Kerstmis is nu heel nabij.
Wij wonen in de schaduw van een vermaarde abdij.
Ik hou van die schaduw.
Oord van een ver verleden.Van toevlucht en veiligheid.
Alhoewel het vertrouwde klokkengeluid me elke morgen
zorgeloos wekt, is het vandaag of ze roepen.
Zeven heldere slagen...
Een lokstem door de heldere vrieslucht.
Ik doe het, beslis ik.
't Is nog donker buiten.Stil.
De bomen rillen in nijpende kou.
Fors stap ik door.De weg op naar de kloosterkerk.
Langzaam zwenkt de portaaldeur open.
De ochtendkilte slaat ongenadig toe.
Geen mens te zien.
De dikste zijpilaar kan niet warm genoeg zijn.
Ik kruip er vlakjes tegenaan.
Vooraan flikkert een kaars.Samen met de bijbel en
het kruis vormt het een beeld van monastieke eenvoud.
De paters in zwarte pij komen één voor één binnen.
Geruisloos schuiven ze het koorgestoelte in.
Het halfduister schijnt lichter.
Gods Geest raakt hen aan en langzaam breekt
hun lofzang door.Stijgt omhoog en vult de ruimte.
En in hun groot gebed voeg ik het mijne bij.
Stralend wapper ik m'n pas ontloken engelenvleugels buiten uit.
Niettegenstaande dat het bijna Kerstmis is
zijn de schapen op de hellingen weg.Op het droge.
'De herderkens bij nachte', is ook al lang verleden tijd.
Het ruikt naar dennennaalden in huis.
Dat was het wat ik wilde doen.
Sfeer scheppen. Het huis versieren.
Precies of sfeer zomaar te scheppen valt.
Ik kan het niet laten.Schep graag en goed.
Een denappel hier een lint daar.
Kaarsen overal in 't rond. Gouden slingers en rode bollen.
Maria Jozef de kribbe het Kind.
Os en ezel... Alles hoort erbij.
Vanmiddag teken ik de kerstkaart voor Malik.
Tien wollige schapen onder een gouden ster.
Malik onze Noordafrikaanse vakantiegast.
Hoe zou hij deze dagen doorbrengen?
Malik met het mes.Met pistool en agressie.
Ook voor hem bleven de deuren bij speelkameraden dicht.
Te stout. Te bruin. Geen plaats voor hem.
Vreemdeling. Vluchteling flitst het in mij.
Terreur geweld. Vonkende scherven van verdriet.
'Vrede vrede,'zingt het Kerstvolk.
'Alle Menschen werden Brüder', hopen we verder.
Om vijf uur verwachten we Jeanneke onze buurvrouw.
Een pijnlijke ouderdom kwelt haar dag en nacht.
De eenzaamheid weegt. Zij lijdt.Ziet af maar klaagt niet.
Treurig zacht glanzen haar ogen in het kaarslicht.
We drinken samen koffie met rozijnenbrood.
Buiten is het donker geworden.Stil.
'Spelen jullie dat Kerstlied nog eens, met blokfluit en gitaar", vraagt ze,
Op de innigste momenten wenst ze dit altijd te horen.
Alsof voor haar een laatste wens in vervulling moet gaan.
'O kom, o kom Immanuel... '
Kerstmis is nu heel nabij.
Ó Mia Bertmans
2008
|