een woord vermoord een zin vergaat het verhaal staakt er is geen regel die overleeft deze leegte is gemaakt voor dromen, visioenen hoe je het beleeft en de illusie doorzeeft
een hoofdstuk zonder hoofd onzichtbare punten mijn pennenvuur uitgedoofd de gevulde leegte vol van niets ruim van ruimte vol van gedachten over iets
ik ben de dichter van iets over niets dan wel niets over iets het maakt mij lichter zonder licht heb ik dit in uw schaduw verricht
manco en blanco uitgestrekt, van zieltogend naar zielloos onbeperkt is iets in niets uitgerekt
als mijn schaduw slaapt, als het ware en mijn ziel opgaat in het onbestemde
nee, niet in de alom eeuwige rust, dan drijf ik af, weg van de bewuste vaste wal dan wordt mijn heden, wat dat ook moge zijn, met het verleden in schemerland gesust
of haalt de geest de prikkels van stal die doorheen de dag, bij ogenschijnlijk licht hetzij van liefde, hetzij van pijn of anderszins zich gedragen als een waterval
en worden zij ongeremd en onvoorwaardelijk aan het vonnis van het grijze gerecht gericht
zo zal het gaan, ach wat weet ik er van langs al die ellenlange wegen in het brein God, wat heb ik nog te zeggen ik ben onderdanig overgeleverd aan de immer voortdenderende nachttrein
ik zie een knoopje op de grond zo een van blik en blinkend voorzichtig kijk ik rond verloren door een rijke stinkerd?
o, daar loopt er een met een houten wandelstok er naast een schrale vrouw in een overjarige rok
is dit kleinood van u? roep ik hen van verre toe ja, verdikkeme wat fijn dat u het ons meldt dat is van de eerste bustehouder gedragen door mijn oude grotemoe
mijn opa was directeur die snoeper fabriceerde fijne lingerie zij droeg derhalve een directoire en was ongevraagd zijn mannequin voor de notabele fine fleur dag en nacht stond ze voor hen klaar
er zijn zo van die momenten ik ken er meer dan een die mijn wortels doen vervagen in een reeds gestorven lente
het zijn van die dagen van schrijnend onvervuld verlangen dagen van verloren licht mij splijtend in verwarrende lagen
waar zwarte beelden ter mijner eer moeiteloos worden opgericht en ik haast radeloos mijn zielenlast weet te dragen in een amorfe sfeer
het voelt als een levende dood verlaten in massaal gedrang luid schreeuwend met opgeheven armen hoor en voel toch mijn nood bevrijd mij uit mijn geestelijk gevang
verjaagd is dan mijn geduld en wordt mijn kostbare graal met zwartgalligheid gevuld mijn hart verstilt en wordt koud als staal
wie kent dit niet zo denk ik dan nee, het is niemand die dat ziet de pijn van het leven heeft mij in de ban
door de muziek van het hart, de "ouverture" van de ziel, waarbij zinnesnaren trillen. en ik ver weg kan zien heb ik niet te willen
als een draaiend wiel met zoemende tonen en zilverglanzende spaken ga ik door het heelal zonder van mijn plaats te geraken
begeleid door schone klanken van een engelen partituur raakt dit het wonderlijke leven aan zijn zuivere flanken een rilling van gelukzaligheid in de eeuwigheid van even
ik slenter langs de diepe gracht aanschouw al wat mij ontmoet niet alles komt dan binnen zo ik graag zou willen de werkelijkheid heeft ingeboet het grootse zou mij zwaar doen tillen
zo ga ik vaak hier mijn weg soms verdwaald in gedachten een plek van overpeinzing van denkbeeldige krachten die mij doen verwonderen over het palet van water, groen en keiensteen hier overdadig aanwezig en mijn gemoed doen verzachten tot vrucht van genegenheid voor mijzelf en menigeen
in het water weerspiegelt mijn wereld eindeloos blauw met lichte schaduw doorkruist door luie eenden die wegdrijven naar de stuw
zo, denk ik maar ook ik voer mee met het water een intens levensgebaar waarin ik word meegezogen nu, morgen of later
kijk toch om je heen en zie mijn geest dralen en verdwalen hij gaat en komt en laat je verhalen van verborgen schoonheid van lucht en licht van lach van zucht en zicht hij neemt je mee naar hoge toppen geregeld naar onbekende floppen maar meestijds naar warmte en lief zo diep en graag in zuiver gerief zweef mee, mijn mens drijf mee in de wolken wie kent niet die wens van genot te kolken hij leidt je aan de hand mijn geest mist er geen o, door heerlijkheid overmand vertoeven wij met menigeen