ik ga over haast blanke velden in zachte dalen die van ontvangende verwachting verhalen
met heuvels als ronde dijen waar wortel en bloesem in een ontluikende lente later zullen vrijen
toch zijn er al die onzichtbare borrelende sappen die bij mijn gang over paden uit diepe geisers hun passie tappen en naar nieuw onstuimig leven snakken
op de grens van eeuwige jeugd en dreigende ontmaagding leunde ik, de jongeling zelve, tegen de ijzeren paal van verlichting zocht steun tegen de eenzaamheid onder puberale gewelven
nu,
ingewijd, op het laatste sterven na, in nagenoeg al het aardse, moet ik erkennen nimmer van de pijn der hemelse scheiding te zijn bevrijd
alhoewel hardnekkig gezocht en ik afstanden heb moeten rennen het heeft echter niet tot de ware verlichting geleid
of,
het moet zo zijn als hier beschreven ja, dan heb ik even boven het stof mogen zweven om het gebroken bestaan in alle volheid te beseffen en juist de onvolmaaktheid als het werkelijke menszijn te verstaan
de rimpels langszij mijn ogen plooien zich bij iedere lach zij vormen als vanzelf warme zonnestralen die mijn blik begeleiden naar de vraag die ik in je verlegen ogen zag
geen weg is zo kort naar jou, naar binnen alleen een doods gevoel zou zich bezinnen en afvragen wat ik bedoel
mijn beider wangen door lengende lippen gebold tonen de volheid van ingetogen schenkende vreugde
in die aanblik van sprakeloze taal is al veel droefenis gestold
ik heb een poentootje een rode met twee deuren het is zo'n blikken autootje waarmee ik door mijn dorp over drempels kan scheuren
soms neem ik een slalom langs bakken met verdorde bloemen als ik dan met 8o km op mijn gaspedaal ga hakken hoor ik mijn geweten stillekes over een bekeuring zoemen
oei, daar is weer een cirkelzaag brm brm brm brm ik draai mijn rondjes op die rotondes zo graag soms ga ik dan over de scheef als ik te dicht rijd tegen die dameskontjes
o ja, dan nog die keien met dat bonk bonk bonk geluid als ik door de hoofdstraat sprint dan zijn er momenten dat ik even, let wel even denk houdt mijn knalpijp het nog uit voor mijn fiat aan de volgende hindernis begint
uw banden zijn versleten en de schokbrekers deugen niet meer go, had ik dat maar geweten smaalde ik naar de aapeekaa-meneer
mijn gedachten zijn zo vaak door verwachten bevangen als of jij of jij nog zal komen waarom toch blijft mijn ziel zo aldoor naar het ideaal verlangen waarom blijf ik, mens, dromen
wil ik zo graag vergeten aldoor dat was en door mijn verdriet al vele malen is opgegeten opdat ik vlucht voor wat is geweest en mij slechts hoop doet aanmeten?
ik leef de droom van Eden bron van stromende liefde het maakt mij zwevend in het heden zie de onmiskenbare schoonheid kom, ga met me mee naar de glimlachende blijheid
het is de laatse keer als ik traag voortga over de ijzeren brug voel heel sterk verdoofde blikken in mijn verstijfde rug
het lukt mij niet om terug zien mijn lijf verbiedt te keren mijn hoop wil alleen op toekomst teren
naarmate ik verder schrij spant de licht gebogen brug mij tot pijl van verwarring een hand aan de overkant strekt zich naar mij uit de liefde achter mij weigert een dode verstarring
in de muren van mijn tuin zijn zichtbare penanten als waren zij de lijsten van stenen beelden uitpuilend aan weerskanten
tussen deze staande pilaren uit bakstenen opgetrokken zie ik strakke ogen staren uit groen verweerde betonnen koppen elk hun eigen wereld verklaren
het verre oosten en mijn westen zijn er te vinden bezinning en expressie zoek ik in mijn wereld van bloemen en planten door gezichten aan elkander te willen binden
in de winter schraal huizend als geplakt op een vlak veld lijken zij in de zomerdag, omhuld door bloeiende struiken wat zachter ogend ingesteld
althans dat schijnt mij toe wellicht een eigen behoefte dit te zoeken op deze plek ach, ik schep een verbeelding, beschilder toch zelf deze droom?
ja, het is daar goed toeven onder de oude eikenboom