ik wandel door het park ontmoet hier mijn wereld reis zo door jou en mij naar ver en diep van eindig en onbekend over dwaalwegen en uitzicht het heelal wordt hier verkend
een zwaan drijft voort ogend naar haar kroost overziet dat wat moet omdat het zo hoort
ik heb weet van verre landen zie daar de mens ontmoet hem in zijn tuin vraag naar zijn diepe wens zwijgend lopen wij rond de stilte geeft antwoord in de serene ochtendstond
in een houten goot daalt een duif neer spartelt in wat water fladdert heen en weer
als het licht in de ochtend zich ontworstelt aan mijn duisternis en het zicht niet verder oogt dan mijn gemoed drijf ik slechts voort op het morgenrood
het zijn zo die momenten waar mijn gevoel dichter staat bij de kille dood
en eenzaamheid knaagt aan mijn verstild aanwezig zijn wachtend totdat het ongekende daagt in een troostrijk refrein
de gelauwerde vaderlandse schrijver ziet geen brood in het afscheid van Reve hij is maar hoogmoedig thuisgebleven en denkt: ik ben de ware achterblijver
Claus, een groot dichter uit het Vlaamse land toonde echte klasse in de kerkbank
er was eens een torretje en een dik lief knorretje die gingen op reis, samen naar het wulpse Parijs
in een vliegertuigje op weg raakten zij van de leg ja dat kunnen niet alleen kippen het komt ook door luchtwippen
in een Frans hotelletje zagen ze al een delletje een gans met weinig veren mooi voor dierlijke heren
een mooi begin dacht knorretje wauw, puf, zei het torretje dit is echt snoepen hoor, we worden al geroepen
op een kleurrijk toneel hing aan een bezemsteel een naakte ooievaar te lonken ieder begon te stampen, te bonken dat was nog eens klasse ons op een hoogtepunt te verrassen
de nacht duurde oneindig lang met opzwepend brullend gezang knorretje dacht dit is een groot genot torretje zei, hier ben ik op verzot
afgemat reisden ze naar huis (moeder was niet thuis) dat was een groot geluk knor knor puf puf ze waren stuk
aan Parijs wordt niet meer gedacht knorretje werd daarna geslacht torretje is later netjes gehuwd en door zijn vrouwtje in een holletje geduwd
ik praat vandaag met jou, ja jij, hier die dit leest had je het goed vandaag ben je omringd geweest met goedgezinden of trof je weer het beest in hen die je beminde
brak je hart opnieuw vluchtte je weer in nietszeggende woorden waarbij je gevoel een betonnen muur optrok zodat de pijn jou niet doorboorde
of trof je het wervelend geluk in schoonheid of een lekker stuk snoepte je van de slagroom een hele spuitbus leeg kwam je klaar op eenzame hoogte bracht het gelukzakigheid teweeg
wil jij dat hier met mij delen of laat jij je gemoed niet bestelen door een aanmatigend mens die hier zit te vissen naar jouw diepste geheim
kom, recht je rug en vertel ik wil jouw verhaal niet missen
koud is de kleur die mij nu nog bedekt het raakt soms zo diep die blik van staal maakte mij zo klein toen ik je riep met mijn ogentaal
o, ik heb weet van mijn dromerig verlangen woorden slijten dan droog de lippen jij hoort niet mijn liefdesgezangen
wilde zo intens graag dat je mij ongevraagd begreep maar mijn duiden is traag in verlegen onschuld verscholen of ik het ooit nog waag ligt in mijn onzekerheid stil verholen
ik heb mijn hand gereikt al zo vele malen in momenten van zijn telkens ontmoet ik weer bij het sterven van de dag de dood van jouw jeugd jouw vingers zullen mij nooit kunnen raken ze zijn reeds geknakt niet meer te helen
je ziel verduisterd door zwarte visioenen voelt mij niet meer aan alles wat ik wil delen vergaat als bij voorbaat langs schreeuwende kelen van wanhoop en verraad heb je liever dat ik in het zicht van het licht je toch maar laat gaan