hoofdstuk 10 :Stockholm
Det finns en värld, somej förga
(Er is een wereld zonder einde)
Bo Setterland
Van warm naar koud
De integratie in de Zweedse leefwereld kreeg een stevige duw van een lokale muzikale groep. Het moet begin 1974 geweest zijn dat we met z’n allen voor de televisie (na zeven televisieloze jaren in Manouba) zaten in de als televisiesalon ingerichte ruime overloop van ons riante huis gelegen in de straat met de toepasselijke (?) naam Lusthusbacken (de achterkant van het lusthuis) in Bromma, een voorstad van Stockholm. En wat niemand voor mogelijk had gehouden gebeurde, de Zweedse groep Abba won het songfestival met de song Waterloo. Zweden klom meteen een trapje hoger op de internationale kleinkunstladder. En voor ons, verdween in de roes van die zege, endgültig het vorig leefmilieu.
Uiteraard had het ruilen van het zonnige levenslustige mediterane Afrika met het kale stijvere Noorden van Europa van alle familieleden een niet geringe inspanning gevraagd. Maar Zweden en de Zweden boden ons een aantal faciliteiten waardoor het nieuwe leven, na korte tijd, best te dragen viel. Er was een Franska Skolan, een Franse school, die voor de laatste jaren van de humaniora samen werkte met de cours par correspondance uit het Franse Vanves. Er was het ruime warme huis in Bromma romantisch gelegen aan de oever van de Mälleren met alles erop en eraan, sauna, drie open haarden, wijnkelder, tuin.
De wijze waarop het Zweedse ministerie van Buitenlandse Zaken het intens aanleren van de Zweedse taal (3 voormiddagen per week) organiseerde maakte dat Jacqueline, al na enkele maanden, de graag geziene gast was bij de Zweedse buren die ze grotendeels in hun taal te woord kon staan.
En voor mij verliep de professionele ommezwaai, van Noordafrikaanse hereboer naar Noordeuropese boer-diplomaat, buiten het aanleren van het Zweeds en het opfrissen van het Engels, rustig, zonder opwinding. Je werd wel als een vreemde eend in de bijt op de ambassade, de nieuwe werkomgeving, ontvangen. De ambassadeur vond het nodig een telegram naar Brussel te sturen met de bede hem in te lichten wat die nieuwe snuiter in zijn ambassade kwam doen. Het was anders een heel vriendelijke man, die helemaal op het einde van zijn carrière nog steeds ten zeerste begaan was met de sociale problemen op zijn kanselarij.
Terwijl ik dit aan het schrijven ben, een 22 jaar later op mijn kantoor in 3330 Garfield street te Washington D.C. dwalen mijn gedachten terug naar onze integratie in de diplomatieke wereld. Na Kongo, de Veeteeltdienst en Tunesië, was dit onze vierde challenge.
Op de kanselarij in Stockholm verliep de integratie wat stroef, om het diplomatiek uit te drukken, in de eerste plaats te wijten aan een geringe kennis van de diplomatieke geplogenheden, maar anderzijds omdat ik botste op een product van het establishment (nous, les vrais diplomates) die over een aantal zaken er een heel eigen mening op na hield. De logistieke steun van je eigen departement maakte echter veel goed en op de ambassade was ik mijn eigen baas. Twee ideale voorwaarden om de taak, die nimmer werd omschreven, naar eigen goeddunken, aan te vatten. Weinig ambtenaren genieten tegenwoordig nog van dergelijke faciliteiten. En toch was het niet allemaal koek en ei. Door het ontbreken van richtlijnen liep je af en toe verloren in het labyrint van de Zweeds-Belgische landbouwpolitiek. In 1973 wist ik dat allemaal nog niet. In Stockholm heb ik dan ook heel veel kunnen leren.
Gijzeling
Dé gebeurtenis tijdens ons verblijf in Zweden was de gijzeling op 21 maart 1974 op de Belgische Ambassade. Hoofdfiguur was een dertigjarige Fransman die zijn zoon of vermeende zoon die in België vertoefde, terug wilde. Hij eiste dat de kanselier zou telefoneren naar het ministerie van Justitie te Brussel om zijn zaak te herzien want bij beslissing van het gerecht was het kind toegewezen aan een andere man. Om zijn argumentatie kracht bij te zetten trok hij een pistool en haalde een pakje (explosieven volgens hem) boven. « Je moet geen angst hebben maar nu moet je bellen » zei hij. Onze kanselier had wel angst want de zesdaagse dramatische gijzeling op de Duitse Ambassade te Stockholm van een paar weken voordien, lag nog heel vers in zijn geheugen. De man bleef maar aandringen, vertelde hij nadien, een kwartier lang, tot een secretaresse het kantoor binnen kwam, en hij kon weglopen. De man gijzelde dan maar de secretaresse, bond haar vast aan een sofa, verbrijzelde twee ramen en stak het vuur aan de papiermand. Hij dreigde de secretaresse neer te schieten wanneer zijn eis niet werd ingewilligd.
Binnen de vijf minuten hadden zowat 50 politiemannen met kogelvrije vesten en gewapend zowel met zwaar geschut als met precisie geweren voor de snipers, de kanselarij omsingeld. Na een lange en verwarde discussie kon de Fransman tenslotte praten met enkele journalisten en met de Zweedse televisie. Hij wilde de ganse wereld zijn situatie uitleggen. De directeur van de Zweedse televisie, die eerst niet wou horen van een optreden van de Fransman voor televisie camera’s, moest dit later toch toestaan na een interventie van de Zweedse minister van Buitenlandse Zaken.
Kort voor middernacht arriveerden de captatiewagens van de Zweedse televisie en verscheen de gijzelhouder gewapend met een pistool aan het raam. Het duurde nog tot na het morgenjournaal van zes uur. Dan stelde de man zich ter beschikking van de politie, werd de secretaresse bevrijd en bleek het wapen een speelgoedpistool te zijn. Ook het pakje bevatte geen springstoffen. De kanselier was enkele uren een beroemd man. Ook Edmonde Dever, de Belgische Ambassadeur, deelde in de roem, want ze had tijdens de nachtelijke discussie voorgesteld om de plaats in te nemen van de gegijzelde.
Terug naar de beginfase van het drama. Jacqueline kreeg thuis een ‘klassiek’ bedankingstelefoontje van een dame die na het tak for maten zei er is iets gaande op de Belgische ambassade, er is een terrorist...ze geven het op de televisie en zeg niets aan de kinderen. Een melding die haar effect niet miste. Maar de grote ongerustheid duurde niet lang. Er kon vanuit een politiewagen worden getelefoneerd dat alle leden van de ambassade, de secretaresse van de kanselier uitgezonderd, heelhuids de kanselarij hadden kunnen verlaten via een raam en een bijgehaalde ladder van de brandweer.
Geloofsbrieven
Een andersoortig evenement van hoge diplomatieke rang is de overhandiging, door een nieuw posthoofd, van de geloofsbrieven, aan de koning van het land waar hij of zij geaccrediteerd wordt. Ik was erbij toen in Stockholm op die gedenkwaardige 22 november 1973 drie mannen in rok (white tie) Son Excellence Madame l’Ambassadeur de Sa Majesté le Roi des belges en toilette de thé avec des gants, sans chapeau, mochten vergezellen naar het koninklijk paleis. De mannen in kwestie waren het reeds vermelde product van het establishment (drager van drie decoraties), onze kanselier, op dat ogenblik nog geen lokale beroemdheid (zonder decoraties) en ikzelf (één decoratie). Het was een mooie groep: dame en drie heren op weg naar een koninklijk paleis !
Het Zweedse overhandigingsprotocol werd vele jaren terug uitgewerkt en dateert waarschijnlijk van een tijd dat er nog weinig automobielen waren. Het was door het Zweedse ministerie van Buitenlandse Zaken in het Frans opgesteld. Het posthoofd-in-spe moest zich naar het Grand Hotel begeven waar het werd afgehaald door een met vier paarden bespannen koninklijke galakoets, voorafgegaan door 2 pikeurs ofte rijmeesters en vergezeld van twee lakeien.
Bij aankomst aan het paleis wordt het posthoofd begroet door twee kamerheren die, twee foeriers van het hof vóór zich, de ambassadeur voorafgaan, wanneer deze het paleis binnentreedt. Een intieme kamerheer (met staf) wacht bij de ingang van het appartement waar de audiëntie zal doorgaan. Voorafgegaan door twee gewone kamerheren, gaat de intieme kamerheer, gevolgd door de ambassadeur, het appartement binnen. De twee kamerheren houden halt in het eerste salon.
In het tweede salon, dit is het salon onmiddellijk naast de audiëntiezaal, bevinden zich de eerste maarschalk van het hof, de chef van het militaire huis van de koning, twee intieme kamerheren, twee adjudanten (lijfwacht en hulp-lijfwacht) alsook twee kapiteins van de cavalerie. Aan de deur van de audiëntiezaal staan twee hofjonkers. Nadat de koning het bevel aan de hofmaarschalk heeft gegeven om het nieuwe posthoofd binnen te laten, worden, klein maar gewichtig detail, de twee deurvleugels geopend wanneer het een postoverste met de rang van ambassadeur betreft en slechts één deurvleugel voor een posthoofd van lagere rang.
|