Ik ben de kaars van het leven. In het begin was ik omringd met zachte doeken en iedereen keek naar mij, ik was nog zo gaaf en mijn wiek nog hagelwit. Maar ik verlangde zo sterk om aangestoken te worden, om als kaars te mogen leven, zodat ik als een warme gloed mensenharten zou kunnen verwarmen en mijn speelse licht als een wegwijzer zou zijn voor diegenen die in het leven hun weg zoeken. Ik herinner me nog de dag, ja zelfs het uur dat ik ontstoken werd; het is intussen al vele maanden geleden. Ik heb nooit veel gezegd, ik was in alle stilte aanwezig, steeds nabij en genoot ervan iedere keer als er iemand langs kwam en zich warmde aan mij of wat zat te mijmeren bij mijn vlammetje om dan plots te horen, vaak met een heel zachte stem: "Bedankt, lieve kaars, nu weet ik weer hoe ik verder moet gaan". 'k Heb als kaars ook wel wat windstoten doorstaan en dan was ik steeds blij dat lieve mensenhanden mijn vlammetje beschermden zodat ik niet te vroeg uit zou gaan. Maar vandaag ben ik helemaal opgebrand, 'k heb alles gegeven; warmte en alle licht die in mij waren, heb ik weggegeven. Nu ben ikzelf terug kilte en donkerte als je naar mij kijkt. Maar vraag eens aan de mensen die mij gekend hebben hoe het was toen ik nog brandde, want zij hebben dan voor jou een levensverhaal aan herinneringen van toen ik er voor hen was als bron van warmte en licht.
Uit: uitvaartliturgie
|