Julius V.E. Dreyfsandt zu Schlamm : Gedichten 1
nederland Юлиус Дрейфсанд цу Шлам, поет
20-11-2006
als lippen zuigen
.
mijn lippen zuigen
aan jouw vel
en als ik mijn tong
van passie vertel
kreunt het zuchten
van jouw lijf
en ruik ik al
het zwetend vocht
zijn we al
in een hemels verblijf?
.
19-09-2006
kom maar
eens zal ik jou wenken en vragen kom maar ik zal er zijn door mijzelf te schenken en jou zwijgend op handen dragen ik reik je mijn gebroken vingers ook verbrand aan vurig leed geen wanklank vlucht weg tussen mijn lippen vertel mij dan aan wie het leven soms niet vreet en welke aders geen weet hebben van dichtslibben
woorden als bommen
soms hoor je mijn woorden spreken en voel je het verleden jouw kompas ligt dan onder een zwarte deken mijn ogen en lippen lijken dan alleen te getuigen van geweld, zonder rede
de verslavende kiss
een deken van grijs ligt over de Maas het is nog vroeg als ik daar naar toe reis mijn lijf draagt nog de waas van ene menselijke vervreemding het was nog kort geleden dat ik de gerolde Samsom naar het verleden joeg ben nu mijn eigen baas zo wilde ik bewijzen het was Nico uit Tine die mij door de jaren droeg hier aan de kade op een vochtig rokersbankje mijmer ik over mijn stijve vingers de onrust in beide benen ja, de verwarring door een groot gemis wat kan ik in de toekomst lenen teneinde het genot te vervangen van die verslavende kiss
10-09-2006
afscheid
zwaaien deed ik nog toen zij de bocht al waren gepasseerd de straat ondanks menig autoblik werd stiller keer op keer en ik alleen de rode lampen naar mijn herinnering serveer of ook de idee dat hen een lange weg wachtte zouden zij enkel de tom tom aanhoren en in eigen stilte het afscheid van ons willen verzachten ik ging maar weer naar binnen daar waren er nog die moesten gaan geen haast, nee dat niet er was aan niets te kort ik zag geen broer of zus maar één moment met een leeg glas of bord of verlegen om woorden nee dat kennen wij niet ergens zijn wij een volk van onverstoorbare gestoorden slechts heimwee dreef hen naar huis zo hou ik me voor immers bij het vertrek een trillende woord van dank het zou ook de uitwerking kunnen zijn van wat geestverruimende drank
echo
ik stond daar en sprak zo maar woorden die kwamen ze bliezen zich gewoon naar buiten iets wat ik niet had bedacht en zeker niet na kon fluiten ze klommen kennelijk omhoog kaatsten in het licht van ogen; de echo van jouw ruimte ik doe maar wat laat gaan dat komt voel me niet bedrogen jij wel?
zonder titel
ik was ik was daar even en laat het weer zijn als lucht ledig
Koepel van Bonnefanten
het Romaans effect maar nu in licht gestreept over oneindige breedte waar zwaarte zich vertilt aan zicht een zwarte band verbindt zich met wit en suizen mijn oren een gezang zonder noten ik huiver van onhoorbaar geluid een stolp over uitgestald fruit en strakke stengels hier roep ik mijn woorden grijp de buit van grootse en hoge sferen ik loop weg door openslaande deuren ik was ik was daar even en laat het weer zijn als lucht ledig
Me Soethout As Gewir - un Rainlants lietju
musiekwaisu: ut wilhellumus so soet as unnu droppie un lollie uit du bus be jij mu fainu moppie ik gif j'un dikku kus gin meit gif mir die andag so klef en kir op kir wie hat ta mogu dromu me soethout as gewir wa fain so desu romansu geluk mun innug dil ju ben un bruit me kansu je ben mu ech tu veul un lefelang veul keinder en bijslag in mun sak ju borstu sijn mu pilare mu daguluks gubak
gekroonde kwetsbaarheid
ga maar staan denk ik daar waar rozen mijn kwetsbaarheid ontwaren ik, die nog steeds ontvankelijkheid zoek en haar, al is het ondoenlijk, tracht te bewaren mijn woorden kennen geringe, sobere klanken deze bloemen vertellen zelf wel, in geuren en kleuren, van schenkende bladeren gekroond op goddelijke ranken
mijn silhouet
voor mij ontwaar ik op stoepstenen, vierkant van formaat, een silhouet met rondingen door de zon geprojecteerd langs mijn gedrongen lijf er valt niets op af te dingen, zo zie ik er uit, kennelijk wat stijf, dik en toch platvloers ik ga lopend voor uit het moet gezegd het oogt wat boers mijn schaduw heb ik nimmer begeerd slechts mijn buik geeft enige verlichting voor de rest heb ik aan schoonheid ingeteerd
08-09-2006
foto
03-09-2006
zie maar in mijn ogen
de vruchten van mijn lach zijn zo eenvoudig te plukken kijk me gewoon maar aan het moet al gek gaan mocht dat niet gelukken laat het onbegrensde binnen de mond hoeft niet open geen hand hoef je te reiken zelfs stormen nemen af en gaan op strelen lijken zie maar in mijn ogen en de rimpels daar omheen je bent dan uiteindelijk, zo weet ik zeker, verre van alleen
dageraad
de vogels fluiten zo verwacht mijn oor als ik de deuren open van mijn tuinkamer de wereld komt dan naakt binnen dat denk ik althans het is een kip dat zijn schor geluid laat horen die weet wat het is, niet bewust natuurlijk, om op te staan bij opkomend licht in de verte wat rumoer van het vroege verkeer nog vreedzaam van dreun ach ja, daar is een mus kan ook een merel zijn, maakt niet uit, nu in alle vroegte in een nog slapende tuin het is zo'n onbevlekt moment bij aanvang van een dag je kent ze ook wel in de avond maar dan om de ziel te reinigen om het moeten af te leggen
de Graaf van Merode
de Graaf van Merode is fijn gebouwd maar mist de fierheid zo node hij gaat te paard naar Lisse om een schoonheid te vinden hij kan het vrouwelijke geenszins missen maar geen enkele dame wil zich aan hem binden hoe hij zich ook laat coifferen dan wel kleden volgens de laatste snit het ontbreekt hem aan pit de dansvloer te betreden
zwijgen
in het gewichtige van dit moment dwalen wij in duister licht zeggen gaat niet onze blikken erkennen de ontkenning eer de mond het aanbiedt dat wat wij niet willen weten maar aldoor is dag en nacht zijn we er door bezeten
ongewild
ik behoor dat kan u zien, regelmatig dan, tot de kaste der rijmelaars ja, dat u toevallig niet op eindklanken let of wellicht haat kan ik niet helpen dat is niet onder of boven de maat niet dat alles zo evenwichtig klinkt in mijn geschriften ik doe maar wat vaak zonder te schiften en denk vaak; goh, het loopt wel ergens ga verder en niet over muggenziften snel tevreden is mijn motto geen hoogstaand werk immers nadat men dit heeft gelezen, zo het al gebeurt, komt mijn schrijven in de map der vergetelheid van een soort, ongewild dat wel, verstoten wezen
sprakeloos
het is niet waar dacht ik zomaar dat jij je verveelde in het samenzijn dat we even deelden niet dat we veel woorden scoorden of de bewegende beelden uit de kast der verveling ons op de bank afleidend doorboorden we zaten gewoon te voelen zonder te raken kijkend naar wat niet werd gezegd wel had alles met ons te maken we waren sprakeloos aan elkaar gehecht
onlangs
onlangs dus nog dicht bij het heden werd ik in een cel van zwijgen getrokken het was overmacht van buiten wellicht eigen onbewuste gedachten of gestorven gedrag wie zal het weten in elk geval zat ergens op mij een verdovend licht te wachten: een god of een duivel te lokken het uitzicht is mij derhalve ontnomen en kan slechts in schaduw enig inzicht trachten te ontwaren ik word gedwongen naar binnen te staren
beelden van mijn droom
ik boetseer in duister licht de beelden van mijn droom ze zijn op volmaaktheid gericht terwijl ik ze met vreugde omzoom mijn handen raken gejaagd als ze zoeken naar de zwarte klei die in gedachten wordt gelaagd totdat ik het heb gemaakt gelijk zij ik durf haar niet de morgen te schenken wellicht zie ik dan mijzelf zal slechts de maan even wenken eer ik mij bij het ochtendgloren in teleurstelling delf
Als ik maar weet......dat...... als de avond valt........toch ....de dagen lengen.....
Oudere gedichten en Proza