het verging mij als voorheen loop mee zei ik naar de kant waar bloemen mogen bloeien zo, bij die ontluikende velden waar het nog pril oogt en alles onaangetast lijkt
kon niet helpen dat jij de loden last bij je droeg ik wilde mee dragen de lucht kleuren warmte laten geuren laten voelen in mijn diepere lagen
toen bleek althans zo werd gewaar dat ik op een mens leek kwetsbaar maar verdeeld in ongevoegde stenen altijd zoekend als velen naar verloren dagen
ik vervolg mijn stappen zo ik word voortgestuwd zal niet meer aan het jonge gras trekken of de lucht beschilderen en laat het toneel van de verloren dromen in stilte komen
vergaat mijn zwakte voor jou zieltogend in mistig allure vlucht jij weer weg naar woelige innerlijke oorden waar pijnlijke zuchten sturen en prille zachtheid vermoorden
voel jij me nog mijn verre lieve ik was het toch wilde je gerieven
zo ga ik weer naar een stille weg zoekend naar mijn verloren deel struikelend over droge tranen stikkend als in een slangenkeel
ik slenter door oneindige lanen wilgen treuren mij in koor toe waar elke boom de pijn vergroot het maakt mij zo levensmoe
voel jij me nog mijn verre lieve ik was het toch wilde je gerieven
op de heide, zo nabij een schrale boom kijk ik omhoog en zie in schuivende witte lagen van een zacht blauw decor roepende vleugels om aandacht vragen ik zwaai gewillig ze weten dat ik ze hoor
hier op nog onbegraasd gras staat mijn wereld stil dit is wat ik wil toeven op een luchtig kompas omringt door een zee van ademend gewas zo sprietig onaangeraakt
ik sluit dan de ogen en wordt alles op de juiste wijze gewogen ja, ontegenzeglijk, natuurlijk en volmaakt
heden zal ik voor je rijmen niet om jouw wijsheid te vlijmen neen, ik haal het uit diskrediet alsof het onze taal al lang verliet waar kennelijk niemand nog geniet om in vorm zinnen te lijmen
als beelden niet worden vervlochten tot intieme hartstochten of satans gedrochten geen duisternis bezochten in wederkerende klanken
wat is dan een wijnstok zonder ranken of een rotonde zonder bochten
o zeker, ook ik heb weet van het ongerijmde waarin de wortel des levens wordt geraakt en schoonheid ongekunsteld opdroogt in de inkt
waar liefde opbloeit in teder verlangen of de dood voortschrijdt tussen nu en dan
och, laat ons de taal omarmen al dan niet verzwegen of uit stiltes opgebouwd
staar met mij mee over bergen van letters waar woorden aan handen mogen kleven
zet het op een rij en een gedicht ontstaat; het is ons aller streven
de waaier wuift aldoor naar mij gericht op geringe verkoeling in deze bedompte benauwdheid weet ik niet hoe jou vergaat maar met hitte heb ik weinig voeling
het maakt me suf of lamlendig een soort ingedeukte zak je blijft daar zo in hangen opstaan kent slechts ongemak ook het denken blijft gevangen of gaat vertraagd van hak op de tak
nou ja, het geeft weer iets tot klagen zonder gezeur is de lagelander ontheemd vandaar dat ik even wilde zagen over het weer, kon ook over voetbal zijn maar daar wilde ik me niet aan wagen dat kost overdreven actie in mijn brein
wanneer al veel is gezegd en de avond valt na jaren wat voeg ik dan nog toe om toekomst te vergaren het heden te vullen dan wel het verleden te verklaren
het blijft dan vaak afwachten in zwijgen en als passief de stiltes aan elkander te rijgen
in de kerker van gestorven liefde kijk ik door een roestig rooster de adem stokt wezenloos als ik het groene mos aanschouw ik blijf geketend aan koude stenen waren mijn ogen gesloten toen ik voor het ontluikende koos
alle wegen leiden al jaren altoos naar krimpende eigenwaarde en kan slechts pijnlijk staren naar ieder die kennelijk het geluk voor eeuwig baarden
ik raak zo stilaan besloten in een wereld van vier muren waar het hart wordt vol gegoten met beklemmende pieken van ijs zal iemand ooit nog een sleutel sturen voor een hoopvolle reis
hoor je mij nog roepen bij het passeren van mijn lijf en ik jou mijn blikken toeschreeuw ook jij kijkt zo donker en onbestemd als ik me door de drukte drijf
naar wat ben ik op weg met zoveel genotgenoten wij zwermende bijen in een tempo van te slome rondvaartboten
o, wat staat daar geëtaleerd of zie je wel die orgelman met zijn olie-motor-muziek daar gaat weer zo'n stuk met blinkend goud behangen
ja, in mijn wandelend museum is het nu op alle dagen druk
een uithangsbord vraagt mij: hier een kwartiertje voor God ik draai met mijn nek was toch op zoek naar het stoffelijk lot
hoor je mij nog als ik roep en ik blikken naar je werp nee, in zo'n gapende massa dragen we een oogkleppenloep de mens er achter ziet men niet meer wij zijn kijkers en kopers; met veronderstelde gezelligheid bewandelen we deze route zonder gids meer dan een keer, heen en weer
voorbij de Romaanse poort uit ongelijke stenen gemetseld heeft een muze die mij bekoort zich op mijn schoot genesteld
ik ruik haar geurenpalet die mij doet zweven door ongekende sferen mij doordringt met scheppende beelden ook al blijft haar tastbare nabijheid onverlet het aardse wil ik niet onteren
ik zie in de glans van haar blikken de rozenperken bloeien haar lippen vormen de grenzen van het heelal waaruit zoete sappen vloeien
ik weet het zeker zij wil mij verlichte jaren schenken wel duizend in getal