Alles in het Frans!!
Tijdens de overtocht werden we vlug diets gemaakt dat Frans de courante ‘scheepspraet’ was. Mededelingen van de kapitein, van Neptunus en zijn gevolg, van de organisatoren van dekspelen en andere bezigheden, werden exclusief in de Franse taal verstrekt. Dat was nog maar een begin. We wisten toen nog niet dat het de ganse Afrikaanse tijd van hetzelfde laken een Franse broek zou zijn. De eerste maanden, tijdens de stage bij het bijna compleet Franstalige INEAC, moesten we, zonder pardon, meedraaien in de anderstalige mallemolen. Niet alleen communiceren, discussiëren en analyseren in het Frans, ook de dagelijkse verslagen en rapporten moesten in de taal van Voltaire worden geschreven. Toen we, einde mei 1957, met de Kongo rivierboot ‘Liebrechts’ aan de beach te Yangambi aanmeerden, stond collega en studiegenoot Staf, een paar weken vroeger uit Antwerpen vertrokken, ons op te wachten: “Godverdomme Seppen ‘t is hier al in het Frans» verwelkomde hij ons.
Anno 1957 werd in Belgisch-Kongo slechts sporadisch Nederlands gesproken. Vlaamse ingenieurs werden niet voorbereid op het gebruik van een andere werktaal dan de moedertaal. De onvoldoende kennis van het ‘Français des agronomes’ zorgde, vooral in het begin, ten overstaan van de meute Franstaligen, zowel inheemsen als landgenoten, voor een serieus aanpassingsprobleem. Gelukkig sprak iedereen, de een misschien wat beter dan de ander, een inheemse taal. Zowel Vlamingen als Walen, en zeker de kinderen hadden daar geen enkele moeite mee. Ook wanneer Jacqueline in Yangambi aankwam, praatte ze al een aardig mondje Lingala dat ze tijdens de boottocht op de Kongostroom had geleerd.
Hoe die taaltoestand door het establishment werd bekeken kan men vinden op bladzijde 38 van het boek Le mal Zaïrois van de schrijver met de eerbiedwaardige naam Euloge Boissonade: « La Belgique ouvrit deux universités. La première, en 1954, à Léopoldville, la seconde, en 1956, à Elisabethville. A cette occasion, la querelle linguistique connut un nouvel épisode cocasse, les Flamands émettant la prétention d’imposer leur dialecte aux Congolais. Les Zaïrois en rient encore... »
Over dezelfde problematiek, maar vanuit een andere gezichtshoek, vond ik, tijdens de voorbereiding van de tentoonstelling over Belgische emigratie naar de Verenigde Staten van Amerika, in het boek van de Waalse goudzoeker Jean-Nicolas Perlot, The Gold Seeker, een grotesk verhaal. In 1867 reisde deze Perlot naar Knesselare, om de vader van een in California gestorven vriend te bezoeken. Op de trein en bij aankomst in het Vlaamse dorp, kon niemand hem de weg wijzen omdat men niet verstond wat hij vroeg. Voor Perlot een reden om zeer boos te worden en luidop zijn beklag te doen: « 20 jaar heb ik geleefd midden mensen die van overal kwamen: Engelsen, Ieren, Arabieren, Mexicanen, Chinezen, Duitsers, Spanjaarden. Ik kon mij met iedereen verstaanbaar maken, met iedereen... en nu, in mijn eigen land, kunnen mijn landgenoten mij niet eens de weg wijzen, het is een schande... »
Het is interessant om weten dat in de Franse vertaling en bewerking van de Gold Seeker dit verhaal geschrapt werd waarschijnlijk de wijze woorden van Charles Fiterman indachtig dat dans la politique comme dans l’amour, il y a des moments où parler ne sert à rien.
|