Raadselspelletjes bestaan al heel lang. Al in verhalen die stammen uit de oudste tijden kan men ze, als wezenlijk voor de verhaallijn, tegenkomen. Raden naar iets dat men niet weet blijkt dan iets waarmee men zich kan onderscheiden en als men blijkt daar goed in te zijn, levert dit van oudsher achting op. In de wetenschap is dit verschijnsel uitgewerkt tot de methode waarmee waar en onwaar moet worden onderscheiden.
Hoewel bijna elke wetenschapper hier wel van doordrongen lijkt, komt het mij voor dat er nogal eens niet beseft wordt, dat de waarschijnlijkheidsleer een methode is en dat waarschijnlijkheid niet als een eigenschap van de werkelijkheid beschouwd kan worden. Met name Kant heeft in een mij overtuigende redenering laten zien, dat de werkelijkheid in principe onkenbaar is en dat het bij voorbaat zinloos is om eigenschappen aan de werkelijkheid toe te schrijven. Ook Wittgenstein is het daar heel duidelijk mee eens.
Wat we wel kunnen doen is ons een beeld van de werkelijkheid vormen. En aan dit beeld kunnen natuurlijk wel eigenschappen onderkend worden. Maar dit is heel iets anders dan dat we daardoor ook de werkelijkheid zouden kennen. Het komt mij voor, dat het ontbreken van dit besef een rol heeft gespeeld in bijvoorbeeld de discussie tussen Einstein en Bohr, als Einstein zegt: “God dobbelt niet.” Mij lijkt het in elk geval duidelijk dat we dit 'heel gewoon' niet kunnen weten en dan ook nooit zullen weten. Het komt zo vaak voor, dat als het in het publieke debat gaat over de betekenis van wetenschappelijke bevindingen, dit aanleiding is tot allerlei getheoretiseer dat niet alleen overbodig is, maar ook schadelijk. Met name denk ik dan aan debatten over de evolutieleer.
Waarschijnlijkheid is een concept dat voortkomt uit de waarschijnlijkheidsleer en is ook een heel fundamenteel concept ervan. Daarom denk ik dat het voor onze verdere gedachtewisseling wel van belang is, dat we van elkaar weten van welk standpunt we uitgaan. Als we onder een attributie verstaan, dat het een eigenschap is die we aan de werkelijkheid toeschrijven, dan zal uit het bovenstaande duidelijk zijn, dat mijn mening een andere is. Belangrijk in mijn ogen is het onderscheiden van 'werkelijkheid' en 'beeld van de werkelijkheid'. Deze twee concepten met elkaar verwarren leidt tot heilloze misverstanden.
02-02-2009, 21:33 geschreven door John L. Horowitz Reacties (0)
29-01-2009
op 27 januari 2009 schrijft Rens van de Schoot, naar aanleiding van het voorbeeld over het "zoeken naar bruine schoenen":
Het concept dat jullie beschrijven heet binnen de statistiek Bayesiaans updaten van waarschijnlijkheden.
toevoeging door John:
realiseer je je, dat de Bayesiaanse statistiek hier niet wordt toegepast op door onderzoek verkregen numerieke gegevens, maar direct op gedrag. Een heel verschil met de gangbare toepassing!
29-01-2009, 16:14 geschreven door John L. Horowitz Reacties (0)
27-01-2009
Commentaar van John op het stuk van Klaas Linker, dd. 6 januari 2009:
Ik las onderstaand betoog van jou, Klaas. Het begrip waarschijnlijkheid krijgt pootjes binnen het domein van gedrag! De vraag die te zijner tijd nader dient te worden onderzocht is of waarschijnlijkheid tot de attributies behoort. Zover is het nu nog niet.
Ik knip de door jou geciteerde zin van jouzelf in tweeën. Daarbij neem ik de stelling over: “ik kan de rol van het toeval in mijn leven terugdringen”. Het tweede deel is de formulering van een voorwaarde, die geheel apart bekeken moet worden. Althans, dat is mijn voorstel.
“Toeval” is taaltechnisch gezien een zelfstandig naamwoord, dat daardoor een aspect van “dingachtigheid” suggereert. Zo kan dat niet bedoeld zijn, want dan verliest het immers zijn functie in een bewering. Van Dale stelt:
Gebeurtenis of omstandigheid die niet voorzien of gewild, niet te berekenen is geweest; onberekenbaar, onvoorzien voorval.
In de omschrijving ontbreekt nu juist iedere substantialiteit en is zelfs de uitdrukkelijke ontkenning daarvan. Het lijkt me goed je te realiseren dat dit bij redeneringen een bron van verwarring kan opleveren. Denk bijvoorbeeld aan de zin: “dit kán geen toeval zijn!” Niet alleen zijn mensen tot zulke ingewikkelde kronkels in staat. Ze kunnen hier tevens een correctie op toepassen, waardoor het alsnog een juiste functie krijgt in een bewering.
Dat het moduleren van de kansschatting tot wijziging in de waarneming kan leiden, bewijst mijns inziens het volgende:
1.Of ik uit de garage bruine schoenen wil meenemen.
2.Ik zie daar geen bruine schoenen.
3.Mijn vrouw stuurt me terug met de mededeling: “ze staan er écht. Ik heb ze er zelf neergezet”.
4.Ik keer terug naar de garage en vind de schoenen er nu wel.
Ik interpreteer dit als volgt: de kansverwachting van het optreden van bruine schoenen heeft een bepaalde waarde, groter dan nul: waarschijnlijk staan ze er wel, anders was ik niet gaan kijken.
Vervolgens beïnvloedt mijn vrouw deze attributie (?) door de geschatte trefkans te verhogen. Dit beïnvloedt mijn waarneming zozeer, dat na intensiever zoekgedrag de schoenen alsnog worden aangetroffen. Ik meen zulke manipuleerbaarheid aan te treffen, zowel individueel alsook in het contact met anderen.
Het tweede deel van jouw bewering: “…als ik controle heb over mijn gedrag en invloed heb op het gedrag van anderen, op de situaties waarin ik terecht kom”, is een veronderstelling. Deze parkeer ik voorlopig, daar mij niet duidelijk is wat de psychologische betekenis daarvan is. Jouw formulering is een onderling geaccepteerde manier van formuleren. Die bewering wordt ingepast in sociaal aanvaarde gedachtegangen. Je kunt er zelfs argumenten mee verbinden. Je kunt bijvoorbeeld stellen: indien dat niet lukt, had je dus niet voldoende controle over jouw gedrag en op dat van anderen. Er rijst wel een vermoeden, hoe we dit in een deugdelijke theorie kunnen onderbrengen. Dat komt later. Mij is binnen de context van onze exploratie niet duidelijk, welke betekenis de conclusie “dus” waard is. Is het een tautologie? Ik laat het nog even open.
Fascinerend vind ik jouw voorbeeld, hoe mensen elkaars en het eigen gedrag sturen. Jouw voorbeeld kun je uitbreiden naar: hoe bewegen mensen zich in een ogenschijnlijk chaotische verkeersdrukte, zoals wandelaars doen op een druk marktplein?Er treedt sociale sturing en terugkoppeling op, bij het langs elkaar heen lopen. Daarbij functioneert de sociale context soms als hulp: wij allen houden rechts, dus dat verwacht je ook van de tegenkomende partij. Blijkt de tegenligger een Schot, ja dan…boem! Als zijn tartan eerder ware opgevallen, dan ware een botsing mogelijk vermeden. Tenzij het een Nederlander is die naar een uitvoering van nep-Schotse doedelzakspelers is geweest en er mitsdien als een “echte” Schot uitziet. Dan opnieuw: boem!
Zo komen we op missers die tot verwarring, op grotere schaal misschien tot pathologie kunnen leiden. Tegelijkertijd gaf jij een voorbeeld hoe wij uit chaos toch tot ordening kunnen komen en daarmee de overleefbaarheid verhogen. Het symmetrieprincipe lijkt ook hier te werken. Ik beschouw het als een nuttig stuk gereedschap.
Als nagenoeg vanzelf kwam je met jouw redenering op het spoor van het “sociaal contract” dat er tussen mensen zou bestaan. In dit voorbeeld: houdt rechts. Op de middelbare school leerde ik dat dit klassieke (o.a. Plato) product vooral tijdens de Verlichting tot wasdom kwam en aan Jean-Jacques Rousseau dient te worden gekoppeld. Hij zou een tractaat hebben geschreven met deze titel: “le contrat social”.
Jouw opmerking over de voorkeur voor het gebruik van het begrip “persoon” laat ik liggen. Ik zoek naar de functionaliteit binnen deze context. Hoewel het mogelijk niets toevoegt, leidt het evenmin tot verwarring, lijkt me op het eerste gezicht.
27-01-2009, 16:44 geschreven door John L. Horowitz Reacties (0)
Klaas Linker schreef op 6 januari 2009:
In mijn mailtje 'Waarschijlijkheidsleer' schreef ik: "Ik kan de rol van het toeval in mijn leven terugdringen als ik controle heb over mijn gedrag en invloed heb op het gedrag van anderen, op de situaties waarin ik terecht kom." Wanneer ik naar iemand toeloop en hem of haar duidelijk groet, dan is er een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid dat de betrokkene de aandacht op mij vestigt en een vrij grote waarschijnlijkheid dat de betrokkene mij terug zal groeten. Wanneer ik op het midden van een wandelpad loop en vanuit de tegenovergestelde richting komt mij iemand tegemoet lopen, dan kan ik met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid voorspellen, dat degene die op mij toeloopt, als deze mij tot op ongeveer 20 à 30 meter is genaderd, aan de rechterkant van het wandelpad zal gaan lopen. Rechts gezien vanuit het gezichtspunt van de andere persoon. Probeer het maar eens! In beide gevallen kan ik door mijn gedrag invloed uitoefenen en "de rol van het toeval terugdringen". Deze "controle" is afhankelijk van het bestaan van zoiets als een stilzwijgende, collectieve afspraak. In Ierland bijvoorbeeld gaat de persoon die mij tegemoet komt links van het wandelpad lopen. (Dat heb ik geprobeerd en dat wat ik verwachtte gebeurde) Naar mijn idee is dit één van de manieren (er zijn nog wel andere methoden) waarmee in een samenleving gepoogd wordt om aan het toeval te ontkomen en de noodzaak om statisticus te zijn afneemt. Het zijn dit soort methoden die een belangrijk bestanddeel vormen van het onderzoeksonderwerp van de psychologie, hoewel ons onderzoeksonderwerp meer omvat, meen ik. Je zou bijvoorbeeld ook kunnen zeggen, dat ik stilzwijgen afspraken met mezelf heb gemaakt, waaraan ik mij probeer te houden. Omdat het persoonlijke in ons gedrag zo manifest is heb ik een voorkeur om in plaats van de term individu de term persoon te gebruiken.
27-01-2009, 16:40 geschreven door John L. Horowitz Reacties (0)
17-01-2009
“GEDRAG, WAT IS DAT?”
DE STAND VAN ZAKEN
TUSSENTIJDS BERICHT OVER ONS ONDERZOEK
John Horowitz, 17 januari 2009
De opening van het nieuwe jaar is een goede gelegenheid om de stand van zaken in kaart te brengen. Zie het als een positiebepaling. Tevens worden er lijnen naar de nabije toekomst uitgezet.
Dit onderzoek werd aanvankelijk vooral geïnspireerd door de natuurkunde. Zo vormde het zoeken naar een unificerende theorie over gedrag - analoog aan het natuurkundig standaardmodel – de directe aanzet tot dit onderzoek. In de titel van dit stuk vind je dat terug.
De natuurkunde gaf trouwens in het recente verleden meerdere impulsen aan de psychologie, die toen nog in statu nascendi verkeerde. Denk bijvoorbeeld aan de wet van Weber-Fechner over drempelbepalingen in de waarneming, waarbij de relatie tussen stimulus en respons verloopt volgens een logaritmische schaal. De natuurkunde hield zich in die dagen vooral bezig met de thermodynamica – zo zou Sigmund Freud sterk zijn beïnvloed door de wet van behoud van energie[1] – en met het elektromagnetisme (Faraday, later Maxwell).
Tegenover het determinisme dat een fundament vormde van de psychoanalyse, stellen wij een aanzienlijk minder optimistische visie omtrent de voorspelbaarheid van gedrag. De natuurkunde waarschuwt ons immers voor non-lineaire processen die tot instabiele structuren kunnen leiden, met soms chaospatronen tot gevolg. Voor determinisme is hier weinig ruimte in de theorievorming. Wel onderbouwt dit eens te meer de teleurstellende uitkomsten van klinische voorspellingen, zoals die in de jaren ’50 door Meehl e.a. werden geconstateerd. Dat bracht toen een schok teweeg onder de clinici.
Onze methode dient als fenomenologisch te worden aangemerkt – Husserl, Brentano - maar dan zonder de metafysische en wijsgerig-antropologische bijproducten uit die dagen. Denk daarbij terug aan de Utrechtse School uit de jaren vijftig van de vorige eeuw: Buytendijk, Langeveld en Van Lennep[2].
Om de deugdelijkheid van ons denkproces – hier ontbreekt immers het empirisch onderzoek als directe toetsingsmogelijkheid - te bewaken, besteden we veel aandacht aan de methodologie. Ook het bepalen van de grenzen van het mogelijk bereikbare via deze methode, vormt een blijvend onderwerp van aandacht. Daarmee voorkomen we zelfoverschatting.
Deze methode leidt tot vermoedens, schattingen en waarschijnlijkheden. Het best bereikbare is dat we anderen inspireren tot empirisch onderzoek.
Als controlemechanismen letten we op interne consistentie, logische structuren, helderheid van de gestelde vragen en op de vrijheidsgraden van de mogelijke antwoorden op die vragen. Ook kunnen we persoonlijke ervaringen gebruiken, die onderling worden vergeleken en aldus onderhevig zijn aan enige ijking. Dat is één functie van de onderzoekskring die wij nu vormen.
Als quasi externe toetssteen wijzen we voorlopig een probleem aan waar – zover bekend - nog geen plausibele verklaring voor bestaat: het voortdurend verschillen van de klokketijd met de beleefde duur van tijdsintervallen[3]. Of dit een goede keus van onderwerp en een deugdelijke manier van kwaliteitscontrole betreft, zal pas later blijken.
De psychologie heeft in de tweede helft van de twintigste eeuw een enorme ontwikkeling doorgemaakt, die in deze eeuw verder uitdijt. De vraag dient daarom gesteld of wij met onze bescheiden middelen in staat zijn om daar iets aan toe te voegen.
Begrijpelijkerwijs zoekt een nieuwe wetenschap naar vaste steunpunten waar het op verder kan bouwen. Vastigheden gaan vóór waarschijnlijkheden; vastomlijnde begrippen verdienen de voorkeur boven entiteiten die permanent veranderen, zoals het begrip “permanente fluctuatie”[4], waar wij in ons onderzoek op stuiten.
Ons richtend op de kernvraag: “wat is gedrag?” laat de gangbare psychologie hier waarschijnlijk iets liggen, dat wij hopen aan te vullen. Met het invoegen van waarschijnlijkheid, complexiteit (gevolg van non-lineaire processen) en permanente fluctuaties in de theorievorming over de kernvraag, verwachten we de psychologie een dienst te kunnen bewijzen. Dit alles dient te worden uitgewerkt tot een deugdelijke theorie, met zoveel mogelijk onderbouwing vanuit collectief onderkende ervaringen.
“Permanente fluctuaties” werd als begrip voorgesteld als alternatief voor onveranderlijkheid in de waarneming, cognities, taalhantering en psychomotorische activiteiten. Het lijkt een culminatie van onzekerheden die inherent lijkt aan ieder gedrag. Ook in het sociale verkeer spelen permanente fluctuaties vermoedelijk een belangrijke rol en vormen onder meer een belangrijk bestanddeel van het dagelijks discours. Ook dit wordt in de toekomst uitgewerkt.
Tot nu toe wezen we geen entiteit aan die verondersteld wordt, permanent te fluctueren. Het gebruik van de term “gedrag” is in dit verband te generaliserend, daar dit immers alle menselijke activiteiten omvat.
Het begrip “attributie” lijkt een serieuze kandidaat. Het werd in de jaren vijftig van de vorige eeuw in de sociaalpsychologie geïntroduceerd. In de persoonlijkheidspsychologie komen we terecht bij Kelly (‘grid’, ‘personal constructs’) en waarschijnlijk ook bij Hermans[5], met zijn “Zelfconfrontatiemethode”.[6]
Misschien blijkt het nuttig om psychologische “elementen” voor te stellen. Naar verwachting zullen deze een rol spelen in zowel individuele als sociale contexten.
We stellen voorlopig dat psychologische elementen:
intentionaliteit missen. Ze zijn richtingloos. In de vroegere fenomenologie was intentionaliteit juist een centraal begrip. Je vindt dat terug in wijsgerig antropologische beschouwingen uit de vorige eeuw. Wij proberen dit concept te vermijden, daar het iets toevoegt dat overbodig lijkt. Hier hanteren we met graagte het “scheermes van Ockham”![7]
zingeving missen. In feite hebben ze geen enkele “diepe” betekenis voor het individu. Het is van belang om dit zo te stellen, ter onderscheiding van de verondersteld onderliggende structuren uit de psychoanalyse. “Onbewuste motieven” beschouwen we eveneens als een onnodige toevoegingshypothese. Het is zelfs de vraag of aan deze elementen een belangrijke betekenis wordt gegeven in het dagelijks discours.
Deze gedachtegang suggereert dat zingeving en persoonlijke betekenissen geen deel uitmaken van de elementaire gedragsprocessen. Speciaal in dit Darwin-jaar[8] lijkt het goed om te stellen dat een zinledige en richtingloze psychologie weleens nuttiger kan blijken, dan het vasthouden aan quasiverbanden die bij nadere beschouwing niet verder reiken dan het aangeven van incidentele relaties in specifieke situaties. In het dagelijks discours over eigen of andermans gedrag gebeurt dit juist heel veel. Dat dient dan grotendeels als ruis te worden opgevat.
Als een serieuze kandidaat om als eerste “elementaire deeltje” of “elementaire factor” te worden aangemerkt, noemen we: korrelgrootte[9]. Dit zou een maat voor de detaillering van zowel het waarnemings- als handelingsgebied aangeven. We veronderstellen dat de korrelgrootte zo klein kan zijn, dat deze binnen het gebied van de permanente fluctuaties valt.
Het is voor het eerst dat een veronderstelling wordt geformuleerd over nog te vinden structuren. Dit is een toetsbare onderneming en draagt dan in belangrijke mate bij aan het valideren van dit deel van het onderzoek.
Misschien lukt het in een later stadium om een evolutionaire dimensie toe te voegen.
Hoewel we vertrokken vanuit de sociaalpsychologische benadering, bereiken we nu eveneens de individueel-psychologische onderwerpen. Daarmee dekken we dan de gehele psychologie.
Met het loslaten van de natuurkunde als inspiratiebron en het zoeken naar het “eigene” van gedrag en van de psychologie, keren we – althans voor een klein gedeelte – opnieuw terug naar diezelfde natuurkunde.
*************
[1] Heb dat ooit ergens gelezen. Weet je een verificatie voor deze bewering?
[2] Hierover zal veel terug te vinden zijn in de dissertatie van Trudy Dehue; 1990; de regels van het vak; Nederlandse psychologen en hun methodologie, 1900-1985; Van Gennep, Amsterdam;
17-01-2009, 15:02 geschreven door John L. Horowitz Reacties (0)
08-01-2009
John schreef op 6 januari 2008:
Ik parafraseer jouw commentaar op de bijdrage van Klaas, bij wijze van vingeroefening voor dit onderzoek.
Ik lees het van Klaas geciteerde als: de individuele onzekerheid culmineert bij een groepsgebeuren zodanig, dat verwacht kan worden dat de groepsonzekerheid groter zal zijn dan de individuele.
Dit lijkt me een juiste gedachtegang. In de groepsdynamiek wordt daar soms juist ten voordele gebruik van gemaakt. Ik denk aan psychodrama. Het is hier juist de feitelijke onbestuurbaarheid van een groepsgebeuren door een enkel individu die tot fascinerende situaties en inzichten kan leiden.
De vraag rijst of onzekerheid steeds als geïsoleerde gebeurtenis bestaat of dat het individu of (sub-)groepen strategieën ontwikkelen om zich te handhaven. Overgeleverd blijven aan een toevalsproces zal waarschijnlijk tot tegenkrachten leiden die enerzijds als “coping mechanism” zijn op te vatten. Daarnaast kan het zijn dat deze tot ruis leiden in andere situaties of op andere tijdstippen, waardoor de winst daarvan sterk situatiegebonden of slechts tijdelijk geldig, kan blijken. Dat kan dan weliswaar voldoende zijn om het hoofd te bieden in die ene situatie. Minder ter zake doet dan soms het feit dat op een ander tijdstip en in een andere situatie dat gedrag juist schadelijk effect kan sorteren of tot ruis kan leiden, waardoor dan verwarring wordt geproduceerd.
Dan jouw bewering over de “volksmenner” en diens geïnterviewd worden. Het is ons al lang bekend dat de voorspelbaarheid van gedrag zelden iets voorstelt, maar door velen volstrekt wordt overschat. Hoe minder men van gedrag afweet, hoe stelliger men soms met zekerheid een gedragsvoorspelling aandurft. Denk aan allerhande piskijkers, astrologen of Jomandoïde figuren: “ik krijg zojuist uit de andere wereld door, dat je binnenkort……”.
De Assyriërs hadden naar ik meen de sterrenwichelaars als adviseur des konings, de Etrusken kenden de “haruspex”. Dat was iemand die uit de ingewanden van een geslacht dier veel kon aflezen. Ik heb de kift in: kon ik dat maar!
Overigens begrijp ik na een reis naar het klassieke Griekenland dat de orakels die men in Delfi haalde, wel degelijk goede, persoonlijk relevante adviezen konden bevatten. Staar je namelijk niet blind op het feit dat het een hallucinerende priesteres was die – beïnvloed door zwavelhoudende aardgassen – wartaal uitsloeg. Voordat de reiziger in Delfi arriveerde, had hij een lange reis achter de rug. Met andere reisgenoten heeft hij dan al enige orde op zaken kunnen stellen ten aanzien van zijn probleem. Aangekomen bij Delfi neemt een priester een intake af. Diezelfde persoon vertaalt vervolgens het gebrabbel van de pythia in begrijpelijke taal. Ook de lange reis terug kan door de goden zodanig zijn begeleid, dat de betrokkene bij thuiskomst geheel anders tegen zijn actualiteit aankijkt, dan toen hij vertrok.
Wat je vervolgens schrijft achter “En:”: anderen hebben al lang ingezien dat het niet moeilijk is om “alle weldenkende mensen”, “God” of: “iets binnenin mijzelf” tijdelijk of blijvend, individueel of collectief af te splitsen:
Anton Constandse: “God is de buiksprekerpop van de gelovige”. Of een ander: “God schiep de wereld in zes dagen. Op de achtste dag schiep de mens: God.”
08-01-2009, 13:50 geschreven door John L. Horowitz Reacties (0)
07-01-2009
Roos de Klerk-Swart schrijft op 16 december 2008:
Alvorens op de overige stukken die ik kreeg in te gaan, even een korte reactie op Klaas' bijdrage over de waarschijnlijkheidsleer:
Ik vind het een heldere gedachtegang, ik heb alleen wat vraagtekens bij het volgende: Klaas schrijft: "Als het gaat om het gedrag van anderen in groepen dan wordt het steeds moeilijker om invloed te hebben op dat wat anderen doen naarmate de groep groter wordt." Je veronderstelt, lijkt het, een lineair verband tussen de mate van controle die het individu heeft / kan hebben en de groepsgrootte.
Ik denk dat dat niet altijd opgaat. Het zal afhangen van de rol die een individu in een groep heeft. Even een extreem voorbeeld: Wat te denken van een "volksmenner" die in een toespraak zijn duizend toehoorders perfect weet te bespelen, maar in een scherp - individueel - interview volledig door de mand valt?
En: als je doet wat je wilt doen, onttrek je je dan werkelijk even aan de wetmatigheden van het toeval, zoals je schrijft? Of kan er ook wel sprake zijn van een institutie of persoon die de macht over jou heeft jou te laten denken dat je doet wat je wilt doen? Ik denk bijvoorbeeld aan de jonge moslima die "uit vrije wil" gesluierd gaat. (Druk uitoefenen kan in alle gradaties tussen grofheid en subtiliteit).
Tot zover, want ik zit al bijna bij het filosofische thema van de "vrije wil" en dat is niet de bedoeling, dacht ik.
07-01-2009, 07:24 geschreven door John L. Horowitz Reacties (0)
Klaas Linker schrijft op 11 december 2008:
De waarschijnlijkheidsleer is belangrijk in het wetenschappelijk denken. Zoals Roos al opmerkte is dat niet nieuw in de Psychologie. Niettemin ben ik nog eens wat gaan nadenken hoe naar mijn idee de relatie tussen waarschijnlijkheid en gedrag gezien kan worden. In het algemeen lijkt mij dat waarschijnlijkheid, toeval, betrekking heeft op de uitkomsten van processen. Aangenomen kan worden dat gedrag ook de uitkomst van een proces is. Een proces dat enerzijds wordt beïnvloed door factoren in de persoon, anderzijds door factoren in de situatie. Naar mijn idee spreken we van toeval als we geen controle hebben over de uitkomst van een proces. Als we wel kunnen bepalen, of weten, wat de uitkomst is, dan is er geen sprake meer van toeval. Dat zou dan betekenen dat er minder sprake is van toeval als het om het eigen gedrag gaat en meer als het gaat om het gedrag van anderen. Daarmee komt er iets subjectiefs in het concept waarschijnlijkheid. Ik kan de rol van het toeval in mijn leven terugdringen als ik controle heb over mijn gedrag en invloed heb op het gedrag van anderen, op de situaties waarin ik terecht kom. Als het gaat om het gedrag van anderen in groepen dan wordt het steeds moeilijker om invloed te hebben op dat wat die anderen doen naarmate de groep groter wordt. Dan zal ik dus steeds meer statisticus moeten worden. Mijzelf 'ken ik het beste', dus bij mijzelf heb ik de meeste controle over de processen die uiteindelijk in gedrag resulteren. Als ik doe dat wat ik ook wil doen, dan heb ik me even kunnen onttrekken aan 'de wetmatigheden van het toeval'. Het komt mij voor dat dit in een basale theorie voor de psychologie een belangrijke aanname is!
07-01-2009, 07:22 geschreven door John L. Horowitz Reacties (0)
John schreef op 6 januari 2009:
Ik parafraseer jouw commentaar op de bijdrage van Klaas, bij wijze van vingeroefening voor dit onderzoek.
Ik lees het van Klaas geciteerde als: de individuele onzekerheid culmineert bij een groepsgebeuren zodanig, dat verwacht kan worden dat de groepsonzekerheid groter zal zijn dan de individuele.
Dit lijkt me een juiste gedachtegang. In de groepsdynamiek wordt daar soms juist ten voordele gebruik van gemaakt. Ik denk aan psychodrama. Het is hier juist de feitelijke onbestuurbaarheid van een groepsgebeuren door een enkel individu die tot fascinerende situaties en inzichten kan leiden.
De vraag rijst of onzekerheid steeds als geïsoleerde gebeurtenis bestaat of dat het individu of (sub-)groepen strategieën ontwikkelen om zich te handhaven. Overgeleverd blijven aan een toevalsproces zal waarschijnlijk tot tegenkrachten leiden die enerzijds als “coping mechanism” zijn op te vatten. Daarnaast kan het zijn dat deze tot ruis leiden in andere situaties of op andere tijdstippen, waardoor de winst daarvan sterk situatiegebonden of slechts tijdelijk geldig, kan blijken. Dat kan dan weliswaar voldoende zijn om het hoofd te bieden in die ene situatie. Minder ter zake doet dan soms het feit dat op een ander tijdstip en in een andere situatie dat gedrag juist schadelijk effect kan sorteren of tot ruis kan leiden, waardoor dan verwarring wordt geproduceerd.
Dan jouw bewering over de “volksmenner” en diens geïnterviewd worden. Het is ons al lang bekend dat de voorspelbaarheid van gedrag zelden iets voorstelt, maar door velen volstrekt wordt overschat. Hoe minder men van gedrag afweet, hoe stelliger men soms met zekerheid een gedragsvoorspelling aandurft. Denk aan allerhande piskijkers, astrologen of Jomandoïde figuren: “ik krijg zojuist uit de andere wereld door, dat je binnenkort……”.
De Assyriërs hadden naar ik meen de sterrenwichelaars als adviseur des konings, de Etrusken kenden de “haruspex”. Dat was iemand die uit de ingewanden van een geslacht dier veel kon aflezen. Ik heb de kift in: kon ik dat maar!
Overigens begrijp ik na een reis naar het klassieke Griekenland dat de orakels die men in Delfi haalde, wel degelijk goede, persoonlijk relevante adviezen konden bevatten. Staar je namelijk niet blind op het feit dat het een hallucinerende priesteres was die – beïnvloed door zwavelhoudende aardgassen – wartaal uitsloeg. Voordat de reiziger in Delfi arriveerde, had hij een lange reis achter de rug. Met andere reisgenoten heeft hij dan al enige orde op zaken kunnen stellen ten aanzien van zijn probleem. Aangekomen bij Delfi neemt een priester een intake af. Diezelfde persoon vertaalt vervolgens het gebrabbel van de pythia in begrijpelijke taal. Ook de lange reis terug kan door de goden zodanig zijn begeleid, dat de betrokkene bij thuiskomst geheel anders tegen zijn actualiteit aankijkt, dan toen hij vertrok.
Wat je vervolgens schrijft achter “En:”: anderen hebben al lang ingezien dat het niet moeilijk is om “alle weldenkende mensen”, “God” of: “iets binnenin mijzelf” tijdelijk of blijvend, individueel of collectief af te splitsen:
Anton Constandse: “God is de buiksprekerpop van de gelovige”. Of een ander: “God schiep de wereld in zes dagen. Op de achtste dag schiep de mens: God.”
07-01-2009, 00:00 geschreven door John L. Horowitz Reacties (0)
22-12-2008
Het vorige bericht aan jou, Klaas, leverde na aflevering veel problemen op. Hoe is het immers mogelijk dat we geen deugdelijke omschrijving kunnen geven van gedrag, het studieobject van de psychologie?
Dit leidde tot een terugblik op het eigen handelen binnen dit project. Ik vertrok destijds vanuit de poging om een standaardmodel voor de psychologie te ontwikkelen analoog aan een eenheidstheorie, waar immers in de natuurkunde aan wordt gewerkt. Dat we in de psychologie niet in staat zouden zijn om het werkveld af te bakenen, stemt bij zo’n hoge ambitie natuurlijk extra somber.
Vervolgens poogde ik een paar natuurkundige begrippen te inoculeren in de psychologie. Denk bijvoorbeeld aan de permanente fluctuaties, een analogie met Heisenberg’s onzekerheidsrelaties.
Dit alles leverde toch wat wringende beelden op. Dat bleek mij onder andere in de correspondentie met jullie. Er was geen “goodness of fit”, om dit begrip uit de statistiek maar eens te gebruiken.
Het vastlopen in het bepalen van het begrip “gedrag” leidde tot het inzicht dat wij naar het paard zoeken, waar we nota bene bovenop zitten. Deze hele onderneming lijkt immers terug te voeren tot de kernvraag: “wat is gedrag?” We zijn juist bezig om deze lacune op te vullen.
Zo stuit ik op een paar punten die weliswaar nog uitvoerig dienen te worden onderzocht, maar die een paar zoekrichtingen aanduiden:
Gedrag wordt beter beschreven door waarschijnlijkheden en kansschattingen, dan door pertinenties en vaststaande structuren. Dit heeft consequenties die mijns inziens voor het dagelijks functioneren nog onvoldoende zijn doordacht en in de psychotherapie nog vaste voet aan de grond dienen te krijgen, althans als expliciet principe. De relatie tussen gedrag, zelfbeleving en de mogelijkheid om gedrag te veranderen, dienen vanuit deze zienswijze waarschijnlijk nog nieuwe wegen in te slaan. Belangrijke vragen die hieruit voortkomen zijn: hoe gedragen mensen zich ten aanzien van waarschijnlijkheden in hun waarnemingen en overig gedrag? Het vormt vermoedelijk een centraal onderwerp in het sociale verkeer. De vraag rijst dan hoe die processen er uit zien. Misschien blijkt het van de orde van betekenis van het werk van Watzlawick, c.s. [1]. Daarnaast bestaat er mogelijk een “gereedschapskist” om gedrag te regulieren. We gaan uitzoeken in hoeverre korrelgrootte en het gebruiken van schaaltypen tot de gereedschappen horen. Het kan wel eens zijn dat het gebruik van de schalen zoals die door De Groot (1961) werden geformuleerd niet dezelfde zijn, die wij in ons gedrag gebruiken. Ook hier is nog veel uit te zoeken.
Het begin van het spoor is gevonden. Waar ons dat naar zal leiden, zoeken we later uit.
Het symmetrieprincipe. Populair geformuleerd door Johan Cruyff ter illustratie: “ieder voordeel heeft zijn nadeel” en dat geldt ook omgekeerd. Het is een goed idee om eenzijdige en narcistische theorievorming te voorkomen. Het betekent dat het ontwikkelen van theorieën over pathologisch gedrag niet apart gehouden dienen te worden van visies op ander – waaronder ook gewenst – gedrag. In feite herhalen we daarmee wat psychologen lang geleden formuleerden over de relatie tussen gezond en ziek functioneren, bij het opbouwen van dit vak.
Destijds formuleerde ik een paar axioma’s. Daaraan stel ik strenge eisen. Indien er een falsifiëring van een axioma bestaat of zelfs indien er twijfel rijst over diens bestaansrecht, dan verliest het deze status als axioma. Ik herzie de eerdere versie en stel voorlopig slechts twee axioma’s, juist omdat axioma 3 tot twijfel leidt:
Het individu is altijd actief;
het individu treedt voortdurend ordenend op. Daartoe behoren onder meer attributies. Dit is nieuw. Attributies lijken voor ons in toenemende mate belangrijk. We gaan dit nader uitzoeken. De eerder genoemde gestaltvorming is een ander aspect. We noemden eerder al de taal als ordenend gereedschap.
Voorheen vermeldde ik als punt drie een paar van die principes. Als axioma laten we dit voorlopig vervallen en zoeken eerst uit, wat mensen doen. Dit blijkt namelijk minder ingevuld, dan ik aanvankelijk dacht. Dat komt doordat ik deze principes toen ontleende aan de natuurkunde en niet direct uit het gedrag zelf afleidde. Korrelgrootte, schaalprincipes, chaospatronen, fractals, complexiteiten en nonlineariteit kunnen hier alle toe behoren. Wie weet waar wij nog op stuiten!
Dit betoog verloopt van een ambitieuze naar een zeer voor de hand liggende opgave aan ons zelf. Dat zie ik als een teken van vooruitgang: de vraagstelling neemt toe aan realiteitsgehalte en scherpte en de manier van denken wordt waarschijnlijk eenvoudiger. Dat werd eerder geformuleerd als een nodig aspect van deze (fenomenologische) methode. Die kant gaan we inderdaad op.
Dank u zeer, heer Occam!
1.[1]Watzlawick, Paul & Janet Helmick Beavin & Don D. Jackson; 1967; pragmatics of human communication, a study of interactional patterns, pathologies, and paradoxes; Norton, N.Y.
22-12-2008, 10:30 geschreven door John L. Horowitz Reacties (0)
16-12-2008
De stand van zaken is deze:
Roos en Klaas reageerden op een eerste opzet van wat ik voortaan gemakshalve “het artikel” of “rompartikel” zal noemen;
Ik reageerde al op het stuk van Roos. Je vindt die reactie op de weblog;
Nu ben ik bezig met het beantwoorden van Klaas’ bericht over waarschijnlijkheid;
Voor de aansluitende toekomst:
De beide commentaren en replieken worden verwerkt in het rompartikel;
Als kortlopend doel zie ik de noodzaak om binnen onze onderzoekskring voor allen duidelijk te maken waar we mee bezig zijn en waartoe dat nuttig is. Open staat nog de vraag naar de meerwaarde van dit onderzoek, vergeleken met de bestaande stroom empirische onderzoeken. Die ideeën daarover vormen zich en worden binnenkort opgeschreven;
de volgende stap zal zijn om gedetailleerd af te dalen naar specifieke onderwerpen. Daartoe is het nodig om alle aantekeningen waarover ik beschik – ondergebracht in een “journaal”, een soort dagboek over dit onderzoek – door te werken. Steeds zijn jullie uitgenodigd om commentaren op mijn teksten, tevens ook op die van elkaar te geven. Vanuit mijn rol als “eindredacteur” zet ik een lijn uit en plaats alle commentaren zoveel mogelijk binnen die context. Zolang dat mogelijk blijkt, beschikken we daarmee over één toets van wetenschappelijke validiteit, lijkt me.
De actuele stand van zaken is dat zojuist een commentaar van Roos op de elektronische mat viel. Ik ben nu bezig aan punt 3.
Het valt me op dat ik mijn eigen denkproces niet kan versnellen. Zodra ik namelijk haast krijg, trek ik een soort intellectueel “vacuüm”. Er lijkt kortom, een “rijpingsproces” te bestaan dat ik niet kan ad libitum kan opstuwen.
16-12-2008, 16:01 geschreven door John L. Horowitz Reacties (0)
Rens v.d. Schoot schrijft op 16 december 2008:
Ik probeerde vanochtend me door alle stukken heen te worstelen van jou Klaas en Roos. Het is me echter niet geheel duidelijk wat de rode draad nu precies is. Is er al wel een concrete rode draad? Welk probleem moet worden opgelost of welk punt wordt gemaakt? Ik zie nu namelijk de discussie alle kanten op gaan, maar misschien mis het gewoon. Zou je wellicht in 1 a 2 zinnen kunnen proberen te zeggen waar het stuk over gaat of wat het centrale thema is?
16-12-2008, 15:45 geschreven door John L. Horowitz Reacties (0)
14-12-2008
Antwoord op het bericht van Klaas Linker van 3 december 2008:
Ik kijk enigszins beteuterd naar jouw opmerking “ook de neurologische activiteiten integraal tot ons gedrag moeten worden gerekend”. Even werd het zwart voor mijn ogen, want: wat is eigenlijk gedrag?
Ik spoedde mij naar de boekenkast en trok daar een paar kilo boeken uit. Dit onderwerp mag natuurlijk niet onduidelijk blijven, bij een onderzoek dat over gedrag gaat!
We kunnen immers ook spreken over het gedrag van: elementaire deeltjes; de zuigers in een explosiemotor; de peristaltiek van de darmen of van: kaliumchloraat met suiker (= boem!).
Op zo’n moment vlij ik mij aan de borst van de Dikke Van Dale:
1.de wijze waarop iemand zich gedraagt, zijn handel en wandel, zijn wijze van doen, optreden en reageren;
2.de wijze waarop een stof of voorwerp reageert op bepaalde uitwendige omstandigheden en de veranderingen daarin.
Collin’s English Dictionary stelt speciaal als psychologisch begrip:
1.manner of behaving or conducting oneself
2.(psychol):
a.the aggregate of all the responses made by an organism in any situation
b.a specific response of an organism to a specific stimulus or group of stimuli;
3.the action, reaction or functioning of a system……
The American Heritage Science Dictionary geeft bij dit lemma:
1.the actions displayed by an organism in response to its environment;
2.one of these actions. …
3.the manner in which a physical system, such as a gas, subatomic particle, or ecosystem, acts or functions, especially under specified conditions.
The Penguin Dictionary Psychology gaat zeer uitvoerig op dit onderwerp in. Voor ons doel lijken mij het volgende citaat uit een langere tekst van belang:
There has been a long (and agonizing) tradition of attempting to put some set of coherent limits on the boundaries of denotation of this term. Doubtless, much of this drives from a well-meant but basically hopeless attempt to define psychology as ‘the science of behaviour’, a definitional gesture that has resulted in a fascinating kind of futility. The problem has been that as the range of phenomena included within the domain of psychology has increased there has been a need to expand the boundaries of can be legitimately called ‘behaviour’.
Ik verschuil mij achter de brede rug van de Penguin en concludeer: alle gedrag staat ter discussie en is in principe toegankelijk voor onderzoek. Maar vraag nooit meer wat gedrag is!
Ik heb het gevoel dat hier een illustratie plaats vindt van iets dat uit mijn theorie voortkomt, maar ik kan het niet vinden. De ervaring leert: broeden helpt! Plots breekt er dan een gezwel vol leuke invallen open. U hoort nog van mij!
Over de snaartheorie heb ik in het antwoord aan Roos al iets gezegd. Voor ons is van belang dat we soms van een ogenschijnlijk puntverschijnsel een samenballing van uiteengaande vectoren maken. Zie dat eventueel als meerdere dimensies. Dat is namelijk de gelijkenis met de snaartheorie. Over dat onderwerp – in de psychologie, niet in de natuurkunde – ga ik nog uitvoerig schrijven, want daar ligt misschien een schat begraven.
Jouw voorstel om de natuurkunde eens vanuit inzichten uit de psychologie te beschouwen, intrigeert me in hoge mate. Tijdens mijn kennismaking met dat vak hield me dat ook bezig en prikkelt zeker tot fantasieën. Het gaat dan vooral over de wijze waarop er zich theorieën vormen over natuurkundige onderwerpen. Daar is - zeker tegenwoordig - het één en ander aan de hand. Die theorieën nemen zo’n enorme vlucht dat sommigen zich afvragen of men nog met natuurkunde bezig is, of dat er een soort metafysica ontspruit die het verband met het oorspronkelijke substraat – immers de natuurkundige realiteit – volledig kwijt is. Ik beschik niet over een ingang om hier op verder te gaan en deze schoenmaker houd zich voorlopig graag bij zijn leest: de psychologie. Daar snap ik toch al zo weinig van.
14-12-2008, 00:00 geschreven door John L. Horowitz Reacties (0)
13-12-2008
Klaas Linker schreef op 11 december 2008:
De waarschijnlijkheidsleer is belangrijk in het wetenschappelijk denken. Zoals Roos al opmerkte is dat niet nieuw in de Psychologie. Niettemin ben ik nog eens wat gaan nadenken hoe naar mijn idee de relatie tussen waarschijnlijkheid en gedrag gezien kan worden. In het algemeen lijkt mij dat waarschijnlijkheid, toeval, betrekking heeft op de uitkomsten van processen. Aangenomen kan worden dat gedrag ook de uitkomst van een proces is. Een proces dat enerzijds wordt beïnvloed door factoren in de persoon, anderzijds door factoren in de situatie. Naar mijn idee spreken we van toeval als we geen controle hebben over de uitkomst van een proces. Als we wel kunnen bepalen, of weten, wat de uitkomst is, dan is er geen sprake meer van toeval. Dat zou dan betekenen dat er minder sprake is van toeval als het om het eigen gedrag gaat en meer als het gaat om het gedrag van anderen. Daarmee komt er iets subjectiefs in het concept waarschijnlijkheid. Ik kan de rol van het toeval in mijn leven terugdringen als ik controle heb over mijn gedrag en invloed heb op het gedrag van anderen, op de situaties waarin ik terecht kom. Als het gaat om het gedrag van anderen in groepen dan wordt het steeds moeilijker om invloed te hebben op dat wat die anderen doen naarmate de groep groter wordt. Dan zal ik dus steeds meer statisticus moeten worden. Mijzelf 'ken ik het beste', dus bij mijzelf heb ik de meeste controle over de processen die uiteindelijk in gedrag resulteren. Als ik doe dat wat ik ook wil doen, dan heb ik me even kunnen onttrekken aan 'de wetmatigheden van het toeval'. Het komt mij voor dat dit in een basale theorie voor de psychologie een belangrijke aanname is!
13-12-2008, 10:12 geschreven door John L. Horowitz Reacties (0)
12-12-2008
bericht van Klaas Linker, van 3 december 2008:
Na lezing kwamen er een aantal punten bij mij naar boven waar ik nog vraagtekens bij zou willen plaatsen. Het eerste punt dat in mijn denkwereld nogal fundamenteel is heeft weer te maken met het concept gedrag. Bij het derde thema staat: "Daar gedrag een eindproduct lijkt van een gigantisch conglomeraat aan neuropsychologische activiteiten, . . ." Tot nu toe ben ik er altijd van uitgegaan dat ook de neurologische activiteiten integraal tot ons gedrag moeten worden gerekend. Het komt mij voor dat dit een punt is, dat nogal consequenties heeft voor een gedachtewisseling over de grondslag van niet alleen de psychologie, maar ook voor de wetenschapsbeoefening in het algemeen. In hoeverre een en ander met de snaartheorie heeft te maken zie ik niet zo. Trouwens ik vraag mij nu ook af of het wel zo voor de hand ligt om de natuurkunde als inspiratiebron te nemen. Een onderbouwing daarvan lijkt mij in elk geval toch wel wenselijk. Er lijken mij namelijk ook wel argumenten te zijn om de natuurkunde eens vanuit inzichten uit de psychologie te gaan beschouwen. Een natuurkundige theorie is tenslotte een 'denkbeeld' over iets uit 'de werkelijkheid'. Denkbeelden komen nu eenmaal voort uit 'neurologische activiteiten'.
12-12-2008, 00:00 geschreven door John L. Horowitz Reacties (0)
11-12-2008
Commentaar op de inbreng van Roos van 26 november 2008. Je richt je op de huidige versie van het overzichtsartikel.
Om de portee van deze onderneming samen te vatten lijkt me het volgende van belang.
We gaan uit van de ruwe grondstof: gedrag zoals dat in alle schakeringen en ogenschijnlijk ordeloze opeenvolgingen aan ons geestesoog voorbij trekt. Alleen het “beschouwen” op zichzelf levert geen bruikbaar resultaat op. Er dient een methode te worden gebruikt die aan criteria van wetenschappelijkheid voldoet. Ook moet de weg van ruw materiaal naar hypothese, steeds terug te vinden zijn. Om die reden besteden we aandacht aan de methodologie. Deze methode zal pas dan interessante resultaten opleveren, indien er – beoordeeld volgens verschillende schalen – op meerdere niveaus consistentie wordt bereikt. Hinderend is op dit moment dat schaalproblematiek juist een onderdeel uitmaakt van de bevindingen van dit onderzoek. We moeten dus extra waakzaam zijn tegen het aanwijzen van verkeerde oorzaken en gevolgen en andere mogelijk fictieve verbanden.
Het onderzoeksveld bestaat uit (menselijk) gedrag en de beschrijvingen dienen dit domein adequaat weer te geven. De verdere bewerking van deze grondstof – de “fenomenen” – is niet aan de grenzen van dit domein gebonden en laat alle ruimte om daar buiten te treden. Anders bestaat namelijk het risico dat we in de “metafysica” van de jaren vijftig van de vorige eeuw verzeild raken. Deze diepzinnigheden lachen mij geenszins toe.
Als één inspiratiebron gebruik ik een paar ideeën die ontleend worden aan de natuurkunde, om orde aan te brengen in die schijnbare ordeloze verzameling losse gebeurtenissen. Nonlineariteit, complexiteit en schaalgrootte zijn een paar onderwerpen uit die wetenschap.
Daarnaast wordt voortdurend gekeken of de bereikte resultaten stroken met wat vooral de psychologie aan visies oplevert. Aldus werken we dan aan een consistent corpus van inzichten dat de afzonderlijke fenomenen overstijgt en aansluiting vindt bij wat de wetenschap al eerder voortbracht.
Iets over de snaartheorie: deze theorie is binnen de natuurkunde omstreden. Van empirische verificatie zou geen sprake zijn. Wel zou een charme van deze theorie zijn, dat de relativiteitstheorie en de quantumfysica beide zijn onder te brengen in deze supertheorie. Er zijn voorstanders van deze visie, waaronder Robbert Dijkgraaf, mathematisch fysicus. Daartegenover bevinden zich theoretici die dit “puur wiskunde, maar geen natuurkunde[1]” vinden. Het heeft voor ons geen zin om daar in te duiken. Wel lijkt het me belangrijk om daaraan een principe te ontlenen, dat misschien bruikbaar is voor ons eigen onderwerp. Beschouw het als een voor de psychologie toevallige inspiratiebron. Over dat principe zullen we het nog hebben.
Het lijkt mogelijk om evenveel werelden te veronderstellen, als er individuen zijn, schrijf je. Minder prettig is de gedachte dat er evenveel wetenschappelijke visies als individuen zouden bestaan. Dat zou immers afbreuk doen aan de eerder uitgesproken verwachting van de wetenschap dat dit een belangrijk gemeenschappelijk aspect omvat. Wij dienen ons in te zetten om te voorkomen dat zich dit voltrekt. Ik denk dat dat lukt.
Je citeert:
"Daar gedrag een eindproduct lijkt van een gigantisch conglomeraat aan neuropsychologische activiteiten . . ."
en stelt dat dit consequenties heeft voor een gedachtewisseling over de grondslag, zelfs voor de wetenschapsbeoefening in het algemeen.
Zo zie ik dat ook, Roos. Het betekent: afscheid nemen van ideeën die de indruk wekken dat we het over entiteiten hebben die een ondeelbare eenheid vormen, met een eenduidige structuur die in de tijd constant blijft. Hoogstens kunnen we (misschien?) stellen dat de buitengrenzen zijn af te bakenen. Wat tot het functioneren van een individu behoort en wat niet, vormt mogelijk zo’n buitengrens. Dat daarbinnen sprake is van een eenheid lijkt mijns inziens moeilijk vol te houden. Als verklarend substraat kan verwezen worden naar de neuropsychologie. Daar kan sprake zijn van onderlinge samenwerking, maar soms ook van tegenwerking van functioneel verschillende hersengebieden.
Dat het zinvol kan blijken om de eenheidsidee op dit gebied open te breken blijke onder meer uit de schommelingen in het functioneren van mensen. Dit wordt duidelijk in de voortdurend wijzigende functie die fenomenen in wisselende contexten vervullen, leidend tot steeds andere implicaties. Dit wijst veeleer op diversiteit, instabiliteit en dynamiek, in plaats van rust en stabiliteit. Let eens op de wijze waarop discussies verlopen over onderwerpen met een gepretendeerde wetenschappelijke inhoud.
Als voorbeeld een vergelijking met het somatisch functioneren bij het sporten. Hier is het besef van schommelingen in het functioneren immers volkomen aanvaard. Denk aan uitspraken van topsporters: “ik had vandaag mijn dag niet” of andersom: “het ging vandaag gemakkelijker dan gisteren”.
Het lijkt me juist, om van een verschuiving in het beeld van het individueel functioneren te spreken. Doordat we nu meer weten dan vroeger, dienen we dienovereenkomstig onze beelden hieromtrent bij te stellen. Dat die beelden zich verwijderen van wat de man-in-de-straat vind, acht ik een teken van vooruitgang. Die theorieën deugen slechts in geringe mate en zullen in het algemeen bezien, dichtbij de 50/50 % trefkans liggen. Voor een individu, groep of binnen een bepaalde cultuur kan die trefkans natuurlijk hoger zijn, waardoor zo’n visie een grotere geldigheid kan bezitten. Bij het beoordelen van die trefkans dient de tijd- en grootte-schaal waarop beoordeeld wordt, te worden meegewogen.
Wij streven naar visies – meestal geformuleerd in de vorm van hypotheses - die boven allerhande afzonderlijke fluctuaties in de gedachtevorming uitkomen. De uiteindelijke toetsing van onze hypotheses berust bij de empirische psychologie.
Open staat de verplichting aan ons om te laten zien dat deze benadering tot boeiende veronderstellingen en een interessant mensbeeld leidt.
Over jouw opmerking over de waarschijnlijkheidsleer:
Je kent deze uit de wetenschapstheorie. De Groot en anderen die zich bezighouden met dit onderwerp, bouwen aan een methodologie en beantwoorden de vraag hoe je gegevens zo kunt verwerken, dat de uitkomsten aan standaarden van wetenschappelijkheid voldoen.
Wij richten ons niet daarop. De waarschijnlijkheidsleer wordt hier gebruikt om aan het alledaags gedragsmatig functioneren een werkbare theorie mee te geven. Om alvast een blik vooruit te werpen, stel ik een paar vermoedens:
-mensen neigen naar het verwerken van informatie in een te hoog schaaltype. Voordeel: dat maakt veel conclusies mogelijk, leidend tot diepzinnige inzichten. Nadeel: juist daardoor wordt ruis geproduceerd die tot verwarring, pathologie en allerhande “geloven” leidt. Vaak zal de winst op de korte termijn gelden, terwijl op langere termijn deze vorm van intellectuele milieuvervuiling zichtbaar wordt;
-er lijkt aan de arme kant van het schaalcontinuüm – dus: aan de nominale kant - een schaal te bestaan, die in de natuurkunde als “scalair” bekend is. Men kent hem in het dagelijks functioneren gewoonlijk niet en weet er dientengevolge evenmin adequaat mee om te gaan. Tegelijkertijd heb ik het gevoel dat die schaal in ons bestaan werkzaam is. Dat leidt tot zinloze “waarom”-vragen en andere verwarringen.
Jouw opmerking over de waarschijnlijkheidstheorie is nog niet ten volle te beantwoorden. Open staat namelijk de vraag, in hoeverre het zinvol is om buiten de huidige paden van de psychologie te treden en terug te keren naar de oorspronkelijke bron van inspiratie.
Indien we uitkomen bij dat wat al lang bekend is en uitsluitend reeds lang betreden paden aanzien voor “nieuwe wegen”, dan weten we zeker dat dit geen zin heeft.
Voorlopig laat ik me leiden door het vermoeden dat deze bron tot interessante doorkijkjes en hypotheses zal leiden. Ik geef toe dat het in dit stadium ontbreekt aan stevige argumenten. Die komen. Of niet. Dat gaan we nog meemaken!
[1] Bijvoorbeeld: Jo van de Brand, hoogleraar natuurkunde, VU;
11-12-2008, 00:00 geschreven door John L. Horowitz Reacties (0)
02-12-2008
Commentaar van Roos op het stuk van John (“Beginnetje” d.d. 26-11-’08)
Bij de eerste zin:
Ik heb enige moeite mij het begrip ‘wetenschap’ voor te stellen als ‘een persoonlijke instelling van de onderzoeker’.Gelet op wat je aan het eind van het stuk schrijft, nl. “…dat er evenveel ‘werelden’ als individuen (…zouden kunnen) bestaan” zou dit impliceren, dat er evenveel wetenschappen als onderzoekers kunnen bestaan. Een interessante gedachte, maar één die mij persoonlijk wat te ver gaat!
Bij punt 1, over de waarschijnlijkheidsleer:
Ik denk dat er t.z.t. een onderscheid gemaakt moet worden tussen wetenschappelijk psychologisch onderzoek, dat al heel lang gebruikt maakt van waarschijnlijkheidsleer / statistiek enerzijds, en de waarschijnlijkheidsleer en de onzekerheidsrelaties als jouw inspiratiebron voor verklaring van menselijk gedrag (want daar gaat het je toch om?).
Bij de snaartheorie kan ik mij weinig voorstellen, ik vind het erg abstract. Ik denk dat dit nog uitgebreid toegelicht en uitgewerkt moet worden.
Wat betreft ‘onderlinge uitwisselbaarheid van wetenschappelijke kennis’en ‘solipsisme’:
Er bestaan vast evenveel ‘werelden’ als individuen! De kwestie is: hoe ga je daar verder in je theorie mee om? De nadruk zou kunnen liggen op de overeenkomsten, de onderlinge verschillen en/of de relaties tussen die werelden.
Wetenschap vatten wij op als een persoonlijke instelling van de onderzoeker en als een corpus van sociaal toegankelijke inzichten en onderzoeksresultaten. Wij willen weten en zoeken naar een systematische aanpak. Essentieel daarbij is dat onze bevindingen en veronderstellingen uitwisselbaar zijn tussen personen. Een individuele inval kan goud waard zijn, mits deze nader bewerkt wordt tot een openbaar toegankelijke entiteit. Door wetenschap aldus op te vatten vormt zaakgerichte kritiek tussen personen een vast onderdeel van het wetenschappelijk denken. De Groot (methodologie, 1961) spreekt hier van het wetenschappelijk forum.
In de aanloop van dit project fungeert de natuurkunde als een belangrijke inspiratiebron. De volgende thema’s lijken voor de psychologie interessante mogelijkheden te bieden om te bezien of dezelfde thema’s – uiteraard op analogieniveau, niet als identieke processen – een rol spelen:
In de quantummechanica speelt de waarschijnlijkheidsleer een belangrijke rol. Tot en met de relativiteitstheorie werden statistische schattingen als een testimonium paupertatis beschouwd, waar de natuurkunde geen boodschap aan hoort te hebben;
de onzekerheidsrelaties van Heisenberg intrigeren voor de psychologie, als alternatief voor de veelal verbaal georiënteerde filosofieën over gedrag die met verabsoluteerde en afgeronde begrippen werken. Voor de psychologie geldt dat dit principe eigenlijk voortvloeit uit punt 1. In de waarneming en de cognities zien we dit principe terug.
de snaartheorie hypothetiseert punten tot verzamelingen van dimensies op kleine schaal. Daar gedrag een eindproduct is van een gigantisch conglomeraat aan neuropsychologische activiteiten, lijkt dit een bruikbare gedachte. We komen dit onderwerp vooral in de tijdbeleving en in de communicatie tussen mensen tegen als schaalproblematiek.
vergelijking van de maten uit de astronomie met die van de deeltjesfysica leidt tot schaalproblemen. Ook dit lijkt een interessant thema om te bezien in hoeverre we daar voor het gedrag iets aan hebben.
Dit onderzoek vertrekt vanuit de dagelijks ervaringen van individuen en richt zich op het structureren daarvan. In zoverre er louter beschrijving plaats vindt, gaat het om de fenomenologische methode. De bevindingen worden zoveel mogelijk ondergebracht in hypothetische theorieën en naar vermogen getoetst aan het corpus van de bestaande wetenschappelijke inzichten en daar semantisch en inhoudelijk mee verbonden. Ook vindt voor-empirische verificatie plaats door binnen het corpus van verzamelde indrukken zelf, te zoeken naar versterking of verzwakking van de door ons gestelde hypothese.
Daar deze methode zoveel mogelijk vertrekt vanuit directe waarnemingen van individuen, bestaat de kans dat dit psychotherapeutisch nuttige ideeën oplevert. Dat is niet het hoofddoel, maar levert hopelijk wel een interessante bijvangst.
Dit is een exploratie van eigen en andermans gedrag en dient derhalve voorin de empirische cyclus te worden gesitueerd, zoals Adriaan de Groot (1961) die formuleerde. De resultaten van dit onderzoek betreffen vermoedens, veronderstellingen en hypotheses.
Voor empirische toetsing zal men meer systematisch gecontroleerd vervolgonderzoek moeten verrichten, met andere methoden. Dat valt buiten onze huidige opzet.
Om opsluiting binnen dit domein van direct waarneembaar gedrag te voorkomen dient uitdrukkelijk gesteld dat de hypothesevorming niet uitsluitend wordt gevormd uit het materiaal dat zich binnen dit domein bevindt. Er wordt tevens gebruik gemaakt van het corpus aan bestaande inzichten op uiteenlopende gebieden van de psychologie, biologie en andere wetenschappen.
Geïnspireerd door de natuurkunde realiseerden wij ons, dat er in de psychologie niet zo iets bestaat als een “standaardmodel”. Dat vormde destijds de directe aanleiding om een onderzoek naar de psychologische concepten te starten.
De huidige ontwikkeling ligt niet in lijn met deze startmotivatie. Het is nu veeleer een open exploratie, waarvan de uiteindelijke contouren nog niet zichtbaar zijn. Waar dit toe zal leiden valt op dit moment niet te voorspellen. Dank zij Skinneriaanse conditionering wordt de binding aan dit project in stand gehouden.
Daar wij vertrekken vanuit individuele waarnemingen, bestaat de mogelijkheid dat er een soort “multiversum” ontstaat, analoog aan de kosmologie. Daarmee bedoelen we dat het mogelijk is dat zich een theorie aftekent die kan bestaan naast andere theorieën. We zouden het dan hebben over een “wereld” die bestaat als één element uit een verzameling van ongeteld veel mogelijke werelden. De verbindende schakel tussen de uiteenlopende mogelijkheden wordt dan mogelijk gevormd door de veronderstelling dat er evenveel “werelden”als er individuen bestaan.
Dit zou een onwenselijke ontwikkeling zijn, daar dit immers afbreuk doet aan hetgeen er in de inleiding gesteld werd over de onderlinge uitwisselbaarheid van wetenschappelijke kennis. We zouden dan uitkomen bij een solipsisme waar - althans op dit moment – aversie tegen bestaat.
29-11-2008, 00:00 geschreven door John L. Horowitz Reacties (0)
09-11-2008
Roos de Klerk-Swart schreef:
Alvast even een korte reactie op Klaas' opmerking over "gedrag":
Ik denk dat de meest gangbare en in de psychologie gehanteerde definitie neerkomt op: "alle activiteit van het individu". Dus niet alleen waarneembaar (ik zou in het kader van de discussie bijna zeggen: 'stoffelijk' ) gedrag, maar ook: zien, denken, fantaseren, dromen. Voor mij heeft "daad" de connotatie van: doelbewust en waarneembaar gedrag en is het beperkter dan wat onder gedrag als boven aangegeven staat.
09-11-2008, 11:27 geschreven door John L. Horowitz Reacties (0)
26-08-2008
Klaas Linker schreef:
Het beeld van de werkelijkheid volgens Nicolai Hartmann
Het komt mij voor dat bij Hartmann een filosofische onderbouwing kan worden gevonden voor jouw streven om belangrijke inzichten van de natuurkunde ook in de psychologie te introduceren. Hierbij denk ik dan aan wat Störig schrijft op blz. 619 e.v.
Zoals ik het begrijp geeft Hartmann, vanuit een wetenschappelijke zienswijze, een beschrijving van hoe de werkelijkheid is opgebouwd. Hij gaat daarbij uit van enkele vooronderstellingen.
-De werkelijkheid moet niet verward worden met stoffelijkheid. Bijvoorbeeld historische gebeurtenissen zijn niet stoffelijk, maar wel zeer werkelijk.
-De werkelijkheid is dynamisch, een voortdurend worden.
-In diepste wezen is de werkelijkheid onkenbaar, wij kunnen de werkelijkheid slechts benaderen.
-Objecten van onderzoek kunnen bestaan in verschillende niveaus in het zijn van de werkelijkheid.
Hij onderscheidt vervolgens vier niveaus of lagen in het zijn van de werkelijkheid. De eerste laag is de laag van het stoffelijke zijn, het materiële. De tweede laag die van de levende materie, de biologie. Deze beide lagen zijn het domein van de ruimtelijke buitenwereld. De derde en vierde laag zijn vervolgens de laag van de psychische verschijnselen en de laag van de geestelijke, de culturele verschijnselen. De mens als verschijningsvorm bevindt zich in de werkelijkheid van elk de vier zijnslagen, terwijl een steen bijvoorbeeld zich alleen in de materiële zijnslaag bevindt. Wetmatigheden van een bepaalde zijnslaag werken door in de wetmatigheden van daar bovenliggende zijnslagen. Zo kunnen wij bijvoorbeeld maar op een heel beperkt aantal onderwerpen (één, hooguit twee?) onze aandacht geconcentreerd houden. Dit zien we terugkomen in de zijnslaag van het culturele, er zijn maar een heel beperkt aantal onderwerpen (één, hooguit twee?) die tegelijkertijd in het brandpunt van het nieuws staan. Deze doorwerking van wetmatigheden gaat steeds vanuit een onderliggende laag naar een daarboven liggende laag, niet andersom. In deze zienswijze is het vanzelfsprekend dat de wetmatigheden van de materiële werkelijkheid zich ook, eventueel in getransformeerde vorm, zullen manifesteren in de werkelijkheid van de psychische zijnslaag.
Jouw streven om te onderzoeken hoe de wetmatigheden van de kwantummechanica zich manifesteren in de psychologie, lijkt mij vanuit het gedachtegoed van Hartmann te worden ondersteund. Wel zal je ervoor moeten blijven waken, dat niet de indruk ontstaat dat jij de natuurkunde gelijkstelt aan de psychologie, het moeten onderzoeksgebieden blijven die vanuit te onderscheiden zijnslagen worden benaderd. Dit zal denk ik betekenen dat er ten opzichte van de natuurkunde “iets” in de psychologie bij is gekomen; een natuurkundige wetmatigheid wordt “rijker” in de psychologie. Wat dat “iets” dan is zul je ook duidelijk moeten kunnen maken.