Hoewel er zeven beginselen in de mens zijn, zijn er maar drie verschillende upadhi’s (bases), in elk waarvan zijn atma onafhankelijk van de rest kan werken. Deze drie upadhi’s kunnen door een adept worden gescheiden, zonder dat hij zichzelf doodt. Hij kan niet de zeven beginselen van elkaar scheiden zonder zijn gestel te vernietigen.’
De leerling zal nu beter kunnen inzien dat er tussen de drie upadhi’s van de raja yoga met de atma ervan, en onze drie upadhi’s, atma en de drie verdere indelingen in werkelijkheid maar heel weinig verschil is. Het doet er dus erg weinig toe, of men spreekt van de drie upadhi’s met hun drie aspecten en atma, de eeuwige en onsterfelijke synthese, of dat men ze de ‘zeven beginselen’ noemt.
Wie de leer over de zevenvoudige ketens van werelden in de Zonne-Kosmos niet uit de theosofische geschriften kennen, maar er over hebben gelezen maar deze niet goed hebben begrepen, volgt nu een korte samenvatting.
1.Alles is zevenvoudig, zowel in het metafysische als in het stoffelijke Heelal. Daarom worden aan ieder hemellichaam, iedere planeet, zichtbaar of onzichtbaar, zes begeleidende bollen toegekend. De evolutie van het leven vindt plaats op deze zeven bollen of lichamen, van de eerste tot de zevende, in zeven RONDEN of zeven cyclussen.
2. Deze bollen worden gevormd door middel van een proces dat de occultisten de ‘wedergeboorte van de planeetketens (of ringen)’ noemen. Wanneer de zevende en laatste Ronde van een van die ringen is begonnen, begint de hoogste of eerste bol ‘A’, gevolgd door alle andere tot de laatste toe, af te sterven. De ‘planetaire’ ontbinding (pralaya) is nabij, en haar uur heeft geslagen; iedere bol moet zijn leven en energie overdragen aan een andere planeet.
3. Onze aarde moet, als de zichtbare vertegenwoordigster van haar onzichtbare hogere medebollen, haar ‘heren’ of ‘beginselen’ evenals de andere bollen, zeven Ronden doormaken. Tijdens de eerste drie vormt en verdicht zij zich; tijdens de vierde wordt zij vaster en harder; tijdens de laatste drie keert zij geleidelijk terug tot haar oorspronkelijke etherische vorm: zij wordt om zo te zeggen vergeestelijkt.
4. Haar mensheid ontwikkelt zich pas volledig in de vierde (onze tegenwoordige) Ronde. Tot aan deze vierde levenscyclus wordt zij slechts bij gebrek aan een meer toepasselijke term als ‘mensheid’. Tijdens de eerste Ronde gaat hij door alle vormen en natuurrijken en in de twee volgende Ronden door alle menselijke gedaanten heen. Wanneer hij bij het begin van de vierde in de tegenwoordige reeks levenscyclussen en rassen op onze aarde aankomt, is de mens de eerste vorm die erop verschijnt, alleen voorafgegaan door het delfstoffen- en het plantenrijk – waarbij zelfs het laatstgenoemde zijn evolutie door middel van de mens moet voortzetten. (Meer daarover later)
Tijdens de drie komende Ronden zal de mensheid, evenals de bol waarop zij leeft, er steeds naar streven weer haar oorspronkelijke vorm aan te nemen, die van een menigte Dhyan-Chohans. De mens streeft ernaar een god te worden en dan – GOD, evenals elk ander atoom in het Heelal. Reeds bij de tweede Ronde begint de evolutie volgens een heel ander plan te verlopen. Alleen tijdens de eerste Ronde wordt de (hemelse) mens op bol A een menselijk wezen, en op bol B, C, enz. (opnieuw) een delfstof, een plant en een dier. Vanaf de tweede Ronde verloopt het proces heel anders.
Elke levenscyclus op bol D (onze aarde) bestaat uit zeven wortelrassen. Zij beginnen met het etherische en eindigen met het spirituele, volgens de dubbele lijn van lichamelijke en morele evolutie – van het begin van de aardronde tot het einde daarvan. (De ene is een ‘planeetronde’ van bol A tot bol G, de zevende; de andere is de ‘bol’- of aardronde.)
6.Het eerste wortelras, d.w.z. de eerste ‘mensen’ op aarde (afgezien van hun vorm), was het nageslacht van de ‘hemelse mensen’ de ‘maanvoorvaderen’ of de pitri’s worden genoemd, waarvan er zeven klassen of hiërarchieën zijn. (Hierover later meer)
Het is ‘Esoteric Buddhism’ is een voortreffelijk boek maar het bevat enkele onjuiste denkbeelden.
De tijd is nu gekomen om enkele zaken in verband hiermee toe te lichten.
De eerste verwarringen en misvattingen ontstonden uit de – voor westerlingen tamelijk onbegrijpelijke – leer over de periodieke ‘verduisteringen’ en de opeenvolgende ‘Ronden’ van de bollen langs hun cirkelvormige ketens.
Een daarvan heeft betrekking op de ‘vijfde’- en zelfs de ‘zesde’-ronders. Gautama Boeddha, was een zesde-ronder, Plato en enkele andere grote filosofen en denkers, ‘vijfde-ronders’. Hoe kon dit? Een van de Meesters leerde en bevestigde, dat er zelfs nu op aarde zulke ‘vijfde-ronders’ zijn hoewel de mensheid nog ‘in de vierde Ronde’ was want mensen van de vijfde Ronde komen al een paar duizend jaar aan.
Het is duidelijk dat de theosofen de betekenis van de uitdrukking ‘vijfde- en zesde-ronders’ volstrekt niet hebben begrepen. De betekenis is echter eenvoudig deze: iedere ‘Ronde’ brengt een nieuwe ontwikkeling en zelfs een volkomen verandering teweeg in de verstandelijke, psychische, geestelijke en lichamelijke gesteldheid van de mens. Hieruit volgt dat personen die, zoals Confucius en Plato, psychisch, verstandelijk en geestelijk tot de hogere evolutiegebieden behoorden, in onze vierde Ronde even ver waren als de gemiddelde mens zal zijn in de vijfde Ronde, waarvan de mensheid is bestemd om op deze evolutieladder veel hoger te staan dan onze tegenwoordige mensheid. Op dezelfde manier was Gautama Boeddha – de geïncarneerde wijsheid – nog hoger en groter dan de genoemde mensen, die vijfde-ronders heten, en worden Boeddha en Sankaracharya allegorisch zesde-ronders genoemd.
Er waren verschillende oorzaken voor dergelijke fouten. Ze waren het gevolg van de pijnlijke noodzaak voor de leraren om antwoorden te geven, die als ‘ontwijkend’ werden beschouwd; terwijl ze aan de andere kant maar gedeeltelijk konden worden beantwoord.(de mensheid was er nog niet aan toe).
Bovendien gaven de Europese lekenchela’s zich soms over aan ongegronde speculaties. Zoals het ‘mysterie van de achtste sfeer’ in verband met de maan en de onjuiste bewering dat twee van de hogere bollen van de aardketen, twee van onze welbekende planeten waren: ‘afgezien van de Aarde . . . zijn er slechts twee andere werelden van onze keten zichtbaar . . . Mars en Mercurius. Dit was een grote fout.
Het is duidelijk dat de sterrenkunde in werkelijkheid nog niets weet van de planeten, noch van de oude, noch van de in de moderne tijd ontdekte planeten.
Men kan geen begeleidende planeten van A tot Z zien, d.w.z. geen hogere bollen van een van de planeetketens in ons zonnestelsel dan degene die net als onze aarde op de vierde plaats staan.
Mars en Mercurius, Venus en Jupiter zijn, evenals alle andere tot dusver ontdekte (of nog te ontdekken) planeten, op zichzelf de vertegenwoordigers op ons gebied van dergelijke ketens in ons heelal.
Er zijn er talloze andere manvantarische ketens van bollen, zowel in als buiten ons zonnestelsel, die door intelligente wezens worden bewoond’. Maar noch Mars noch Mercurius behoort tot onze keten. Ze vormen, evenals de andere planeten, zevenvoudige eenheden in de grote menigte van ‘ketens’ van ons stelsel, en ze zijn alle even zichtbaar als hun hogere bollen onzichtbaar zijn.
‘Het werd toen niet raadzaam gevonden, want het zou hebben geleid tot een reeks verdere vragen, die in verband met hun esoterische karakter nooit konden worden Vanaf het begin is verklaard en herhaaldelijk bevestigd: dat geen enkele theosoof, zelfs niet als aangenomen chela, kon verwachten dat de geheime leringen hem grondig en volledig zouden worden verklaard, voordat hij zich onherroepelijk en plechtig aan de Broederschap had verbonden en tenminste één inwijding had ontvangen, omdat aan het publiek geen cijfers en getallen kunnen worden gegeven, want cijfers en getallen zijn de sleutel tot het esoterische stelsel.
Uit brieven van Meester Kuthumi lezen we;
Het is volkomen juist, dat Mars nu in een toestand van verduistering verkeert, en dat Mercurius daar juist begint uit te komen. U kunt daaraan toevoegen dat Venus in haar laatste Ronde is. . . . Als noch Mercurius noch Venus satellieten hebben, zijn de redenen daarvoor . . . (zie de eerder gegeven voetnoot, waar die redenen worden gegeven), en ook omdat Mars twee satellieten heeft, waarop hij geen recht heeft. . . . Phobos, de veronderstelde BINNEN-satelliet, is helemaal geen satelliet. Zoals langgeleden is opgemerkt door Laplace en nu door Faye, heeft Phobos een te korte omlooptijd, en dus ‘moet er zich in de grondgedachte van de theorie een fout bevinden’, zoals Faye terecht opmerkt. . . . Verder zijn beide (Mars en Mercurius) zevenvoudige ketens, en zijn even onafhankelijk van de siderische heren en superieuren van de Aarde.
Uit een andere tekst lezen we :
Zoals vanaf het begin werd geleerd, is onze bol op het laagste punt van de neergaande boog, waar de stof die we waarnemen, zich in haar grofste vorm vertoont. . . . Het is dan ook logisch dat de bollen die onze aarde overschaduwen, op andere en hogere gebieden moeten liggen. Kortom, als bollen HANGEN ZE SAMEN met onze aarde, maar zij hebben niet DEZELFDE SUBSTANTIE als onze aarde en behoren daarom tot een geheel andere bewustzijnstoestand. Onze planeet is (evenals alle andere die we zien) aangepast aan de bijzondere toestand van haar mensheid, die toestand die ons in staat stelt met het blote oog de hemellichamen te zien die in essentie één zijn met ons aardse gebied en onze aardse substantie, evenals de bewoners van Jupiter, Mars en andere planeten onze kleine wereld kunnen waarnemen: omdat onze bewustzijnsgebieden, die hoewel in graad verschillend, toch naar soort gelijk zijn, zich in dezelfde laag van gedifferentieerde stof bevinden. . . .
Indien hij ook maar het vage silhouet van een van die ‘planeten’ op de hogere gebieden zou willen waarnemen, moet hij eerst zelfs de ijle wolken van de astrale stof afschudden, die tussen hem en het volgende gebied hangen. . . .’
Zo wordt het duidelijk waarom wij, zelfs met behulp van de beste aardse telescopen, niet kunnen waarnemen wat buiten onze wereld van de stof ligt.
Verder zegt de tekst :
Leid het leven dat noodzakelijk is voor het verkrijgen van die kennis en vermogens, en wijsheid zal vanzelf tot u komen. Steeds wanneer u in staat bent om uw bewustzijn af te stemmen op een van de zeven snaren van het ‘universele bewustzijn’; die snaren die zijn gespannen op het klankbord van de Kosmos en die trillen van eeuwigheid tot eeuwigheid; wanneer u ‘de muziek van de sferen’ grondig hebt bestudeerd, pas dan zult u geheel vrij zijn om uw kennis te delen met hen met wie dit veilig is. Maar wees intussen voorzichtig. Geef niet de grote waarheden, die het erfdeel zijn van de toekomstige rassen, aan onze tegenwoordige generatie. Probeer niet het geheim van het zijn en het niet-zijn te onthullen aan hen die niet in staat zijn de verborgen betekenis te begrijpen van het ZEVENSNARIGE instrument van Apollo – de lier van de stralende god: in elk van haar zeven snaren wonen de geest, de ziel en het astrale lichaam van de Kosmos.
Het is te betreuren dat maar weinigen van ons deze wijze raad hebben opgevolgd.
In de oudheid werd deze gewoonlijk pas bij de inwijding onthuld, tegelijk met de heiligste getallen van de cyclussen. Daarom werden maar enkele leringen in hoofdlijnen bekendgemaakt, terwijl steeds bijzonderheden achterwege werden gelaten; alle pogingen om meer inlichtingen erover te krijgen, werden vanaf het begin stelselmatig ontweken.
Van de vier vidya’s, namelijk ‘yajna-vidya’ (het uitvoeren van religieuze riten om bepaalde gevolgen teweeg te brengen); ‘maha-vidya’, de grote (magische) (tantrika) - guhya-vidya’, de wetenschap van de mantra’s en hun juiste ritme of manier van zingen, van mystieke bezweringen, enz. – kan alleen de laatste, ‘atma-vidya’ of de ware geestelijke en goddelijke wijsheid, een absoluut en definitief licht werpen op de leringen van de eerstgenoemde drie. Zonder de hulp van atma-vidya blijven de andere drie niet meer dan oppervlakkige wetenschappen.
Ze zijn als de ziel, de ledematen en het verstand van een slapend mens: in staat tot werktuiglijke bewegingen, tot verwarde dromen en zelfs tot slaapwandelen, en tot het teweegbrengen van zichtbare gevolgen, maar gestimuleerd door instinctmatige en niet door verstandelijke oorzaken, en allerminst door volkomen bewuste geestelijke impulsen.
Uit de eerstgenoemde drie wetenschappen kan veel worden bekend gemaakt en verklaard. Maar tenzij atma-vidya de sleutel tot hun leringen verschaft, zullen ze altijd blijven als de stukken van een verscheurd leerboek, als de schaduwen van grote waarheden, die door de meest geestelijk ingestelden vaag worden onderscheiden, maar die uit elk verband worden gerukt.
Het is inderdaad niet simpel de metafysica aan het westerse verstand uit te leggen’. Het is hetzelfde als dat men zou proberen de aspiraties en de aandoeningen, de liefde en de haat, de meest geheime en heiligste werkingen van de ziel en het verstand van de levende mens, te verklaren door een anatomische beschrijving van de borstkas en de hersenen van zijn dode lichaam.
|