Inhoud blog
  • Het koloniale beschavingswerk van Jef Geeraerts
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    HET KOLONIALE BESCHAVINGSWERK VAN JEF GEERAERTS (Frans Depeuter)

    13-04-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het koloniale beschavingswerk van Jef Geeraerts

    Frans Depeuter
    over
    Het beschavingswerk van Jef Geeraerts


    Het Kongolees Fenomeen
    ‘Dat de VrrrrT kiest voor ‘Eigen volk eerst’, weten we al lang. Tom Lanoye, Kristien Hemmerechts, Herman Brusselmans, Walter van den Broeck, Dimitri Verhulst en nog een handvol andere vriendjes-des-huizes en we hebben de Vlaamse literatuur gehad. Ook Jef hoort uiteraard bij de gegadigden.Je zal zeggen: welke Jef, maar in Vlaanderland is er toch maar één Jef, dacht ik. Dé Jef dus.Jef was dringend aan een afstofbeurt toe, want er was een halve eeuw overheen gegaan sinds hij “als een dief in de nacht” (en met de poepers in zijn broek) uit Kongo was weggevlucht. Ter gelegenheid van dat gouden jubileum had Lieven Vandenhaute - met meename van zijn echtgenoot Erwin Mortier - een fiscaal betaald reisje naar donker Afrika gearrangeerd om er, rond Dappere Jef uiteraard, een reportage te maken die in vier afleveringen zou worden uitgezonden - en later allicht nog wel eens enkele keren in herhaling zal vallen.
    Op 1 april zagen we Jef dus bij Rode Phara op schoot zitten, met zijn mondain geladderd brilletje op de neus, waaronder een stoppelgewas van 2 weken gedijdde. En reeds de dag erna mocht Lieven - Erwins eega dus - bij zijn voornaamgenoot, Verstraete genaamd, in Terzake nog eens reclame komen maken voor zijn door de Vlaamse burger bekostigde film over het Kongolees Fenomeen.
    Wat mij dadelijk opviel, was dat Jef er toch zo’n miezerig en verschrompeld hoopje uitzag, wat misschien mede te wijten was aan de slappe kalkoenhals die in zijn ongedaste hemd bungelde. Als een bedeesde kabouter zat hij naast Benno Barnard, met de handen netjes gevouwen alsof hij warempel aan het bidden was voor een goede afloop. Hij, de Grote Jager die met boog en pijl buffels had neergeknald en hun ballen had verorberd om zijn potentie te verhogen, die oog in oog had gestaan met een gruwelijke grizzly die voor hem op de loop was gegaan, die vraatzuchtige krokodillen bij hun staart had weggeslingerd, die een hele resem witjes en (vooral) zwartjes aan zijn degen had geregen en met de karwats op de luie negerruggen had gemept, die jerrycans wisky naar binnen had gegoten, kortom: die als een Titaan boven goed en kwaad verheven was geweest.

    Des Blanken Brede Borst
    Als voorsmaakje van Jefs excursie werd ons een ‘teaser’ geserveerd waarin we getuige mochten zijn van zijn Blijde Intrede in Yandungi, het broussedorp waar hij drie jaar gewoond, gewerkt en gewipt had. Het hele dorp stond de Held op te wachten, want ze waren daar “te weten gekomen” - hoe, dat was ook de wederhelft van Mortier een raadsel - dat ‘Josep-he’ in aantocht was. Als een god werd hij onthaald door de kleurlingen, die zingend van “Het Kind van het Vuur is terug, en wij zien hem, moeder” met palmtakken zwaaiden zoals toen Jezus, een week voordat hij aan het kruis werd genageld, op een ezel gezeten in Jeruzalem binnenreed.
    Zo’n onthaal hadden Lieven en Jef echt niet verwacht, o nee. Het was toch wonderbaarlijk, niet: na 60 jaar “herinnerde de lokale bevolking (zich - FD)” de barmhartige Samaritaan “als die éne blanke die hen als mens behandelde”. Abrupt vergat Josep-he dat hij nog aan het treuren was voor zijn geliefde Eleonore - die hem altijd weerhouden had om terug naar Kongo te gaan, omdat zij “een beetje schrik had voor donker Afrika” - en, zonder te beseffen dat een overjaarse kwispelaar die nog vitalisme wil uitstralen, meer wegheeft van een clown dan van een echte vent, ging hij met een plaatselijke schone aan het dansen, of iets wat daarvoor moest doorgaan…
    En dan was het ‘moment de gloire’ daar: een kale broussebewoner kwam naar Bwana Josep-he toe met de handen gevouwen - op dezelfde wijze als Jefke vroeger zijn eerste communie deed - en vlijde zich aan des Blanken Behaarde Borst. Een even oude pee als de Jager was het, zodat het niet eens uitgesloten was dat hij Josep-he inderdaad gekend had in zijn koloniale jaren. Maar al die andere palmtakwuivende en joelende zwarten waren… hoop en al 40 jaar oud, zodat ze onmogelijk Jef hadden kunnen meemaken “als die éne blanke die hen als mens behandeld had”. Toen Phara dat opmerkte, begonnen Jef zijn schoentjes even te nijpen. “Euh,” zei hij, duidelijk naar een uitweg zoekend, “euh, ze kennen mijn reputatie, hè.”

    “Hij die er de zweep oplegt”
    Die reputatie, ach ja, hoe zat dat ook alweer, wou Phara nog eens horen… “Wel,” meesmuilde Jef niet zonder trots, “ze noemden mij daar ‘mambomo’, dat wil zeggen: de man die kleiner is dan de roofdieren die hij aanvalt”. [Volgens een inboorling zou deze heroïsche uitleg niet correct zijn, want “mbomo in het Kimbusa betekent ‘slaan’, dus wie vaak slaat noemen we mambomo,” zei hij.] Dat bracht Phara natuurlijk aan het lachen. Maar het stoute meisje liet het daar niet bij: “Je had ook nog een andere bijnaam, ’fimbo’?” O ja, dat wist Jef ook nog, en dat woord betekende zoveel als ‘hij die er de zweep oplegt’. Maar let wel, corrigeerde hij, “ik hanteerde de zweep niet zelf”, want zo ‘beschaafd’ was hij wel, hij gaf enkel het bevel daartoe en zwarte politiemannen voerden het uit. En bovendien, voerde Jef aan, zo’n streling “dat was nodig, want zonder zweep kon je ginder niks bereiken”.
    En Phara maar glunderen, de pret kon niet op, toen ze met glinsterende oogjes opmerkte: “En dus de zweep erop.” Waarop ook de oogjes van Jef, aangemoedigd door haar interesse en het gelach van het publiek, begonnen te glinsteren en hij het gegeven ietwat bijkleurde: “Die policier had zo ‘nen truc uitgevonden van als hij sloeg en het raakte, van te trekken dat de huid openging en zo.”
    Co-presentator Lieven van Gils durfde het aan te suggereren: “Dat is toch wreed, hè, en u lijkt daar zo licht over te gaan”. En toen begon het bij Jef te dagen dat hij misschien toch iets gezegd had wat niet helemaal correct kon overkomen. “Wreed?” vroeg hij dus verwonderd. “Euh… euh… ik was student op de Koloniale Hogeschool geweest en euh… daar hadden ze ons een beetje gebrainwasht dat wij de beschaving gingen brengen, euh…dat al wat wij deden voor het goed van de zwarten was.” En teneinde elk misverstand te vermijden, voegde hij eraan toe: “Maar ik heb de zwarten gerespecteerd, ik beschouwde ze zeker niet als minderwaardig want zij waren goede jagers en ik heb veel van hen geleerd over de jacht, en ik sliep met hun vrouwen.”

    “De anderen, dat was passage”
    En zo kwamen we onvermijdelijk bij Julie (of Julienne) terecht. En wie zou Julie niet kennen, het laatste gekleurde lief, dat de Dappere Minnaar een halve eeuw geleden “in een mist van tranen” (Black Venus) in zijn levensgevaarlijke Kongo had ‘moeten’ achterlaten?
    Het scenario voorzag nu dat Jef met de nodige weemoed naar de cover van Black Venus zou kijken, wat hij ook deed zeggende dat het bronskleurige zwartje (dat door chocoladenaakt op de kaft te gaan zitten niet weinig had bijgedragen tot het formidabele succes van het boek) wel degelijk zijn teerbeminde Julie was, die - zo had hij in Kinshasa vernomen - was overleden en “dat deed (hem) iets, dat had (hem) bij de keel gegrepen”.
    [Jeroen Brouwers corrigeert: “Ik zag Jef ook met een herdruk van Black Venus in zijn handen, met die prachtige naakte negerin voorop. ‘Dit was mijn geliefde!’ zegt hij. Dan denk ik: schei toch uit! Want dat was gewoon een model, gefotografeerd door een meneer uit Den Haag. Dat weet ik nog uit de keuken van uitgeverij Manteau. Die negerin poseerde ook in andere standen. Op één ervan zag men haar schaamhaar. Angèle Manteau bekeek die foto en schrok zich rot: ‘Neenee, dat wil ik niet!’ Het woord schaamhaar sprak ze niet uit, maar mijn god, wat een stennis!” – Humo 3633 van 20.0410]
    Voor Phaartje was dat natuurlijk het uitgelezen moment om wat dieper in te gaan op Jefs alom gerenommeerde seksuele appetijt, die in Black Venus op zowat elke bladzijde uiteenspat en hem de Staatsprijs had opgeleverd (maar daarover gaan we het later nog wel eens hebben). Met gloeiende oogjes en een conspirante glimlach om de lippen retoriseerde ze: “Maar zij was niet de enige, hè?” En zie, plots kwam de ouwe borstelmarchand weer boven, want nu arriveerden we bij zijn ‘plat préféré’. Zijn gezicht klaarde op als een zon die door de wolken brak en “O,” deed hij nonchalant, op een toon van je-hebt-maar-te-gapen-en-het-valt-gebakken-in-je-mond, “o, ik heb het eens opgeteld: maar achttien in zeven jaar, ik vind dat nog niet zo denderend, drie waren er die ik echt graag gezien heb, de anderen dat was passage, hè.” Wat er dus op neerkomt: die vijftien anderen, dat was neukgerief voor de blanke beschaver.

    “Ik heb aap gegeten, dat is lekker!”
    Tot slot werd aan de kale kabouter gevraagd hoe de revisitatie aan het “land van zijn dromen” was geweest. En jawel hoor, “schitterend”, want hij had “oude en nieuwe kennissen ontmoet” en “weer aap en krokodil gegeten, dat is lekker”. Maar teruggaan zou hij toch niet willen doen.
    En daarop verklaarde hij zich solidair met Karel De Gucht: “De wegen lagen er verschrikkelijk bij. Veel slechter dan de wegen vijftig jaar geleden, die ik moest controleren - op een strenge manier, zeggen ze nu -. De dorpen zijn nog even vuil en verwaarloosd als toen. Er is overbevolking. De scholen zijn ingestort, kinderen lopen er ongeletterd rond.”
    Blijkbaar hadden die vadsige negers dus hun spade en houweel neergegooid zodra Jef had opgehouden hen met de zweep aan te porren. Maar geen nood, met zijn glorievolle wederkomst was er weer hoop ontstaan in de harten van de Kongolezen, want: “Na een tijdje zeiden de lokale autoriteiten: ‘Blijf, alsjeblieft’. Om te helpen, bedoelden ze. Maar wat kan ik er nog gaan doen, als oude man?”
    En als uitsmijter gooide Jef nog op tafel dat “het blanke ras voor (hem) niet meer zo hoog is aangeschreven.” Wat we graag geloven na het zien en horen van de afleveringen van ‘Nieuwe Avonturen van de Grote Jager’, die door het Terzake doende Schoonoogje Cools ons, met het nodige respect in haar stem, op 6, 7, 8 en 9 april zouden worden aangeboden. [In feite waren we na het voorgerecht dat Phara serveerde en de entree die Lieven Verstraete op ons bord had gespreid, al verzaad van het hele Jefgedoe. Nóg meer van dat zou alleen maar indigestie en dysenterie veroorzaken. Edoch, gedreven door een heilig plichtbewustzijn en een Heibelse boosaardigheid besloten we ook de rest van de verheerlijking te doorstaan.

    Het eierdopje van Schoonoogje
    Op 6 april zaten we dus met een visadempje op de rand van onze stoel te wachten op aflevering 1. En daar verscheen Schoonoogje, die ons met de nodige gedempte eerbied kond deed dat “de enige literaire auteur die ooit over het koloniaal avontuur heeft geschreven, Jef Geeraerts is”. Nu wisten wij al wel wat langer dat de literaire bagage van die VRT-meisjes in een eierdopje ging, maar dit maakte de rapen toch wel al te gaar.
    Dat Schoonoogje voorbijgaat aan gewrochten als Onder het kruis van Tugude (E.P.E. Boulaert) of Blond Miesje ontdekt Afrika (Hilda Casteels), en ook het werk van Sylva de Jonghe (o.m. Storm over de rimboe) en Frans Demers (o.m. Het groote avontuur) niet kent, weze haar vergeven, ook al wordt deze laatste beschouwd als de grondlegger van de Vlaamse koloniale letterkunde. Tenslotte zat Kathleen bij het verschijnen van al die boeken immers zelf nog tussen de schalen en hadden de laatste twee zich in de oorlog deerlijk verbrand.
    Dat pater Fons Walschap in de jaren ’30 enkele typische ‘negerverhalen’ over de ‘ziel’ van de zwarten schreef, gesitueerd in een door het Westen nauwelijks beroerd binnenland, zeg maar: de brousse, ach ja, ook dat geschiedde voordat Schoonoogje uit de boom was gewaaid. Hetzelfde geldt voor Oproer in Congo van Fons’ broer, Gerard, De nikkers van Piet Van Aken, De Grote Heer van Cor Ria Leeman, Kongo met het blote oog van Karel Jonckheere, die tenslotte geschreven werden door auteurs die Kongo hoogstens kenden van een reis die ze er hadden gemaakt.
    Minder vergeeflijk wordt het wanneer ook de namen Geert van Puthen (pseudoniem van Gerard Soete), Mireille Cottenjé, Paul Brondeel, Jac Bergeyck… haar belletje niet doen rinkelen. Maar toch is het enigszins te begrijpen, want hoewel deze auteurs in de kolonie hadden gewoond, waren hun Kongoromans in feite psychologische werken tegen de achtergrond van de kolonie en de ‘dipenda’. Dingen als Het duistere rijk, Het stigma, Dagboek van een nacht, Ik blanke kaffer, Dagboek van Carla, De grijshemden… horen tenslotte niet thuis bij het jubileum van het dipendagebeuren.
    Helemaal hoelemedoe wordt het echter wanneer zelfs Daisy Ver Boven, Raf van de Linde, André Claeys, Jan van den Weghe, Albert Van Hoeck… geen plekje blijken te hebben in het verknipte lange-termijn-geheugen van Donkere Kattie. Alleen Jef Geeraerts, “de enige literaire auteur die ooit over het koloniaal avontuur heeft geschreven”, prijkt op haar lijst. De rode aarde die aan onze handen kleeft, De Moeloeba Catteeuw, Zonen van Cham, Kinderen van Kongo, Over de grens, Gevierendeeld, En toen werd alles anders, Djiki-djiki, Mpasi… bestaan niet voor ‘Schoonoogje’, hoewel die werken eveneens de dipenda-schokgolf behandelen.
    Dat het VrrrrT-meisje ook de briljante roman over de zwarte Bantoeziel van André Claeys, Onder het teken van de de regenboog (1972), niet kent, is nóg zorgwekkender, temeer daar dit werk én qua stijl én qua inhoud én qua Einfühlung heel wat hoger staat dan het masculistische, seksistische Black Venus. Maar ja, Claeys publiceerde nu eenmaal bij de katholieke (thans verdwenen) uitgeverij De Clauwaert en dus kreeg het boek nooit de verdiende aandacht, laat staan dat het voor een staatsprijs in aanmerking zou kunnen komen.

    “Mambomo is terug. Wij zijn blij!”
    En dan begon het Grote Avontuur… We zagen Jef in azuurblauw tegenlicht door het raampje van een vliegtuig zitten gluren, terwijl zijn zeurderige stem zei: “Als een ambitieuze jongeman vertrok ik lang geleden naar Kongo. Ik werd er koloniaal ambtenaar en heerste over een groot gebied in de buurt van Bumba. Na vijftig jaar keer ik voor het eerst terug naar mijn land dat mij nog altijd behekst.” Ondertussen was de camera ingezoomd op Jefs toch wel indrukwekkende neus, waaruit enkele weerbarstige haartjes opdoken.
    Volgende beeld: een nog jonge zwarte man en dito vrouw, die Jef nooit hadden gekend, dansten spontaan over het scherm, roepend van “Mambomo is terug. Mambomo is terug!”, waarna de omstaanders in koor zongen: “We zijn blij. We zijn blij!”
    Daarna kwam Jef weer in woord en beeld: “Zo’n ontvangst heb ik nog nooit in mijn leven gehad euh zo hartelijk en euh vol euh vol blijdschap euh ik was heel gelukkig… En dan was er euh iets prachtigs euh een jonge kerel die euh met de pet van een administrateur op euh mij nadeed van in de tijd en die begon de dorpshoofden uit te schelden dat ze putten in de wegen hadden, euh hij heeft zelfs nagebootst dat hij vier zweepslagen kreeg met zo’n soort touw zo.”
    Vervolgens zien we Jef tegen die euh ‘administrateur’ - dus eigenlijk tegen zichzelf - in het Kongolees zeggen: “Je bent een echte man. Verstandig en vol respect voor de mensen”. En zoals een goede schoolmeester met socratische vragen de waarheid uit de neus van de kindjes peutert, zo vraagt Jef: “Vertel mij eens: hoe ik heet?” Het antwoord van het zwartje, “Jopsep-he Geeraerts’, voldoet Josep-he blijkbaar niet, want “Nee!” zegt hij, “Mambomo Fimbo”.

    Ongelooide nijlpaardenhuid
    En daarmee waren we opnieuw bij de zweep aanbeland. Je zag de kijkers van Jef weer blinken wanneer hij erover praatte. “Soms, ja, meestal vloeide er bloed,” zei hij. En om alles wat aanschouwelijker te maken, voegde de blanke beschaver, die “respect voor de mensen” had, er een paar details aan toe, zoals: “Dat was nijlpaardenhuid, hè, dus ongelooide nijlpaardenhuid, dat sneed diep in de huid.” En ook over de hierboven aangehaalde “truc” van de policier die de slagen gaf, om wanneer de zweep het lichaam raakte, even te trekken zodat de huid openscheurde, sprak de oud-koloniaal nogmaals met iets van bewondering voor zoveel zwarte vindingrijkheid.
    Een paar oudere mannen, die Jefs heerschappij nog hadden meegemaakt, wisten het nog van die zweep, maar toch zegden ze dat hij “echt een goeie blanke” was, alleen “in het werk was hij heel streng”.
    Jef zelf had van zijn optreden tegenover die “luie” zwarten blijkbaar geen complexen overgehouden. Wat zou het ook, hij sloeg immers niet zelf zoals we hierboven zegden, maar liet het doen door zijn inheemse politiemannen, en zette hoogstens zijn barmhartige voet op je rug, verklaarde zo’n zwarte luiaard. Een tweede reden waarom Jef er hoegenaamd niet wakker van lag, was het feit dat “ze je dat niet kwalijk namen, op voorwaarde dat het rechtvaardig was,” en vermits hij altijd rechtvaardig was, tralalie tralala…
    En het derde excuus van Jef voor de opvoedkundige gedragscode die hij toepaste, was de Koloniale Hogeschool. “Dat was de beste brainwash die je kon hebben. Ze noemden ons de SS van de Staat. Mutatis mutandis (wat dat erbij kwam doen, is me een raadsel, maar het gaf wel glans aan zijn argumentatie – FD) gingen ze van het standpunt uit dat de blanken euh veel meer waard waren, euh dus betere mensen waren.” Maar Jef zelf “beschouwde de negers zeker niet als een minderwaardig ras”, want “ik ging jagen met hen en ik sliep met hun vrouwen”.

    Die goeie ouwe Rommel.
    “Jef Geeraerts dringt verder door in zijn verleden”, onthulde Schoonoogje bij wijze van inleiding voor aflevering 2 van 7 april.
    En baf! daar was hij al, Josep-he, in een straat van Bumba, het district waarover hij als assistent-gewestbe-heerder had ‘geheerst’. De ‘beschaver der primitieve volkeren” kijkt mistroostig naar het stof, de rook, de fietsen, de rommel en zegt nogmaals dat alles kapotgaat. Naast hem een andere Rommel, pater Carlos uit Roeselare, de overste van de missiepost in Bumba. Jef heeft zijn hand op Rommels schouder gelegd, als om te zeggen: kijk eens aan wat een gezworen kameraden wij zijn! - Hoewel het ook niet uitgesloten is dat hij wat steun zoekt tegen de witte pater, want genadige hemel! wat zag de man er toch aftands uit, hoe liep hij toch sukkelachtig, geschraagd door twee zwarte boys die hem onder de oksels grepen, tussen de wuivende palmtakken!
    Wellicht had pater Carlos - die de Kongolese Jef onmogelijk gekend kan hebben, want hij is thans 69 jaar, zodat hij ten tijde van Jefs verblijf onder de tropen amper 14 à 19 jaar moet zijn geweest - de boeken van ‘kameraad’ Jef nooit gelezen, want anders zou hij vast en zeker geweten hebben dat de Dappere Jager zijn hele leven lang (en nu nog) vileine verklaringen had afgelegd over de schurftige missionarissen en hun “levensonterend katholicisme”. - Een van Jefs vrouwtjes, Mbala, werd in Black Venus overigens gedood en gemarteld door toedoen van die crapuleuze paters! - Spuugsel te kort had de betere beschaver voor die “mannen in vrouwenkleren”, net als voor het huwelijk overigens waarin zijn eerste vrouw, Josée Swaelen, hem zo onheus behandeld had. –
    En weer kregen we indirect te horen dat dat zwarte volkje in feite zo’n luie Loewies waren. “Als ze op kilometers afstand het geluid van mijn auto hoorden, liepen de dorpen leeg en dan vluchtten ze naar de velden zodat ze, wanneer ik naar de velden ging, konden doen of ze werkten. Jaja, zo ging dat daar.”

    “Het zijn wilde beestjes”
    Over de zwarte ‘vrouwtjes’ praatte Jef nog het liefst. “Prachtexemplaren” waren het, zei hij, alsof het om een stal stamboekvaarzen van het Kilimanjaroras ging.
    “De zwarte vrouwen hebben mij geholpen om van dit werelddeel te houden, ze geven zich totaal over, je ziet in hun ogen dat er een soort electrische stroom ontstaat, dat is zeer aangenaam, ze doen niet zo… (hier maakte Jef een verwijfd gebaar – FD) niet zo nuffig als… als de rich bitches van de beschaving. Het zijn wilde beestjes.”
    En dan doet hij nogmaals, met amper enige variatie maar met een nonchalance om U tegen te zeggen, alsof hij de tafel van 2 opzegt: “Ik heb ze eens opgeteld. Met 18 vrouwen heb ik maar geslapen, dat is toch niet zoveel, hè, op zeven jaar, vindt ge dat? Maar ik heb met 3 of 4 een zeer intieme verhouding gehad.”
    Een van die 3 of 4 uitverkorenen, die het oergezonde zaad van de Blanke Heerser in ontvangst mochten nemen, was Julienne, de Julie uit Black Venus: “Met haar heb ik twee maanden samengewoond, mijn ex-vrouw was al naar België en ik leefde hier met Julienne, hè”.
    Die twee maanden waren voor Jef een tijd “waarin je leeft als een beest in Frankrijk: in paan en blootsvoets rondlopen, alleen doen waar je zin in hebt: apen schieten op de eilanden, vissen, aan één stuk palmwijn zuipen met als gevolg een lichte champagneroes, ideaal om te naaien, in bed, in het gras, in de stroom tijdens het avondbad of rechtstaande op de oever onder de sterren, (), koorts, gif in je bloed, onrust, trots, gestreelde ijdelheid, een heuplijn jaagt opeens het vuur aan, achteloos ondergoed op het bed maakt je uitzinnig, een geur laat het beest los,” enzovoort… (Black Venus)
    Maar dan brak de hel van de onafhankelijkheid los en de Dappere Minnaar durfde niet langer bij zijn teergeliefde te blijven. Dodelijk ziek tengevolge van de abortus die ze had laten plegen, werd ze door de Barmhartige Held nog naar een hospitaal gebracht, waar - zo lezen we in Black Venus - de “drukkende stank van urine, uitwerpselen en ongewassen lichamen in (z)ijn neus begon te klimmen” en hij zich ocharme “misselijk voelde worden”, en onder het luisteren naar “’Le Sacre du Printemps’ Deutsche Grammophon Gesellschaft, Langspielplatte, Dirigent: Ferenc Fricsay” vloog de ‘mambomo fimbo’ naar zijn Vaderland weer, een glorievolle schrijverscarrière tegemoet.
    Maar nu, nu was die Julie toch wel gestorven zeker, vernam Jef, waarna hij heel even verslagen tegen een toevallige paal leunde, maar hij herpakte zich al vlug en met een “Dat is ook nog iets om aan te denken,” rondde hij zijn rouwproces af.

    “De rest primeerde eigenlijk, zied’e”
    Aflevering 3 (8 april)… “Jef Geeraerts voert ons naar het hart van de brousse,” releveerde Schoonoogje met alweer die glinsterende adoratie in haar blik, en met dat hart bedoelde ze Yandungi, het dorp waar de Blanke Chef drie jaar gewoond had. En Josep-he zelf voerde de spanning nog op door eraan toe te voegen: “Ik ben benieuwd wat mij daar te wachten staat”, waardoor hij helaas verraadde dat er arrangementen waren getroffen.
    In de teaser waarop glunderende Phara ons al getrakteerd had, hadden wij al het een en ander gemerkt van de nakende festiviteiten (zie hoger). God en de VRT zij dank, mochten we het dus nog eens meemaken hoe de Heiland door de ganse opgetrommelde populatie met gejuich en gedans en gewuif van palmtakken werd binnengehaald.
    Toen Josep-he uit de wagen was gesukkeld, werd hij dadelijk door twee stevige zwarte binken onder de arm genomen, zoals verpleegsters dat plegen te doen met de oudjes in ‘Huize Avondvrede’. En o, wat was hij toch gelukkig, zei hij, omdat al die mensen “spontaan gekomen waren om mij te begroeten”. En ja hoor, blijkbaar gelóófde hij dat ook nog…
    En wellicht geloofde hij ook in de spontaneïteit van die jongere veelkleurig gemutste zwarte die uit de menigte naar voren kwam en hem op de stoppelige wang kwam kussen en het niet kon laten even recht in de camera te kijken als om te zeggen: Heb ik mijn nummertje niet goed gedaan?!
    “Dát heb ik nog nooit gehad,” zei Jef, “in heel mijn carrière, dat een… een… een zwarte mij kust.” En hij voegde eraan toe: “Waanzinnig. Waanzinnig dat ze na 50 jaar exact nog weten waar ik zat, wat ik deed, waar mijn huis was en zo, en wanneer ik met die grote buffel uit de savanne was gekomen.” Ja, mythomanie kan tot zelfbegoocheling leiden…
    Daarna sukkelde Jef, alweer ondersteund door zijn verplegers, naar een verwaarloosd gebouw, terwijl hij in de camera zei: “Mijn huis… Dit is mijn huis. Helemaal kapot. Maar dat doet mij niets.” En voor wie het nog niet begrepen mocht hebben, herhaalde hij: “Het doet mij niets omdat ik in dit huis niet zeer gelukkig was,” En op de suggestie van de scenarist, dat het een herinnering aan een slecht huwelijk was, haakte Jef met graagte in met: “Aan een zeer slecht huwelijk. Ja, en eigenlijk had ik aan de andere kant een beetje medelijden met die vrouw, maar de rest primeerde eigenlijk, zied’e

    “Oui, l’argent, hè, l’argent”
    In aflevering 4, van 9 april, “drong de auteur nog dieper door in zijn verleden”, wist Schoonoogje ons te vertellen. En inderdaad, we zagen hoe Jef zijn zwarte vriend weerzag, chief Egbunde,”de enige die ik zeer goed heb gekend, ik had een zeer goede relatie met hem omdat… hij was iets buitengewoons, rijk van afkomst, hij had een koffieplantage van 180 ha, hij was van koninklijke bloede”.
    Bij meneer Egbunde had Jef destijds zijn Black Venus ontmoet - die, zo lazen we in het gelijknamige boek, in het echt Cathérine de Bora heette en “de dochter van het opperhoofd Mazibongo (was), een afstammeling van koning Abaza II, die indertijd een kwart miljoen onderdanen had en gezag uitoefende over een gebied met een oppervlakte van vijftien maal België, (), ha vrouwen zoals ze moeten zijn, nauwkeurig afgestelde, soepele machines, speciaal geconstrueerd voor de eredienst van de fallus” -.
    Meneer Egbunde, die er al even gammel uitzag als Onze Held, lag in een soort bed en toen Jef binnenkwam, straalde er allesbehalve vreugde van hem af, maar desondanks hoorde hij te zeggen: “Ik ben zo blij dat ik u terugzie”, waarop Jef al even emotieloos “Ik ook” antwoordde, en na even te hebben nagedacht: “Ik had nooit gedacht dat het nog zou kunnen”, waarna het weer de beurt was aan de chef die “Het is allemaal dankzij God” kreunde, wat Jef beaamde met een volmondig “Oui oui”.
    Daarna begonnen de twee oudjes de grondige analyse van het huidige Kongo te maken… “Il y a cinquante ans, c’était une autre vie, hein”, wat niet tegengesproken werd door meneer Egbunde, die vanuit zijn bed jammerde dat de chefs van nu alleen nog maar bezig zijn om zichzelf te verrijken en niets meer doen “pour construire le pays”, wat Jef aanvulde met een diepzinnig “Oui, l’argent, hein, l’argent”.
    En dan vond de Grote Blanke Met Het Warme Hart het nodig om ons met een verschrikkelijke contaminatie uit te leggen wat hijzelf en de chef in het Frans hadden gezegd: “Er is niets dat nog marcheert, hè, alleen geld gewoon euh proberen te krijgen van de internationale organisaties en gewoon euh ik zeg het rechtaf hè het geld in hun zakken steken en een luxueus leven leiden en de mensen niet betalen euh het is onvoorstelbaar en de mensen euh uitbuiten uitzuigen.” Op de aanmerking van een offscreen stem die zei: “Dit is Afrika”, riposteerde Jef gevat: “Nee, dit is Kongo, een prachtig land dat kapotgemaakt is door een bende uitzuigers.”
    Euh…Euh… Euh…

    Ekele hartverheffende citaten uit Black Venus

    In Heibel, jg. 6, nr. 3-4 (vroegere reeks) schreven we in verband met Black Venus dat de ethica van Jef Geeraerts “zonder meer verwerpelijk” is, d.w.z. fascistisch, racistisch, seksistisch, egoïstisch en voeg er nog maar enkele –ismen bij. (Wat niets afdoet van het feit dat Geeraerts wel een boek kan schrijven, zij het met de nodige ophakkerij.) Wij nemen niets terug van deze woorden, integendeel: in een van de volgende nummers van Heibel zullen we er nog een lepel bovenop doen. Ter illustratie reeds enkele hartverheffende citaten uit Black Venus, waaruit mag blijken hoe menslievend de Koloniale Beschaver zich gedroeg tegenover negers, zwarte vrouwen en vrouwen in het algemeen:

    • “terwijl ik () mijn penis in orde bracht, lag ze me met gezwollen ogen te bekijken en als ik ten slotte bij haar kwam, boog ze voorover en begon verfijnd mijn scrotum te likken en aan de eikel te zuigen, de Lybische slavin van de Romeinse veldheer…”
    • “en ik zei: ‘Wind me wat op’, en ze begon te trekken en te knijpen alsof ze met de uier van een koe bezig was en ik vloekte van de pijn en: ‘Jullie blanken zijn erg teergevoelig, ónze mannen houden van een krachtige hand’, zei ze en woedend repliceerde ik dat ik geen godverdomde nikker was en wou haar eruit gooien maar ik gaf haar in plaats daarvan een mep…”
    • “toen ik het haar vroeg (of ze een ivoren beeldje had gestolen – FD) loochende ze en toen heb ik haar geslagen als een beest () en ze liet zich trappen en slaan…”
    • “…ik sprong op, (), sloeg het glas bier uit haar hand, trok haar uit de ligstoel en eerst met de knokkels, dan met de volle hand, mepte ik tegen haar slaap…”
    • “en toen Mohongu mijn koffie in de badkamer bracht, waar ik me met een gedeukt smoel stond te scheren, joeg ik hem weg, walgend van zijn zwarte huid…”
    • “ik walg van vrouwen met cellulitis, hangende borsten, uitgezette buiken, zware uiteinden, afbrekende tanden, gezwollen voeten, die overal pijn hebben, die vlug moe zijn, wit verlies hebben, daar een geur van verrotting verspreiden.”

    Frans Depeuter

    Deze tekst verscheen in Heibel jg. 15 nr. 2; info over Heibel via depeuter.frans@telenet.be



    Geef hier uw reactie door
    Uw naam *
    Uw e-mail *
    URL
    Titel *
    Reactie *
      Persoonlijke gegevens onthouden?
    (* = verplicht!)
    Reacties op bericht (0)



    Archief per week
  • 11/04-17/04 2011

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !

    Klik hier
    om dit blog bij uw favorieten te plaatsen!


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!