ik naar school ga is het anders. Altijd als ik weer eens een vriendinnetje heb probeert zij die af te pakken en het lukt haar meestal ook. We zitten op school naast elkaar. Als we dan een taallesje moeten maken ; dan pakt ze snel mijn lesje af waar ik zo mijn best op heb gedaan en geeft ze haar lesje wat helemaal niet goed is aan mij. Ik heb wel eens iets aan mama of papa verteld maar dan vind ik mij zelf een klikspaan dus doe ik dat maar niet meer.
Op een dag liepen wij van school naar huis en hoorde wij een zielig miauwen. Snel ging ik kijken. Een klein poesje was in het water gevallen; ik pakte haar snel want het lag mooi aan de kant te spartelen en zo kon ik haar mooi redden. Snel pakte Nola het poesje van mij af. Hard lopend liep ze er mee naar huis. Thuis gekomen riep ze: Mama, ik heb een poesje uit het water gered. Mag ik het houden? Kind toch zei mama, wat ben je toch een flink meisje. Je mag het poesje houden en het is nu van jou. Ik kreeg er tranen van in mijn ogen maar ik wilde niet huilen. Ik wilde ook flink zijn! Op een dag toen wij naar school liepen was zij mij weer zo aan het plagen. Ik mocht niet meer met het poesje spelen. Huilend liep ik weg. Ik had zo veel tranen in mijn ogen, dat ik niet zag dat er een auto aan kwam. Ik hoorde Nola nog gillen en roepen: Sonja kijk uit! maar het was al te laat. Daarna voelde ik niets meer. Ik werd weer wakker in het ziekenhuis en zag mama en papa met Nola staan. Wat zagen zij wit! De dokter had op een foto gezien dat mijn been gebroken was. Daarom moest er gips om heen. Ik had ook hoofdpijn en daarom moest ik een week in het ziekenhuis blijven. Ik vond het wel niet zo leuk, maar ik dacht wel: Hier kan Nola mij niet meer plagen. De andere dag kwamen mama, papa en Nola mij bezoeken. En wat ik zag: Nola helemaal in tranen. Snikkend zei ze: Ïk heb alles verteld want ik heb er zon spijt van. Ik zal je nooit meer zo plagen. Mama en papa waren heel verbaasd geweest. Dat Nola wel plagen kon dat wisten ze, maar dat het zon plaaggeest was dat wisten ze niet! De dokter die ook alles gehoord had zei: Het is ook een beetje je eigen schuld, je moet leren om voor jezelf op te komen en niet alles goed vinden. Wil je dat onthouden Sonja? En of ik dat wilde. Nola zei: Nu gaat alles anders worden, dat beloof ik. Na een weekje mocht ik naar huis en kreeg allemaal mooie cadeautjes. Het was wel een beetje moeilijk om met mijn been in gips te lopen, maar Nola was de eerste die mij hielp. Na een poos mocht het gips er af. We spelen nu samen met de vriendinnetjes en het poesje is van ons allebei. Nu vind ik het weer fijn om een tweeling te zijn. Nola is nu mijn liefste zusje, mijn grootste vriendin en we kunnen heerlijk samen spelen.
Het boek van Sint-Nicolaas is gestolen! riep de regelpiet.Ik kan het nergens meer vinden.Wat erg! riep de kleinste piet. Wat vervelend nu! riep de regelpiet. Ik heb het echt goed opgeborgen. Ik snap er niets van. We moeten het aan Sint-Nicolaas vertellen. Wat zal hij dat erg vinden! En zo gingen ze allemaal naar Sint Nicolaas om de slechte boodschap te vertellen. Sint Nicolaas schrok daar ook wel even van. Ik kan dat boek niet missen, dat weten jullie.Kunnen we de speurclub van vier niet om hulp vragen? vroeg de denkpiet. Ja dat is een goed idee. Dat gaan we doen zei Sint Nicolaas. En zo ging bij Micha de telefoon. Snel nam hij op. Vol verbazing hoorde hij het verhaal van de regelpiet aan.Natuurlijk wil ik mijn best doen om het boek zo snel mogelijk te vinden. Want dit was een ramp voor Sint Nicolaas en ook voor de kinderen. Wij gaan onmiddellijk aan de slag om het boek op te sporen. Vlug telefoneerde hij de clubgenoten Koen, Sonja en Nina. Snel kwamen ze bij elkaar en bedachten een manier om de dief op te sporen. We vragen eerst de kinderen uit de buurt of zij iets verdachts gezien hebben zei Micha. Wacht eens! zei Nina. Nu we het er zo over hebben: het is mij de laatste tijd opgevallen dat Kees zo vreemd doet! Er moet iemand belang bij hebben om het boek te stelen. En Kees haalt allerlei kattenkwaad uit en plaagt veel mensen en kleine kinderen. En als ik zeg dat hij zo niets van Sint Nicolaas krijgt, lacht hij mij uit en zegt dat hij het grootste cadeau krijgt. Dat is vreemd zei Micha. Ik ga eens op de computer kijken of het boek soms te koop aangeboden wordt aan kinderen die ook niet al te braaf geweest zijn. En Koen, speur jij eens wat rond het huis van Kees. En wat zag Koen daar? In een schuurtje bij het huis zat Kees met rode oren van spanning in het boek van Sinterklaas te lezen. Snel rende Koen naar Micha. Ik heb het gezien, Kees zit in de schuur bij hem thuis in het boek te lezen. Dat klopt zei Micha. Ik heb ook gezien dat hij het te koop aanbiedt. Sonja en Nina, schrijven jullie samen een brief en zeg daarin dat hij het boek onmiddellijk bij ons moet bezorgen, omdat wij anders naar de politie gaan. Geef die morgen aan Kees op school! Toen het s avonds donker werd sloop Kees met het boek mooi ingepakt naar het huis van Micha, belde aan en liep toen snel weg. Micha vond het direct, want hij had wel gedacht dat het zo zou gaan en zo kwam het boek tot grote blijdschap van Sinterklaas en de pieten weer netjes terug waar het hoorde. En denken jullie nu dat Kees een groot cadeau kreeg? Hij kreeg helemaal niets! Dat is zijn verdiende loon vond Sint Nicolaas. Zo is het vonden de pieten.
Wat is er toch jongen, waarom loop jij je toch zo te vervelen?
Boos antwoordde Jaap: "Iedereen gaat naar de wintersport. Ik hoor als zij terug komen alle leuke verhalen. En wat heb ik? Niets! Ik heb niemand om mee te spelen". "Waarom ga je niet in je kamer spelen? Je heb zo veel mooie leuke spellen en een mooi boek gekregen op sinterklaasavond". "Nee, daar heb ik geen zin in!" En boos liep hij de deur uit, roepend: "Ik ga wel naar buiten!" Nijdig liep hij de straat uit de singel op. Mopperend liep hij door, denkend: "Wat moet ik nu? Bah, wat is dit een nare tijd!" Iedere keer als hij een steentje zag schopte hij het weg. Nors en boos keek hij. Daar zag hij een wat grotere steen en hopla, die ging tegen een grote doos. "Wat is dat?" hoorde hij. Daar kroop een jongen uit de doos. Wat was die dun gekleed en wat zag hijer koud en hongerig uit! "Waarom zit jij in die doos"? "Ja, wat denk je? Niet voor mijn plezier".
"Je gaat er toch zelf in?" zei Jaap. "Ja, jij kan makkelijk praten. Kijk maar eens, je hebt een mooie dikke jas aan en warme schoenen, en je ziet er ookniet naar uit dat je honger hebt". "Nee", zei Jaap en keek eens naar zijn jas en schoenen. "Waar kom jij dan vandaan, en slaap je dan ook in die doos?" "Ja, ik ben weggegaan bij mijn ouders. Waar wij wonen is er altijd oorlog en er was ook geen eten meer. Ik ben de oudste van de kinderen. Ik heb mij steeds in auto's verstopt en zo ben ik hier terecht gekomen! Maar waar ik heen moet weet ik niet. Daarom slaap ik in die doos". "Hoe heet je dan?" "Ach, noem mij maar Don. Dat vind ik wel een mooie naam." "Weet je wat?" zei Jaap opeens, "Ga met mij mee naar huis. Mijn moeder heeft wel wat teeten, en ook wel wat warme kleding". "Ja, ik ben niet gek! Stel je voor dat je moeder naar de politie gaat. Dan moet ik weer terug naar mijn eigen land!" "Nee hoor, dat doet ze niet, dat beloof ik je." zei Jaap. "Ja, dan ga ik maar mee, want ik kan het zo ook niet langer uithouden". Wat keek moeder verbaasd op! Met wie kwam Jaap daar nu aan en wat ziet die jongen er zielig uit. "Mam, dit is Don. Ik heb hem gevonden in een grote doos op straat". "Maar jongens toch, kom vlug binnen". Verbaasd keek Don naar de grote mooie keuken. En wat rook het daar lekker! "Kan hij wat eten krijgen en wat warme kleren van mij"? "Ja, kom maar mee. Ga eerst maar lekker onder een warme douche, want dat is wel nodig zie ik!" Een poosje later...kwam er een heel andere jongen binnen. Gretig hapte hij in de lekkere boterhammen die moeder klaar gemaakt had. Dankbaar keek hij rond en zei: "Wat heeft u het mooi hier! Ik voel mij nu zo heerlijk warm". "Hij mag hier toch wel blijven mam"? "Ja, ik ga dat vanavond met je vader bespreken, hoe we dat kunnen gaan doen. Want zo kan het met hem niet door gaan". "Ja" zei Jaap "dat vind ik ook en weet u het is bijna Kerstmis, dan moeten alle mensen het toch fijn hebben. Ik schaam mij wel dat ik zo ondankbaar ben geweest!" "Maar gelukkig heb je Don gevonden" zei moeder. "Voor hem gaan we goed zorgen en aan zijn ouders sturen we een groot kerstpakket, zodat ze met de kerst lekker kunnen eten". Met stralende ogen keek Don hen aan. "Kan ik er dan ook een brief bij doen voor mijn ouders?" "Natuurlijk, en wens ze fijne Kerstdagen.
"Naar bed kind, het is tijd. Morgen moet je weer op tijd opstaan om naar school te gaan. Je weet hoe slecht je 's morgens uit je bedje kan komen."
"Nee, ik wil nog niet. Ik ben bang, het gaat vast onweren. Ik wil bij jullie slapen." zei Josje. "Wel nee" zei vader. "Daar wordt je veel te groot voor, gewoon in je eigen bed".
"Maar ik ben bang". "Voor onweer hoef je niet bang te zijn. Kom we gaan naar boven"'. Mokkend ging Josje mee. En weldra lagen ze alle drie in diepe rust. Opeens werd Josje wakker. Luisterend keek ze de donkere kamer in. Hoorde ze daar in de verte een gerommel? Angstig keek ze rond. Ja daar verlichtte een bliksem haar kamer. De regen en wind begon tegen haar raam kletteren. Opeens rukte de wind haar raam open. Sidderend van angst keek ze toe: wat was dat nu? Een groot zwart ding sprong haar kamer in. "Zo. Even uitrusten!" hoorde ze zeggen. "Wie ben je?" fluisterde ze met grote angstogen. Nu zag ze het goed. Een groot zwart monster keek haar met fonkelende ogen aan. "Ga weg" huilde Josje, "ik ben bang van je!" "Waarom ben je bang van mij? Ik doe je toch niets. Ik ben een onweermonster; van mij moet je niet bang zijn hoor! Wij maken het onweer". "Maar die harde klappen dan?" zei Josje. "Ja dat doen wij onweermonsters. Dat vinden wij leuk. De wind probeert ons te vangen, wij rennen en springen langs de hemel. En als die je die lichtflitsen ziet dan botsen wij tegen elkaar op, o zo leuk! En regen, dat vinden we heerlijk. Je kunt dus altijd fijn in je bedje blijven liggen en naar ons luisteren, want je weet nu dat wij heel veel plezier hebben. Maar ik nu ga ik weer verder. Ik ga het raam weer uit, doe jij het maar achter mij dicht.... En Josje, niet meer bang zijn. Laat ons maar lekker spelen. Daaaag! Ga jij maar weer lekker slapen Josje". "Dag onweermonster. Ik zal nu nooit meer bang zijn voor onweer. Ik weet nu dat jullie gewoon lekker aan het spelen zijn.....daaaaag!"
Er is een zusje geboren bij Johan thuis. Al jaren waren ze met z'n drieën geweest, en Johan vond het wat fijn zo als het was. Maar nu, niemand had meer tijd voor hem. Zijn moeder, die had helemaal geen tijd meer, was hele dagen met het kindje bezig. Zijn vader, die liepmeteen naar de babykamer als hij van zijn werk thuis kwam. En dan die vele visite's.Dat hoorde er zo bij, zei z'n moeder. Iedereen komt de baby bewonderen. En hem zagen ze niet eens staan. "En dat moet ik dan leuk vinden" dacht hij. Nee hij vond dat er niets aan, voor hem was geen tijd meer. Ze hielden alleen maar van het kleine zusje. "Waarom zou ik hier blijven?" dacht hij. "Ik denk dat ik maar weg ga!" Zo liep hij maar te denken de laatste tijd. Op een avond in zijn bed bedacht hij: ik ga morgen weg. Toen het stil was in huis sloop hij uit bed en pakte wat spullen in om mee te nemen, en stopte dat onder zijn bed. Zachtjes ging hij weer in bed. Snel was hetmorgenen zo ging hij, terwijl zijn moeder de baby verzorgde, zijn ontbijt opeten, pakte nog een paar extra boterhammen, riep gedag en ging de deur uit. Op weg naarschool. Eigenlijk had hij daar ook geen zin in. Opeens bedacht hij: "Waarom zou ik dat doen? Ik ga ook niet naar school. Ik ga de stad in, leuk naar de winkels kijken. Dat is veel leuker dan naar school gaan. Ik heb mijn lessen toch ook niet geleerd, ze hebben dat thuis niet eens gemerkt". En zo liep hij maar door. Eerst vond hij het wel leuk, maar langzaam werd hij moe, en vond het ook niet zo leuk meer. Hij kreeg het koud en de boterhammen waren ook op. Maar hij dacht er niet aan om naar huis te gaan. "Waarom zou ik? Ze missen mij toch niet". Daar zag hij een huis wat ze aan het bouwen waren. "Ik ga daarin". Hij keek eens rond of niemand het zag, en glipte toen vlug naar binnen. "Zo, dat is misschien wat warmer". Hij nestelde zich in een hoekje en dommelde zo in slaap van vermoeidheid door het vele lopen. Maar thuis, o wat was daar een onrust! Moeder wachtte zijn vader al op. Huilend riep ze: "Onze Johan is niet op school geweest. Hij is ook nietthuis gekomen. Er is vast iets gebeurd"! Ja daar werd vader ook wit van schrik. "Ik ga hem zoeken, en als ik hem niet vind ga ik meteen naar de politie". "O, mijn jongen, waar zou hij nu toch zijn?" snikte moeder. Het was al donker toen vader weer terug kwam. "Ik heb hem niet kunnen vinden, de politie gaat verder zoeken". En zo zaten ze samen stil bijeen, steeds maar luisterend of ze de bel hoorden. En eindelijk, daar hoorde ze hem. Zo gauw als mogelijk liepen ze naar de deur, deden open en daar stond een politieagent met hun jongen. "Zo, hier is de wegloper; hij heeft z'n lesje welgeleerd. Ik heb hem eens goed toegesproken! Breng hem maar snel onder de douche, zodat hij weer warm wordt. Hij zal jullie straks wel vertellen waar ik hem gevonden heb". Johan voelde veel spijt toen hij zag hoe ongerust zijn ouders waren. Later vertelde hij waarom hij het gedaan had, en waar hij geweest was. Ja nu wisten zijn ouders ook dat zij het verkeerd gedaan hadden. "Ach natuurlijk houden we ook van je. Jij bent toch onze lieve grote zoon! Kom dan gaan we naar je zusje kijken". En alsof het kleintje het voelde gingen haar oogjes open, keek ze Johan aan en krulde een lief lachje om haar mondje.Verbaasd keek hij. "Ze lacht naar mij" stamelde hij en in eens voelde hij hoeveel hij van dit kleine kindje hield. "Ik moet altijd voor haar zorgen enbeschermen" zei hij. "Ja" zeiden zijn ouders, "ik denk dat ze ook op haar grote broer gaat rekenen". In de nacht toen de rust was teruggekeerd zeiden zijn ouders: "Wij hebben ookonze les geleerd". Blij en gelukkig viel iedereen in slaap wetend dat alles weer goed was.
"Wat is dit leuk!" dacht moeder. "Een muis die ik zelf kan maken. Dat is iets voor mijn kleine Nina, die houdt zo veel van muisjes. Leuk voor haar verjaardag". En zo gingen moeders vaardige handen aan het werk. "Eerst het patroontje uitknippen" mompelde ze. "En kijk, zo moet ik het naaien". Vlug de naaimachine op tafel. En na een poosje begon het al echt op een muis te lijken. "Nu zijn buik opvullen met watten en dan de oortjes er aan".
Verbaasd keek moeder op, het leek wel of ze iets hoorde. "Hallo. Ben ik nu nog niet klaar? Je zit maar in mijn buik te steken, daar voel ik echt wel iets van hoor". Aandachtig bekeek moeder de muis. Nee, ze had zich vergist, muizen kunnen toch niet praten. Zo nu even mooi inpakken en morgen krijgt Nina hem bij het ontbijt.
Wat was dat een feest toen Nina haar cadeautjes uitpakte. Het mooist vond ze de muis. "Kijk eens mama wat leuk, hij heeft een broekje aan. En oh, die oogjes en een mooi lang staartje. Ik noem hem Fifi, mag hij mee naar school?" "Ja, vooruit maar, omdat je jarig bent".
En zo zatNina op school op haar stoeltje. Fifi zat voor haar op de tafel. Nina kon haar ogen niet van hem afhouden. Het kleine muizensnoetje zag er zo vrolijk uit. Het was net of zijn kleine oogjes haar toe lachten. Fifi had ook plezier, hij had nu een klein vrouwtje dat veel van hem hield.
Toen Nina s avonds naar bed ging zette ze Fifi naast haar bed op het kastje. Toen ze een paar uur had geslapen werd ze wakker. Ga eens een beetje opzij, ik heb het koud. Verbaasd keek Nina naar de muis. Het was Fifi die praatte. Gehoorzaam schikte ze wat op. Kom maar in mijn bed, hier is het lekker warm.Vlug kroop Fifi tegen haar aan. Waarom heb ik geen bed? Ja, dat weet ik ook niet. Maar ik kan er morgen wel een voor je maken. Dat is goed, snufte Fifi en zijn oogjes vielen dicht.
De andere morgen waren ze al vroeg wakker. Ik ga nu eten, zei Nina, en dan ga ik naar school. Goed hoor, zei Fifi, en zo liet Nina Fifi alleen. Die keek eens de kamer rond. Wat is dat voor grote kast, daar ga ik eens in kijken. Wat mooi allemaal: grote blokken. Daar ga ik mee spelen. Wel een uur was Fifi ingespannen bezig. Opeens zag hij een grote doos. Wat zou daar nu in zitten?
Voorzichtig maakte hij de doos open. "Wat leuk, ik kan mij verkleden, alles past mij". Trots keek hij in de spiegel: "Ik lijk wel een piraat". Daar ging de deur open. Nina kwam binnen. Wat ben je nu aan het doen? Ik ben een piraat, zei Fifi. Wel nee, je bent Zorro. "Ja, die ken ik niet" zei Fifi. Kom doe die kleren nu maar uit, ik wil gaan eten. Ik heb ook honger, zei Fifi. Kan ik ook wat te eten krijgen? Natuurlijk,antwoordde Nina.
Zo gingen ze samen naar de keuken. Nina zette Fifi voor zich op tafel. Wat staat daar een grote kom. Daar kan ik zeker in zitten? Nee' schaterde Nina. "Mallerd. Daar moet je uit eten." Ik heb het erg koud, zei Fifi. Ik wil ook zon trui als jij hebt.Goed, ik zal gaan zoeken. Even later kwam Nina met een mooie gele trui. Snel trok Fifi hem aan. Zo, lekker warm. En nu ga ik eten.
En zo ging de dag snel voorbij. s Avonds kroop Fifi in het lekkere bedje dat Nina gemaakt had in een lade van de kast. Maar Fifi kon niet slapen. Telkens keek hij met zijnkleine muizenkopje om een hoekje of Nina al sliep. Hij wilde zo graag nog eens spelen met de blokken. Ja hoor, daar sprong hij uit de la. "Ik ga een mooie bloembak maken voor Nina. Ik doe er dan een mooie plant in uit de tuin".
Even later liep hij naar beneden. Maar wat een schrik. Daar liep hij tegen een grote kooi aan. Een groot fladderend beest keek hem boos aan. Zeg kun je niet uitkijken. Ik zit heerlijk te slapen en dan gebeurt er dit. Neem mij niet kwalijk, stotterde Fifi. Ik had u niet gezien. Wie ben je, vroeg de vogel boos. Ik ben Fifi en Nina is mijn vriendje. O, dan is het goed. Zij is ook mijn vriendje. Maar wat ga je doen? Ik haal een plant voor Nina. Oké, maar schiet een beetje op want ik wil slapen.
En zo klom Fifi een poosje later weer in het warme bedje. Zijn neusje kriebelde van genot, en even later sliep hij. De volgende ochtend was er een grote verrassing voor Fifi. Moeder had nog twee muizen gemaakt. Fifi sprong van blijdschap rond. Wat fijn, nu kan ik met jullie spelen als Nina naar school is. Ja, zei moeder, en het mooiste is nog dat andere kinderen ook zon muisje kunnen hebben.
Kijk, hier staat hoe ik Fifi heb gemaakt. Ja, zei Fifi stoer, het prikt wel in je buik. Dat moet wel, zei mama, maar dat is maar heel even. Ik ben toch heel blij dat ik bij jullie ben, want ik vind het heel fijn' zei Fifi. 'Ja' zei Nina met een ernstig snoetje 'dat vind ik ook!
In een dorp op Sumatra woonde Ansje. Haar ouders kwamen uit Nederland,haar vader kon daareen goede baan krijgen en is toen met haar moeder op Sumatra gaan wonen. En daar is Ansje toen na een paar jaar geboren. Zij groeide daar heerlijk op, Ans klein, vrolijk, goedlachs. Altijd weer hoorde je haar klaterende lach. Maar toen ze groter werd kwamen de problemen. Wat zij het liefste deed was in bomen klimmen met de kinderen uit de buurt. Maar soms eigenlijk ookwel heel gevaarlijke spelletjes. Ook spijbelen op school. Moeder mopperde dan als ze weer thuis kwam met gescheurde kleding.Ook dikwijls met schrammen en bulten.
"Kind gedraag je toch eens als een meisje, dit kan toch zo niet door gaan." Op een dag, toen ze weer thuis kwam met een lelijke hoofdwond waar moeder erg van schrok, was bij haar de maat vol. "Dit kan zo niet doorgaan" zei moeder. "Ik weet niet meer wat ik met je aan moet. Vanavond ga ik er met je vader over praten." Nu schrokAnsjetoch wel even. Maar toen ze 's avond in haar bed lag dacht ze: "Het zal wel meevallen." Maar toen moeder er met vader over sprak, vond deze toch ook wel dat er wat moest veranderen. "Ik denk, dat het het beste is als ze naar een internaat gaat. Ze wordt veel te groot voor al dat soort spelletjes. Ze moet leren luisteren en op school beter haar best doen. Eenjongedameworden!" Allebei vonden ze het niet leuk, maar wisten wel dat het moest gebeuren. Op een dag zei vader dat ze na het eten eens met Ansje wildenpraten. "Vanavond? Nee, ik wil nog buitenspelen!" mopperde Ansje. "Niet zeuren, we hebben je iets te vertellen." Toen Ansje hoorde wat ze van plan waren, schrok ze toch wel! "Maar dat wil ik niet, ik blijf hier! Ik ga niet naar een internaat!" en boos liep ze naar haar kamer en gooide de deur met een klap dicht. "Laat maar" zei vader, "ze moet er aan wennen." "We gaan niet naar boven, zij moet zelf weer naar beneden komen." Maar dat gebeurde die avond niet meer. De volgende dag deed Ansje net of er niets gebeurd was. Maar de week die volgde er werden allerlei inkopen gedaan. Onwillig stond het meisjealles te passen. "Een schooluniform, wat moet ik daar nu mee? En dan die gekke schoenen!" Maar veel durfde ze niet te zeggen, vader keek soms zonaar haar! Haar vriendinnen,daar had ze ook niets aan. Die vonden het wel jammer, maar verder gingen ze weer spelen. En zo kwam de dag dat zij in de auto moest stappen om haar weg te brengen. Woest schopte zij eerst nog tegen de auto aan, maar vader pakte haar pardoes op en zette haar achterin. "Jullie willen mij alleen maar kwijt!" gilde ze. "Kind toch!" sprak moeder bedroefd, "Het is toch voor je eigen best wil." "Nu je mond houden" sprak vader. Na een paar uur rijden zei vader: "Zo, we zijn er" en keek naar het grote mooie huis. Moeder probeerde een arm om haar heen te slaan maar Ansje wilde er niets van weten. Langzaam liep Ansje achter haar ouders aan. Daar ging de grote deur al open. Een vriendelijke stem zei: "Hallo, bent u daar? Kom binnen. Jij bent zeker Ansje?"Een paar boze ogen keken de vrouw aan. "Ansje!" zei vader waarschuwend, maar daar klonk al de stem van de vrouw: "Ansje, zeg je ouders maar gedagen ga maar naar de andere kamer. Daar zijn al wat meisjes." Zonder naar haar ouders te kijken liep ze boos weg. Met tranen in haar ogen keek moeder haar na. "Gaat u maar rustig naar huis, het komt allemaal wel in orde." sprak de vriendelijke dame. En zo vertrokken de ouders van Ansje.
Daar stond Ansnu in de gang.Verschillende meisjes stonden met elkaar te praten. Verbaasd keken ze naar Ans. Een meisje stapte naar voren en zei: hallo ik ben Ilze, kom je ook hier wonen. Boos keek Ansje haar aan, : Ja maar niet vrijwillig, ik moet van mijn ouders en blijven doe ik hier niet!; Kom nu maar vast met ons mee we gaan naar de eetzaal om te eten. ;Als je wilt kun je naast mij zitten. Langzaam liep Ansje mee, want ze had ook wel een beetje honger.Toen ze in de eetzaal aan kwamen keek Ansje verbaasd rond, wat een lange tafels met borden er op.; Kom hier gaan we zitten fluisterde Ilze.Om de beurt liepen ze netjes naar voren om eten te halen.Toen Ansje aan de beurt was keek de lerares haar aan .;Hallo jij bent nieuw hier, smakelijk eten .Wat een verschil met thuis, daar maakte mama altijd wat zij lekker vond. En wat zij nu kreeg, nee dat vond ze er niet lekker uit zien. Dapper probeerde ze haar tranen tegen te houden. ;Denk je dat je het lekker vind fluisterde Ilze; Nee ,ik eet dit niet op .; Je kunt beter eten ,vannacht heb je honger.Resoluut schoof Ansje het bord weg. ;Zo sprak de lerares, jullie mogen in de grote kamer nog wat gaan lezen of een spelletje doen.; Wat saai dacht Ansje en dacht aan het heerlijke ravotten wat ze thuis in de tuin altijd deed.! Daar hoorde ze de stem van de lerares.; Ansje wil jij nog even blijven dan kunnen we nog even praten! Zo meisje vertel mij eens waarom jij je eten heb laten staan? ; Ja gewoon omdat ik dat niet lekker vond. ;Heb je er dan wel van geproefd? ; Nee want kon dat zo wel zien! ; Ja ,ik wil dat nu wel door de vingers zien , om dat het je eerste avond is maar voortaan moet je het op eten. Nukkig keek Ansje haar aan. O, Dit is er een waar we veel werk aan zullen hebben, dacht de lerares. ; Ik zal je nu naar de badkamer brengen , je kunt je dan klaar maken voor de nacht. In de grote badkamer keek ze weer verbaasd op, Veel fonteinen stonden naast elkaar lans een muur. ; Je tanden poetsen en je gezicht en handen wassen. ;Kind hoe kom je aan al die beschadigingen op je huid? Dat is niets, daar geef ik niet om. O, die heerlijke douche thuis en mama die altijd hielp.; Morgen word je op tijd gewekt , je wassen dan je school uniform aan en naar de eetzaal komen, maar dat zie je wel van de andere meisjes. ; Wel te rusten . Weldra waren de andere meisjes ook klaar en werd het licht uitgedaan . Een groot gevoel van heimwee kwam over Ansje en stil liet ze haar tranen de vrije loop, boos op vader en moeder die haar hier gebracht hadden.; Slaap je alfluisterde Ilze. ; Nee ik kan niet slapen, ik wil hier niet zijn, mijn ouders willen mij kwijt, daarom ben ik hier.; Ach , probeer wat te slapen morgen ziet alles er weer anders uit, het valt hier best mee!;Als je wilt kunnen we vriendinnen worden? Dat weet ik nog niet ,ik ga liever naar huis! Het duurde lang voor Ansje in slaap viel.Maar na uren daarna klonk toch ook haar regelmatige ademhaling en sliep zij toch ook.
De andere morgen schrok Ans wakker door een bel, die door de slaapzaalgalmde. "We moeten opstaan" riep Ilze. "Ben je gek?" zei Ans "Het is nog veel te vroeg!" "Kom nu maar" zei Ilze "anders ben je niet op tijd klaar."Keurig waste en verzorgde Ilze zich en deed een schone jurk aan. Ans bekeek alles eens en dacht: "dat doe ik niet." En zo trok ze de kleren van gisteren weer aan, streek het haar glad en vond het zo wel best. "Ga je zó mee?" vroeg Ilze verbaasd. "Ja, ik vind het goed zo." "Nou ja,je moet het zelf weten" zei Ilze en haalde haar schouders op. Ze vond het wel vreemd, maar ja Ans was nu eenmaal een vreemd meisje. Al vlug liepen ze naar de eetzaal en gingen zitten. Daar klonk een stem: "Goede morgen meisjes. We gaan allemaalom de beurt eten halen." Langzaam ging Ans ook. Nee hoor, ze had het al gezien: boterhammen met worst en kaas!Heel anders dan thuis. Daarom liet ze alles staan en liep weer naar haar stoel. Een vriendelijke stem klonk naast haar: "Waarom heb je geen eten meegenomen?" "Ik wil dit eten niet" antwoordde Ans. "Ik vind dat niet lekker!" "Kom eens mee naar voren kind en laat mij jou eens goed bekijken." Traag stond Ans op en stond nu voor de lerares. Die bekeek haar eens aandachtig. "Vind jij nu dat je er netjes uit ziet?" Nors antwoordde Ans: "Dat weet ik niet en het kan mij ook niet schelen" zei ze. "Ja, dat kan. Maar ik vind dat je zo dus niet lekker kan eten. Dus ga maar naar de gang en wacht daar maar op ons!" "Ja maar..." zei Ans. "Schiet nu maar op!" zei de lerares. "Nou, best" dacht Ans "dan maar geen eten, wat kan mij dat schelen." Veel ogen keken haar na en zachtjes werd er gelachen. Ans keek naar een meisje dat zat te proesten van het lachen. Wat een naar kind met datpoppengezicht en die mooie krullen! Boos liep ze weg. En daar stond ze dan op de gang. Het verveelde haar eigenlijk al snel. "Ik ga naar buiten" dacht ze en vlug liep ze de lange gang door, maakte zachtjes de deur open en glipte naar buiten. Snel zette ze het op een rennen, vlugger en vlugger, tot ze geen adem meer over had. Toen stond ze stil, ze kon niet meer.Hijgend keek ze om. Nee, niets te zien. Snel liep ze door en kwam ineen paarsmalle stegen terecht. Een oude vrouw die daar liep keek eens aandachtig naar haar. Nu werd Ans toch een beetje bang. De vrouw kwam achter haar lopen. "Het is net een heks" dacht Ans. Ze probeerde nog sneller te lopen, maar de vrouw haalde haar toch in. "Wat doe jijhier? Waar kom je vandaan?" vroeg de vrouw. "Dat gaat je niets aan" antwoordde Ans bibberend. "Dat dacht je maar. Je moet hier niet lopen, dat is gevaarlijk." "Ga weg" riep Ans, "laat mij alleen!" "Nee" zei de vrouw, "meisjes als jij moeten hier niet alleen lopen. Ben je ergens van weggelopen?Kom liever met mij mee, dat is veiliger. Ik heb ook iets te eten voor je want je ziet er hongerig uit." Ja, dat voelde Ans nu ook, en o! het begon nog te regenen ook.Heel snel was ze doornat. "Kom nu maar onder mijn paraplu." Ans keek eens naar dat vieze oude ding, maar toch begon ze met de vrouw mee te lopen, die al snel voor een oud krot stil hield en daar de deur van opende. "Kom naar binnen, het is hier droog." Angstig keek Ans in het vieze huisje rond. "Ja, het zal niet zo mooi zijn als je gewend bent, maar daar geef je denk ik niet om, anders was je daar niet weggelopen." "Ik moet terug naar mijn school" stotterde Ans. "Nee hoor, je blijft maar hier, ik kan jou goed gebruiken. En als je niet luistert verkoop ik je misschien!" "Maar dat kan niet" huilde Ans. "Ik moet ook weer eens naar mijn ouders terug en in het internaat gaan ze mij tochzoeken." "Hier vinden ze je nooit" lachte de vrouw gemeen. "En nu je mond houden. Ga maar daar op die deken liggen. Ik roep de hond, die kan op je passen. Kom Bruno!" Een grote bruine hond kwam dichterbij. "Zit en oppassen!" zei de vrouw. Daar ging de hond voor Ans zitten. Die maakte zich klein, kroop in een hoekje en zei zachtjes: "O mama, ik ben zo bang!"
De andere morgen werd Ans wakker. Ze voelde iets wat erg zwaar en warm was en tegen haar aanlag. Slaperig keek ze er naar. Dat was Bruno de hond, die haar de hele nacht warm gehouden had. "Zo" klonk een krakende stem, "ben je eindelijk wakker?" Ans keek naar de oude vrouw die in een hoekje op een stoel zat. "Ik heb honger" zei Ans. "Ja, en je denkt zeker dat ik het eten zo kan oprapen. Nou, mooi niet! Hier heb je een stuk brood." Ze gooide het naar Ans. Vlug pakte Ans het en gaf de helft aan Bruno, die het smakkend op at. "Je komt maar eens uit bed" zei de oude vrouw. "Ik ga wat water halen en jij kan beginnen om eens wat op te ruimen." En ze ging de deur uit. Maar ze had er geen erg in dat de deur een beetje open stond. "Ik loop hier ook weg" dacht Ans. En snel stond zij op en griste haar schoenen van de grond. Zonder nog ergens naar te kijken rende zij de deur uit. Bruno, die alles gezien had, rende mee. Zo hard zij kon liep ze. Net zo lang tot ze niet meer kon en hijgend stil stond en omkeek. Nee, niemand had haar gevolgd. "O Bruno! Dat je met mij meegegaan bent, dat vind ik lief van je. Maar wat moeten we nu? We zitten midden in een bos. Ik weet hier de weg niet." Met zijn kop scheef keek Bruno haar aan en blafte zacht. "We gaan maar weer wat verder lopen. We moeten zo ver mogelijk bij die oude vrouw vandaan zijn." En zo liepen ze samen door, Bruno vlak naast haar als of hij op haar moest passen. Na lang lopen konden ze niet meer. "We gaan daar bij die boom zitten." Het duurde niet lang of ze vielen in slaap. Het was al donker toen ze wakker schrokken van een zware stem. "Wat moeten jullie hier in de nacht?" Verbaasd keken ze op. "Het is de boom die begint te praten, Bruno. Kijk maar." De haren van Bruno stonden recht op zijn rug van schrik. De boom schudde zijn bladeren eens. "Ja, ik vraag mij af wat jullie hier om deze tijd in het bos doen. Het is gevaarlijk. Ik voel aan mijn wortels dat er een orkaan aan komt." "Dat kan niet" zei Ans,"die komen hier niet." "Zo, denk jij dat je het beter weet? Jij bent nog een kind. Ik ben oud, dus ik weet het beter." Nors keek Ans naar de boom. "Ik geloof dat jij heel eigenwijs bent. Je moet nog leren goed na te denken en naar ouderen te luisteren" mopperde de boom. "Ja hoor eens" zei Ans "het is nog veel te donker. Ik ga nog wat slapen."Woest schudde de boom zijn bladeren, wat een dom kind was dat! Maar toch kon de boom het niet laten om er steeds maar aan te denkenhoe dat tweetal veilig uit bos te krijgen.
Woest trok de wind aan de takken en bladeren van de boom.Met alle kracht hield hij zich vast in de grond. O.., dat kind en de hond liggen daar nog te slapen. Ik moet ze wakker maken, het wordt gevaarlijk! Voorzichtig probeerde de boom een kleine tak precies naast hun te gooien. Bruno schrok er wakker van..Angstig hoorde hij de wind loeien, vlug likte hij in het gezicht van Ans. "Bruno, niet doen!" mompelde zij, maar Bruno hield niet op en begon zacht te huilen. Daar werd Ans goed wakker. "Wat is dat voor een lawaai?" riep ze. "Kind sta op!" riep de boom, "de orkaan komt er aan! Het is gevaarlijk voor jullie hier!Probeer zo snel mogelijk om hoog te lopen. Steeds rechtuit gaan, dan kom je op een gegeven moment bij het huis van de boswachter. Maar zo snel als je kunt, want er komt ook veel regen." Nu werd Ans toch wel erg bang. "Kom Bruno, vlug, we moeten hier weg." O wat ging dat moeilijk, omhoog lopen, de wind die aan alle kanten aan hen trok. Bruno bleef vlak naast haar lopen alsof hij haar wilde beschermen. Daar kwam de regen ook al. Al snel waren ze helemaal doorweekt. Het was net of de wind steeds harder ging waaien. Ze konden er bijna niet meer tegen in gaan. Aan alles wat ze tegen kwamen probeerden ze zich vast te houden. Moeizaam kwamen ze steeds een stapje verder. Naast hen en overal om hen heen vielen er takken met veel geraas naar beneden. Huilend snikte Ans: "We vinden het huis niet!" maar Bruno liep toen blaffend voor haar uit alsof hij wilde zeggen: "Kom! Volhouden!" Maar wat werd ze moe! Ze kon niet meer. De wind was te sterk voor haar. Langzaam liet zij zich op de grond vallen, en haar ogen vielen dicht. Zacht huilend snuffelde Bruno aan haar. Toen begon hij te rennen. Hijgend liep hij tot hij in de verte een licht zag. Daar bij de deur begon hij hard te krabben en te blaffen. Binnen werd het gehoord. "Wat is dat nu?" riep de boswachter en deed de deur open. "Een hond!" riep hij verbaasd. "En wat is dat beest nat! Kom maar binnen" zei hij, maar dat wilde Bruno niet. Opeens begreep de boswachter hem. "O, je wilt dat ik mee ga. Wacht, mijn jas." en al snel liep hij achter de hond aan.Wat lag daar in de verte? Eindelijk zag hij iets, het leek wel een kind. Zo snel hij kon rende hij er heen. Vlug trok hij zijn jas uit, pakte Ans op en wikkelde haar in zijn jas. Zo snel mogelijk liepen ze weer naar zijn huis. Daar aangekomen zette hij Ans in een stoel en gaf haar iets warms te drinken. Langzaam begon Answeer wat bij te komen. "Wat doen jullie in hemelsnaam buiten in dit weer?" Maar antwoorden kon Ans niet. Ze was nog zo moe en ze schaamde zich nu wel heel erg. De boswachterzag wel dat ze het heel moelijk had. "Nu, hier zijn jullie veilig dus ga voorlopig maar wat slapen. Dan hoor ik het morgen wel." Hij krabde zich eens achter zijn oor, want vreemd vond hij het allemaal wel.
"Wat hoor ik toch?" zei de vrouw van de boswachter. "Ik ga eens even kijken. Dat is vast het meisje met de hond, die wakker geworden is."Maar nee, het was de hond. Wat is er Bruno? Waarom huil je zo?" Zachtjes aaide zij hem over zijn kop. O, wat voelde dat warm aan en wat een droge neus. "Je bent ziek, arm dier. Ik ga vlug mijn man roepen," dacht ze.Daar werd Ans ook wakker. "Wat is er?" vroeg ze nog half slaperig. "Bruno is ziek, ik ga vlug even de boswachter roepen." Wat schrok Ans! Vlug boog ze zich naar Bruno toe. Die keek haar zielig aan en rilde van de koorts. "O Bruno je mag niet zo ziek zijn, dat wil ik niet!"Daar kwam de boswachter al aan. "Ga eens wat opzij meisje, zodat ik eens goed naar de hond kan kijken. Ik zie het al, daar moet een dokter bij komen. De hond is erg ziek. Wacht, even een deken over hem heen en dan ga ik snel de dierenarts halen." Huilend en vol angst keek Ans de vrouw aan. "Het is mijn schuld, ik had niet weg moeten lopen. Wat moet ik beginnen als er iets met Bruno gebeurt?". "Ach kind toch, huil niet zo. Vertel mij nu eens wat er allemaal gebeurd is," vroeg de vrouw vriendelijk. En toen begon Ans alles te vertellen, over mama en papa en hoe lastig zij altijd geweest was. En hoe zij weer weggelopen was uit het internaat. "Ja" antwoordde de vrouw "er is heel wat gebeurd." En na enig nadenken zei ze: "We gaan eerst je ouders en de school waarschuwen dat je veilig hier bent. Dan wachten we de dierenarts af. We drinken een kopje thee, dan wordt je weer een beetje rustig. "Ja, maar Bruno" snikte Ans "Hij is zo lief en ik vind het zo zielig!" Daar hoorde ze de auto alen daar kwam de boswachter met de dokter al binnen. Snel werd Bruno bekeken. "Ja, dat is een longontsteking. Hij heeft een fikse kou gepakt. Ik moet hem mee nemen. Het beste is hij nu bij mij, dan neem ik fotos van zijn longen en krijgt hij de nodige medicijnen." "Kan ik dan mee?" vroeg Ans. "Nee, kinderen kunnen wij daar niet bij gebruiken. Is de hond van jou?" En toen vertelde zij ook hoe Bruno met haar meegelopen was, en hoe hij haar gered en beschermd had. "Ja, zo zie je maar hoe een beest zijn eigen baas kiest. En waar hij geweest is heeft hij het ook niet al te best gehad. Ja, ik merk wel dat jullie veel van elkaar houden. Ik neem hem nu snel mee en morgen moeten jullie maar komen om te kijken hoe het gaat. Ik denk dat hij na een week al weer aardig opgeknapt is." Daar ging de telefoon. "Kom eens meisje, hier zijn je ouders, die willen je graag horen" zei de boswachter.Ja dat wildeAns ook. Veel traantjes kwamen er nog, maar mama wilde dolgraag dat zij weer naar huis kwam. En Bruno mocht mee komen en bij hen wonen. "Ik ben veranderd" zei Ans "Jullie zullen het zien." En gelukkig was Bruno na een week weer zover opgeknapt dat hij ook mee kon toen haar ouders haar kwamen halen. En Ans was het meisje geworden zoals haar ouders dat zo graag wilden.En als je Ans zag, dan was Bruno er ook: twee trouwe kameraden.
Hallo, ik ben een schaap. En ik vind: niet zo'n gewoon schaap. Nu vragen jullie: "Waarom ben je dat dan niet?" Heel eenvoudig: ik ben heel mooi. Dat vind ik zelf. Kijk nu eens naar mijn vacht, met prachtige zwarte glanzende krulletjes. En dan mijn oren. Hoe mooi rechtop staan die, met aan de puntjes kleine kwastjes met ook weer van die mooie krulletjes. O! Ook mijn ogen zijn groot en glanzend bruin. Ik ben eigenlijk verliefd op mezelf. En nu vragen jullie: "Hoe weet je dat allemaal?" Het is eigenlijk mijn geheim. Maar ik wil het jullie wel vertellen: ik kan dat zien. Naast het weiland is een water, en daar ga ik steeds in kijken en dan zie ik mij zelf. Slim hé? De andere schapen komen ook steeds kijken wat ik aan het doen ben, maar dat zeg ik niet. Ik jaag ze wegwant ik vind, als je zo mooi bent als ik, mag ik dat gerust doen. De boer vindt het niet zo leuk als hij mij aan het water ziet. Dan moppert hij tegen de boerin: "Dat verdraaide beest zit steeds aan de waterkant! Straks valt hij er nog in." "Ach" zegt de boerin dan, "laat hem toch." Zij aait mij dan over mijn neus en zegt: "Je hebt een mooie fluwelen neus, beestje. Maar je kijkt niet zo vriendelijk." Ik vind dat ik dat ook niet hoef te doen. Ik kijk zoals ik zelf wil. Gisteren, het had dagen lang hard geregend en waren wij binnen gebleven,gingen we weer naar buiten. Ik was blij want ik had mezelf al zo lang niet meer gezien. Vlug rende ik naar de waterkant. Maarwat was dat glad! Daar ging ik onderuit! Wat was ik bang! Ik ging recht op het water af. Met een grote plons viel ik er in. Wat koud! Ik ging helemaal kopje onder. En wat is dat water vies! Door het lawaai kwam de boer aangerend. "Vrouw, kom gauw helpen. Dat schaap is in het water gevallen. We moeten hem zien te pakken. Ik ga de tractor halen, dan proberen we hem er uit te trekken." "Ja, breng een touw mee." Wat flink! De boerin kwam zo maar het water in. Ik was zo bang, maar de boerin riep: "Doe toch kalm beest! Zo kan ik niet bij je komen!" Daar kwam de boer al aan en vlug deed ze een touw om mijn nek. Dat bonden ze aan de tractor, en zo ben ik weer voorzichtig op het droge gebracht. Wat was ik blij, maar wat hoorde ik voor een gelach en geschreeuw! Ik keek en dat waren de andere schapen. Die zo moesten lachen als ze naar mij keken. Ik zag er natuurlijk heel vies en dom uit!Nu moesten de boer en boerin ook wel lachen. "Wacht, ik zal hem schoon spuiten." zei de boer. Dat vond ik ook niet leuk, maar gelukkig kon ik daarna in de zon liggen, en weer lekker warm worden! Maar naar het water ga ik niet meer, want ik weet nu wel dat ik dom aan het doen was. En het kan mij niets schelen of ik mooi of lelijk ben. Een ding weet ik zeker: ik wil nooit meer in dat vieze water vallen!
Ja vrouw zei de boer ik ga maar eens vogelverschrikkers maken. Die vogels pikken nu toch wel erg veel graan weg, misschien dat het helpt. Ja dat is leuk zei de boerin , weet je wat we maken er twee. ; ach wat zei de boer een is toch genoeg, maar goed jij je zin, dan worden het er twee. Leuk zei de boerin, we maken een mannetje en een vrouwtje. Nu moest de boer toch wel even lachen, malle vrouw jij bedenkt toch altijd weer wat anders.
Maar bedrijvig begon de boerin te zoeken, ; een hemd moeten we hebben en twee hoeden , een van jou en een van mij. En ook een jurk en een schort. ; Ze worden vast heel mooi. En ijverig gingen ze samen aan het werk. En ja hoor s,avond waren de poppen klaar.
Na het eten gaan we de poppen in het veld zetten zei de boer. En ja wel hoor toen het wat donker werd stonden de vogelverschrikkers op het veld, een flink eind uit elkaar. Want dat moet zei de boer. Wat zien ze er leuk uit zei de boerin, die hoedjes wat staan ze mooi. Ja, we kunnen trots op ons werk zijn, laten we hopen dat het ook goed werkt, de vogels moeten er ook van schrikken, zei de boer. Niemand heeft zulke mooie vogelverschrikkers vond de boerin.
Vooral hun kleine dochter vond ze prachtig. Als zij s'avonds naar bed ging keek ze altijd uit het raam en zag ze de poppen trots staan. Maar wat jammer dat ze zo ver uit elkaar stonden, zo eenzaam. Maar als zij dat tegen haar vader zei, antwoordde hij altijd dat het echt zo hoorde.
"Mam, mag ik nog even bij de vogelverschrikkers gaan kijken?" " Meisje toch, je bent gisteren ook al geweest". "Toe mag het?" Nou vooruit dan, een half uurtje. Langer niet, dan gaan we eten". "Goed mama, ik ga dan snel". Hoofdschuddend keek mama haar dochter na.
Springend en rennend kwam ze bij de poppen aan, eerst ging ze vlak voor het mannetje zitten. "Hallo, ik ga jullie een naam geven. Vind je dat goed?" Ik noem jou Dop, omdat je een dopneusje hebt. En je vrouwtje noem ik Mop, omdat ze er zo mopperig uit ziet". Onbewogen keek de vogelverschrikker haar aan. "Vinden jullie het niet jammer dat jullie niet naast elkaar staan?Maar weet je, mijn vader zegt dat het zo moet, omdat jullie een taak hebben, de vogels moeten van jullie van schrikken!"
Toen ze goed keek leek het wel of de pop een beetje glimlachte. "Ik kan niet zo lang blijven we gaan zo eten, dus ga ik nu naar je vrouwtje". Nu lachte de pop weer, hij dacht: "Wat een leuk soort. Ze moest eens weten".
Nu kwam ze bij het vrouwtje aan. "Hallo! Ikheb besloten om je Mop te noemen en je mannetje heet voortaan Dop".
Hé, wat was dat nu? Het was net of het vrouwtje een beetje boos keek. Maar nee, dat kan toch niet. Ze keek nog eens goed, nee, ze had het niet goed gezien!
"Wacht, ik moet je hoedje een beetje goed zetten. Zo, nu staat hij weer recht. Ik moet nu naar huis, anders wordt mijn moeder boos. Morgen kom ik weer naar jullie kijken!" Nijdig keek het vrouwtje haar na. "Hoedje scheef, wat gaat haar dat aan?" Ze gaf een ruk met haar hoofd. Hopla daar stond het hoedje weer scheef. "Waarom kwam dat gekke kind steeds naar hun toe? Dat wil ik niet. En dan die gekke namen die ze ons geeft!" Ja, het vrouwtje was helemaal niet vriendelijk en dat terwijl het meisje het zo goed bedoelde.
's Avonds keek het meisjeweer uit haar raam. Wat was dat nu? Ze keek nog eens. Stonden Dop en Mop nu naast elkaar? Dat kan niet, maar ja, ze zag het toch goed. Ze stonden naast elkaar en zagen er veel gelukkiger uit. Ze keken elkaar zelfs verliefd aan.
O wat was dat leuk! Lang bleef ze kijken. "Ik ga het niet verklappen. Dat is ons geheimpje. Een geheimpje van ons drietjes".
"Hallo, hier ben ik weer. Wil ik eens wat vertellen? Ik ken jullie geheim". "Wat bedoel je?" vroeg het vrouwtje."Gewoon dat jullie 's avonds zo gezellig bij elkaar staan, dat heb ik gezien. Ik kijk altijd naar jullie." "Oh" Woedend keek het vrouwtje naar het meisje. "Zit je ons af te gluren?" "Nou ja, zo moet je het niet noemen, Ik kijk graag naar jullie, dat vind ik leuk!" "Ja,ja," dacht het vrouwtje "dat zal wel". Ik ga weer hoor. Dag! Ik moet naar school. 's Avonds, toen ze weer bij elkaar stonden zei het vrouwtje boos: We worden bespioneerd door het meisje. Ze kent ons geheim. Dat weet ik, maar het is een lief meisje. Zij verraadt ons niet. Dat kan wel, maar ik wil het niet. Ik wil hier weg. Straks wordt het winter en dan kunnen we hier toch niet blijven. Waarom ben je toch altijd zo boos op het meisje? Omdat ik ook een meisje wil zijn zoals zij en geen vogelverschrikker. Ik kan je niet helpen zuchtte het ventje. Wist ik maar iemand die ons helpen kon. En opeens een prachtig wil licht. Daar stond opeens een toverfee. Wat was ze mooi, en wat een lieve ogen had ze. Ik denk dat ik hier helpen kan sprak zij. Jouw kleine vrouw heeft gelijk, het wordt hier veel te koud. En de vogels komen nu echt niet meer! Ik weet ergens een heel mooi bos waar veel vogelverschrikkers staan. Die leven daar heel gezellig met elkaar, dat is echt iets voor jullie, dan blijven jullie voor altijd bij elkaar. Het is er ook heerlijk warm. Maar ik wil zo graag een meisje zijn sprak het vrouwtje. Ja dat kan ik je niet geven. Je bent een vogelverschrikker en dat zal je altijd blijven. Wees blij, we kunnen voor altijd bij elkaar zijn sprak hij. Ja dat is zo sprak zij, dat wil ik ook. Mooi, kom dan maar mee, we vliegen er heen sprak de toverfee. Ik ga voorop. Kom maar achter mij aan. En daar gingen ze hand in hand. Kom kind. Je moet naar bed. Morgen is het weer vroeg dag. Snel keek het meisje naar buiten. Mam, de vogelverschrikkers zijn weg! Ja dat kan wel. sprak de moeder. In de winter hebben we ze niet nodig. Ja maar... Niet meer babbelen, vlug in bed, wel te rusten. Toen ze in bed lag dacht ze toch: Zie je wel. Nu weet ik het zeker. Het waren geen gewone vogelverschrikkers, ik heb alles goed gezien!
Weet je nog de verhaaltjes over Pipi ? We gaan eens kijken hoe het met hem gaat!
"Ik wil ook mee" riep kleine Fleur. "Weet jij dan wie Pipi is?" "Ja hoor, mama heeft over hem verteld en ik neem het boekje altijd mee naar bed." Lachend keek Micha op zijn kleine nichtje neer. "Oké" zei Micha "maar dan moet je mij een handje geven, en als je moe wordt moet je het zeggen, dan ga ik je dragen." "Ik word niet moe hoor" zei Fleur en weldra gingen ze op stap, haar kleine handje in zijn grote hand. "Jij bent al groot en sterk hé" babbelde Fleur. "Veel kinderen zijn jaloers op mij, omdat ik al zo'n grote neef heb, die ook zo lief is. Jij kan alles hé?" "Nee hoor, ik kan niet alles". "Ja hoor, ik weet het zeker. Jij kan echt alles, ik weet het zeker" zei Fleur. "Nou ja, bijna alles" zei Micha.
"Je krijgt gelijk". En hij keek eens naar Maaike. Die lachte ook maar wat, en haalde haar schouders op. Maar Micha dacht: "Was het maar waar!" Hij dacht aan zijn slechte rapportcijfer voor rekenen op school. "Kijk we zijn bijna bij het bos. Je moet goed kijken naar een grote rode paddestoel, eentje met witte stippen". "Ja, dat doe ik". Met stralende ogen keek ze rond. "Kijk Micha een muisje, en daar nog een". Voorzichtig raapte Maaike een paar dennenappels op, om op school te laten zien. "Kijk eens daar" zei Micha, "wat daar staat". "Ja, een grote paddestoel!" riep Fleur. "Kom dan gaan we snel kijken." "Rustig" riep Micha. "Niet zo'n lawaai maken, daar houden kabouters niet van". Voorzichtig liepen ze op de paddestoel af. "Kijk" zei Maaike "hoe netjes het is om de paddenstoel. Alles is geveegd, daaraan kun je zien dat er hier iemand woont. We roepen heel zachtjes". Fleur, doe jij dat maar". Met een zacht stemmetje riep Fleur: "Pipi! Pipi!" "Hé, wat is dat?" hoorden ze toen "Riep er iemand?" Dat deed ik" zei Fleur. "Oh, wie ben je dan? Je bent wel een meisje, dat zie ik".
"Ja, ik heet Fleur, en die grote jongen dat is mijn neef Micha en naast hem staat zijn vriendin Maaike". "Ja, wacht eens even" zei Pipi. "Die twee ken ik toch!" "Ja" zei Micha, "wat leuk dat je dat nog weet. Wil je ons iets vertellen en wat leuks laten zien in het bos?" "Ja zeker, maar je weet toch wel dat jullie even wat kleiner moeten worden?" zei Pipi. "Anders kan ik jullie niets laten zien". "O ja, dat is prima hoor!" zeiden Micha en Maaike. "Ik niet" zei Fleur "Ik ben veel te blij dat ik al groot ben".
"Ja, het zal toch moeten" zei Pipi. "Voor kabouters ben je veel te groot". "Nee", riep Fleur ik wil groot blijven!" Het huilen stond haar nader dan het lachen.
Nog wat onwennig stond ze daar. Ze had twee strikjes in haar haar. Ze was voor het eerst echt heel alleen, met allemaal vreemden om haar heen. De eerste schooldag. Ze werd nu groot, ook al zat ze soms nog graag op schoot. Een traantje zocht heel stil z'n weg. Ze had de eerste weg afgelegd naar het lezen en studeren. Ze zou nu minder mogen spelen. Dat zou nu haar toekomst zijn, ook al was ze nog zo klein. Maar al heel snel droogde ze haar tranen, toen er wat vriendjes kwamen. En werd het gaan naar school al heel snel heel gewoon.
Wacht eens zei Pipi we hebben de toverfee nodig. We kunnen haar roepen. Dat kan niet zei Fleur. Die bestaat niet. Jij denk dat je alles al weet, maar dat is echt niet zo. zei Pipi. Sip keek Fleur naar de kabouter. Ze vond het opeens niet meer zo leuk. Ze keek naar Micha en riep zacht Micha, ik wil geloof ik liever naar huis. Nee zei Micha doe nu niet zo flauw en wees niet zo bang. Ik ben toch hier met Maaike. Pipi maakte een gebaar en daar stond ineens de toverfee. Vol verbazing keek Fleur naar haar. Wat bent u mooi stamelde zij. En dat was ook zo en ze zag er ook zo lief uit. Kom maar kleine meid. Geef mij je handje maar, ik zal jou en de anderen het sprookjesbos eens laten zien. Oh, wat zijn de bomen ineens groot! Ja, sprak de fee je bent nu even klein. Ik word toch ook wel weer groot? vroeg Fleur angstig. Ja hoor. Kijk eens naar Maaike en Micha. Ze roepen ons. Kom dan gaan we naar hen toe. We roepen even twee muizen, dan kunnen we daar op zitten. Wat een plezier was dat . De muizen liepen wel heel voorzichtig want ze wisten wel dat Fleurtje een beetje bang was. Mogen wij ons huisje laten zien? riepen de muizen. Ja hoor zei de fee dat is heel leuk. Kijk, hier is het zeiden de muizen en stopten voor een piepklein huisje, wat je alleen maar kan zien als je heel klein bent. Het deurtje ging open en daar kwam een muizenvrouwtje naar buiten. Oh, bent u het fee sprak ze En u heeft mensenkinderen bij u . Ja, zij willen zo graag het sprookjesbos zien. Ja dat is leuk, komen jullie maar binnen want ik heb pas weer babys. Het is wel een beetje druk, want ze kunnen al rondlopen. Al gauw zat Fleur op haar knietjes naar de kleine muisjes te kijken. Wat leuk, ik wil ook zon muisje! Nee hoor sprak moedermuis Ik geef geen van mijn kinderen weg. Even dacht Fleurtje na. Nee zei ze. Ik wil ook bij mijn mama blijven. Dat vonden de andere kinderen ook want al waren die al wat groter, ze wilden ook niet bij hun ouders weg. Maar nu moeten we weer naar huis zei Micha. Anders worden ze thuis ongerust. Even zwaaide de toverfee met haar glinsterende stokje en daar waren ze weer groot. En nu vlug op huis aan zei Micha en nam Fleur weer bij haar handje. Ja, dat wilde Fleur wel. Zij wilde haar avontuur aan mama vertellen!
"Zo," zei moeder Paaskonijn "we hebben allemaal zo goed ons best gedaan om de paaseieren op tijd naar de kinderen te brengen en te verstoppen. Ze hebben denk ik veel plezier om met de paasdagen eitjes te gaan zoeken. En wat gaan wij doen als verrassing? Wij gaan deze keer eens deftig uit eten." "Hè, ja" zei vader konijn "daar heb ik nu eens echt zin in". Een beetje beduusd keken de kleine konijntjes wel. Als het nu lekker frietjes eten was! Maar deftig eten, nee daar hadden ze eigenlijk geen zin in. ;"Ja"zei moeder, "en wat we nu eerst gaan doen: we gaan nieuwe kleren kopen. We moeten er allemaal netjes uit zien!" En zo gebeurde het ook. Op hun paasbest gingen ze naar een mooi restaurant. "Oh" zei Flipje het kleinste konijntje, "Wat een mooi eethuis." "Stil" zei moeder, "niet zo hard praten". Daar kwam een heel deftige mevrouw aan. "Goede middag" zei ze. "Ik zal jullie naar een tafel brengen, daar kunnen jullie dan gaan zitten." "Dank u wel" zi moeder heel netjes terwijl ze het jurkje van Wiesje, het grootste meisje, recht trok. "Jullie hebben het diner besteld? En wat willen jullie drinken?" Ja daar moesten ze even over na denken. "Allemaal limonade!" zei vader. "Wat moeten we lang op de limonade wachten" zei Keesje. "Ja" zei moeder "dat hoort hier zo." Ze keken maar eens wat rond. Wat was dat allemaal mooi! En wat een deftige mensen allemaal. "Kijk die meneer daar met dat sikje, die woont in dat mooie huis, met al die bloemen in de tuin" riep Vlekje. "Stil toch!" zei moeder. "Nou, ik mag toch wel praten!" zei Vlekje. "Ja dat mag", zei vader "maar niet zo hard!" "Dan zal ik u eerst de salade brengen." Hé, ze schrokken er van. Ineens stond die mevrouw achter hen! Ieder kreeg een bord,waar ze verbaasd naar keken, "Moe" zei Flipje, "kijk eens wat weinig!" Netjes lag er op ieder bord twee blaadjes sla en een asperge! "Eet dat nu maar eens netjes op" zei vader, "er komt straks wel meer!" Even was het stil want honger hadden ze wel, tot opeens het stemmetje van Flipje klonk: "Ik lust het niet. Die asperge is niet lekker." "Dan moet je het gewoon laten liggen" zei Wiesje. "Dat doe ik ook!" Ja eigenlijk vonden ze het allemaal niet zo lekker, En zo gingen de borden weer met de mevrouw mee. En ja, daar kwam na lang wachten het volgende bord. Dat zag er mooi uit. Ieder kreeg een mooi bord met een grote deksel er op. Met grote ogen keken ze er naar. Wat zou daar nu wel onder liggen? Met een grote zwaai werd de deksel er af getild. Nu werden de ogen nog groter, want wat lag daar op het bord? Een klein worteltje met drie blaadjes sla en een klein radijsje! Ze werden er stil van. Moeder keek eens naar vader. Opeens begon Flipje te lachen. "Kijk nu eens!" riep hij, "dat is nog te weinig voor een kabouter!" "Flip!" zei vader die eens rond keek, "Probeer eens je fatsoen te houden". "Ja vader" zei Flip die zag dat vader een beetje boos keek. Eigenlijk was alles vlug op. "Er komt nog een toetje" zei Moeder. "Dat zal wel lekker wezen!" Daar kwamen nog zes piep kleine bordjes met een klein glaasje appelmoes.Teleurgesteld aten ze dat op. Was dat nu een diner? Moeder betaalde ook wat sip de rekening. Toen ze buiten stonden keek vader naar de teleurgestelde snoetjes van zijn kinderen, fluisterde iets tegen moeder die knikte. "Kom kinderen, nu gaan we lekker frietjes eten. Ja," zei moeder "want deftig eten dat is niets voor ons. Wij willen ook lekker eten!!" "Hoera" riepen de kinderen. "Lekker frietjes eten! En mogen we er dan ook nog wat lekkers bij kiezen?" "Ja, dat mogen jullie." "Wat fijn! Ik ga mijn buikje lekker vol eten!" zei Flipje. "Dat doen wij ook!" zeiden de anderen. En zo werd het voor ieder nog een fijn Paasfeest.
; HÉ JAKKES MOPPERDE MICHA, ALTIJD REGEN EN WIND , IK VIND DAT NIET LEUK. ; JA ZEIDEN FLEUR EN NOA, WIJ VINDEN HET OOK NIET LEUK, WE KUNNEN NIET BUITEN SPELEN.IK VIND HET OOK NIET EERLIJK, ; WAAROM MOGEN WIJ NOOIT EENS ZEGGEN WAT VOOR WEER HET MOET WORDEN. ZEI NOA. JA DAT KAN NU EENMAAL NIET ZEI MICHA, EN ZO ZAT HET WEERMANNETJE AL DAT GEMOPPER MAAR EENS AAN TE HOREN. ; IK DENK DAT IK HUN MAAR EENS EEN LESJE ZAL LEREN, WANT HET WEER DAT MAAK IK NU EENMAAL UIT, EN HIJ LACHTE ZACHTJES BIJ ZICH ZELF. ; IK DENK DAT WE TOCH MAAR EVEN NAAR BUITEN GAAN,WE DOEN ONZE REGENKLEDING AAN, ZEI MICHA. JA DAT VONDEN ZE GOED. ; HA, DAAR KOMEN ZE NAAR BUITEN,NU GAAT HET GEBEUREN DACHT HET WEER MANNETJE. MET EEN GROTE SPRONG STOND HIJ INEENS VOOR DE KINDEREN. ; WAT KRIJGEN WE NU, ZEI MICHA, WIE BEN JE EN WAAROM LAAT JE ONS ZO SCHRIKKEN?. ;WIE IK BEN VRAAG JE, DAT IS VLUG GEZEGD,IK BEN HET WEERMANNETJE, ; O ZEI FLEUR BENT U HET MANNETJE DIE HET ALTIJD LAAT REGENEN ,DAT VIND IK NIET EERLIK, WIJ WILLEN OOK WEL EENS HET WEER BESTELLEN. ;OKE, DAT IS GOED, DAN DOEN JULLIE HET TOCH. HET MAG ALLEMAAL EEN KEER, EN WEG WAS HIJ WEER.,; WE GAAN HET PROBEREN RIEP NOA, IK WILDAT HET LEKKER WARM WORDT, EN JA WEL DAAR WAS DE ZON, NOG WARMER RIEP FLEUR. O WAT WERD HET WARM ; WE MOETEN ONZE JASSEN UIT DOEN ,RIEP MICHA, HET WERD WARMER EN WARMER , ZO TROKKEN ZE BIJNA AL HUN KLEDING UIT ; IK GA ZITTEN IK WORDT MOE RIEP NOA, HET IS VEEL TE WARM, ; WACHT RIEP MICHA, ;IK ZEG DAT IK WIND WIL, DAAR WAS HET AL, EERST EEN LEKKERE ZACHTE WIND , MAAR DIE WERD HARDER EN HARDER.ALS WILDEN RENDE DE KINDEREN ACHTER HUN KLEREN AAN , ; SNEL RIEP MICHA WE MOETEN ZE WEER AANTREKKEN, ;WACHT RIEP FLEUR IK VRAAG OM DE WINTER, DAAR WAS HET AL, HET BEGON ZACHTJES TE SNEEUWEN. ;WAT MOOI,WE GAAN SNEEUWBALLEN GOOIEN DAT IS LEUK, MAAR WAT WERDEN ZE KOUD, ; NEE RIEP MICHA, DIT IS OOK NIET LEKKER MEER. FLEUR EN NOA BEGONNEN ZACHTJES TE HUILEN. ; WAREN WE NU MAAR TEVREDEN GEWEEST RIEP MICHA. ; WACHT IK PROBEER HET WEERMANNETJE TERUG TE ROEPEN, ; W ILT U TERUG KOMEN WEER MANNETJE WIJ WILLEN GRAAG DAT U HET WEER REGELT. ; WIJ VINDEN HET NIET LEUK MEER.. ; HET WEERMANNETJE HAD ALLES ZITTEN BEKIJKEN, ZE HEBBEN HUN LESJE GELEERD, IK ZAL ZE MAAR WEER HELPEN, EN DAAR WAS HIJ WEER, ; ZO IK DENK DAT JULLIE NU WEL WETEN DAT GEWONE MENSEN HET WEER NIET KUNNEN REGELEN. EN ZACHTJES VIEL ER WEER LEKKERE ZACHTE REGEN OP HUN NEER, ; DANK U WEL RIEPEN ZE, GELUKKIG ALLES WAS WEER NORMAAL. EN MICHA DACHT, DAT WAS WEL EEN AVONTUUR, ALS IK DAT AAN IEMAND VERTEL DAN GELOVEN ZE MIJ NIET!