De Germanen vierden rond 25 december midwinter- of joelfeesten. Feesten van dankbaarheid voor wat geweest was en hoop voor wat nog komen moest. Ze duurden 13 dagen en 12 nachten (van 24 december tot 6 januari) en sloten direct aan op de grote slachttijd. Er werd niet gewerkt, maar wel enorm veel gegeten, gedronken en lawaai gemaakt. Het lawaai was bedoeld om de geesten die tegen het einde van het jaar tevoorschijn komen te verjagen.
Pas in 381 kwam het Christelijke element om de hoek kijken: men koos 25 december als geboortedag van Christus. Voor 381 werd alleen Zijn kruisiging, besnijdenis en wederopstanding herdacht en gevierd. Het heidense 'feest van het licht' versmolt vervolgens met het Christelijke 'feest van de vrede'. De kerk maakte op deze manier handig gebruik van de enorme populariteit van de joelfeesten om het Christendom verder te verspreiden.