mijn blik op de wereld vanaf 60 Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin. Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating. Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
24-06-2025
Theocratie en democratie
Theocratie als verzorgingsstaat, democratie als welvaartsstaat.
Flavius Josephus (37-ca. 100), een Joods-Romeinse geschiedschrijver, was de eerste die de term theocratie gebruikte, in zijn verdediging van het Joodse volk en zijn levenswijze, in het boek dat hij aan het einde van zijn leven in het Grieks schreef, en dat bekend staat, in zijn Latijnse vertaling, als Contra Apionem, tegen Apio, een hellenistische tegenstander uit Alexandrië in Egypte. Hij beschrijft die theocratie meesterlijk als een allesomvattende verzorgingsstaat, waar alles tot in de kleinste details voorgeschreven is door de wet, en iedereen zich ertoe verbindt alles nauwgezet na te leven. Dat is wat ook het christendom nadien beoogde, en wat de islam nog altijd beoogt. En ook onze westerse sociale verzorgingsstaten zijn daarvan afgeleid, evenals het communisme. Van oudsher zijn er mensen die op eigen krachten willen instaan voor hun welzijn, en anderen die daarvoor een beroep doen op de staat. De staat int daartoe belastingen bij diegenen die door hun inspanningen een meerwaarde creëren. Zolang de staat het belastinggeld gebruikt voor algemene voorzieningen, zal men bereid zijn om daartoe bij te dragen naar eigen daadkracht en vermogen. Wanneer men echter vaststelt dat de staat ook in het volledige persoonlijke levensonderhoud gaat voorzien van een niet onaanzienlijk deel van de bevolking, dat zich zo onttrekt aan de verplichting om door eigen inspanningen bij te dragen aan het algemeen welzijn, wekt dat wrevel op bij degenen die daarvoor moeten opdraaien. Men is in het algemeen wel bereid om in te staan voor de basisbehoeften van mensen die om evidente redenen niet in staat zijn om dat zelf te doen, maar men is terecht argwanend wanneer sociale systemen aanleiding geven en zelfs aanzetten tot misbruik — wat echter onvermijdelijk is: de menselijke vindingrijkheid wordt zowel aangewend om zelf meerwaarde te creëren als om onterecht te profiteren van sociale systemen bedoeld voor echte behoeftigen.
In België hebben we een gemengd systeem, waarin beide strekkingen aan bod komen. Er is een grote vrijheid van ondernemen, maar ook een groot sociaal vangnet. Vandaar dat de belastingen hier uitzonderlijk hoog zijn, om de sociale uitgaven te kunnen betalen. Maar zelfs dat volstaat niet: de begroting is structureel deficitair en de staatsschuld, de leningen die de staat moet aangaan om rond te komen, is buitensporig groot. De voorstanders van de verzorgingsstaat eisen meer belastingen en minder vrijheid van ondernemen, de ondernemers minder belastingen en minder sociale voorzieningen; de middenklasse zoekt een compromis, maar begint stilaan in te zien dat er toch iets zal moeten gebeuren om de begroting toch meer in evenwicht te brengen. Europa dringt daarop sterk aan, en dreigt met sancties.
De meningen zijn verdeeld, in ons land en in de rest van de wereld. Iedereen heeft een eigen mening, of deelt de mening van anderen. Meestal gaat het dan om concrete aangelegenheden, bijvoorbeeld de voorwaarden om een leefloon te krijgen en de grootte van dat bedrag; de pensioengerechtigde leeftijd voor iedereen en de uitzonderingen daarop; de duur van het ‘recht’ op werkloosheidsuitkeringen; de belasting op rijkdom en inkomsten die niet uit arbeid voortkomen; de kosten van de ziekteverzekering; subsidies allerhande, de indexering van lonen en uitkeringen enzovoorts. Zelden wordt de grond van de zaak aangekaart, namelijk de vraag welke staatsinstelling de meest efficiënte is: de socialistische of de liberale.
De socialistische streeft naar een zo groot mogelijke herverdeling door de staat, een maximale staatsinmenging in het openbare en het individuele leven, met het oog op de grootste gelijkheid van alle burgers. De liberale streeft naar een zo groot mogelijke vrijheid van individuen, groepen en organisaties, minimale staatsinmenging, en enkel de hoogstnoodzakelijke ondersteuning van reële behoeftigen, met het oog op een maximale inzet van alle krachten voor het algemeen welzijn. Het gaat erom welk van beide systemen er het best in slaagt om mensen aan het werk te zetten, en zo weinig mogelijk mensen ertoe brengt zich daaraan te onttrekken.
Fundamenteel is elk individu in de eerste plaats bezorgd om het eigen voortbestaan en welzijn, en beseft tevens dat iedereen daarvoor in zeer grote mate afhankelijk is van de samenwerking met anderen, zeker in een complexe, hoogtechnologische wereld met acht miljard mensen. Men zou dus kunnen denken dat het liberale systeem, dat de persoonlijke inzet van het individu benadrukt, meer aansluit bij de menselijke natuur, de overlevingsdrang, het streven naar geluk en het vermijden van onheil. Maar in een moderne samenleving kan diezelfde overlevingsdrang net zo goed mensen aanzetten om zich te onttrekken aan arbeid en optimaal gebruik te maken van alle vormen van staatstussenkomsten, als om door arbeid en inzet zelf te voorzien in het eigen levensonderhoud. Het sociale profitariaat, in al zijn vormen, en in alle bevolkingslagen, vormt een fatale bedreiging voor de samenleving wanneer de staatsuitgaven voor de sociale zekerheid de inkomsten uit rechtvaardige belastingen overschrijden. En wanneer de belastingen zo hoog oplopen dat ze een domper zijn op de ondernemingslust, zullen daardoor de staatsinkomsten veeleer dalen dan toenemen, en wordt het begrotingstekort groter aan de inkomstenzijde.
De wereld is verdeeld. Er zijn enorme verschillen in rijkdom en voorzieningen tussen landen en regio’s, en tussen mensen in die landen en regio’s. De oorzaken daarvan zijn complex, en het is weinig waarschijnlijk dat het ooit anders zal zijn. Wat we wel vaststellen, is dat de acht miljard mensen het nu globaal beter hebben dan ooit tevoren, ondanks de enorme verschillen. Misschien ligt daarin een aanwijzing voor de toekomst. Het verleden leert ons dat alle pogingen om door een opgelegd systeem iedereen zoveel mogelijk gelijk te maken, faliekant aflopen. Laten we dus de vrijheid in verscheidenheid aanvaarden en zelfs bevorderen, veeleer dan die in te perken en af te keuren.
Ongetwijfeld zijn er mensen die de voorkeur geven aan een beschermd leven, waarin heel veel voor hen geregeld wordt. Dat betekent echter onvermijdelijk dat er ook mensen moeten zijn die hen beschermen en alles voor hen regelen, en toezien op het naleven van de regels, die aldus beslissen over goed en kwaad. Als dat ideale, volmaakte mensen zouden zijn, zou dat inderdaad een heel aantrekkelijke en voor velen zelfs een wenselijke situatie zijn. Maar dergelijke mensen zijn uiteraard zeldzaam, als ze er al zijn. Vaak zijn het juist heel andere lieden de zich als leiders van groepen en gemeenschappen opwerpen, gedreven door machtswellust, roemzucht, inhaligheid, hoogmoed en gemakzucht. Daarom is het altijd beter dat mensen zelf onderling op basis van gelijkheid afspraken maken, voortdurend aangepast aan de wijzigende omstandigheden. Omdat een socialistische ideologie principieel uitgaat van regelgeving om een ideaal van gelijkheid te realiseren, is die van aard om totalitaire systemen voort te brengen, terwijl in een liberale ideologie de nadruk veeleer ligt op de vrijheid van het individu en de vrijheid van vereniging, om door de natuurlijke drang naar persoonlijk zelfbehoud, welzijn en geluk de algemene welvaart te bevorderen, ook voor mensen die van die vrijheid geen gebruik kunnen of willen maken.
Ook in dergelijke samenlevingen zullen er dus leiders en volgers zijn, maar het grote verschil is dat in dit geval de leiders niet bepalen hoe anderen moeten denken en handelen, en iedereen de onvervreemdbare vrijheid behoudt om te denken wat men wil, en te zeggen wat men denkt (Spinoza). In een waarlijk democratische samenleving zal er nog altijd ongelijkheid zijn, omdat de individuele vrijheid die haar essentie is, ervoor zorgt dat mensen hun natuurlijke mogelijkheden en begaafdheden op verschillende wijze aanwenden, ten bate van het algemeen welzijn. Hetzelfde vrijheidsideaal zal er tevens voor zorgen dat de fundamentele gelijkheid van alle mensen niet in het gedrang komt. Wat wij wensen voor onszelf, wensen wij immers vanzelfsprekend ook de anderen toe (eveneens Spinoza). Die anderen zijn de mensen met wie wij samenleven, in de eerste plaats onze naasten, maar bij uitbreiding is dat de hele gemeenschap van alle mensen.
Categorie:samenleving
14-06-2025
Israël: zij en wij
Wij en zij
Als we de persoonlijke voornaamwoorden bekijken, valt het op dat we daarmee altijd een onderscheid maken. Ik staat tegenover jij, de andere. En beiden, ik en jij, staan tegenover de nog andere derde. Evenzo in het meervoud. Wij staat tegenover jullie, en beiden tegenover de nog andere derden, zij. Het meervoudige wij is nog altijd slechts een beperkte groep, naargelang de omstandigheden onderscheiden van de anderen: zij. We hebben geen voornaamwoord om het algemeen gemeenschappelijke uit te drukken, het alomvattende van de mensheid, waarin we allen gelijk zijn. Binnen die algehele gemeenschap van nu al acht miljard mensen voelen we de nood om voortdurend de verschillen aan te duiden, vooral de verschillen met onszelf. Wij zijn anders dan zij, zij zijn anders dan wij.
Dat is echter een vertekenend beeld. Het is alsof anderen de afwijking zijn van de norm, de uitzondering op de regel, de vreemde eend in de bijt, en vaak ook de zondebok. Zelfs als we de minderheid zijn, en dat zijn we altijd, want er is geen identieke groep groot genoeg om op zich een meerderheid te zijn, redeneren we alsof we toch zo niet de grootste, dan toch de belangrijkste groep zijn: non sunt numerandi sed ponderandi. Het is niet het gewicht dat van belang is, maar het soortelijk gewicht. Zoals vroeger, vóór het algemeen stemrecht, toen sommigen meer stemmen kregen dan anderen, en velen helemaal geen stem.
De anderen krijgen dan een naam, de naam van de groep waartoe ze behoren, de andere groep, waartoe wij niet behoren. Die naam bepaalt wie ze zijn, en hoe we over hen denken, hoe we met hen omgaan. Meestal zijn het geen vleiende namen die we aan anderen geven. Hoe kan het ook anders, ze zijn immers niet zoals wij, en dat belooft niets goeds. Van een loutere vaststelling van het feit dat ze anders zijn, gaat het vaak algauw naar een meer uitgesproken waardeoordeel, meestal negatief, denigrerend. En zelfs als dat niet zo is, als we hen als onze meerderen of beteren (moeten) erkennen, gebeurt dat niet van harte, maar met rancune, afgunst, verwijten en beschuldigingen.
Zo vergeten we dat we allemaal mensen zijn, niet zomaar een beetje gelijkend, maar gelijken, behorend tot dezelfde soort, homo sapiens sapiens. En we vergeten dat mensen die tot een andere groep behoren dan de onze nog altijd individuele mensen van onze eigen soort zijn, niet te herleiden tot de groep waartoe ze feitelijk of volgens ons behoren.
Naast identificeerbare groepen, zoals mensen die van elkaar verschillen door hun biologisch geslacht, of door hun huidskleur, of hun taal, of hun cultuur, of hun politieke of godsdienstige overtuiging, zijn er ook instellingen, organisaties, verenigingen van mensen met een specifieke doelstelling, en dat is eveneens een manier om hen van ons en van onze vereniging te onderscheiden, en te vergeten dat het om individuele gelijke mensen gaat. Zo kunnen we zeggen dat de bank ons bedrogen heeft, en niet een perfide bankdirecteur of een corrupt bestuur, dat de politie te hard optreedt (tegen ons) of juist niet hard genoeg (tegen de anderen), en niet die ene politieagent; dat de staat tekortschiet of zich juist te veel bemoeit, en niet de mensen die het voor het zeggen hebben; dat de Kerk zich schuldig maakt aan seksueel en ander misbruik, en niet de vele individuele daders; dat de islam fanatiek is en terrorisme aanmoedigt, en niet de mensen die het daar voor het zeggen hebben; dat de drugdealers misdadigers zijn en de druggebruikers slachtoffers of mededaders, en niet die ene persoon die dealt of snuift; dat steuntrekkers profiteurs zijn en rijken witteboordencriminelen, en niet die ene werkloze in onze straat, niet die bevriende bankier enzovoorts, ad infinitum.
Telkens gaat het over hen, de anderen, zij, niet over individuen, concrete mensen. Wij spreken over hen het oordeel uit; zoals Adam aan alle dieren, geven wij aan alle anderen naar eigen goeddunken hun naam, de naam van hun soort. Maar ongewild, kwansuis vergeten we gemakshalve maar volledig ten onrechte, dat het altijd om één of meer individuen gaat, een of meer concrete mensen zoals wij. Ik betrap mezelf erop dat ik fulmineer tegen de Kerk, de islam, de godsdienst, terwijl dat geen abstracte begrippen zijn, maar verzamelingen van mensen zoals ik, dode en levende, die individueel niet te herleiden zijn tot de groep waartoe ze behoren, die allen uniek zijn, zelfs als ze één of zelfs talrijke kenmerken gemeen hebben, zelfs als ze hun anders-zijn prominent belichamen, zelfs als ze het epitoom ervan zijn, het typische voorbeeld, zelfs als ze de leidende figuur ervan zijn.
Mijn ouders hebben de beide wereldoorlogen meegemaakt, en hadden geen grote voorliefde voor de Duitsers, en dat hebben zij, samen met de hele naoorlogse cultuur, doorgegeven aan mij (°1946) van in mijn prilste jeugd. Toen ik op een keer voor zaken toch in Duitsland beland was en mijn onwennigheid daarover uitte aan mijn Duitse gastheer, en als reden de rol van Duitsland in de oorlogen opgaf, antwoordde hij, die veel jonger was dan ik, dat hij dezelfde gevoelens had tegenover die Duitsers. Ik had hem onbewust tot lid van een andere, kwalijke groep gemaakt, terwijl hij daartoe niet behoorde en niet wenste te behoren. Voor hem waren dat ook anderen, zij, niet wij.
Het zijn dus altijd individuen die denken en handelen. Niet dat ze altijd individueel handelen, de sociologie en de psychologie beschrijven (en blijven het best bij het beschrijven alleen…) hoe mensen gezamenlijk optreden, welke groepsdynamieken spelen, hoe propaganda werkt. Er rijzen quasi onbeantwoordbare vragen over de individuele persoonlijke verantwoordelijkheid bij collectief gedrag, en over de verpletterende verantwoordelijkheid van degenen die dat individuele gedrag van velen aansturen.
Ik las onlangs een boek dat ik sinds jaren in mijn bezit heb, ik weet niet meer wanneer ik het me aangeschaft heb, maar onlangs viel mijn oog erop, en begon ik het te lezen. Het gaat om Genèse de l’antisémitisme van de befaamde Franse historicus Jules Isaac (1877-1963). Daarin bestudeert hij grondig de vermeende en reële uitingen van antisemitisme in de oudheid en de middeleeuwen, tot aan het jaar 1000. Het is een waar requisitoir tegen de rol ter zake van het christendom, maar desondanks uiterst genuanceerd. Aan de hand van oorspronkelijke teksten en ernstige historische studies wijst hij voortdurend aan wie zich binnen de christelijke Kerk te buiten is gegaan aan antisemitisme, en wat daarvan de gevolgen geweest zijn — zijn echtgenote en dochter kwamen om in Auschwitz, maar dat vermeldt hij niet in dit boek. Het viel me daarbij voortdurend op dat hij weigert zich schuldig te maken aan groepsdenken, aan het verdacht maken of beschuldigen en het veroordelen, of het vrijpleiten, van groepen. Het zijn inderdaad altijd individuele mensen die denken en handelen, zelfs als ze het denken en handelen van anderen herhalen of imiteren, zelfs als gedachten en handelingen gemeengoed worden in sommige groepen, op sommige plaatsen, op sommige tijdstippen of periodes, zoals het antisemitisme in het christendom. Ik heb het fascinerende, ontstellende boek in een ruk uitgelezen, en raad iedereen aan om het eveneens ter hand te nemen.
Het is uitstekende achtergrondliteratuur voor een meer serene en geïnformeerde benadering van de verschrikkelijke gebeurtenissen in Gaza sinds 7 oktober 2023. Isaac geeft in zijn werken herhaaldelijk aan dat er in de loop van de geschiedenis van Joodse kant allicht sprake is geweest van provocatie, en van aanleiding tot afgunst en wantrouwen, maar weigert te aanvaarden dat het Joodse volk zelf om een of andere reden verantwoordelijk zou zijn voor het vaak rabiate antisemitisme van het christendom. Volgens dezelfde redenering kan men ook stellen dat de politiek van vorige en zelfs van de huidige Israëlische regeringen geen voldoende reden mag zijn voor het fundamentele en rabiate antisemitisme van Hamas en zijn bondgenoten. Het huidige antisemitisme is hoofdzakelijk het resultaat van eeuwenlange negatieve beeldvorming, diaboliseren van de vijand, propaganda en indoctrinatie.
Het is niet waarschijnlijk dat een situatie die al meer dan vierduizend jaar tot bloedige twisten geleid heeft op korte termijn een vreedzame oplossing zal krijgen. Toch kan het niet anders dan dat een oplossing enkel in overleg tot stand zal komen, en niet met geweld. Het is pas wanneer we onze fundamentele gelijkheid als basis nemen voor ons samenleven en afstand nemen van wat ons onderscheidt, pas wanneer wij altijd de voorrang krijgt op jij, hij, jullie en zij, dat we kunnen beginnen te bouwen aan een wereldwijde gemeenschap van gelijkgezinden, en dat geweld zinloos wordt. Wanneer we denken geweld te gebruiken tegen anderen, gebruiken we immers geweld tegen onze gelijken, dus niet tegen zij, maar tegen wij.
Categorie:samenleving
09-06-2025
God de Vader
‘Ene God alleen, ene zaligmaker en anders geen.’
Ik ben geboren in 1946 in een katholiek gezin. Mijn hele opvoeding en opleiding gebeurde in de katholieke zuil, en vanaf 1968 werkte ik tot aan mijn pensioen, in 2006, aan de katholieke Leuvense universiteit. En toch meen ik dat ik op geen enkel ogenblik gelovig ben geweest. Van in mijn prilste jeugd kon ik niet geloven in wat men me voorhield en voorleefde. En dat is altijd zo gebleven. Toen ik op pensioen ging, besloot ik mijn atheïsme en mijn anti-godsdienstigheid openlijk te kennen te geven. Twintig jaar later resulteerde dat in mijn boek De waarheid zal u bevrijden.
Maar ook na twintig jaar bewust atheïsme, antiklerikalisme en antigodsdienstigheid ben ik nog steeds dezelfde persoon, drager van en diep getekend door mijn verleden, en dat verleden was sterk christelijk-gelovig gekleurd. Het christelijke is er van kindsbeen af aan op alle mogelijke manieren ingehamerd, en maakt nog steeds integraal deel uit van de persoon die ik ben, ik kan het onmogelijk van mij afschudden, ik kan niet doen alsof het er niet geweest is, alsof het er niet meer is, ik kan immers mezelf niet vergeten, ik ben nog altijd dezelfde persoon, het is mijn verleden, dat me bijblijft, en waaraan ik niets meer kan veranderen. Terwijl ik me nochtans met hand en tand verzet, rationeel en emotioneel, tegen al wat men me heeft opgedrongen.
Vandaag wil ik even verwijlen bij iets dat me altijd geïntrigeerd heeft in het christendom, en dat is, verwonderlijk genoeg, de figuur van God de Vader. Als ik me afvraag wat ik daarover weet, moet ik bekennen dat dat zo goed als niets is. Het is een schimmige figuur in het christendom, laten we eerlijk zijn. Alle aandacht gaat naar de eponieme zoon van God, Jezus van Nazareth, de Gezalfde, de Christus, naar wie de christelijke godsdienst inderdaad vernoemd is. Men zegt wel dat er maar één God is, en drie goddelijke personen, maar laten we wel wezen: de Vader en de Heilige Geest zijn tweederangsfiguren, Christus is de God van het christendom.
Dat heeft het judaïsme van meet af aan goed ingezien, en zich daartegen ten gronde verzet. Ook binnen de Kerk zijn er van bij het ontstaan van het nieuwe geloof altijd afwijkende opvattingen geweest over de Christusfiguur, vooral met betrekking tot zijn goddelijkheid, maar de strekking die de Zoon naar voren schoof als God heeft het uiteindelijk gehaald, na fanatieke onderdrukking, met alle middelen, van alle ‘ketterijen’. De islam beschouwt Jezus als een profeet, en blijft vasthouden aan de ene Allah. De leer van de Heilige Drievuldigheid, of de Triniteit, is altijd een steen des aanstoots geweest voor wie er niet in geloofde, en een mysterie wie dat wel deed, maar de katholieke Kerk is die om onbegrijpelijke redenen altijd blijven verdedigen, terwijl ze er niets mee te winnen had, en daardoor heel veel verloren heeft.
Het idee van de voorbeeldige mens Jezus van Nazareth die God geworden is, sluit nauw aan bij de vele andere mythische menselijke personen die vergoddelijkt zijn in alle mogelijke godsdiensten en culturen. Maar deze persoon is niet enkel na zijn stichtend leven en zijn marteldood tot God verheven: hij is altijd God en Zoon van God geweest, en is slechts voor een korte tijd ter aarde nedergedaald, waar hij geleden heeft, gestorven is en begraven, zoals het heet, en verrezen is uit de doden, en opgestegen ten hemel, waar hij zit aan de rechterhand van de Vader. Toch mag men niet zeggen, als men vast in de leer wil blijven, dat er een essentieel onderscheid is tussen de Vader en de Zoon: er is slechts één God, dat staat vast. Evenmin mag men beweren dat Christus slechts de vorm is die God heeft aangenomen om hier tijdelijk op aarde te verschijnen; er zijn wel degelijk twee onderscheiden personen, die altijd bestaan hebben, Vader en Zoon, maar de zoon is voortgekomen uit de vader... De Kerk heeft zich danig in nesten gewerkt met die onbegrijpelijke leer, en ik herhaal het, om onbegrijpelijke redenen. Helaas is dat niet het enige onbegrijpelijke aspect van het katholieke geloof. Daarom is het ook een geloof, en geen filosofie.
Hoe langer we erbij blijven stilstaan, hoe meer we moeten vaststellen dat God de Vader een bijna verwaarloosbare rol speelt in het christendom. Men kan God in feite net zo goed wegdenken uit het christendom, en alleen Christus behouden, en er zal weinig of niets veranderen aan de leer, of de kerkelijke praktijk. Omgekeerd is het onmogelijk om Jezus Christus weg te denken uit het christendom, met hem staat en valt de hele leer, zoals Paulus al stelde.
Atheïsten ontkennen het bestaan van bovennatuurlijke wezens, inzonderheid van de unieke goden van het judaïsme, het christendom en de islam. Van die drie heeft in feite heeft enkel het jodendom een ‘zuivere’ godsopvatting, al is ook hun Jahweh wel heel persoonlijk geworden. Het christendom heeft van de mens Jezus Christus zijn God gemaakt. Het mohammedaanse geloof deed dat met Mohammed, hoewel zij het formele onderscheid maken: er is geen God dan Allah, en Mohammed is zijn profeet. In feite is ook bij hen Mohammed uitgegroeid tot God en met hem vereenzelvigd.
Als atheïst kan ik begrip opbrengen voor het feit dat in primitieve culturen spontaan een godsidee ontstaat als een metafoor voor het universum en de natuurkrachten en -wetten en het toeval, het lot. Dat is ook zo voor het deïsme. Het volstaat dan erop te wijzen dat het om een metafoor gaat, en niet om een bovennatuurlijk wezen, laat staan een persoon. Wanneer men echter gaat vooropstellen dat het niet zomaar een manier van spreken is, maar dat die God niet alleen werkelijk bestaat, maar bovendien over alle bovennatuurlijke (goede) eigenschappen beschikt die men zich maar kan indenken, en men de mens volledig afhankelijk maakt van dat Opperwezen, dan hebben we te maken met iets anders dan het spontane mythische denken van de primitieve mensheid. Dan wordt er een vilein systeem uitgewerkt waarbij sommige mensen macht en rijkdom verwerven ten nadele van anderen, door zich voor te stellen als de noodzakelijke bemiddelaars tussen de God die ze bedacht hebben en de mensen die ze aan zich willen onderwerpen en op wie ze parasiteren. Dat heeft bijvoorbeeld Lucianus/ Loukianos van Samosata (fl. 170) al meesterlijk satirisch beschreven in zijn Alexander of de valse profeet. Maar net zoals de even meesterlijke satire van Hitler door Charlie Chaplin niet geleid heeft tot de val van Hitler, zijn alle godsdienstcritici, satirisch of filosofisch, er niet in geslaagd om het verschijnsel godsdienst voorgoed uit te roeien, of daarmee zelfs maar een begin te maken. Dat is niet omdat, zoals godsdienstapologeten beweren, God wel degelijk bestaat, of het godsidee onuitroeibaar is, maar omdat het altijd mogelijk is dat mensen misleid worden door kwaadwillige lieden, over God en godsdienst net zoals over talloze andere zaken. Het is blijkbaar gemakkelijker mensen te overtuigen van de meest onzinnige verzinsels dan van eenvoudige, evidente waarheden.
Vanuit mijn fundamentele atheïstische redenering ontken ik het bestaan van God, omdat ik voor mijn wereldverklaring geen behoefte heb aan een dergelijke hypothese, om de gevleugelde, maar mogelijk apocriefe woorden van Laplace te gebruiken. Integendeel, een wetenschappelijke uitleg, zonder God, is evident veel eenvoudiger. Dat is trouwens de houding die alle wetenschappers aannemen, ook gelovige. Geen enkele weldenkende persoon heeft ooit het idee van de christelijke God ernstig genomen. De christelijke godsdienst is evenwel een heel andere kwestie. Dat is een ideologie met wereldlijke ambities, daarvan getuigt zijn hele geschiedenis. Omdat het een niet-democratische ideologie is, die schadelijk, ja nefast is gebleken voor de hele mensheid, verzet ik me ertegen, en dat is mijn sociaal-politiek antiklerikalisme, naast mijn filosofisch atheïsme. Het is nuttig af en toe dat onderscheid te benadrukken, zonder uit het oog te verliezen dat het christendom, en de islam niet minder, op beide punten schuldig zijn.
Toen ik beweerde dat men God net zo goed kan weglaten uit het christendom, omdat alles om Christus draait, bedoelde ik vooral de retoriek, of in theologische termen de dogmatiek. Als we het christendom echter bekijken als een wereldse ideologie, dan blijkt dat we zelfs Christus daaruit eveneens gerust kunnen weglaten. In de praktijk is sinds het ontstaan van die godsdienst van de ‘blijde boodschap’ van die overigens mythische figuur omzeggens niets overgebleven in de Kerk.
En zo komen we tot de conclusie dat godsdienst niets te maken heeft met God of met de mythische stichters van die godsdiensten, maar alles met de ambitie, zeg maar de hebzucht en machtswellust van perfide mensen voor wie werkelijk niets heilig is.
Categorie:God of geen god?
04-06-2025
Vreemde vogels
De albatros is een serieus grote vogel die vooral in het zuidelijk halfrond voorkomt en de naam duikt dus ook eerst op als de Europeanen hun ontdekkingsreizen in die richting beginnen, zoals Cook in 1769, die meldde dat de albatrossen zeer lekker waren!
Voor de naam van die nieuwe vogel deed men een beroep op wat men al kende aan grote witte vogels, met name de pelikaan, die volop aanwezig was en is rond de Middellandse Zee. Aristoteles vermeldde die vogels al; pelekys is een bijl, pelekao is met de bijl werken: wellicht deed de manier van vissen van de pelikaan, die met zijn onderbek vissen schept, denken aan een bijl. Maar hoe komen we dan bij onze albatros?
Geduld, geduld...
Die andere grote mediterrane beschaving, de Arabische, kende de pelikaan ook en noemde hem saqqa (heb je ook al gemerkt dat alle arab-ische woorden uit twee lettergrepen bestaan en enkel a's als klinker hebben? Allah akhbar!) en saqqa betekent water-drager, om bij de dubbele a's te blijven. In het Grieks is kados een kruik of urne, vooral de kruiken aan een noria, een jakobsladder, een toestel om water naar een hoger gelegen niveau te brengen, met kruiken die aan een rad bevestigd zijn. De Arabieren noemden dat al-qaddus. De Portugezen noemden de pelikaan met zijn schepbek dan maar alcatruz en de Spanjaarden alcatraz, ook nu nog. En ja, het beruchte gevangeniseiland in de baai van San Francisco heet zo omdat er een belangrijke kolonie pelikanen aanwezig was. Van alcatraz was het maar een kleine stap naar algatros, dat in verscheidene Europese talen voorkomt als voorloper van albatros; de b hebben we waarschijnlijk te danken aan het feit dat de (beide) vogels hoofdzakelijk wit zijn, albus in het Latijn, denk aan het witte priestergewaad, de albe, en aan albino.
Toen men de albatros ontdekte, dacht men dat het een soort pelikaan was en men noemde hem dan maar alcatraz, algatros, albatros. Later, toen men het overigens vrij duidelijke onderscheid zag tussen de beide soorten, noemde men de ene soort de pelikaan en de andere de albatros, zodat je nu bijvoorbeeld in het Spaans naast alcatraz voor pelikaan albatross voor albatros krijgt, terwijl het ene duidelijk van het andere is afgeleid. Het kan soms vreemd lopen met woorden.
Dat de pelikaan met zijn bek zijn borst openprikt om zijn jongeren te voederen, zoals vaak op christelijke prenten getoond wordt, als een symbool voor Christus die zijn bloed gaf voor de mensheid, is een mythe. Biologen wijzen erop dat het niet de pelikaan is die dat doet, maar een Egyptische ibis en dat ook die vogel overigens niet zijn borst openprikt maar zoals wel meer vogels het halfverteerde voedsel uit zijn krop wurgt ten behoeve van de hongerige jongen, waarbij bloedresten op zijn pluimen terechtkomen, die hij dan proper maakt, wat de indruk geeft dat... &c.
Categorie:etymologie
03-06-2025
Vrijdenkers: recente bijdragen
Op de website Vrijdenkers verschenen enkele nieuwe bijdragen en recensies.
Bij zoogdieren zijn meerlingen niet uitzonderlijk. Varkens hebben grote nesten, paarden niet. De mens is geen uitzondering, al is bij mensen een levende achtling wel uitzonderlijk. Sinds we inzicht hebben in het mechanisme van de bevruchting weten we dat tweelingen ontstaan door de bevruchting van twee gelijktijdig gesprongen eicellen, of door een vroege splitsing van een bevruchte eicel. De kans op tweelingzwangerschap is ongeveer 1 op 85, eeneiige zwangerschappen zijn zeldzamer, ongeveer 1 op 250, maar er zijn niet te verwaarlozen regionale en leeftijdsverschillen.
In het Nederlands noemen we een dergelijk kinderpaar een tweeling. Maar hoe noem je dan elk van die kinderen? Wat is de benaming voor één lid van een tweeling? Een tweeling. Dat is verwarrend. In het Engels is een tweeling in de zin van twee kinderen altijd meervoud: twins, het enkelvoud twin slaat op elk van beide: she has a twin betekent niet dat ze een tweeling heeft, maar dat ze een tweelingbroer of -zus heeft. Voor de andere betekenis zegt men: she has twins. Idem voor het Frans: jumeau — jumeaux.
Ook wij kennen het meervoud ‘tweelingen’, en we gebruiken het in dezelfde zin, dus ‘tweelingen’ voor beide kinderen, voor het kinderpaar, en ‘tweeling’ voor elk afzonderlijk. Je kan dus zeggen de tweelingen Jan en Piet, en ook de tweeling Jan. Dat is in feite het meest logische, maar dat is niet wat we meestal doen: tweeling heeft in het Nederlands heel sterk de betekenis van een samen geboren kinderpaar gekregen, en we gebruiken het niet gemakkelijk voor een van hen, en zo is ‘tweelingen’ in onbruik geraakt. Men zegt wel: het zijn tweelingen, maar veel minder: hij of zij heeft een tweeling (tenzij we bedoelen dat ze een tweeling gebaard heeft), maar vaker: hij of zij heeft een tweelingbroer of -zus. Het blijft dus enigszins verwarrend, en dat komt omdat tweeling inhoudelijk naar een meervoud, in dit geval een tweevoud verwijst, maar naar de vorm enkelvoudig is. Het achtervoegsel -ling wordt gebruikt om een persoon aan te duiden, zoals in vondeling, kleurling, kloosterling, nakomeling, beroerling, feesteling, loteling, oproerling, schipbreukeling, slappeling, smekeling, (ver)banneling, verstoteling, vormeling, wijdeling. Die woorden gebruikt men voor mannelijke personen, maar ze kunnen ook voor beide geslachten gelden, zeker in het meervoud; in het enkelvoud wordt er een eind -e aan toegevoegd: kloosterlinge.
Het achtervoegsel -ling is een nevenvorm van het oorspronkelijke achtervoegsel -ing, dat inderdaad een substantief maakt van het stamwoord waaraan het gehecht wordt: acht>achting, deel>deling, laad>lading, leen>lening, vervoeg>vervoeging enzovoort. Misschien is ‘ding’ wel het meest pregnante -ing woord: het staat voor elk substantief.
Grammaticaal is het woord ‘tweeling’ feitelijk enkelvoudig — er is immers het meervoud ‘tweelingen — en slaat het dus op één van beide. Maar hoewel dat nog steeds kan, is het (helaas, m.i.) ongebruikelijk geworden. Tweelinc als enkelvoud voor een lid van een kinderpaar is de oorspronkelijke betekenis, tweelingh verschijnt eeuwen later in onze taal als benaming voor een dergelijk kinderpaar.
Er is ook een sterrenbeeld Tweelingen, en dat geeft de oude, oorspronkelijke betekenis weer, dus een samen geboren kinderpaar, en niet twee dergelijke paren. Dat zijn de sterren Castor en Pollux, naar figuren uit de Grieks-Romeinse mythologie. Zoals wel vaker in de mythologie is het verhaal verre van duidelijk, maar ze waren ofwel tweelingbroers, verwekt door Zeus, en dan zijn ze de Dioscuren, letterlijk zonen van Zeus, ofwel tweelinghalfbroers, opeenvolgend verwekt, al dan niet eeneiig, bij dezelfde moeder Leda, maar alleen Pollux door Zeus, Castor daarentegen door de mens Tyndareüs (en zo broers of halfbroers van Helena en Clytaemnestra). Het sterrenbeeld heeft de wetenschappelijke naam Gemini, naar het Latijn geminus, dat tweevoudig, tweeling- en tweeling betekent. Het Franse jumeau/x is daarvan afgeleid. Misschien is geminus wel enigszins verwant met de semitische stam tom?
In de Semitische talen is de benaming voor tweeling inderdaad iets als tom en dat werd spontaan ook een roep- of voornaam, zelfs een familienaam. Een alom bekende Thomas is de christelijke apostel met die naam, maar het Nieuwe Testament is bijzonder karig met informatie over hem, zoals trouwens over de meeste apostelen; zelfs daarover was er geen duidelijkheid of eensgezindheid. Hij wordt daar ook vermeld als Didymus, maar dat is gewoon het Griekse woord voor tweeling: didumos, wat letterlijk tweedubbel betekent, van disduo. Didymus is dus gewoon de Griekse vertaling van het Aramese Te’oma, in het Grieks Thomas. Hij wordt ook Judas genoemd, en waarschijnlijk was dat zijn echte naam; hij werd Thomas of Didymus genoemd om hem te onderscheiden van die andere, finaal infaam geworden Judas, die dan op zijn beurt ter onderscheiding van de andere Judas de toenaam Iskariot kreeg, naar zijn geboorteplaats Kerioth, waarschijnlijk.
Thomas werd en is nog altijd een veelgebruikte naam, maar de oorspronkelijke betekenis van tweeling is al lang volledig verloren gegaan. Een vrouwelijke vorm is Thomasina, en daarvan is de verkorte of vleivorm Tamsin afgeleid, en een vervorming van die ietwat vreemde en ongebruikelijke naam is Tasmin, wat beter van de tong rolt, en beide zijn vrouwelijke voornamen in het Engels, soms vervormd tot Tammy.
Tweelingen zijn van alle tijden. Ze blijven ons fascineren, niet zozeer omdat meervoudige geboorten nogal zeldzaam zijn, maar misschien veeleer omdat tweelingen, vooral heel gelijkende, de zogenaamde identieke tweelingen, doordat ze zo eender zijn, zo anders zijn dan afzonderlijk geboren individuen. Hoe individueel of uniek zijn eeneiige tweelingen, die identiek hetzelfde genetische materiaal hebben, en vaak grotendeels hetzelfde leven leiden, zeker in hun jeugd? Plato meende al dat wij levenslang op zoek zijn naar onze eigen wederhelft. Tweelingen leven samen met hun alter ego, in goede en in kwade dagen. Wie het niet zelf meemaakt, heeft allicht geen idee van wat dat betekent, maar het moet ongetwijfeld wel heel bijzonder zijn.
Categorie:etymologie
26-05-2025
de gruwel en de verantwoordelijkheid
Iedereen probeert voor zichzelf een of andere verklaring te vinden voor de gruwel in onze wereld, de dagelijkse gruwel in conflictgebieden en de steeds vaker toeslaande gruwel in onze beschaafde en vredelievende omgeving.
Een eerste bedenking daarbij is dat men bijna altijd ervan uitgaat dat de daders gehandeld hebben uit vrije wil en dus daarop moeten beoordeeld worden. Ze werden niet gedwongen om hun aanslagen te plegen, ze hadden het evengoed niet kunnen doen. Het zijn dus monsters, want welke mens doet nu zoiets?
Die vrije wil is echter een begrip dat sterk genuanceerd moet worden. Men laat uitschijnen dat elke mens op elk ogenblik volkomen vrij is om een bewuste beslissing te nemen met volledige kennis van zaken. Was dat maar zo… Elke mens is het resultaat van een geschiedenis. Die begint al bij de bevruchting, want wij erven het genetisch materiaal van onze ouders, zij het in een unieke combinatie. Vervolgens ondergaan wij de invloed van onze omgeving en reageren we daarop op onze eigen manier. Dat maakt ons tot unieke wezens die weliswaar beschikken over de mogelijkheid om rationeel na te denken over ons denken en doen, maar slechts in beperkte mate en op onze eigen manier. Die combinatie van redelijkheid en onredelijkheid die in elke mens aanwezig is als het resultaat van onze voorgeschiedenis is de oorzaak van ons gedrag.
Het is weinig waarschijnlijk dat iemand zonder enige aanleiding en zonder enige beïnvloeding van buitenaf plots een aanslag pleegt zoals in Brussel, Nice, Berlijn, Manchester, Londen… Dat kunnen we ons alleen maar voorstellen bij mensen die zwaar mentaal gestoord zijn. Van de moslimterroristen veronderstellen we echter dat zij volkomen uit vrije wil gehandeld hebben en we beschouwen hen niet als mentaal gestoord. Indien zij niet mentaal gestoord zijn, en dat is nog zeer de vraag, dan moeten we toch rekening houden met de beperkingen die er noodzakelijkerwijs aan de vrije wil moeten opgelegd worden. In hoever beschikt een jonge persoon die sinds de geboorte opgroeit in een omgeving van gewelddadig moslimfundamentalisme over een absoluut vrije wil?
Een tweede bedenking bij het zelfmoordterrorisme is dat we de mogelijkheid onder ogen moeten zien dat dit in bepaalde gevallen meer te maken heeft met het verschijnsel van de zelfdoding dan met terrorisme. Elk jaar sterven ongeveer 800.000 mensen door zelfdoding. Het is dus niet ondenkbaar dat een aantal onder hen dat doen op een manier die onschuldige slachtoffers maakt, of dat nu in het kader van terrorisme is of niet. Het is een vorm van zelfdoding die bekend is, niet het minst wegens de media-aandacht die eraan besteed wordt. Op die manier vormt het een beïnvloeding van personen die geneigd zijn tot zelfdoding. Wanneer een organisatie zoals het islamfundamentalisme deze vorm verheerlijkt, heeft dat onvermijdelijk gevolgen, dat is nu wel duidelijk. De verantwoordelijkheid van de leiders van dergelijke organisaties is dan ook verpletterend, om dat cliché toch maar eens te gebruiken.
Dat brengt ons tot de vraag over de verantwoordelijkheid van de daders. Alle mensen zijn fysiek verantwoordelijk voor hun daden. Iemand die een moord pleegt, maakt zich schuldig aan een misdaad en moet daarvoor bestraft worden, wat ook de oorzaak, de reden of de aanleiding was. Die persoonlijke verantwoordelijkheid wordt niet geringer door de invloed die een persoon heeft ondergaan van anderen, maar men kan bij de bestraffing wel rekening houden met wat men dan verzachtende omstandigheden noemt, bijvoorbeeld de immense druk die kan uitgaan van de omgeving of van de omstandigheden.
Deze bedenkingen zijn niet onbelangrijk wanneer wij proberen vormen van geweld te verhinderen zoals de terroristische aanslagen van de laatste jaren in het Westen of tegen niet-moslims. Het is duidelijk dat de beïnvloeding die uitgaat van de islamitische godsdienst en van de meest radicale en gewelddadige vormen daarvan onbetwistbaar verantwoordelijk is voor althans de frequentie, de vorm en de omvang van dat geweld, en voor de keuze van de slachtoffers. Het komt er dus op aan deze beïnvloeding zoveel mogelijk te vermijden. Als men daarin zou slagen, al was het maar gedeeltelijk, dan zouden er ongetwijfeld nog dergelijke aanslagen gebeuren, aangezien die ook gebeurden vóór het recente moslimterrorisme, en aangezien er altijd dergelijke zelfdodingen geweest zijn, maar het is meer dan waarschijnlijk dat met name de recente terroristische aanslagen niet zouden gebeurd zijn of niet op die gruwelijke manier en niet op die plaatsen.
Men moet dus niet zozeer zoeken naar personen die in staat zijn om dergelijke aanslagen te plegen, die zijn er helaas genoeg, maar naar personen die anderen ertoe brengen om dergelijke aanslagen te plegen. Zij zijn de ware oorzaak van de gruwel, ook al hebben ze zelf propere handen. Wij kennen hen, en al te lang laten wij hen begaan. Dat maakt ons medeverantwoordelijk voor de gruwel die we zo afkeuren.
Jean Paul Van Bendegem, Abecedarium. Van de A van Amerika tot de Z van Zalig, Antwerpen: Houtekiet, 2025, ISBN 978 90 5720 962 8, 178 blz., € 23,99 gebonden. Tekeningen: Serge Baeken.
De teksten, elk gehecht aan een letter van het alfabet, verschenen eerder in De Geus, het lokale tijdschrift van de humanistische vrijzinnigheid in Gent, in de opeenvolgende afleveringen van 2017 tot 2024. Het zijn dus gelegenheidsstukjes, en De Geus en zijn lezers mogen zich gelukkig prijzen dat ze telkens een column voorgeschoteld kregen van een prominente filosoof en een begenadigde auteur. Hijzelf spreekt van een ‘bescheiden werk’, en van ‘bedenksels’. Maar vergis je niet: de plichtsgetrouwe auteur heeft er zich niet met de Franse slag van af gemaakt, maar integendeel enthousiast de geboden gelegenheid aangegrepen om de lezers te vergasten op een waar festijn van zwierige zwans. Op zijn onnavolgbare manier heeft hij zich hier uitgelaten laten gaan op de vrolijke vleugels van zijn ietwat frivole fantasie, zonder evenwel zijn filosofische onderlegdheid ook maar enigszins onder de korenmaat te schuiven. Het pretentieloze genre van de column leent zich uitstekend tot speelse overpeinzingen en grappige invallen, en daarin is de auteur meer dan een behendige kleine meester. Als denker lardeert hij zijn kwistige kwinkslagen echter bijna kwansuis met diepere gedachten, aan de hand van soms arcane anekdoten en treffende trivia, met tintelende taalspelletjes en met ontwapenende zelfspot op de schrijver en het schrijven van de teksten.
Veel meer valt er over dit fraai uitgegeven en kunstig geïllustreerde boek niet te zeggen. Het is een schoolvoorbeeld van het utile dulci, het nuttige aan het aangename paren, een bij wijlen hilarisch freewheelen door de actualiteit, verleden en toekomst, een frisse duik in de diepe, en een plonzend pootjebaden in de ondiepere wateren van de wetenschap en de filosofie, een lichtvoetige letterdans op ernstiger muziek. Aldus is het een verrassende versnapering voor jezelf, en een uitgelezen geschenk voor een min of meer geliefd iemand die je wil verblijden met iets onvergelijkelijk originelers en zo oneindig veel beters dan de gebruikelijke commerciële portie gebraden lucht of dooie mus. Houtekiet heeft er goed aan gedaan de efemere pittige hersenspinsels van deze prestigieuze prestidigitateur in taal en denken smaakvol te bundelen voor het ruimere publiek dat ze moeiteloos verdienen.
Categorie:ex libris
17-05-2025
De Verlichting en haar belagers
Maarten Boudry, Het verraad aan de verlichting. Pleidooi voor een nieuwe vooruitgangsbeweging, Amsterdam: Uitgeverij Prometheus, 2025, ISBN 9789044654356, 348 blz., € 27,50 pb.
Maarten Boudry komt genoeg in de media en zijn uitgesproken ideeën en stevig geformuleerde en geargumenteerde opvattingen zijn voldoende bekend. Veel daarvan vinden we terug in zijn jongste boek, zodat ik me niet onledig hoef te houden met die hier uitvoerig te herhalen of te proberen ze samen te vatten. Ik beperk tot enkele gedachten die bij mij opkwamen tijdens het lezen.
Eerst een detail. Het dragende woord in het boek is ‘verlichting’ en de auteur schrijft dat zonder hoofdletter. Dat kan, maar op zich is dat althans mijns inziens onnauwkeurig. Zonder hoofdletter betekent het letterlijk ‘wat dient om te verlichten’, bijvoorbeeld straatverlichting, indirecte verlichting en zo meer. Er zijn ook andere, figuurlijke betekenissen. Als bedoeld wordt ‘het tijdperk der verlichting’ schrijf je naar mijn aanvoelen beter ‘de Verlichting’, zoals je ook het onderscheid maakt tussen de Kerk en een kerk. Maar ik begrijp dat de auteur ervoor kiest om dat in een heel boek over de Verlichting niet te doen, omdat er op een mogelijke uitzondering na het woord enkel in die specifieke zin gebruikt wordt, zodat verwarring of misverstanden uitgesloten zijn. Daarnaast zou een opeenhoping van overbodige hoofdletters de lay-out wellicht nodeloos belasten. Maar toch wil ik het hier even vermelden.
Maarten Boudry noemt zich terecht wetenschapsfilosoof, zijn CV en zijn bibliografie staan daarvoor genoegzaam garant. Dit boek is voorzeker gebaseerd op zijn al indrukwekkende wetenschappelijke palmares, maar het is veeleer de wetenschapsjournalist die hier aan het woord is, de politieke analist, de maatschappijkritische denker en activist. Dat blijkt niet alleen uit de onderwerpen en de vele voorbeelden en anekdoten die veelal uit de actualiteit komen, maar ook uit de gevatte, met modewoorden en vlotte uitdrukkingen gekruide taal en de geëngageerde journalistieke stijl. Dat maakt het boek boeiend en heel leesbaar.
Er zijn echter voortdurend verhelderende passages die veel dieper graven en onvermoede historische en filosofische achtergronden blootleggen van hedendaagse tendensen en fenomenen, en daarin is Boudry op zijn best. Hij is niet te beroerd om heilige huisjes neer te halen, of tegen de pilaar van een zelfingenomen styliet te plassen. Het is geen geheim dat hij geen grote bewondering heeft voor postmodern gedoe, en zijn afrekening met enkele coryfeeën daarvan is om van te genieten. Tenzij je graag postmodern bent, of doet, natuurlijk.
Een teer punt in onze hedendaagse samenleving is het slachtofferschap. Boudry heeft het uitdagend, of zelfs tergend voor wie zich als dusdanig kwalificeert, over de tirannie van het slachtofferschap. Je mag van iemand niet zeggen dat die dik is, of overgewicht heeft: dat is body shaming. Slachtoffers, ook of vooral vermeende slachtoffers genieten een geprivilegieerd statuut, of eisen dat op. Er mogen geen vragen gesteld worden over de oorzaak of de reden waarom men een slachtoffer is, of wie dan wel de schuldige daders zijn.
Hoewel de auteur het groene thema al uitgebreid behandelde in eerdere publicaties, komt het ook hier uitvoerig aan bod. Hij ergert zich blauw aan het groen-linkse doemdenken en aan hun impliciet verzet tegen elke vooruitgang, waardoor de oorspronkelijke progressieven stilaan conservatief en zelfs regressief geworden zijn, en ze welvaart veeleer als een bedreiging zijn gaan zien dan als een doel.
Het vooruitgangsoptimisme van Maarten Boudry is aanstekelijk, en zijn oproep en aanbevelingen voor een nieuwe progressieve beweging zijn overtuigend en terecht. Hij verwerpt fundamenteel het ‘klassieke’ linkse recept van het creëren van meer welvaart voor iedereen door een herverdeling van de bestaande rijkdom, het nul-somrecept, of ‘de sterkste schouders moeten de zwaarste lasten dragen’. Hij gelooft rotsvast in het verhogen van de algemene welvaart door de toename van de algemene rijkdom; dus niet de taart meer gelijk verdelen, maar een grotere taart. Niet consuminderen, maar het BNP verhogen. Niet besparen, maar investeren. De productie van energie niet terugschroeven, maar de veilige en propere productie ervan zoveel mogelijk bevorderen. Geen door de staat opgelegd altruïstisme, geen staat als barmhartige Samaritaan of Sint-Maarten-mantelzorg (pace, Maarten), ook geen procrustesbed.
De grond van de zaak is nog altijd de gelijkwaardigheid van alle mensen, die men helaas meestal verwart met een letterlijke gelijkheid, ook in welvaart. Mensen zijn niet gelijk, en gelukkig maar. Ze verschillen intrinsiek, met alle goede en kwalijke gevolgen voor hun mogelijkheden tot zelfrealisatie. De creatie van de welvaart is in hun handen, niet in die van een rigoureus herverdelende staat, die altijd naar tirannie zal neigen, en geen enkele garantie biedt inzake efficiëntie of effectiviteit. Enkel vrijheid in gelijkwaardigheid en door samenwerking kan algemene welvaart verzekeren. De rol van de staat moet daarom nauwkeurig vastgelegd en nauwgezet gecontroleerd worden, opdat die vrijheid om meer welvaart te creëren altijd gegarandeerd blijft. Waar men daaraan tornt, komt het fundamentele principe van de vooruitgang in het gedrang, dat immers gebaseerd is op het natuurlijke streven naar zelfbehoud en persoonlijk welzijn van ongelijke mensen, een streven dat onvervreemdbaar is en niet overdraagbaar naar een hogere instantie.
Die inzichten, die de Verlichting in West-Europa en Noord-Amerika tot de ideale basis van de samenleving heeft verheven al vanaf het midden van de 17de eeuw, worden steeds belaagd door vele vijanden, en gefrustreerd door veel intern verraad. Ook vandaag worden ze te allen kante bestreden en in vraag gesteld, zelfs openlijk verafschuwd. Daarom is een pleidooi voor een terugkeer naar die inzichten en die waarden zo belangrijk, zodat de voor- en nadelen van de verschillende opvattingen over algemene en individuele welvaart in alle duidelijkheid naar voren komen.
Het is echter maar de vraag of dat voldoende of zelfs maar van aard is om een zo noodzakelijke ommekeer op gang te brengen en in de praktijk te brengen. Dat ziet Maarten Boudry ook zelf wel in: ook in het verleden hebben dergelijke radicale voorstellen niet het succes gekend dat ze verdienen. De magistrale studie over de ontstaansgeschiedenis van de Verlichting van Jonathan I. Israel zegt het in de drie titels van zijn boeken: Radical Enlightenment —Enlightenment Contested — TheEnlightenmentThat Failed. Had men de ideeën van een Spinoza, een d’Holbach, een Diderot, een Condorcet ernstig genomen en ten uitvoer gebracht, dan stonden we nu al oneindig veel verder. Als onze democratische Verlichting overal ter wereld voet aan de grond zou krijgen, zouden we in een totaal andere wereld leven. Maar radicale progressieve ideeën lijken wel gedoemd om betwist te worden, en zo al niet te falen, dan toch slechts uiterst moeizaam ingang te vinden, denk maar aan Copernicus, Galilei en Darwin in andere contexten. Gelijk hebben is één zaak, gelijk krijgen een andere. Politiek is de kunst van het mogelijke, zegt men dan, van het haalbare compromis. Compromissen zijn intellectueel en materieel het praalgraf waarin idealen begraven worden. Opgelegde gelijkheid is de doodsteek voor elke individuele ambitie en uitmuntendheid. Noch de staat, noch de minderbedeelden hebben het recht om de natuurlijke ongelijkheid en ambitie van alle mensen te fnuiken, integendeel: ze graven daardoor hun eigen graf.
Maarten Boudry mikt hoog, wellicht in het besef dat de pijl zakt onder het vliegen. We moeten dankbaar zijn dat er nog jonge denkers zijn die door de ware progressieve geest bevlogen zijn en ons het ware einddoel voor ogen houden: de vrijheid en het welzijn van allen. Wie iets anders voorstaat, plaatst zich daardoor in een kwalijk daglicht en, zoals ongetwijfeld uiteindelijk zal blijken, aan de verkeerde kant van de geschiedenis.
De auteur geeft in een epiloog grif toe dat niet iedereen het eens zal zijn met alles wat hij hier aanbrengt en voorstelt. Zelfs wie het op omzeggens alles in de grond eens is, zal af en toe een ja, maar opperen. De niet aflatende gedrevenheid van de auteur kan zelfs voor een bewonderaar vermoeiend worden; wat moet dat dan doen met lauwe bondgenoten, om nog te zwijgen van fervente tegenstanders? Er zijn enkele zeldzame en onbelangrijke suslapjes. De praktische aanbevelingen in fine zijn allicht voor uitbreiding en herziening vatbaar. Toch moeten we voorbeeldig moedige stellingnames als dit boek van Maarten Boudry, een even onderlegd als vurig pleidooi voor de ware Verlichting, koesteren; ze zijn helaas maar al te zeldzaam, en toch zo broodnodig.
Verplichte lectuur dus voor elke zichzelf respecterende progressief, en een beetje tegen beter weten in heel warm aanbevolen aan alle anderen. Honni soit qui mal y pense.
Categorie:samenleving
16-05-2025
Corsica
Zetti & Bosch, Leven en dood van een Corsicaan. Dagboek van een week, of de verknipte geschiedenis van een eiland, van God en zijn goedgezinden, van buitenstaanders en andere mensen, Uitgeverij Klein, 2025, ISBN 97894644774429, € 36 pb.
Ondanks de al uitvoerige titel en ondertitels vond men het nodig om daaraan op de titelpagina nog toe te voegen: ‘Roman met foto’s, voetnoten en bijlagen. Gebaseerd op echte feiten en mogelijke waarheden’. Dat alles roept vele vragen op bij potentiële lezers, die na de lezing bij deze lezer grotendeels onbeantwoord bleven. Van een dagboek verwacht of veronderstel je dat het min of meer bij de feiten blijft, en ook van een geschiedenis. Maar een ‘verknipte’ geschiedenis? Verknipt heeft vele betekenissen, waarvan enkele niet meteen uitnodigend zijn bij een boek van 336 bladzijden, die hoe dan ook onmogelijk kunnen volstaan om de al te vermetele ambities van de titel waar te maken. Een roman is fictie, maar dan verwacht je niet meteen foto’s, voetnoten en bijlagen. Fictie kan best wel gebaseerd zijn op feiten, maar wat zijn echte feiten? Laten we toch maar blijven hopen dat onze wereld niet zomaar opgedeeld wordt in echte en niet echte, fake of alternatieve feiten. Om nog te zwijgen van ‘mogelijke waarheden’; waarheden zijn intrinsiek mogelijk en hopelijk meer dan dat, maar wat is dan hun antoniem, onmogelijke waarheid? De auteur/s zaaien van meet af aan twijfels en verwarring, ook over zichzelf, want het vermeende duo blijkt een pseudoniem te zijn voor één auteur en ‘vijf lees- en schrijfvrienden’, en nog twee ‘redacteurs’ die in de voetnoten zoals Nessie te pas en te onpas opduiken, Ada en Tikker, maar verder niet identificeerbaar zijn. Er zijn ettelijke meestal melige motto’s, een nogal ongeleid Ten geleide, vier ‘delen’ die zich elk in een tijds- en plaatselijk kader situeren, maar voortdurend van perspectief veranderen; een al te alternatief addendum, en meer bizarre bijlagen dan je lief is, onder meer een al dan niet fictieve stamboom, pseudoniemen incluis.
Er is een verhaal, en een verteller, die echter ook een van de hoofdpersonages is, een tweede vertelster, ook hoofdpersonage, en beiden zijn tevens auteur; en een bonte zwerm neven- en nichtenpersonages. Er zijn foto’s, veel foto’s, op één uitzondering na in z/w, heel fraai, maar niet altijd echt ter zake in het verhaal. En niet alleen foto’s: ook clichés, te veel clichés om goed te zijn.
Hebben we te maken met postmoderne schriftuur? Is het een autobiografie, een vaderbiografie als eerbewijs, een roman fleuve, een stream of consciousness? Een pastiche, een persiflage? Een navolging van Nabokovs Ada en zijn dooreengeschudde-steekkaarten-compositiemethode? Een bekentenis-, een bildungsroman? Een commerciële reisreportage? Een beeldloze graphicnovel? Een vermetel filmscenario? Is het een ‘noodzakelijk kunstwerk’? Een late puberale death wish? Wie zal het zeggen. Is het boeiend? Soms. Is het goed geschreven? Hier en daar. Het is vooral warrig, aan flarden gereten, of uit flarden lukraak aaneengenaaid (stevig, met wit garen en open rug, weliswaar). Is het geheel meer dan de delen? Is dat dan de diep onderliggende bedoeling: dat de lezer de frêle fragmenten mentaal accumuleert, en er dan onbewust uit de metaforen een meta-verhaal ontstaat, zo magistraal bedoeld door de gewiekste ‘auteur-regisseur’? Ik heb zo mijn twijfels. Er is veel te vaak sprake van dagboeknotities en andere ‘teksten’, er wordt te veel al dan niet fictief geciteerd en vertaald, er is te veel gratuite lapidaire dialoog. De focus verspringt schijn- of toch blijkbaar zonder veel aanwijsbare reden van tijd en plaats, namen worden vermeld alsof ze evident zijn, quod non, dragende personages en thema’s worden nauwelijks uitgediept, figuren en feiten komen op en gaan af als in een deurenkomedie; belangrijke gebeurtenissen worden amper aangeraakt, nietszeggende details uit het dagelijks leven en de herinnering van het hoofdpersonage daarentegen mate- en nodeloos uitvergroot. Genres worden vermengd dat het een lieve lust is, alsof het succes van een ratatouille bepaald wordt door het aantal soorten van ingrediënten, niet door hun specifieke karakter en de juiste dosering. Beschränkung? Nooit van gehoord.
Ik las en recenseerde eerder al het eerste boek van Uitgeverij Klein, het prachtige Ouroboros. Odyssee 2.0, van Paul Claes. Elke vergelijking van dit heterocliete Corsicaanse dagboek met dat doorwrochte klassieke én moderne literaire meesterwerk is uit den boze. Het is natuurlijk niet onmogelijk dat ik me compleet vergis, maar mijn krachtige innerlijke overtuiging is dat het hier gaat om een ongemeen onorthodox, maar vooral onvolkomen, onrijp, onecht onding van een argeloos ‘alternatieve’ amateur. En als dat niet zo is, dan is het een verdraaid sterk staaltje van een parodie daarop. De uitgeverij is Klein, maar in dezen danig uitdagend dapper.