Om te bewijzen dat we geen racisten zijn, wil ik JA! zeggen tegen de hoofddoek. Op straat, op het werk, zelfs bij mij thuis. Want dit soort hoofddoek lijkt me aanvaardbaar....
Met een knipoog van Hurce.
Elfrieda-ballade (Ward Hermans)
“ naar een authentiek verhaal, door de betreffende aan mij gedaan.
Zij was een blond, Duits meisje, Pas even ‘twintig’ oud. Hij was ’n Vlaamse landsknecht, Nog jong – en niet getrouwd.
Het stadje lag verlaten. Want voor het wild gerucht, Dat snel de Russen kwamen, Was iedereen gevlucht.
Zij was ’n teer, lief meisje Maar even ‘twintig’ oud. Hij was van honderd marsjen Reeds met de Dood vertrouwd.
Zij lag in ‘t ‘Krankengasthaus’ … ‘Sich hüten !’ – T-b-cee. Wat kon de Dood hem deren ! Ging vier jaar met ze mee !
Kwam overal haar tegen, Tot aan de Zwarte Zee. Hij zag haar duizend keren Reeds tussen Don en Spree.
Men wordt aan sterven wennen, Waar anders niets gedaan, Van wie nog lachen, vloeken, Voor ’t lampken uitgegaan.
Zij noemde zich Elfrieda. Hij had nog nooit voordien De Dood in ’t lief gezelschap Van zulk een kind gezien.
Zij was een teer, blond meisje; Nog een onschuldig kind. En ziekte, oorlog, zorgen … Zij had nog nooit bemind.
Hij wist dat zij moest sterven. Zij wist de Dood dichtbij … ‘Ach, willst Du bei mir bleiben ?’ ‘Ich bleibe’, troostte hij.
‘Ich bleibe selbstverständlich.’ Zij lachte stil tevree. De koorts bloeide op haar wangen De Roos der T-b-cee.
Zij was een teer, blond meisje, Nog een onschuldig schaap. Hij was een jonge landsknecht Een blonde, Vlaamse knaap.
Toen ’t einde snel genaderd, Daar heeft zij niet geklaagd. Doch met haar bevend mondje, Heel zachtekes gevraagd:
‘Ich möchte ruhig sterben … Gib mir Morphin … es muss. Und, bitte, noch zum Abschied, Schenk mir doch einen Kuss.’
Zij vroeg ’t nog met haar ogen Waar reeds de Dood in loech. Hij heeft haar dan gegeven Wat zij hem stervend vroeg.
Hij sloot Elfrieda’s ogen, En alles was gedaan. Men riep: …,, die Russen kamen !’ Dan is hij heengegaan.
Doch nooit kon hij vergeten, Dat laatste ogenblik; Die laatste kus van ’t leven, Elfrieda’s laatste snik.
……………………………….
Zij was een doodgewijde … En – kan een kus dan kwaad ? Een kus … om van te sterven, Dat weigert geen soldaat.
Zij was ’n blond, Duits meisje. Hij was ’n Vlaamse knaap.”
(Een wonderschone ballade van Ward Hermans. Zoals de andere door mij geciteerde stukken van en over de dichter, schrijver en politicus, overgenomen uit het mij tijdelijk door kameraad Erik Verstraete in bruikleen gegeven “Hulde-album Ward Hermans
ik heb een prachtig leven gehad en zwaar gesoupeerd ik betaal nu met plezier de rekening ( miel cools )
Jantje zag eens pruimen hangen o! als eieren zo groot. 't scheen dat Jantje wou gaan plukken, schoon zijn vader 't hem verbood. Hier is , zei hij , noch mijn vader, noch een tuinman die het ziet: aan een boom zo vol geladen mist men vijf zes pruimen niet. Maar ik wil gehoorzaam wezen, en niet plukken: ik loop heen. Zou ik om een handvol pruimen ongehoorzaam wezen? Neen. Voort ging Jantje: maar zijn vader, die hem stil beluisterd had, kwam hem in een lopen tegen vooraan op het middenpad. Kom mijn Jantje, zei de vader, kom mijn kleine hartendief! Nu zal ik U pruimen plukken; nu heeft vader Jantje lief. Daarop ging papa aan het schudden Jantje raapte schielijk op; Jantje kreeg zijn hoed vol pruimen, en liep heen in een galop
hieronymus van alphen (18e eeuw)
Galgenlied
Er stonden drie galgen op't galgenveld, de kraaien hebben het voortverteld. En stom blauwden winterse bossen rondom, zij kaatsten 't gekrijs van de kraaien wederom.
Het volk stond zwijgzaam opeengehoopt: drie mannen moesten opgeknoopt. Drie rechters lazen het vonnis voor: de bossen blauwden het na in koor.
Eén had in eigen macht geloofd, hij moest het bekopen met zijn hoofd. Eén had gehoopt op een nieuwe tijd, dat was voor het heden een scherp verwijt.
Eén had de waarheid te zeer bemind, daarvoor ging hij bengelen in de wind. De kraaien krijsten: kwaad is kwaad. De bossen echoden: haat is haat.
De kring van het volk werd enger en enger. 't gelaat van de rechters werd strenger en strenger... Maar toen die koord in de hoogte ging, in elke lus een rechter hing.
Het volk stond zwijgzaam opeengehoopt, drie rechters werden opgeknoopt. Eén had zijn eigen volk verraden. Eén had zijn geldkist volgeladen.
Eén had de macht om haarzelf bemind. Drie rechters bengelden in de wind, de kraaien krijsten: kwaad is kwaad, de bossen echoden: inderdaad.
door Karel Vertommen
er is maar een slagveld waarop god en satan elkaar bekampen, een waarop twee oneindigheden elkaar in evenwicht houden: het menselijk hart
(cyriel verschaeve)
Het Vlaams Legioen
Wij breken het bolsjewiseren
De geest van de geust houdt ons koen,
Wij willen door Rusland marcheren,
Wij, mannen van 't Vlaams Legioen
Wij volgen het vaandel der leeuwen,
Door sikkel en hamer onteerd.
Ons horen de komende eeuwen
Te wapen ! te wapen ! te wapen !
Voor outer en heerd !
Het Vlaams Legioen, kameraad,
Rukt op ter bevrijdende daad.
Het Vlaams Legioen, kameraad,
Rukt op ter bevrijdende daad.
De torens van Dietsland, de grauwen,
Zijn ons in de steppen nabij.
Voor hen vlamt ons eeuwige trouwe,
En vechten we Vlaanderen vrij.
De burchten van Dietsland, de stoeren,
Zij houden ons hart onverveerd.
Zij schreeuwen de strijdkreet der boeren:
Te wapen, te wapen !
Te wapen voor outer en heerd!
Al moesten wij moeder verlaten,
Al brandt vrouw en kind ons in ’t hart.
Al moesten de schuimers ons haten,
De leeuw werd ten aanval gesard.
Wij zullen door Rusland marsjeren,
Wij staan in de steppen op wacht.
Het vendel zal eens wederkeren.
Te wapen, te wapen !
Als stormram van Vlaanderens macht !
guido gezelle
de vlaamsche tale is wonderzoet voor die heur geen geweld en doet maar rusten laat in 't herte alwaar ze onmondig leefde en sliep te gaar tot dat ze, eens wakker,vrij en vrank te monde uitgaat heur vrijen gank wat verruwprachtig hoortoneel wat zielsverrukkend zingestreel o vlaamse tale,uw kunst ontplooit wanneer zij 't al vol leven strooit en vol onzegbaar schoonzijn dat lijk wolken wierooks welt uit uw zoet wierookvat
wir sind links und verachten das rechtse burgerblok(goebbels)
een jeugdig gemoed in een oud lichaam, er bestaat geen grotere kwelling(fritz francken)
het leven is te belangrijk om serieus genomen te worden (corky siegel)
er is maar een ding erger dan een alcoholist en dat is een man die nooit drinkt(dean martin)
HET KERELSKIND
--Van waar koms du getreden zoo laat door rein en wind, van waar koms du getreden, aleen, du blonde kind?
-- Du smidje van den woude, ik kome van het veld waar vader heeft gestreden, waar vader ligt geveld.
-- Lo! viel hij, 't was met eere, dijn vader welbemind. Wat bergt dijn blauwe schabbe, du arrem heldenkind?
-- Du smidje, 't zijn de scherven van vaders goede zweerd; du zals het mi hersmeden: het is 't hersmeden weerd.
-- 'k Hersmede het di sterker dan 't vaders hand ooit zwong. Maar, waartoe wilt 't di dienen? du best zoo bitter jong.
-- Du smidje van den woude, bij Lo! du ne best nie' vroed: mijn vader wille ik wreken met stroomen walenbloed.
als je niet drinkt,niet rookt of geen auto hebt:ben je een belastingontduiker(tom foley)
Zoeken met Google
een dichter is bezig als hij niets doet de burger doet niets als hij bezig is(jan greshoff)
dichters liegen de waarheid(bertus aafjes)
liefdesgedict(anoniem 14e eeuw)
ghequetst ben ic van binnen duerwont mijn hert soe seer van uwer ganscher minnen ghequetst soe lanc soe meer waer ic my wend, waer ic my keer ic en can gherusten dach noch nachte waer ic my wend,waer ic my keer ghy sijt alleen in mijn ghedachte
Also sprach... Helmut Kohl
"Het is gemakkelijker een hond voorbij een hotdogkraam te loodsen, dan een socialist voorbij een berg geld."
GELOOF
Daar droomt iets in uw ogen, Wen gij ten hemel ziet; Daar zingt iets in uw zuchten, Héél verre, van verdriet...
Daar sust iets in uw stemme, Een troost, die 'k zelden vond In woorden die gedijen Uit menselijke mond.
Daar juicht iets in uw vreugde En, zo ge wel eens schreit, Dan lacht er door uw tranen Zóveel gelatenheid...
O Lieve, zeg me stille, Is dàt soms verre schijn Van de eindeloze weelde, Héél dicht bij Hem te zijn?
alice nahon
EENVOUD
Ik voel m'n ziel verwant met kleine simpele dingen, Die op ons wegen staan als bloemen van het veld..., Verdoken in het gras, door weinigen geteld..., Al dragen z'in hun kelk de zoetste zegeningen.
'k Vind schoonheid overal; maar dat wat zachte perelt Van uit uw moeë mond, die luttel woorden vindt: "Goênavond..., lieveke, goênacht..., m'n zielekind." Dat maakt me zaal'ger dan de weelde van de wereld.
Zó groeit in m'n gedacht een vrede, niet te noemen; M'n ziel, in schoonheidshuis, niet één mysterie vindt; Want àl wat schoonheid is, met simpelheid begint... En 'k noeme Liefde, 't zaad van alle schoonheidsbloemen.
alice nahon
Ik ben van den buiten
Ik kreeg van mijn ouders, Van ieder mijn part Van vader mijn schouders Van moeder mijn hart Ik vocht om mijn stuiten* Met zuster en broer. Ik ben van den buiten Ik ben van den boer!
Bij d'eigenste pachter, Eerst koeier dan knecht* Mijn klakke van achter,* Mijn hoofd immer recht Zoo dien 'k om duiten, En teer op mijn toer;* Ik ben van den buiten. Ik ben van den boer!
Ik zout en ik zaaie Ik eg en ik ploeg Ik mest en ik maaie Ik zweet en ik zwoeg, Ik klets op de kluiten En glets op de moer.* Ik ben van den buiten Ik ben van den boer!
En hebben de zeisens Gezinderenzind De mallende meisens De wagens gepint Dan zit ik te fluiten Van boven op 't voer: Ik ben van den buiten, Ik ben van den boer!
rene de clercq
Dinska Bronska
Uit een oud dorp - kameelbruin als de steppe - uit Plocka, kwam Dinska Bronska. Haar hoofddoek was pruisisch-blauw en heur haar vlas-geel; ook waren haar ogen blauw als fjord-water. Zij rook naar knoflook en spar, zij droeg laarzen en ging zeer zwaar en gauw. In het hotel 'Lapland' zat zij bij een tafel aan het straat-raam: zij schreef 'n brief. Een haarlok viel laag op haar rode kaak en zij stak haar tong uit, want zij schreef moeilijk die brief en daaronder 'Dinska Bronska', haar naam. Ze stak ook de penstok in haar mond en zocht met haar ogen langs het plafond. Op het papier waren 'n inktvlek en groot gestrompel van letters: zij kocht het voor vijf centiem in de kruidenierszaak over het hotel. Er was 'n beetje inkt aan haar kaak.
Origineel gepost door horsewhisperer
Poëzie is ook : ‘Moeder’ ( willem elschot)
Mijn moederken, ik kan het niet verkroppen dat gij gekromd, verdroogd zijt en versleten, zoals een pop waarin een hart zou kloppen, door ‘t volk bij ‘t heengaan in een huis vergeten.
Ik zie uw knoken door uw kaken steken en diep uw ogen in het hoofd gedrongen. En ik ben gans ontroerd en kan niet spreken, wanneer gij zegt “kom zit aan tafel jongen”.
Ik hoor u ‘s avonds aan de muren vragen of gij de vensters wel hebt toegesloten. Gij kunt den mist niet uit uw hersens jagen. Uw lied is uit, gij kreunt de laatste noten.
Daar in de verte wordt een put gegraven; ik hoor zo goed het ploffen van de kluiten. En achter het huis zie ik een schimme draven: hij staat waarachtig reeds op haar te fluiten.
-Kom in, Mijnheer, ik stel u voor aan moeder. -Vrees niets, kindlief, al heeft hij naakte benen: hij is een vriend, een goede vriend, een broeder: hij is niet ruw, hij wandelt op tenen.
Tot weerziens dan. Ik kom vannacht of morgen. Gij kunt gerust een onze-vader lezen, en zet uw muts wat recht. Hij zal wel zorgen dat gij geen kou vat en tevreë zult wezen.
LIEFDE
Liefde imiteert de zwaan; Haar sierlijkheid in water en haar gestuntel bij het gaan.
Liefde bloeit als een roos; Verrukkelijk geurend en dan verleppend - Hopeloos.
Liefde kan swingen of treuren; Extravert zingen en introvert neuren.
Liefde kent eb en vloed; Een getijde van wellust en een getijde van weemoed...
lepus
albrecht rodenbach
DE AREND
De koninklike Vogel op der rotsen top gezeten heeft grootsch en kalm de zon bezien en d'hemelen gemeten.
Maar sluikend en venijnig komt de onedele Slang gekropen en spiedt. En op den oogenblik dat hij de vlerk wijd open
zijn vlucht reedt naar zijn koninkrijk in 't glanzend zonneschingen, gelijk een vere prangen hem verraderlike ringen.
Almachtig stijgt hij in de lucht door zonneglans beschongen; maar pijnlik lekt hem de open borst 't venijn van vurige tongen.
Stijg voort, o edele Eerzuchtige, uw breede baan doorvaard, en dat hij bijte -- 't is uw lot! -- die lage Eerzuchtigaard!
Hoever hoelang
De trap van negen treden, hoever hoelang geleden dat wij hoog naar de diepe polken waar muizen sliepen op blote voeten liepen?
De wagen leeggereden, hoever hoelang geleden dat wij hondsmoe gelopen hop! op de koele hopen gekruide klaver kropen?
De dorsvloeren vergeten, hoever hoelang geleden dat wij, uurlang bekoorden, in winters zonder woorden de vlegelslagen hoorden?
Uit: "En het dorp zal duren " anton van wilderode
O Vlaanderen, breke uw zon de wolk uit, weze elk een kracht, een macht, een mens. Goedheil! De wereld sluit geen volk uit; het rijk der braven heeft geen grens.
rene de clercq
o!land van roem en rouwe van liefde en lijdensnood gij wordt weer vrij en groot wij zweren:houe trouwe U Vlaandren tot ter dood
( Cyriel Verschaeve )
een gedicht dat verklaarbaar is is al geen gedicht meer ----------- Julien Schoenaerts
er ligt een staat te sterven was nooit geheel gezond hij liet een volk verderven ging zelf daaraan ten grond
er ligt een staat te sterven heel zachtjes,zonder pijn twee volkeren zullen erven ik zal op de uitvaart zijn
René De Clercq
'k Ben bang, dat ik eens zelve word Gelijk deez overtrokken dag; Een kind dat nimmer tegenmort, Maar nooit meer zingen mag.
Alice Nahon
Gelegenheidsvers van André Demedts
Gelegenheidsvers
XML:NAMESPACE PREFIX = O />
'k Heb Lieze weergezien. Zij stond stil in de regen.
Toen ik haar riep, bewogen haar oren verrast;
zij kwam naar mij toe; vertederd ging ik haar tegen,
zij wreef met haar kop, ruw pakte ik haar manen vast.
Mijn paard, zei ik haar. Zijt gij nog altijd in leven ?
Weet gij nog wel hoe jong en hoe wild gij toen waart ?
En waar, vroeg zij mij, zijt gij tot nog toe gebleven,
waar is het beter voor u, dan hier bij uw paard ?
Ik ben niet thuis, gaf ik toe. Ik leef onder mensen,
ik vermoed dat ik voor hen niet goed genoeg ben;
ik doe wat ik kan; naar 't schijnt zal ik eerlang wensen :
sta mij toe dat ik niets van de mensen meer ken.
Ontdekken en leren is goed; alles verleren
is beter; 't geeft soms de rust die 'k nimmer gewon.
Dan zal ik waarschijnlijk tot u weer kunnen keren,
of zou 't spreekwoord geen waar zijn: na regen komt zon ?
Is alles leugen wat wij ons wijs lieten maken,
is er niets dan geklets en gescharrel om baat ?
Is er buiten geknoei en bedrogen geraken
geen heil voor onze menselijke edele staat ?
Waar gaat gij nog heen, druipend, alleen in de regen,
zoekt gij nog iets dat eens een begoocheling bood?...
Er is maar één waarheid, wij gaan lachend haar tegen,
ach Lieze, mijn beest, er is geen thuis dan de dood.
André Demedts
AVONDLIEDEKE III
't Is goed in 't eigen hert te kijken Nog even vóór het slapen gaan, Of ik van dageraad tot avond Geen enkel hert heb zeer gedaan
Of ik geen ogen heb doen schreien, Geen weemoed op een wezen lei; Of ik aan liefdeloze mensen Een woordeke van liefde zei.
En vind ik in het huis mijns herten, Dat ik één droefenis genas, Dat ik mijn armen heb gewonden Rondom één hoofd, dat eenzaam was...;
Dan voel ik op mijn jonge lippen, Die goedheid lijk een avondzoen... 't Is goed in 't eigen hert te kijken En zó z'n ogen toe te doen.
vrouwen halen het beste in de man naar boven vooral na de scheiding
( geleend van Sien )
in deze wereld moet je wel een idioot zijn anders wordt je gek
als je niet drinkt,niet rookt of geen auto hebt:ben je een belastingontduiker(tom foley)
een ritje door een leven van powezietjes
soms romantisch,soms tegendraads en altijd vlaamsgezind.Wie mijn schrijfsels beu is,kan links en rechts naar beneden scrollen om naar echte dichters te hollen
Toen ik er zin in had... was er nooit tijd mijn schat nu is er eindelijk tijd en geen zin tot mijn spijt ----------- wat is het leven dan nog waard van werken een kromme rug gespaard door kinderen te kopen problemen met hopen ------------ zal ik maar naar God terugkeren trouw aan het geloof weer zweren zal ik misschien nieuwe liefde kopen er is gelegenheid met hopen ------------- of zal ik stil een boekje lezen en weer een brave jongen wezen en wachten op Godot of berusten in mijn lot
De lente tovert botjes op het groen... hopelijk wordt het weer zoals toen toen alles voor ons jeugdig en helder was met de intense geur van vers gemaaid gras ---------- om de loomte van de herfst te ontvluchten hopen we op nieuwe sappige vruchten het wordt weer een tijd van energie die ik in de meeste mensen zie ------------ alles zal nu gaan groeien de koeien willen buiten loeien de zon schijnt nog wat koel de natuur heeft weer een doel ------------- adem de eerste lentelucht geniet met een zalige zucht en blijf vooral hopen dat gevoel nog lang te kopen
NOG EVEN _______ Laat mijn hand strelend glijden... naar de plek waar je wellust smeult de plek waar God met de duivel heult --------- laat mijn lippen je lichaam ontdekken laat je ogen zich sluiten van genot en je mond in vervoering roepen op je God ---------- laat dan je bekken ritmisch deinen en schreeuw het uit van zoete pijn laat het zo nog even zijn
Ik heb je leven willen kleuren... omgeven met honderdduizend geuren maar ik liet je in de waan en heb maar heel gewoon gedaan ----------- en omdat je zelden kloeg was dat gewone goed genoeg en in het leven dat we leidden leerden wij obstakels te vermijden ----------- jij leerde vooral hopen dat ik in het gareel zou lopen en ja , na enkele weken kon ik al met twee woorden spreken ----------- ik leerde vooral zwijgen om in je achting te stijgen ik leerde sloten bier verwerken in de hoop dat je het niet zou merken ---------- we leerden samen te blijven zonder mekkeren en kijven en vooral hebben we geleerd hoe men vele duivels bezweert
Ik laaf me aan mijn pijn ... zoals aan een roemer wijn ik wil die pijn alleen maar helen door ze weg te kunnen strelen ---------- ik verlang naar dat intens gevoel van je aan te kunnen raken en zo vele zaken weer goed te maken ------------ ik laaf me aan je tranen om ze ondertussen liefdevol weg te kunnen kussen ik laaf me aan het genot van ons grillig levenslot ------------ ik laaf me aan de wilde stroom waarop we roeiden naar waar echte liefde groeide ------------ we hebben ons lot nu in onze handen en scheuren niet meer aan onze banden dat lot is eindelijk rust
---------- Je bent maar een passant... in de straat van je leven je bent er toevallig aangeland en je blijft er toch maar even ---------- en zoek ook niet naar de zin ervan het bevalt je of misschien niet maak er iets moois van als je kan ween een traan of zing een lied ------------ denk maar niet aan wie je achterlaat en of ze je vlug of niet vergeten want er is niemand bij gebaat men zal toch met twee maten meten
XTC ----- Ik heb je xtc gegeven... wel een hele beker vol maar nu begin je te beven en je tikker slaat op hol ---------- je trekt nu van die rare snuiten vol met dat kleverige groen zoals die kwakende puiten in onze vijver ook soms doen ---------- ik wou je alleen maar helpen en je uit je weemoed sleuren die vloed van tranen stelpen en zo vergrendelen die deuren ------------ je bent nu eindelijk uitgesprongen en ligt daar als een natte vod ik heb je nog die kans bedongen heel even waande je je God
Ik reisde door gevoelens... van vreugde en van pijn door woorden van het zoete leven vol roes van de wijn ---------- ik strandde op de oever van berustende gelatenheid drijvend op het wrakhout van de resten van mijn tijd ---------- ik zou me daar dan vlijen op het bed van onwetendheid gemaakt van dorre bladeren van wrok en onverschilligheid -------------- maar toen werd mijn geest weer helder je blies je adem in mijn gezicht plots ging de havenpoort weer open en mijn roer werd weer naar jou gericht
Ik ken je uit honderdduizend dromen... waarin je naar me toe bent gekomen gehuld in een kleed van geheimzinnigheid waarin de oude rafels van de tijd groeven trekken in mijn spijt om dat onvervuld verlangen en de tranen op mijn wangen -------- ik probeer je vluchtigheid vast te krijgen aan je zijde neer te zijgen om je vaagheid te omarmen en je kilheid te verwarmen ---------- sleep me mee naar je onwerkelijkheid terwijl je hoog op mijn droomwolk rijdt weet dat ik je altijd zoeken zal in je onwezelijk heelal
Denk je nog aan die nachten en dagen... toen we in elkaar verstrengeld lagen onze lichamen vierden een heidens feest een rituele verzadiging van het vlees ------ het was een zoektocht naar genot met de ultieme schreeuw als slot nu lig ik stil in je armen die mijn leeftijd verwarmen ------- en je glimlach zien wordt tot slot mijn ultieme schreeuw van genot
Reinhilde '1150' ------------ Ik zie u staan op de kantelen... de wind in uw zwarte haren spelen uw blauwe ogen waren over het land waar al uw dromen zijn gestrand --------- uw prins met blonde lokken is naar Jeruzalem vertrokken om te vechten voor het geloof hij heeft u van uw droom beroofd --------- er vaart door uw leden een siddering als plots een vreemde jongeling gehuld in staal en goudbrokaat op zijn ros gezeten voor de poorte staat --------- "doe open lieve dame ik was met uw lief tesamen in het land van het heidense gebroed daar heb ik hem ontmoet" ----------- "spreek o edele heer" je zinkt dan op je knieen neer "waar is mijn prins en minnaar overleefde hij het gevaar"? ----------- dan bekijk je zijn gezicht zijn ogen vullen zich met licht je zwijmelt en je snakt naar lucht je boezeroen versmacht een zucht -------------- hij vangt je op en kust je teder je zweeft licht als een veder hij zegt:"Ik zal je nooit doen lijden noch voor God , noch Moor of heiden
------------------ Hij heeft stalen ballen zei zijn vrouw hij is de man die ik altijd hebben wou maar probeer maar eens met zo'n man te vrijen... als die ballen bonken op je dijen
Ik weet niet over wat ik... vandaag moet schrijven over heksen , toverkollen of andere valse wijven ----------- met vrienden aan tafel inspiratie genoeg in een zwart berookte vuile mannenkroeg ----------- maar dan ga ik tegenwind krijgen van mijn teerbeminde schat vooral en van een stuk of wat gefrustreerden waarmee ik hartelijk lachen zal -------------- het kan me niet veel schelen hun antwoord zal voorspelbaar zijn ik zal het met een glimlach lezen genietend van een glaasje wijn
REALITEIT IS EEN HALLUCINATIE DIE OPTREEDT BIJ GEBREK AAN ALCOHOL
Wat zijt gijlie vandaag een laf geslacht! Gij die het laatste laat gebeuren! Nooit liet een ander voorgeslacht Zijn eigen toekomst zo verbeuren. Doch ook geen ander wordt nog ooit zo diep veracht!
“Gij noemt mij een racist, mijnheer omdat ik eigen volk en eigen taal waardeer, bij eigen aard en eigen waarden zweer, mijn kind'ren eerst hun rechten leer. Daarom noemt gij mij een racist, mijnheer.
Noemt gij mij een racist, mijnheer, omdat ik vreemden zoals gasten eer, geen dwang of geen bemoeizucht tolereer, in eigen land de wetten zelf dicteer ? Noemt gij mij daarom een racist, mijnheer ?
Stel, dat ik later in uw land passeer. Zult gij niet eisen, dat ik zonder meer, uw eigenheid en uw gewoonten accepteer ? Dat ik uw wetten en uw regels respecteer ? Zijt gij dan ook racist, mijnheer ?
Gij stuurt mij stellig naar mijn thuisland weer, indien gij vindt dat ik te lang en al te zeer van uw geduld en gastvrijheid profiteer. Onthoud, dat gij noch recht noch reden hebt, wanneer gij 't lef hebt, mij te schelden voor racist, mijnheer !”
rene de clercq
daar is maar een land,dat mijn land kan zijn daar rukt niet de rhone,daar stroomt niet de rijn daar vloeit maar de leie,en de schelde die brandt daar is maar een vlaanderen,'t is mijn land
anton van wilderode
het land dat ik liefheb,het land dat ik leer met bijbelse bomen, de wind van weleer he land als ik droef ben,het land als ik lach bij de lamp van de maan,in het licht van de dag het land wit en mauve,mijn groenland en ach het land dat ik zevenmaal zevenmaal zag
vlaanderen
i have taken more out of alcohol,than alcohol has taken out of me(winston churchill)
verlangen doet vergeten wat men bezit(jacques rigaut)
niets staat een vrouw beter dan niets(maurice donnay)
wie leeft om te genieten moet zien dat hij zuigeling blijft(antoon vloemans)
door zijn toedoen stond haar bloes open
er bestaat geen 'grootste' dichter.er bestaat alleen poezie(paul fort)
psalm(albrecht rodenbach)
god,onze heer,gij zijt de heer der heren gij draagt de wereld op uw hand lacht ge op een volk, het bloeit in roem en ere keert gij uw blikken,'t stort in't zand
god,onze heer,gij loecht weleer op vlaanderen toen was het machtig,schoon en fier kluister en juk,het sloeg ze ruw aan spaandren "vrijheid en nering" klonk het hier
god onze heer,wil het jong geslacht aanhoren red vlaanderen uit zijn diepe val zegen de eed door allen trouw gezworen vlaanderen,vlaanderen boven al
Wij houden van trukken noch tirelantijnen,
Heeren van Havere, weet het goed!
Wij zijn Germanen, geen Latijnen,
Opene harten, zuiver bloed!
Heb ik geen recht, ik heb geen land;
Heb ik geen brood, ik heb geen schand;
Vlaanderen, Vlaanderen, met hand en tand
Sta ik recht voor u,
Vecht voor u!
Mijn Lief is als de roode Roos
Mijn lief is als de roode roos
den knoppe versch ontsprongen;
mijn lief is als de melodie
bij snarenspel gezongen.
Ik min u met mijn hart, schoon lief,
zoo teer als met mijne oogen
ge blijft mij dier totdat de zon
de zeeën zal verdrogen.
Totdat de rotsen smelten in
den gloed der zonnestralen -
beminnen zal ik u zoolang
als ik zal ademhalen.
Vaarwel, zoet lief, mijn eenig lief!
nu moet ik henenijlen -
ik keere weer, al scheiden ons
tienduizend lange mijlen!
albrecht rodenbach
I. HET LIED DER VLAAMSCHE ZONEN
Nu het lied der vlaamsche zonen 1, nu een dreunend Kerelslied, dat in wilde noordertonen uit het diepste ons herten schiet.
Herhaal. Ei! het lied der vlaamsche zonen met zijn wilde noordertonen, met het oude vlaamsch Hoezee: Vliegt de Blauwvoet -- storm op zee!
Priester, gij waardeert ons herten minnend 't oude Kerelsland; priester, gij waardeert ons smerten over 't oude Vlaanderland.
Herhaal. Daarom nu een lied gezongen, vlaamsche herten, vlaamsche tongen, met het oude vlaamsch Hoezee: Vliegt de Blauwvoet -- storm op zee!
Gij waardeert den zucht der zonen van het vrije Kerelsvolk, toen ze elkander Vlaandren toonen in der oude tijden wolk.
Herhaal. Daarom nu een lied gezongen, enz.
Gij waardeert ons woelig blaken, onzer herten sombren spijt, gij waardeert ons brandend haken naar het deelen in den Strijd.
Herhaal. Daarom nu een lied gezongen, enz.
Gij waardeert ons. 't Is gebleken als gij voor den Dichter stondt en ons tale wildet spreken2 en zulke eedle woorden vondt.
Herhaal. Daarom nu een lied gezongen, enz.
Priester, wil den dank ontvangen van het dankbaar vlaamsche kind in zijn wilde en woeste zangen, omdat gij zijn vlaamsch-zijn mint.
Herhaal. Dat is 't lied der vlaamsche zonen, 't dankbaar lied der vlaamsche zonen, met het oude vlaamsch Hoezee: Vliegt de Blauwvoet -- storm op zee!
Een duif wiegt op haar tak naar evenwicht en zit dan stil met enkel lucht erboven. Pikt in haar donzen borst. De dag is over, nauw merkbaar een verandering van licht.
Vanwaar komt zij, denk ik, heeft zij een nest, een twijgenhuis, een veilig onderkomen waarin zij, als de avond valt, zal wonen? En is zij dan gevoederd en gelest?
Wij weten weinig van wie met ons leven. Een kort bestaan, een maand lang of een jaar in het verborgene of openbaar, ons tot verheugenis of om het even.
Door woelig jonglingsleven, door bonte jonglingsdroomen, gelijk eene Elve aan 't zweven in lichte morgendoomen ontwaart de Man de Liefde -- een tooverachtig beeld dat, troostend en belovend, gedurig rond hem speelt.
Pas eerst in haren bloesem, het blosen op de wangen, de Vrouw voelt in den boesem een vreemd gedurig langen naar een aanbeden wezen dat, rustig in zijn macht, haar tederheden loonend, haar steunt en op haar lacht.
Eens daagt voor 's Jonglings oogen zijn droom -- een levend wezen, Hij spreekt -- Zij spreekt bewogen, en laat hem in haar lezen -- En Hij die schikt en zegent vereent een zalig Paar. Zij blijve met Hem zalig en zalig Hij met Haar!
voor alle tsjeven en nva'ers dus voor velen van mijn vrienden een gedicht uit 1916 van rené de clercq ----------------------------------- sluit niet tegen uw geweten om de macht een slecht verbond die uit elke tuil kan eten is de echte hond
die naast elke knie kan knielen heeft een slavenaard slechts een volk van hoge zielen is der vrijheid gaven waard -------------------------------------------
Als de ziele luistert spreekt het al een taal dat leeft, 't lijzigste gefluister ook een taal en teeken heeft: blâren van de boomen kouten met malkaar gezwind, baren in de stroomen klappen luide en welgezind wind en wee en wolken, wegelen van Gods heiligen voet, talen en vertolken 't diep gedoken Woord zoo zoet... als de ziele luistert!
Guido Gezelle
Moederke alleen
Wie zal er ons kindeke douwen* En doet het zijn moederke niet? Wie zal er zijn dekentje vouwen Dat 't schaarsch door een holleken ziet Kleine, kleine, moederke alleen Douw, douw, douwderideine; Kleine moederke alleen Kan van uw wiegsken niet scheên!*
Wie zal naar ons kindeke kijken, Dien, bleuzenden, stouten kapoen* Wie zal er zijn hemdekes strijken, Zijn haarken in krullekes doen? Kleine, kleine, moederke alleen, Douw, douw, douwderideine; Kleine, kleine, moedeke alleen, Kan van uw wiegsken niet scheên!
Wie zou voor ons kindeke derven,* Heur laatste kruimeltje brood? Wie zou er, wie zou er voor sterven, En lachen op kind en op dood? Kleine, kleine, moederke alleen, Kan van uw wiegsken niet scheên!
Uit 'Verzamelde Gedichten'
*douwen: wiegen *kapoen: 1)vetgemeste jonge haan 2) hier betekent het bengel *derven: ontberen, zich onthouden van *scheên: scheiden
De dood van de geliefde (door Erik Verstraete)
"Van de dood wist hij alleen wat allen weten: dat hij ons grijpt en in het stomme stoot. Toen echter zij niet zomaar plots verdween maar zacht en stil de ogen sloot,
naar onbekende verten langzaam henengleed en toen hij voelde dat daarginds zou blijven zoals een maan haar meisjeslach en ook haar milde wezen zou beklijven:
toen werden hem de doden zo vertrouwd als was hij door haar lach heel nauw met hen verwant. Hij liet de wanhoop
bij de anderen en prees dat verre land, zo goed gelegen, zo immer groen en zoet en weder teder zocht hij naar haar hand."
Een mooie vertaling door Erik Verstraete van het gedicht "Der Tod der Geliebten" van Rainer-Maria Rilke:
als je niet drinkt,niet rookt of geen auto hebt:ben je een belastingontduiker(tom foley)