Inhoud blog
  • Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    Kronieken van Leest
    bij Mechelen
    17-02-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

     

    1796 – Leest en alle andere kleine gemeenten met minder dan 5.000 inwoners werden

                samengevoegd en maakten deel uit van de Administration municipal du canton

                de Willebroek.

                In het voorjaar 1796 moet de Municipale Raad van Willebroek samengesteld

                geweest zijn. De vertegenwoordigers van Leest waren  Angelus Van der Hulst

                als agent municipale en M. Coeckelbergh als adjoint.

                Commissaris van de Minicipale Raad was Scheppers, voorzitter was Spiette,

                Chirurgien, gewezen seigneur de Puurs.

                De agents municipeaux en de adjoints moesten in principe wettelijk verkozen

                zijn. Dit was niet gebeurd.

                Deze agenten werden aangeduid en van hen mag men aannemen dat ze door de

                overheid Fransgezind geacht werden. Ze mogen bij hen gerekend worden die

                vroeger het gedachtengoed van de Vonckisten verdedigden en zich keerden

                tegen de oude macht van kerk en adel. Hun aanstelling was engagerend maar er

                stond hen nog een zeer ondankbare taak te wachten.

                De agent en zijn adjoint waren onbezoldigde boodschappers. De vaak repressieve

                en  gehate wetten van de Fransen moest de Agent overbrengen naar de

                plaatselijke verantwoordelijken.

                Het volk werd ervan op de hoogte gebracht door de champetter die ze voorlas en

                aanplakte. De wetten op gebied van belastingen, confiscaties, kerksluitingen,

                verplichte legerdienst etc. gingen ze zelf meer en meer verfoeien.

                Buiten de grote morele druk werden ze door hun medeburgers in de gemeente

                veracht, bedreigd met brandstichting en zelfs met de dood.

                Ze werden het vlug beu en zegden hun moeilijke job op.

                (Ward De Kempeneer  in Boerenkrijgnr van ’t Ridderke, nr.2-1998)

                Ergens kan men Angelus Van der Hulst de eerste burgemeester van Leest

                noemen en dit tot 1800.           

       

    1796 – “Dit jaer verbod van processie te doen vanwege de Republiek”.

                (opgetekend 16 mei, 2e Sinksendag)

                In 1796 begon men in ons land de godsdienstwetten effectief toe te passen.

                De treiterijen naar de gelovigen en naar de kerkdienaars waren reeds legio maar

                in de loop der volgende maanden werd de Franse “vrijheid” een echte vervolging.

                De misvieringen op zondag konden niet bijgewoond worden omdat door de

                nieuwe kalender de meeste zondagen nu ook werkdagen geworden waren.

                Op 4 maart werden verder alle processies verboden en alle uiterlijk vertoon zoals

                bedevaarten of de berechting van zieken en stervenden.

                In april ging men nog een stap verder en alle uiterlijke tekenen van godsdienst

                was uit den boze.

                Het luiden der klokken mocht enkel nog op Franse burgerlijke feesten.

                De pastoor moest er uit zien als een gelijke “citoyen” en werd verplicht gewone

                burgerkleding te dragen.

                De armenzorg mocht niet langer een kerkelijke zorg zijn maar moest bij de

                gemeenteambtenaren komen.

                Het onderwijs moest vanaf nu door de gemeente ingericht worden.

                In juni verschenen de wetten op de Burgerlijke Stand. De pastoors moesten hun

                boeken met doopsels, huwelijken en overlijdens inleveren en de agent

                municipale of zijn adjoint werden nu de verantwoordelijke ambtenaren voor deze

                registraties. In september werden de kloostergoederen in beslag genomen voor

                openbare verkoop.

                (W.De Kempeneer, ’t Ridderke nr.23 van 1998) 

     

    1796 – In 1796 verzekerden de tienden van Leest aan de abdij van Kortenberg een

                gemiddelde opbrengst van 3.080 gulden. (DB-1959)

     

    1796 – 3 juni : “Lijkmis van Maria Anna Morijn. Zij is het eerste lijk, ’t welck in stilte

                begraven is. O grouwelijke Republiek.” (Notitie pastoor De Heuck)

                (Nvdr : in stilte begraven, zonder priester, zonder kruis. Alleen de koster

                vergezelde de lijkbaar tot aan het graf. Velen zouden volgen).

     

    1796 – 3 augustus : “Den greffier van het canton Willebroeck aen den borger Van der

                Hulst, agent municipal van  Leest.

                Borger, Gij sult soo haest doenellijk Ue. begeven bij den heer Pastoor van uwe

                gemeynte ende gy sult hem in den naam van de weth aensoeken, dat hy aen Ue.

                aflevere  alle de registers, de welcke bij hem berusten, rackende de doopen,

                houwelyken  ende sterfdaegen. 

                Gy sult de selve ten Ue. Huyse bewegen, en my daer seffens kennisse van geven,

                opdat ick aen de Heere eenen behoorlyken inventaris can afleveren.

                Indien gy weygering ontmoet, moet gy my daer van onderrighten, opdat ick door

                hooger hand deze weth doen wercken.

                Heyl ende... (getekend) De Amandel, secr.greff. Leest, 17 Thermidor,4e jaer.”

     

                Dezelfde dag, 3 augustus 1796, werd dit stuk aan pastoor De Heuck besteld :

                “Op ende met het origineel van desen hier voorstaenden brief, heeft den

                eersaemen Angelus Van der Hulst, als agent der parochie van Leest, sig begeven

                den 3n dagh der maent Augusti 1796 ter pastorye van het voorse Leest, en van

                den Pastoor afgeheyst alle de doops-, houwelycks- ende doodsregisters der

                parochie van Leest.

                Ende diensvolgens bekenne de onderschrevene uyt handen van den voornoemde

                Heere Pastoor van Leest geligt te hebben deze vier volgende doopsregisters,

                waarvan den eersten bestaende uyt 24 half bladers in twee gevouwen in dier

                voegen genaeyt in perchement, begonst van den jaere 1599 onder desen titel met

                desen acte “Registrum baptizatorum in parochia Leestensi ab anno 1599

                September 1599 : die 21 hujus baptizatus est infans...” en eindigt met desen acte:

                1654. 6 Decembris baptizatus est...

                Besluyt : 657 doopsels. (Ook andere acten “opgelicht tegen synen wettigen danck

                en  verbintenis”).

                (DB, nr.2-1957)

     

                Het gold hier de toepassing van een wet van 20 september 1792.

                Een wet die ook stelde dat de municipaliteiten voortaan zelf de akten van

                geboorten, huwelijken, overlijdens moesten opmaken en bewaren.

                Vooraleer de kerkregisters werden weggehaald schreef pastoor De Heuck alles

                over wat hij maar kon. Alle doopsels, huwelijken en overlijdens vanaf het jaar

                1599 copieerde hij eigenhandig. Anderhalve maand heeft hij daaraan geschreven.

                (de oorspronkelijke kerkregisters berusten thans in het Staatsarchief te

                Antwerpen, de afschriften van pastoor De Heuck worden bewaard op de pastorij

                te Leest.)

     

    1797 – Joannes Franciscus Van Varenbergh volgde zijn vader Judocus op als koster

                te Leest.

                Hij was “custos et ludimagister” schreef de pastoor in het overlijdensregister.

                Koster en evenals zijn vader ook schoolmeester.

                Joannes Franciscus bleef jongezel.

                Nadat pastoor De Heuck door de Franse overheersers uit zijn pastorij was

                gezet en moest onderduiken, was het koster Jan Frans Van Vaerenbergh

                die de borelingskes ging dopen en de doden naar hun laatste rustplaats bracht.

                Dit gebeurde zonder enige plechtigheid. De bijkomende ceremonieën van de

                doop werden achteraf in het Hof Ter Moortele door de pastoor zelf aangevuld.

                Deze situatie duurde tot 1801.

                Toen Jan Frans Van Varenbergh oud en versleten was, hij telde toen 70 lentes,

                schreef hij op 19 oktober 1836, op aandringen van pastoor Hermans, een brief

                aan de aartsbisschop van Mechelen, om zijn ontslag aan te vragen :

                ...”Niet meer bekwaam zijnde door doofheyt en hoogen ouderdom om nog

                langs de plaats van coster, die ik nu reeds meer dan een halve eeuw bediend

                heb, met eer te konnen vervullen, geeve mijne demissie aen zijne

                Hoogweerdigheyd den Aertsbisschop van Mechelen, hoopende dat men

                zoodanige arrangementen ten mijnen opzigte zal nemen, dat ik weynig van mijne

                gewoonelijke inkomsten verlieze, terwijl ik arm zijnde de zelve noodig heb om

                te kunnen subsisteren. Blijve met alle agting, enz...”

                Hij schreef ook een gelijkaardige brief naar de burgemeester van Leest om zijn

                ontslag te krijgen als onderwijzer. Dit ontslag werd hem graag toegestaan.

                Er werd hem ook voldoening gegeven op materieel gebied : hij mocht blijven

                beschikken over een gedeelte van het kostershuis (waar ook het nieuwe

                kostersgezin Moortgat zijn intrek nam) en zijn jaarlijks inkomen (100 frank)

                werd hem uitbetaald.

                Joannes Franciscus Van Varenbergh overleed te Leest op 2 november 1843. 

                (De kosters van Leest, De Band-november 1985)

     

    1797 – In 1797 werd van de priesters een eed afgeeist van “haat tegen het koningdom”

                en tegen de regeringloosheid, van verkleefdheid en trouw aan de Republiek en

                aan de grondwet van het jaar III.”

                Tevens werd verklaard dat geen eredienst meer mocht uitgeoefend worden dan

                door geestelijken die beëdigd waren.

     

                Kardinaal de Franckenberg weigerde vlakaf de eed af te leggen en op de

                dwingende uitnodiging van commissaris A. Auger antwoordde hij kalm en

                vastberaden : “De catholieke, apostolieke ende roomsche religie die ik uyt geheel

                myn hert belyde, en van welke ik eenen der eerste herders ben, genoodzaekt

                zijnde het voorbeeld aen andere te geven, verbiedt my positievelyk eenen eed van

                haet te doen hetzy dat dezen haet zig rapporteert aen den persoon van eenen

                koning, hetzydat hy den staet van het koningschap zelf aangaet.”

     

    17-02-2012 om 07:09 geschreven door Marcel Van Hoof

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 2/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

    1791 – 1792 : Peter Lauwens, een opmerkelijke getuigenis te Leest

     

                Uit de website van de familie Lauwens/Lauwers www.laurentii.be :

                Van Peter Lauwens is een merkwaardige getuigenis achtergebleven.

                De relatief rustig verlopen 18de eeuw, op uitzondering van de oorlog (1744-1748),

                werd bij het naderen van de eeuwwisselling door de bevolking eerder nerveus

                beleefd. Het begon reeds te gloeien rond 1789, met de Brabantse Omwenteling,

                waarbij in Mechelen in de Bruul werd geplunderd.

                Allerlei politieke strekkingen werden geboren zoals de vrijmetselaars, de

                Staatsen, de Vonckisten, de Keizerlijken, die allemaal hun eigen herbergen

                hadden.

                In 1792 was er een grote  vechtpartij in de Katelijnestraat, waarbij onder meer

                gebruik gemaakt werd van pistolen en degens. Hierbij was nota bene de concierge

                van het stadhuis betrokken en er viel een dode.Hetzelfde jaar vielen er gewonden

                bij een messengevecht in de ROOSELAER te Leest.

                In hetzelfde dorp bekende een jaar vroeger een man op een volkse manier in het

                openbaar dat hij de dochter van een schepene zwanger had gemaakt.

                De vader en dochter maakten van de aanwezigheid van tal van getuigen gebruik

                om de bekentenis te laten acteren bij een notaris. Hierbij de notarisakte :

     

                “Op heden den 7 february 1791 compareerde voor mij Notaris ondergeschreven

                geadmitteerd in Syne  Majesteyts Groote Raede tot Mechelen residerende present

                de ondergenaemde getuygen Petrus Lauwers oud omtrent de twee en veertigh

                jaren ende Franciscus Verschueren oudt omtrent de ses en twintigh jaeren beyde

                inwoonders van Leest de welcke verclaeren ten versoecke van Maria Catharina

                Van Asch oock inwoondersse van Leest, nochtans sonder inductie ofte juriactie

                van gemaeckt dan alleenelijck in faveur van justitia.

                Eedt biedende der aensoght sytede waerachtigh te wesen dat Jacobus Somers

                oock inwoonder van Leest op sondagh voor Kersmisse van den gepasseerden

                jaere 1791 voor den hooghmisse van het voorseyde Leest welcke gebeurt ten

                thien uren ten huyse van den eersten deponent aen den vader der requirant met

                naeme Matheas Van Asch geswoornen van het meergesegt Leest heeft gesegt

                in woorden : “Uw trien is vol”, daer mede willende denuteren de requrante,

                ik hebbe se oock geket daer mede willende seggen dat hij haer oock vleselyck

                bekent hadden verclaerende de deponenten den inhoude van hunne declaratie

                in de waerheyt te bestieren ende geven voor redenen van wetenschap de gene uyt

                hunne declaratie pretenderende ende het gene voord gehoort alene gedaen ende

                gepasseert binnen Mechelen present D’Heer Jan Franciscus Claes coopman ende

                Philippus Van Assche, als getuigen ten eenen versoght.”

     

                Jaak Somers belandde in ieder geval in de gevangenis van Mechelen, waar er

                melding wordt gemaakt van zijn vrijlating in 1795.

                Zijn moeder had naar het stadsbestuur een smeekbrief gestuurd met deze

                bedoeling. Niettemin moest moest hij binnen de 14 dagen ten behoeve

                van de armen 200 veertelen koren naar het stadsmagazijn brengen.

                We vermoeden dat hij de Leestse Jaak Somers is die op 23 oktober 1797

                te Walem huwde met Marie Katrien Voet.

     

    1792 – Franse Overheersing 1792-1815

     

                Tijdens een geweldige en bloedige revolutie werd in Frankrijk de koning

                vermoord en de Republiek uitgeroepen.

                De derde stand had zich van het landsbestuur meester gemaakt.

                Frankrijk verklaarde de oorlog aan Oostenrijk en viel met zijn leger ons land

                binnen.

                Gedurende meer dan een half jaar werd op onze zuidergrenzen gestreden, tot de

                Franse generaal Dumouriez er eindelijk in gelukte de Oostenrijkers bij Jemappes

                te verslaan.

                Op het einde van het jaar 1792 maakten de stad en de Vrijheid van Mechelen

                van nabij kennis met de Franse soldaten van de nieuwe Republiek.

                Van 16 november 1792 tot 24 maart 1793 was Mechelen in de macht van de

                Fransen.

     

                Voor de Fransen waren de Vonckisten een soort vijfde colonne die hen niet als

                veroveraars maar als “bevrijders van de Oostenrijkers” begroetten.

                (De aanhangers van Vonck streefden een regime na dat eerder de macht van het

                volk wilde herkennen. Ze voerden in hun schild “Pro Aris et Focis” –Voor Outer

                en Heerd- waardoor ze klaarblijkelijk de kerk en de bevoorrechte gezagsdragers

                respecteerden. Anderzijds namen ze al te graag de leuze van de Fransen in de

                mond “Liberté, Egalité et Fraternité”! De aanhangers van Van der Noot

                daarentegen wensten duidelijk een herstel van de vroegere macht in handen van

                kerkelijke gezagdragers, adel en notabelen.)

                Er werden nieuwe gemeenteraden samengesteld volgens democratische principes:

                L’Assemblée provisoire du première année de la République Belge.

                Dit gebeurde op 28 november te Mechelen maar ook wat later in de omliggende

                gemeenten. (...)

                In Leest werd deze plechtigheid nog meer luister bijgezet door de aanwezigheid

                van een eredetachement van het leger. Dit vernemen we uit volgend bericht :

                Il est ordonné au citoyen Guilleman, Maréchal de Logis du 20ieme régiment

                de cavallerie de se rendre à Leest avec un détachement ou il assistera a

                l’ élection des réprésentants.

                De nu zogenoemde representanten van het volk werden door den eed bevestigd in

                hun functie. Men kan deze personen die enkel de wil hadden verder te besturen

                zonder de Oostenrijkers moeilijk verdenken van collaboratie.

                Op dat ogenblik was er ook geen directe aanleiding om ze van Jacobijnse

                principes te verdenken. Geen twee maand later volgden de terechtstelling in Parijs

                van Lodewijk XVI en van vele andere edelen, bij ons werden vooral tegen kerken

                en erediensten baldadigheden gepleegd.

                De ogenschijnlijke goedwilligheid van de Fransen hield geen stand.

                De revolutionairen in Parijs gingen zich zodanig te buiten aan de bloedige

                repressie dat hierop internationale weerstand kwam. Met de hulp van de

                omringende landen die zich “de geallieerden” noemden, werden de Fransen uit

                onze gebieden verdreven en de Oostenrijkse keizer regeerde hier terug van maart

                1793 tot juli 1794. (Ward De Kempeneer in ’t Ridderke nr.2, 1998)

     

    1794 – In de naam van vrijheid, gelijkheid en broederlijkheid begon in 1794 voorgoed

                de bezetting en de leegroverij van de Franse Republiek.

                Na de slag van Fleurus verscheen het Franse leger op 12 juli 1794 rond 14 uur

                voor de brug van Leest en viel het de Oostenrijkse bewakingstroepen aan.

                Ongeveer 2 uur lang werd er geschoten uiteindelijk verloren de Fransen

                in deze schermutseling vier man.

                Eén hunner sneuvelde vlak voor de pastorij, het betrof een  Hollander, Piet

                genaamd, in dienst van de Fransen.

                Tot welke religie hij behoorde kon niet achterhaald worden, men begroef hem

                op het kerkhof van Leest.

                De Franse troepen verbleven tot 15 juli te Leest en in de omliggende dorpen.

                Dan bezetten  zij gewapenderhand Mechelen, zonder echter het bloed van burgers

                te  vergieten en tevreden dat ze de Oostenrijkers op de vlucht hadden gedreven.

                Maar steeds zwaarder zou de druk van de Franse bezetter wegen op ons land en

                ons volk.

                Pas was de stad Mechelen door de Fransen ingenomen of “representant” Laurent

                legde een geweldige schatting op aan de stad en het district van Mechelen :

                1.500.000 Franse livres of ruim 816.666 gulden Brabants courant (de toenmalige

                munt in onze gewesten).

                De helft van deze reusachtige som, die dan nog spottend “contributie aea het

                Franse volk” werd genoemd, moest door de geestelijkheid worden betaald, de

                andere helft door de gilden en de rijke burgers.

                Het goud en het zilver van de kerken en de gilden werd onmiddellijk opgeeist

                om die contributie te voldoen.

                Op 17 juli 1794 kreeg Leest een brief van J. Pansius, uit naam “der Wethouders

                der Stadt en Provincie Mechelen” :

                “Wij inthimeren aen Ued. Geswoorne van den dorpe van Leest, geconvoceerd

                door hunnen respectieven mijer ten eynde de selve geswoorne in voldoening van

                het meer gemelde gearretteerde, in handen van mijne voornoemde heeren

                Wethouderen, morgen voor den acht uren voornoen, ten stadhuysen te bewegen

                allen het goud ende silverwerck alsmede allen het numeraire aen hetselve dorpe

                ende gemeynte competerende, waervan in het vervolg de nadere repartitie

                volgens equiteyt sal geschieden, hun prevenierende dat in cas van retard ofte

                wijgering, aen sig selven sullen hebben toe te wijten de onhijlen die uyt dit retard

                oft wijgering zullen volgen.

                Actum Mechelen, den 17 julii 1794”.

     

                Pastoor, kerkmeesters en bestuur van de plaatselijke gilde van de handboog

                werden op 18 juli te Leest opgeroepen.

                “...waerop ick als pastor, op den 19 Julii 1794, ten stadhuysen ben gecompareert,

                alwaer door eenen der schepen, door d’heere Decocq en den mijer Vleminckx

                geordonneert is, nog voor den avont allen het silverwerck der kercke over te

                brengen”.

                De volgende dag leverde de pastoor de zilveren kostbaarheden van de Leestse

                kerk in : een monstrans, een ciborie, een kelk en twee kronen. Ze werden te

                Mechelen in de waag gewogen : alles samen 12 pond zilver.

                Gelukkig kon pastoor De Heuck dit oude en geliefde bezit van zijn kerk afkopen

                tegen 500 gulden, een som die door mejuff. Maria Anna Fierens uit Leest werd

                voorgeschoten.

                “Wij ondergeschrevene Mattheus Van Asch als geswoornenen des dorpe van

                Leest, ende Petrus Selleslagh als kerckmeester van de voorgeschrevene parochie

                van Leest, attesteeren ende declareeren mits dese, op den 19 Julii 1794, uyt

                handen van den Hre. S. De Heuck, pastor te Leest, ontfangen te hebben eene

                silvere remonstrantie...enz... om door hun te transporteren ten stadhuyse der stede

                ende provincie van Mechelen tot voldoening aen de ordonnantie,...”

     

                De contributie legde aan kardinaal de Franckenberg, de aartsbisschop van

                Mechelen, eerst een som van 80.000 gulden Brabants op, later werd deze som nog

                verhoogd tot 112.000 gulden.

                Het kapittel, het seminarie, de kerken en kapellen, de kloosters, de pastoors en

                onderpastoors, ieder moest het hunne bijdragen. In feite werd de geestelijkheid

                voor bijna 4.000 gulden meer dan de helft belast in de opgeeiste schatting.

                Om hun aartsbisschop te helpen deden de gelovigen spontaal al wat ze konden.

                Te Leest ging de pastoor op 7 augustus met de bedelstaf rond en bracht 747

                gulden 18 stuivers en 2 oorden bij elkaar in zijn parochie. Pastoor De Heuck

                tekende daarover het volgende aan :

                “Op den sevensten Augusti 1794, door den Pastor van Leest binnen sijne parochie

                geligt, op het versoeck van het Capittel Metropolitaen tot secours in de

                voldoening der quote van tagentachtig duysent guldens over de contributie,

                door de fransche natie op 17e Julii laatstleden geëyscht tot laste van Syne

                Eminentie den Aertsbisschop van Mechelen, op intrest tegens vijf guldens courant

                per cento, (dog en is op ’t inbrengen maer vier en thien toegestaen) geld van geld

                ontfangen door den voornoemden Pastor ende uytgedaen vooreerst” :

                waarna hij een lijst opgaf van alle personen die bijdroegen.

                Ieder had het zijne bijgedragen : de ene 200 of 100 gulden, een andere slechts

                enkele guldens of één maar, naar gelang zijn draagkracht.

                Van intrest op deze zogezegde lening wilden velen niet weten : wie leent aan de

                kerk, leent aan God.  

                Voor het eerst kon op kerstmisdag 1794 te Leest de gedurige aanbidding niet met

                plechtigheid worden gevierd : de Franse troepen waren op doortocht.

                Het was een stille kerstmis met een eenvoudige dienst in de kerk. De mensen

                bleven verder rustig bij de haard.

     

    1794 – “In 1794 heerste er een wrede hongersnood. Onder de hoofdoorzaken van de

                schaarsheid mag ongetwijfeld het “maximum”, aan hetwelk de granen

                mochten verkocht worden, geteld worden.

                Men wilde ook de onbeduidende aanvoer op de markten toeschrijven aan de vrees

                der landlieden, van hunne paarden en karren door de Fransen te zien aangeslagen

                worden. Doch langs een anderen kant moet de kwaadwilligheid ook haar deel in

                het rijzen der prijzen gehad hebben.”

                (Delafaille, p.184 – MK,p.265)

     

                De winter 1794-1795 was streng. Vele mensen leden honger omdat door de

                schaarste aan voedingsmiddelen een welig tierende zwarte markt ontstaan was. 17-02-2012 om 00:00 geschreven door Marcel Van Hoof

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

    1773 – 28 december : Benoeming van de  in Brussel geboren Simon De Heuck tot

                pastoor van Leest in  vervanging van de overleden J.F. Van Heymbeke en  op

                voorstel van de abdis  van Kortenberg.

                Weinige parochies bezitten een zo uitgebreid en met zorg samengesteld archief

                als Leest. Dat is in eerste instantie te danken aan pastoor De Heuck.

                Hij was geen kroniekschrijver maar bezat de feeling om zijn parochieregisters

                van interessante en juist gedoseerde aantekeningen te voorzien.

                Bovendien was hij begiftigd met een buitengewone energie en ijver.

                Onmiddellijk na zijn aanstelling organiseerde hij, per wijk, een “nieuwe

                heerdoptelling”.

                Datzelfde jaar, 1773, legde hij een nieuw overlijdensregister aan.

                Zijn grootste verdienste, op dat vlak, lag echter in het kopiëren van alle bestaande

                parochieregisters, toen die bij toepassing van de wet van 20/9/1972 in de loop van

                de maand augustus 1796 werden opgevorderd. Voortaan immers moest de

                burgerlijke overheid zelf de bevolkingsregisters bijhouden.

                De pastoor kopieerde vier doopregisters (aanvang 1599), drie huwelijksregisters

                (aanvang 1592) en drie overlijdensregisters (aanvang 1593).

                Anderhalve maand besteedde hij aan dit monnikenwerk.

                De oorspronkelijke kerkregisters berusten thans in het Staatsarchief te Antwerpen,

                de afschriften van pastoor De Heuck worden nog bewaard op de pastorij te Leest.

                Omdat hij weigerde de eed af te leggen aan de Franse republiek, werd hij, samen

                met zijn collega’s van Hombeek en Willebroek veroordeeld tot verbanning.

                Pastoor De Heuck dook onder en vond een schuilplaats in het Hof Ten Moortele

                in de Molenstraat.

                Drie jaar lang duurde deze toestand : de doden werden door de koster begraven en

                de  doopsels gebeurden in ’t geniep.

                Op 16 november 1800 kon hij, volgens zijn eigen notities, opnieuw in de pastorij

                en  zijn pastorale werkzaamheden hervatten.

                Maar ook nadien werd hij herhaaldelijk op het matje geroepen bij de Napoleon

                gezinde aartsbisschop de Roquelaure, omdat hij het spel van de Fransen weigerde

                mee te spelen.

                Pastoor De Heuck stierf op 28 mei 1812 op de leeftijd van 76 jaar 4 maanden en 29
                dagen.

                In 1948 werd te Mechelen door het Davidsfonds een stoet georganiseerd in het

                kader van 150 jaar Boerenkrijg.  In twee taferelen brachten Leestse verenigingen,

                onder leiding van Alfons Hellemans, hoe pastoor De Heuck uit zijn pastorij werd

                verdreven, een geslaagde evocatie van een stukje dorpsgeschiedenis.

                Kort na de fusie der gemeenten veranderden veel straten van naam, zo werd de

                Mechelbaan van dan af Pastoor De Heuckstraat. 

     

    1773 – Wat er allemaal te koop was in 1773.

                Een losse greep uit enkele aanbiedingen die in 1773 gepubliceerd werden in het

                “Wekelyksch Bericht, Aenkondigingsblad voor de stad en de provincie van

                Mechelen”, uitgegeven door drukker Joannes F. Van der Elst.

                “Schoone feyne canten voor manschetten ende coiffuren, oock diensigh voor alle

                priestersgewaet ende kerckelycke ornamenten.”

                “Te koop meubilaire effecten (goederen) , alsmede een buffet, staende horologie

                loopende 10 daegen, kaemerbehangsel,enz.”

                “Een wel geconditioneerde Brusselsche porcelijne kachel te koop : bruyn met wit

                gemailleert.”

                “Te koop seer schoone thulpen met de namen volgens de cataloge, bij Joannes

                Lutter, hovenier in de Meulestraat.” (GVA-15/5/1990)

     

    1782 – Het bovenste gedeelte van de kerktoren werd verbouwd in baksteen en witgekalkt.

     

    1783 – Bouw van het “Brughuis” aan de Zenne.

                Het huis werd gezet op de plaats waar in 1723 de woning stond van Martinus

                Willox. Die “huysstede” stond toen op 23 roeden (“Figuratief Caertboek” Jan

                Van Acoleyen – Kaartblad 3 Nr.1).
                Martinus Willox was een eerste maal gehuwd met Petronilla Bulens.

                Uit dit huwelijk werd op 17/11/1695 een kind geboren dat onmiddellijk

                overleed. Petronilla Bulens stierf de dag daarop. Martinus Willox huwde

                nadien op 21/2/1696 te Leest met Adriana Moortgat met wie hij 6 kinderen had :

                Catharina Christophora (°18/4/1697), Guilielmus (°12/8/1700), een doodgeboren

                dochter (°18/3/1704), Anthonius (°23/10/1705), Joanna (°13/2/1710) en Anna

                (23/2/1714).

                Op 18 juli 1860 kocht Joannes Franciscus Van Moer (geboren 1835) echtgenoot

                van Anna Francisca Peeters het Brughuis van zijn broer, Philippus Josephus

                Van Moer (geboren 1828 – onderpastoor te Mechelen).

                Op 21 oktober 1908 schonk Joannes Franciscus Van Moer het Brughuis

                aan zijn dochter Antonia Van Moer (geboren in 1863), echtgenote van

                Joannes Huysegoms.

                Op 3 januari 1911 kocht Josephus Albertus Apers het Brughuis van voornoemde

                Antonia Van Moer. Hij werd in 1919 de eerste zaakvoerder van de Boerenbond

                te Leest.

                Op 16 mei 1940 moest het gezin van Josephus Apers-Maria Victoria Neefs op

                bevel van het Belgisch leger het Brughuis verlaten. 

     

                Op 17 mei 1940 heeft het Belgisch leger de brug over de Zenne laten springen.

                Door de afwezigheid van de bewoners viel het Brughuis ten prooi aan plundering

                en liep het ook heel wat schade op door het springen van de brug.

                Een dossier wegens oorlogschade werd dan ook ingediend bij het Commissariaat

                Generaal voor ’s Lands Wederopbouw.

                Na de oorlog 40-45 lag de te herstellen brug op de Zennedijk.

                Hierin werd door o.a. Cesar Albert Apers (1918-1983) en beenhouwer Louis

                Croes (1910-1976) “Brugkermis” gehouden.

                Over de brug werd een dekzeil gespannen en tussen de beide voetpaden werd een

                planché  als dansvloer gelegd. Binnen deze “tent” werd dan een orgel geplaatst.

                Op 27 en 28 juli 1952 werd nogmaals een “Brugkermis” ingericht met o.a. een

                spiegeltent en tevens jazz bij Josephus Apers in de zaal van het Brughuis.

                In februari 1953 deelde het Brughuis in de klappen veroorzaakt door de grote

                overstromingen. De Zenne trad buiten haar oevers en het water liep langs voor

                het Brughuis binnen en langs de achterzijde naar buiten in de beemden.

                Soldaten bouwden toen een tijdelijke dam met zandzakjes (vaderlanderkens).

                Na het overlijden van Josephus Albertus Apers op 10 februari 1956 kwam het

                Brughuis in handen van zijn toen nog ongehuwde kinderen : Frans Lodewijk

                (1912-1985), Francisca Anna Maria (1913-1956)  en Jozef Frans Emiel Apers

                (1923-2002).

                Na het overlijden van hun zuster hetzelfde jaar bleven de beide broers de herberg

                met zaal uitbaten. Tijdens de kermis organiseerden zij zelfs het kermisbal in de

                zaal van het Brughuis. Zo hebben wij weet van o.a. het kermisbal op 21 mei

                1961 (Sinksenkermis).

                In 1961 verhuisde Jozef Frans Emiel naar Battel zodat Frans Lodewijk van dan

                af de enige uitbater bleef tot de sluiting in 1984.

                In 1982 werd een deel van de parking onteigend voor de verbreding van de

                Zennedijk. 

                Op 18 november 1985 werd het Brughuis door Frans Lodewijk en Jozef Frans

                Emiel openbaar verkocht.

                Eddy Apers op zijn website : http://users.telenet.be/eddy.apers/ (23/11/2006)

               

                Het Brughuis was tegelijkertijd herberg, winkel van bloem, veevoeders,

                meststoffen, steenkolen...

                Naast het huis was er  zelfs een klein dok, een inham van de Zenne, langswaar de

                boten de kolen aanbrachten. De deur van dit kolenhok is thans dichtgemetseld.

                Er was ook een feestzaal aan het huis, die fungeerde jarenlang als trefplaats voor

                de Boeren- en de Boerinnengilde, en de B.J.B. tot er te Leest een parochiehuis

                kwam. Het was eveneens in dit Brughuis dat in 1898 de fanfare “Arbeid Adelt”

                het licht zag.

                “...In de herberg met grote ronde tafel, gaven vouwdeuren toegang tot een

                zaaltje met bovenmuurbanken, de vensters met uitzicht op het voorhof en de

                rivier. Een wat smaller maar even lang als de dansvloer, op een meter boven

                kelders was een verhoog met balustrade, door aan de twee zijden langs vijf

                trapkens te bereiken.

                Als de vouwdeuren werden opengesteld, overzag men de hele ruimte van achter

                de tapkast van herberg en feestzaal, met beide een toegang voor koer en keuken.

                Een indeling van toen, folkloris maar met gebruiksvoorwaarde.

                Werd er gefeest, ’t was open en vrij, niet in de mouwen, de sfeer aanstekelijk,

                stijgend gloeiend...”

                (J.A.Huysmans – “Breugeliaans aan de Zennekant”, DB- Augustus 1979)
     

                Het “toponiem” brug vonden we terug :

                1347 -48 :”...item van de Brugghe te Leest te makene...” (SR)

                1366 -67 :”...item janne bogaert ende sine ghesellen van den palen ute te doene

                die int water stoeden voir de brugghe te Leest ende te Heffene...” (SR)

                1377 – “...prope pontem de Leest...” (LGM)

                1380 – “...in Leest prope pontem inte Warandiam et terram dictum Traghel...”

                (GM).

     

    1784 – Op 21 februari 1784 stierf Jan-Baptist Verbrugghen, echtgenoot van Anna

                Catharina Van den Brande, in den ouderdom van 40 jaar, 4 maanden en 13 dagen

                “ultimus sepultus in templo” (de laatste die in de kerk begraven werd).

                Er was immers een edict van Keizer  Jozef II (de “Keizer-Koster”) verschenen,

                waarbij streng verboden werd voortaan nog te begraven in kerken of kapellen, in

                bidplaatsen of andere overdekte gebouwen.

     

    1786 – Bij de jaarlijkse visitatie van de parochiekerk in 1786 werd geopperd dat de

                biechtstoelen helemaal uit de toon vielen, vergeleken bij de vernieuwde altaren en

                de prachtige preekstoel.

                Zo kregen Joannes en Francois Verreys een bestelling van twee biechtstoelen,

                samen met een houten “boisering of muurbekleding sluitende aen elcke seyde de

                cleyne authaeren alsooc de boisering aen wederseyde het portael soo noghtans

                dat er aen een seyde maer en behoort te sijn eenen toogh met sitting van de

                fabriquemeesters.”

                Deze werken voor een totaal van 730 gulden, kwamen klaar tegen 18 december

                1787. (WLS,blz.24)

     

    1788 – De grootste klok in de kerk (uit 1649) barstte op 19 september 1788 bij de

                lijkdienst van Joannes Bulens.

                Ze werd hergoten op kosten van de abdij van Kortenberg bij Andreas Van der

                Gheyn te Leuven, ditmaal zonder discussie met Kortenberg. Het was de

                zogenaamde “Tiendenklok” : Andreas, die gewijd zou worden op 19 januari 

                1790.

     

    1789 – In de nacht van 13 december 1789 moesten de Oostenrijkse soldaten uit de stad

                Mechelen vluchten.. Ze werden uit het land verdreven. Een nieuwe staatsvorm

                werd  door de Patriotten uitgeroepen : “de Republiek van de Verenigde

                Belgische Staten.” (Ward De Kempeneer ’t Ridderke nr.2-1998)

     

    1790 – De kleine klok “St-Nikolaes” uit 1608, hing gebarsten in de toren toen ze op 19

                januari 1790 door Jacobus Joannes Van de Voerde, Carolus Jozef Peeters en

                Carel Van Asch in ’t geheim werd in stukken geslagen, omdat de pastoor

                weigerde de klok te laten hergieten op kosten van de kerkfabriek. (WLS,blz.28)

     

    1790 – In december 1790 namen de Oostenrijkers opnieuw de macht.

                Niet voor lang want in november 1792 overschreed generaal Dumouriez met een

                leger Sansculotten onze grenzen en versloeg de Oostenrijkers te Jemappes op

                6 november. (zie verder)

    17-02-2012 om 00:00 geschreven door Marcel Van Hoof

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    16-02-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

    1751 – 23 januari : Franchoise Huys, Jacob Fierens wonen te Leest, Philip Huys zoon van

                Guilliam x Elisabeth Valkaerts ¼ in huis te Puurs Sauvegard 1 Cornelis Van

                Oostenrijck 2 Sherenstraete 3 Niklaes en Peter Apers 4 Cornelis Van Berckelaer,

                geerft door N°I van ouders Guilliam X Cornelia Staes.

                (Notaris Jan De Cock, Willebroek)

     

    1752 – 12 maart : Testament Jacob Van den Brande woont te Leest x Catharina De

                Haen, beiden gezond.

                (Notaris Jan De Cock, Willebroek)

     

    1753 – Dat jaar brak er nogmaals brand uit in de kerk. De oorzaak is ons onbekend.

                Achteraf gaf men 8 gulden en 10 stuivers uit aan een “drinkgelacht voor de

                wakers in de kerk nadat den brandt in de kercke geblust was”.

                De schade scheen niet aanzienlijk geweest te zijn, vermits er op dat tijdstip geen

                hoge onkosten in de rekeningen voorkomen.

     

    1755 – “Publiek schandaal te Leest 1755”

                Dat de gildebroeders van de boogschuttersgilde “Sinte-Sebastiaen” bijtijds

                hun pintjes verzetten, zal wel niemand verwonderen, vooral als men weet

                hoeveel “staminees” ons dorp toen telde.

                Dat dit soms opschudding verwekte in de “vrome gemeente” bewijst het

                REQUEST OVER DE ABUSEN IN DE PROCESSIE uit 1755, dat we

                Terugvonden tussen de oude Leestse archieven : Heilig Sakramentsdag 1755:

                Traditiegetrouw  gaat die dag de processie uit te Leest, met de gewone

                plechtigheid en eerbied. Nauwelijks uit de kerk gekomen, gebeurde iets

                ongewoons... Maar lezen we liever het origineel relaas van de gebeurtenissen

                in de officiele aanklacht die door een verbolgen pastoor Vanheymbeke na de

                feiten naar het bisdom wordt gestuurd :

                ...” Requestre(nvdr: officiele eis of aanklacht) over de abusen in de processie,

                verthoont ende deponeert met alle behoirlyck respect ende eerbiedinghe J.F.

                Vanheymbeke paster in Leest hoedat op den feestdagh van ’t Hoogweerdighe van

                den jaere 1755 de processie ter eere van het selfde in de kercke van Leest met

                behoirelyke eerbiedigheyt, godtvrugtigheyt ende met goet order begonst synde

                ende uytgaende tot op de plaetse voor het kerckhof door sekeren PHILIPPUS

                FIERENS  geswoornen der parochie van Leest ende vaendrager der gilde van

                Leest te saemen met eenighe gildebroeders syne aanhangers is geturbeert

                (turberen: storen) ende de devotie verstroyt,  mits :

                1. – desen cum suis (nvdr : met de zijnen, met zijn aanhangers) tegen alle

                eerbidigheyt schuldigh aen ’t Alderheyligste is gegaen uyt het order enden den 

                wegh der processie, ende sich van den coninck der gilde ende andere

                gildebroeders den wegh der processie voorderende, gesepareert ende

                gestelt heeft aen den slineke hande van de processie

                2. – staende de draegers van de kerckevaenen niet veer van dien voorscreven

                turbateur (nvdr: stoorder) waerschynelyck door syn commande, buyten het

                order ende wegh der processie.

                3. – dat sommighe van syne aenhangers de gildebroeders in goet order gaende

                in de processie hebben met den arm uyt dat order getrocken

                4. – de vaendraeghers van de kerckevaenen wederom voorgaende de processie

                ende den verthoonder met het  venerabel (nvdr : venerabel : het H. Sakrament

                dat in de remonstrans rondgedragen wordt) den wegh der processie  voorderende

                ende nauwelyckx deze turbateurs gepasseert synde is de trommel geslaghen,

                ende door order van dien principalen oock geluyt de twee andere mindere

                klocken, dewelcke niet en luyden met de groote klock tensy voor de overledene,

                ende dat tot verstroying van het volck mijnende dat het luyde voor iemant die

                overleden was.

                5. – Desen met syn aanhanghers sonder het alerheyligste te vergeselschappen,

                hebben op de plaetse blyven staen lachen ende gabberen de herberghe uyt en in

                loopende tot dat den verthoonder comende weder aen de kerck met het venerabel,

                neder geklient synde syn vaen op syn schouders gehouden sonder met het selve

                eenighe eerbiedigheyt aen ’t Hoogweerde voor hun passerende te bethoonen.

                6. – Terwijlen den verthoonder vervolghde den wegh der processie om de kercke

                soo is dien turbateur ende stoorder der godtvrugtigheyt in de kercke gegaen eer

                den verthoonder met het venerabel in de kerck ginck daer nochtans den coninck

                der gilde met de twee dekens en andere gildebroeders volgens oude gewoonte

                bleven knielen aen den inganck der kercke  gelyck hy volgens de gewoonte oock

                soude moeten doen hebben strijken syn vaen voor ’t Hooghweerdighe en alsoo

                niet voor maer achter het Hooghweerdigh in de kercke te comen...

                (Kerkarchief Leest : 34 f°75 en 76 – R.A.A.)

                Tot hier de aanklacht van de pastoor tegen Philippus Fierens aan het adres van het

                bisdom.

     

                Op 20 november van datzelfde jaar volgde het antwoord van het bisdom, de tekst

                was in het latijn opgesteld : de “zondaar” Philippus Fierens zal publiekelijk aan

                de pastoor vergiffenis moeten vragen voor het bedreven schandaal. Dan zal de

                zaak geklasseerd worden. Onderaan dit document schreef de pastoor : “de copie

                deser is door mij geinsinueert aen Philippus Ferens. Desen...april 1756.”

                (Georges Herregods – DB – november 1981) 

     

    1758 – 16 juli : Leest kreeg haar “Biegulde”. (Gijs-Thijs,reg 89,f° 83)

     

    1762 – “ In den eerse betaelt aan Zairinus Buelens de somme van 8 guldens in

                voldoeninghe van eenen waegen met drije peerden bespannen gelevert ’t hebben

                om van deze stadt naer Brussel te transporteren op den 11ste ende 12e november

                1762 de bagagie van Oostenrijksche militaire volckeren van oorloghe ende ditten

                advenante van vier guldens daeghs conforme de publique verpachtinghe daer van

                gedaen, hebbende alsdan gedient twee daeghen uytweysens sijne quittantie

                daer van sijnde dus hier de voorschreve somme van 8-0-0.

                Item betaelt aen den selven sesse guldens voor eenen wagen met twee peerden

                bespannen ten dienste van desen dorpe gelevert ’t hebben op den 19en ende

                20sten november 1762 om naer Brussel de bagagien te vervoeren van eene

                commande der artillerie tot drije guldens daeghs conforme de publique

                verpachtinghe hebbende alsdan gedient twee dagen dus hier bij sijne quittantie

                6-0-0.

                Item betaelt aan Jacobus Buelens de somme van 6 guldens voor eenen wagen met

                vier peerden bespannen gelevert te hebben op den 21en ende 22en december 1762

                om van deze stads naer de gene van Lier te transporteren de...

                Als protecteurs deser stads ende desselfs district bij preallabel ordre ende kenisse

                van mijne heeren wethouderen dien aengaende aen den selven Meijer in Polliceij

                Caemere gegeven. Dus bij bepartitie ende quittantie de somme van...”

                (Generaele Waegenvrachten – onvolledig document van 1762)

     

    1765 – 2 mei : Marie-Louise Augustine de Robiano ontvangt van Jan Judocus De Trieu

                en diens echtgenote Maria Magdalena Dorothea De Fraye 4.000 gulden tegen een

                jaarlijkse rente van 160 gulden of  4% bij preciese betaling verlaagd tot 140 g. Of

                3 g. 10 st. Bepand op een hoeve met huizing, schuur, stalling en andere edificiën,

                boomgaard, mestput met het aanliggend land onder Leest ; nog op 12 bunder 45

                roeden land onder Leest en Heffen en op 1 dagwand land “het Beplant Plaatsken”.

                Ze geeft procuratie aan Frans Walravens.

                (Zegels van Andreas Jozef Otté, Rombout Van den Male) (MS)

     

    1772 – Tijdens de regering van Keizerin Maria Theresia (onder de Oostenrijkse

                Habsburgers) werd in 1772 een ordonnantie uitgevaardigd waarbij de verplichting

                werd opgelegd meer intensief aan de landbouw te werken en in het bijzonder de

                braakliggende gronden en heiden te ontginnen.

                Dit kwam onze landbouwbevolking zeer ten goede, niet in het minst in de

                omgeving  van Mechelen. Ook Leest zou er wel mee varen. In die tijd immers is

                men in onze streken begonnen met de uitgebreide teelt van de aardappelen.

                De aardappel, thans onmisbaar volksvoedsel, was toen weliswaar in Europa al een

                hele tijd bekend, (in 1580 werden voor het eerst twee struikjes aardappelen in de

                tuin van Pitsemburg te Mechelen geplant) doch verscheen slechts omstreeks 1740

                in grote hoeveelheid op de markten van Vlaanderen.

                Dit gebeurde nog voor de Franse agronoom Antoine Augustin Parmentier

                 (1737-1813) de kultuur van de aardappelplant in Frankrijk zo populair maakte.

                Het nieuwe, gezonde en goedkope volksvoedsel kon op de dan ontgonnen

                gronden overvloedig worden gekweekt. Een nieuwe bron van welvaart was

                ontdekt. (Hendrik Diddens in Gazet van Mechelen – Leest in de spiegel van het

                verleden)

     

    1773 – Heerdoptelling : de gemeente Leest telde 173 huisgezinnen, met 706

                communicanten (d.i. personen boven de leeftijd van 12 jaar, die dus hun eerste

                communie hadden gedaan) en 271 niet-communicanten of kinderen beneden de

                12 jaar.

                In het totaal waren er dus 977 inwoners te Leest. (Hendrik Diddens – Leest in de

                spiegel van het verleden)

    16-02-2012 om 15:07 geschreven door Marcel Van Hoof

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 1/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

     

    1736 – 25 januari : Antoon De Maeyer woont Puurs gewezen voogt der wezen van

                Antoon Peeters x Barbara De Maeyer, Jan Peeters woont te Leest kocht van de

                erfgenaam land te Willebroek.

                (Notaris Jan De Cock, Willebroek)

               

    1737 – In 1737 was de pastorij zodanig aan het vervallen dat pastoor Van Heymbeke een

                oproep deed tot de abdij van Kortenberg om de pastorij te laten restaureren.

                Vermits dit klooster de inkomsten van de parochie opstreek, moest het ook

                instaan voor het onderhoud van pastoor, kerk en pastorij. Het klooster hield zich

                echter van de dove. Zo kwam het tot een proces  tussen de pastoor van Leest en de

                abdis van Kortenberg over de kwestie wie de herstelling aan de pastorij diende te

                betalen.

                Dit proces begon aldus :

                “Het pastoreel huys is in zoo slechten staet dat de daeken drijgen in te vallen, de

                gevel drijgen te beswijken ende den kelder des winters vol waeter staet, ende de

                vensters en solders veroudert ende verrot. Daerenboven is het voorseyde huys soo

                cleyn ende vernepen dat den heere Pastor genootsaect is te slaepen onder het

                dack, uytgestelt aen coude, windt ende hitte ende andere ongemacken,...”

                De herstelling werd geschat op 1.600 gulden. De zaak kwam voor de Grote Raad

                van  Mechelen en na lang aanslepen kwam de beslissing op 4 april 1742 : de

                reparaties kwamen op kosten van de abdis van Kortenberg. De pastorij werd

                grondig hersteld en hoger opgetrokken.

     

    1739 – De tweede klok (van 1649) barstte in 1739 en werd hergoten door Lambertus

                Franquin uit Mechelen, op kosten van de parochie. Ze werd gewijd op 11

                december 1739 en kreeg de naam Maria.

                Roger W. Borguelmans, meier van het distrikt Mechelen, was peter en Amelia

                Reyntjens, echtgenote van Philipus Fierens was meter.

     

    1740 – Leest telde dat jaar 759 inwoners. (DB, nr.11-1958)

     

    1741 – In de nacht van 15 op 16 februari 1741 werd er ingebroken in de sacristij.

                De dieven verdwenen met een aanzienlijke buit : een kostbare vergulde zilveren

                ciborie, een zilveren kelk, een zilveren pixis om de communie aan de zieken

                te dragen, een paar zilveren chrismapotjes en al het lijnwaad dat voorhanden was.

                Enkele dagen later kwam de reaktie van het bisdom onder vorm van een brief,

                voor te lezen in de kerk : “Wij komen te verstaan dat abominabele booswichten

                in de sacristije der kercke van Leest ingebroken hebbende aldaer gestolen hebben

                niet alleenelijck alle lijnwaet, maar ook de HH.Vaeten, hebbende met hun

                onsuyvere handen daer uitgestort de HH.Oliën, jae oock   (O schroomelijk

                schelmstuk) het heylich der heyligen...”

                Het bisdom stelde dan verder voor op de eerstvolgende zondag, 18 februari, te

                Leest een publieke biddag te houden met “uitstelling van het sakrament en met

                processie om te vercrijgen dat de goddelijke barmhertigheyt de vreese en

                benautheyt aenjaege aen sulck booswichetelijck gespuys...” Wie de biddag

                meemaakt krijgt veertig dagen aflaat. (WLS, blz.15)

     

    1741 – September : 75 sterfgevallen van de rode loop. (Sermoenen van pastoor Joris)

     

    1746 – 14 april : Peter Apers zoon van Cornelis woont te Leest sterk voor Elisabeth

                Corens zijn moeder afwezig en voor Adriaan zijn uitlandige broer, huurt van huis

                te Ruisbroek 2 Guilliam De Maeyer 2 de Hoogstraat 3 de kapel van St. Catharina

                en Gerard Verhelst 4 het goed van het gasthuis van Antwerpen.

                (Notaris Jan De Cock, Willebroek)

     

    1747 – In de periodiek “De Band” publiceerde Georges Herregods in het nummer van

                december 1981 het proces van Joanna “Jaske” De Ridder uit Willebroek die tegen

                de lamp was gelopen na verschillende geestesbezweringen.

                Zijn bronnen : Kerkarchief  Leest nr.29 – 31 (Rijksarchief Antwerpen),

                Parochie-Archief Leest nr 41 en 42, (Parochieregisters) nr 51 (status animarum)

                en het Kaartboek van Jan van Acoleyn – 1723.

     

     

                                       Een Heksenproces te Leest.

     

    “...In deze omtrent de maent van mey in het jaer 1747 in den stal van Berbel Vermeylen weduwe van wijlen Christiaen Lauwens woonende in de parochie van Leest, eene van

    haere koyen sieck synde, om te weten d’ oirsaeck van die sieckte heeft doen roepen eene 

    sekere vrouwe gemynelyck genaemt de Sias oft Jaske woonende onder de parochie van Willebroeck.

    Dese omtrent tien uren morgens aldaer gecomen synde, is gegaen in den stal van de verseide weduwe, ende heeft geseyt dat op die siecke koye eenen geest sagh sittende in de gedaente van een wit konijn : dit geseyt hebbende issy gegaen in huys seggende den geest niet te connen doen spreken tensy ten twelf uren van den dagh oft van den nacht ;

    omtrent twelf uren van den dagh is sy wederom gegaen in den stal ter presentie van de voorscreve weduwe, haren soone Gillam Lauwens, Annemi Lauwens haer dochterken, ende Jenna Kauwenbergh.

    In den stal synde heeft doen ontsteken de geweyde keersse, doen bybrenghen geweyt water, doen lesen de vrijdaegse en saterdaegse letanien, seggende aen Janna Kouwenbergh leserse der geseyde letanien : siet wel toe dat ge geen woorden van de letanien en mist oft den duyvel sal u den hals breken.

    Terwylen dat se in den stal waeren ist geschiet dat de gewyde keerse gebroken is, waerop die Jas geseyt heeft : nu siet ge wel dat hier eenen geest resideert aengesien de keerse breeckt.

    De letanien geeyndight synde heeft dese Jas geweyt water geworpen naer de siecke koye ende geseyt dat se den geest , den welcken sy te voren in de gedaente van een wit konyn hadde sien sitten op de koye nu sagh in de gedaente van eenen mensch sonder beenen, ende heeft tot den geest geseyt : syde van Godtswegen spreckt, syde van duyvelswegen wyckt, waarop den geest tot haer (de andere tegenwoordighe niet hoorende spreken) geseyt heeft : ick ben den geest van Christiaen Lauwens den man van de voorseyde weduwe nu overleden elf à twelf jaeren, daer moeten tot Hanswyck gehoort worden 2 gelese missen dry bedewegen gedaen worden naer Heyendonck, twee naer Calfvoert, eenen naar Peuti, eenen naer Brussel in de Savelkercke, drij naer Sinte Rombouts Capelle, ende eenen naer het capelleken van den boom buyten d’Echerspoelpoort alwaer moeten gelesen worden 22 vaderonsen.

    De weduwe heeft van deze Jas gevraeght hoeveel sy daer voor hebben moest, dewelcke gevraeght drij per misse schellingen dewelcke haer van de weduwe gegeven zijn.

    Twee maendt daernaer omtrent den hoist de weduwe sieck sijnde heeft deselve Jas wederom doen roepen om van de selve te weten welck d’oirsaeck was van haer sieckte, is daer gecomen omtrent elf uren aen het bedde van de voorseide weduwe ende heeft geseyt aen de sone Gillam Lauwens, oft hij den geest van synen vader in de gedaente van eenen man niet en sagh waer op hij antwoorde : nee, waerop sij wederom seyde dat sy hem sagh sitten op het hert van sijne moeder in de voorscreve gedaente. Omtrent twelf uren heeft se de gewijde keerse doen ontsteken, doen lesen de letanien van vrijdags ende saterdags dewelcke gelesen sijnde heeft se weyde water gesproyt ende eenighe woorden gesproken tot den tot den geest die de tegenwoordighe niet en verstonden, ende oock ten lesten geseyt tot den geest : sijde van Godtsweegs spreekt  ende seyde van duyvels weghe wijckt.

    In de tegenwoordigheyt van den siecken, van Gillam Lauwens ende Jacobus Bulens, Annemi Lauwens.

    Dit geseyt hebbende heeft geantwoordt dat tot Heyendonck moesten geschieden drij gelese missen, ende dat daerom bij haar quamp om van haer geholpen te worden ende dit

    gedaen sijnde dat den geest dan saligh was, ende sy heeft oock tot de siecke geseyt, dat nu noch in tijdt was, ende waerthat de siecke voor 24 uren gewaght hadde van haer te roepen, dat er seker soude gesterven hebben. Twee schellinghen.

    Omtrent Bamis de tweede koede van Berbel Vermijlen sieck sijnde is de geseyde wederom gehaelt en gecomen omtrent tien uren in huys,ende weynigsken geseten hebbende is gegaen in den stal, ende seyde dat sij den geest sagh in de gedaente van een vrouwpersoon  sittende op de koede gecleedt met grouwt lijfken hebbende verrimpelt aensicht ende brandende ooghen in het hooft dan isse wederom in huys gecomen seggende den geest niet verder te connen spreken als ten twelf uren.

    Die uer gecomen sijnde isse naer den stal gegaen daer bij sijnde Gillam Lauwens, Berbel Vermijlen, Anne Mi Lauwens, Cornelis N. Heeft doen ontsteken de geweyde keerse, doen lesen de vrijdaeghse ende saterdaeghsche letanien. De welcke gelesen sijnde begonst sij te lesen ende eenighe woorden te spreken de welcke de tegenwoordighe niet en verstonden ende die woorden gesproken sijnde heeft se geweyt water geworpen naer den geest ende geseyt sijde van Godtweghe etc... ende heeft den geest gevraagt hoe sij hiet, ende  heeft geseyt dat se was de moeder van de weduwe.

    Den geest geseyt hebbende wie hij was, soo heeft sij gevraaght tot wat eynde sij daer quamp, waarop den geest geantwoordt heeft, dat se daer elf jaeren geresideert hadde, ende gevraeght sijnde wat sij versocht, heeft geantwoordt datter twee gesonghe missen moesten gehoord worden tot Caffvoert, een gelese misse tot Halle gehoort worden ende den geest heeft geseyt dat dandere kinderen dien last moesten helpen draghen : gegeven twee schellingen...”

     

    Deze feiten kregen een staartje : “Jaske” werd opgesloten en veroordeeld tot twee jaar boeteklooster, met nadien de gebruikelijke publieke vergiffenis :

     

    “...In de saecke van officie voor ons gevoert ende ongevonnist hangende tusschen den promotor van ons Hof aenklager van den eenen cant, ende Joanna De Ridder verlate huysvrauw (gelijck sij seght) van Joannes Adriaenssens van den anderen cant ;

    de acten hier van gesien hebbende, op alles wel gelet sijnde ende rijpelijck alles overwogen hebbende besonderlijck verschijde haere antwoorden ende belijdenissen, ende haere ootmoedighe onderworpinghe soo antwoordende op den beschuldigende boeck van den promotor als op onse verbale ondervraginghe uyt officie gedaen, aenroepen hebbende den naam van Christus, met raet ende toestemminghe der rechtsgeleerde, definitivelijck recht doende, declameren wij, de geseyde gevangene overtuyght te sijn, dat sij van over veel jaeren de siecke menschen ende beesten heeft trachten te exorciseren oft belesen, ende dat sij vermetelyck getal te licht geloovende volck heeft wijs gemaeckt de voorseyde menschen ende beesten van eenighe vremden geest beseten te sijn, ende dat sij haer selven geveynst heeft ende een andere bedrigelijck geseght heeft, dat se dien sagh onder verscheyde gedaente van een conijn, dwijf ende menschen van over lanck gestorven, dat sij dien aensprack ende dat hij haer antwoorde, tot dien eynde misbruyckende de ceremonien ende gebeden der kercke, met een ijdele oplettentheyd van tijdt ende met een groeter ontsteltenisse van haer selven als van het bijstaende volck, ende dit niet alleen in de parochie van Willebroeck alwaer haer wooninghe is, maer oock in de bijgelegene en veer afgelegene parochien : besonderlyck in de parochien van Leest, Heffen, Hombeeck ende Schriecke ;

    hierom vonnisse wij de gedaeghde, dat sij provisionelijck van de plaetse haerder gevangenisse sal gebraght worden in ’t Huys van ’t H. Cruys bij de vaert in dese stadt, ende om aldaer over alle haer geseyde uytsporigheden een waere ende oprechte penitentie te doen, ende tot dien eyndesal sij met den eersten aen een geapprobeerden Bichtvader doen een algemijne bichte van altemael haer sonden, sal een geheele maent over ander daghs vasten in het broodt van quelling ende int’ water van droefheyt, ende dat se provisionelijck sal besorghen ende sonder uytstel door den mont van Eerw.Heeren pastoors der geseyde parochien sal doen vergiffenis vraghen van ’t scandaele van haer gegeven, met gelofte van in ’t toecomende diergelijcke saecke niet meer te doen, dat se alle maenden te minsten soo lanck als sij in dat geseyt huys blijven sal, sal doen aen den geseyden geapprebeerden bichtvader eene sacramentele Bicht ende alle vrijdaghen op den tijdt van haer verblijvinge sal herhaelen den vasten in’t broodt van quellinghe ende int water van droefheyt, dat se voor de twee jaeren niet en sal losgelaten worden ende dat op een geen andere conditie als dese dat als wanneer sij sal wederom gekeert sijn naer haere wooninghe, dat sij op den sondagh immediatelijck volgende op gebooghde knien, ende een keerse van geel coleur hebbend in haer handen vant’beginsel der Hooghmisse tot eynde op eene plaetse gesepareert van d’andere sal stellen, ende de vergiffenisse, dewelcke provisionelijck door den mondt van haeren Eerw.Heer Pastoor gevraeght hadde, self tegenwoordigh sijnde met haeren mondt sal hervraghen ende sal bekennen dat sij het al te light geloovende volck met haere superstitien bedroghen heeft, ende dat sij meyt uyt haere parochie op wat pretexe dat het soude moghen wesen, en sal gaen sonder oorlog van haere Heer Pastoor, ende dat sij aen hem ten minste alle maenden sacramentelijck sal biechten ende volgens sijn voorscrijvinghe sal entfanghen het lichaam van ons Heer...”

     

    Bij het verlaten van het dorp, op de Tisseltbaan, eventjes voorbij het kapelleke van de Boerinnegilde, stonden in 1747 twee huizekes : het eerste werd bewoond door Gilliam Bradt, het tweede door het gezin Christiaen Lauwens – Barbara (Barbel) Vermijlen. Dit laatste huisje stond ongeveer op de plaats waar later de weduwe Emiel Baetens zou wonen.

    In dat boerderijtje vonden deze feiten plaats (geestesbezweringen).

    In 1747 was vader Christiaen Lauwens elf jaar gestorven (23/11/1736), hij had zijn vrouw Barbel twee kinderen nagelaten : Guillam en Annemie.

    Bij ziekte van mens of vee deed Berbel telkens beroep op een zekere Joanna De Ridder (“Jaske”) uit Willebroek.

    Guillam Lauwens huwde nadien met Joanna Van Campion en betrok het naburige huisje van Gilliam Bradt. Dochter Annemie Lauwens trouwde met Jan Steenmans en bleef bij haar moeder wonen. Dit jonge gezin kreeg twee kinderen : Petrus (1766) en Jacobus (1778). Berbel Vermijlen overleed er op 22 januari 1775 op de leeftijd van 77 jaar 7 maanden en 11 dagen.    (Georges Herregods)

     

    16-02-2012 om 11:08 geschreven door Marcel Van Hoof

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 2/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

    1713 – Door de overeenkomst van Utrecht  werd Karel van Oostenrijk onze vorst.

                Voortaan sprak men van de Oostenrijkse Nederlanden.

                Dit zou duren tot 1794,  tot aan de bezetting van onze contreien door de Fransen.

               

    1721 – Op een lijst  van de schepenen van Mechelen betreffende de terechtgestelde

                personen tussen 1366 en 1795 vonden we in 1721 een Leestenaar terug, een

                zekere Christoffel Roelants. Hij werd veroordeeld tot de galg.

                De reden bleef ons onbekend.

                (Nr.15.688 van de Schoutsrekening – 5 Eeuwen Stedelijk Strafr., L.Th.Maes)

     

    1723 – Dat jaar telde Leest 674 inwoners.

     

    1723 – Joannes Franciscus Van Heymbeke volgde pastoor Van den Male op en dit tot

                1773. Hij was te Brussel geboren en ligt samen met zijn zuster begraven in de

                rechterzijgang van de kerk.
               Van augustus 1727 tot mei 1728 bediende hij ook de parochie Hombeek.

                Gedurig had hij last met de Kortenbergse abdis om op haar kosten zijn

                Leestse pastorij te laten herstellen. Zo schreef de rentmeester op 21 juli

                1753 aan het bisdom : “Ick verliese mijn couragie als ick hoore dat onse

                Eerweerdighe Mevrouwe soo overvallen wordt, ick vreese dat sy daer

                nogh haeren beck sal in laeten...”

                Toch haalde de pastoor het telkens en bekwam hij zelfs dat er een nieuwe

                pastorij zou komen. Wat met twintig jaar uitstel ook gebeurde.

                De laatste jaren van zijn pastoorschap moest het hoogkoor herbouwd worden.

                Dat hij tegelijk mee het interieur liet venieuwen, was feitelijk onnodig.

                Maar ja, de barok was in...en zo deed men beroep op Pieter Valckx en

                Lambert Jozef Parrant.

                Jan Van Heymbeke overleed te Leest op 12 april 1773.     

                (Wilfried Hellemans, “Pastoors Gevraagd”, ’t Ridderke nr.2, 2004)       

     

    1723 – Dat jaar ging landmeter Jan Van Acoleyen, op verzoek van de

                “geswooren der prochie Leest” Hendrick Selleslach en Jan De Laet,

                over tot de “generaele metinghe ende caertboeck der prochie van

                Leest...”

                Dit kaartboek bestaat uit tien kaarten waarop elk huis en elk perceel

                grond aangeduid is met een nummer en een daarbijhorend register

                met de namen van de eigenaars en de grootte van elk stuk grond.

                Dit “Caertboeck” van Leest wordt bewaard in het Rijksarchief te

                Antwerpen, onder Gemeentearchieven van Leest en is getekend en

                geschilderd op perkament. Een zelfde kaartboek, ditmaal samengebundeld

                met dat van Heffen en getekend op papier is te vinden in de Koninklijke

                Bibliotheek te Brussel, bij de Handschriften 5396 nr. 18112.
     

    1726 – “...sesse daghwanden landt geleghen onder Leest in den Leestschen Cauter

                genoemd Annekensblock”. (GM)

     

    1729 – “Contribueren de parochianen tot het doen maeken van een schoon horologie op

                den toren der kercke, eenieder met de somme die hij zal believen te geven”.

                Eenenzeventig Leestenaars waren goed voor een bijdrage van 254 gulden 19

                stuivers. Wij willen u hun namen niet onthouden :

                Pastoor Van Heymbeke, Jan Peeters, Philippus Fierens, Hendrik De Laet, Pauwel

                Van Fransen, J.F.Elias, Gulliam en Cornelius Puttemans, Gilliam Heeremans,

                Geeraert Fierens, Gulliam Homerese, Niclaes Dekeyser, Jan Gillis, Jacques

                Sleubus, Jan Van Hoof, Jan Van Asch, Jacobus Servranx, Jan Verbrugghen,

                Ferdinand Selleslagh, Peeter De Laet, Peeter Bulens, Sebastiaen Verschuren,

                Romboudt Bulens, Gilliam Buelens, Jan Diddens,Gillis Bogaerts, Mattheus Van..,

                Jacques Elias, Peeter Van Asch, Gilliam De Laet, Adriaen Vercammen, Jan

                Verhoeven, Matthijs De Wit, Anthoon Van Merchtem, Jacques Feremans, N

                Peeters, Ferdinandus Peeters, Jan Wellens, Jan Nieuwlans, Livinus Moirtgat,

                Jacques Peeters, Jan Veruijschen, Martinus Bulens, Jan Coppene, Adam Putters,

                Joos Lauwens, Jan Lauwers, Gisbert Scher, Anthon..., Jan Lambergh, Peeter

                Fierens,  Jacques B..., Andries Diddens, Francies Bulens, Jan Verlinden, Bertel

                Vermijlen, Peeter Vloebergen, Adriaen Lauwens, Mijnheer Caimp, Govaert

                Jacobs, Cannonick Marmillon, Jan Dewit, Francis Bulens, Peeter De Laet en

                Anthon Coekelbergh.  

                Voordien stond er een zonnewijzer op de toren, hij was er geplaatst in 1680.

                Voor de plaatsing van dit kerkuurwerk maakte timmerman Jacobus Van Camp

                op  de zolder van de toren “een huysken voor de horologie”.

                Meester plakker Jan Van Coppenhol mocht bij deze gelegenheid de toren bezetten

                en  witten “met kalck als lackmoes als andersints”. Niet alleen de toren, maar de

                gehele kerk werd dat jaar in het wit gezet.

                (WLS, blz.19)

     

    1729 – Regels Broederschap Sakrament des Autaers. Gedrukt reglement van deze

                broederschap. (Kerkfabriek)

                Pastoor Van den Male richtte (ca 1700) de oudste Leestse broederschap op : die

                van het Allerheiligste. Haar gedrukt reglement verscheen zowat drie decennia

                later.

                (Wilfried Hellemans, 2003 – “Negen eeuwen Sint-Niklaasparochie”)

               

    1730 – Leest telde 719 inwoners.

     

    1733 – 29 december : Niklaas Van Kiel  en zijn echtgenote Catharina De Drijver

                confirmeren voor de schepenen van Mechelen de notarisakte, waardoor ze ter

                rente van het klooster van Leliëndael hebben 1.000 gulden ten penning 16, of in

                geval van preciese betaling tegen 3 g. 10 st. ten honderd, bepalend op 6 dagwand

                beemd “de Halsbergen” onder Leest. (MS)

     

    1735 – 21 mei : Vernieuwing van het reglement van de “Gulde vanden

                handbogheschutters binnen den dorpe van Leest”.

                In 1928 vond mevrouw Voet op haar zolder een bestoft, beschadigd perkament.

                Het werd hersteld in het Koninklijk Staatsarchief en thans bewaard op de pastorij.

                Het onderschrift van deze uit 37 artikelen bestaande “rolle” luidde :

                “ Dese voorschreven Rolle ende Ordonnantie is bij mij onderges. als Hooftman

                van de Gulde van den Eedelen hantboghe binnen der stadt van Mechelen naer alle

                oude Costuijmen ende Usantiën alsoo vernieuwt ende aen die van Leest verleent,

                op heden den 21 Mey 1735.

                            P t P Roose, Baron van Leeuw”.

                In het Rijksarchief te Antwerpen is nog een ouder afschrift van dit reglement te

                vinden, zie jaar 1647.

     

    1735 – Enkele toponiemen uit het ”Pachtboek van juffrouw De la Rue, Mechelen” over  

                de jaren  1735 – 1785 (origineel eigendom van J.Buts-Heist o/d Berg) en allen

                op grondgebied Leest :

                “...item  stuck lant genaemt het “Leliendaels Bunder”  op den cauter...”

                “...item stuck lant genaemt “de Sesse Dagwanden” op den Cauter...”

                “...item een stuck lant eertijts bosch,genaemt “het Bremken”...”

                “ ...item een stuck lant genaemt “den Hooghacker”...”

                “...item een stuck lant genaemt “den Zelinck”...”

                “...item een stuck lant “het Eerste Duijckensvelt”, tegen den Hoeck...”

                “ ...item een stuck lant genaemt “het Twee Duijckensvelt”...”

                “ ...item een stuck lant geheeten “hetDerden Duijckensvelt..tegens den

                Draeijboom..”

                “...item een stuck lant “den Groenen Wegh”genaemt...”

                “...item een stuck lant genaemt “de Drij Honden” onder Leest...”

    16-02-2012 om 08:18 geschreven door Marcel Van Hoof

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

    1691 – 31 januari – Schepenbrief van Mechelen : Elisabeth Van Hoof, weduwe van Joris

                De Hont ontvangt van Peter De Kegel en Joanna De Hont 200 gulden kapitaal

                tegen een jaarlijkse rente, verzekerd voor het derde deel van het huis “de Drie

                Vriessen” in de O.L.V.straat.

     

    1692 – 29 december : “De meyer Jan Bouxstuyns voerbaen soude bedienen de meyerije

                van Heffen, Leest, Hombeeck, Battel, Auweghem ende Geerdeghem”.

                (Geschiedenis van Hombeek, blz.31)

     

    1693 – “Omtrent het jaer 1693 is tot Mechelen eerst in gebruyck gekomen het drinken

                van het Lovensche Bier.

                De eerste herberg waer men dit bier tapte was “In ’t Uylenkotje” genaemd, in de

                Onze Lieve Vrouwestraete, alwaer dagelijks vele advocaeten, doctors en andere

                die tot Loven gestudeert hadden, die kwamen drinken.

                De tweede herberg was in het “Vlasch-Bloemeken” en de derde in het

                “LEESTJEN” in de Cathelijne straete. (huisnummer 89)

               Het eerste Lovens bier, dat aldaer getapt werd, was zoo sterk dat de luyden met

                drij pinten te drinken zoo dronken waeren dat men hen thuys moeste voeren.”

                (Mechelse Kronieken)

     

    1694 – Joannes Anthonis Van den Male volgde pastoor Gijsens op van april dat jaar tot

                aan zijn dood  op 22 februari 1723.

                Hij ligt begraven in de linkerzijgang van de parochiekerk.

     

     

    1699 – 4 april : Willem De Wint bekent dat de Putterie hem 200 gulden heeft

                overgemaakt tegen 12 gulden 10 stuivers intrest op 5 dagwand land onder Leest.

                (MS,nr.4823)

     

    1701 –                           De Sint-Jozefskapel

              

                Bouw van de Sint Jozefkapel in de Dorpsstraat. Dit gebeurde grotendeels op

                kosten van pastoor Van den Male en enkele vrijgevige parochianen. (DB-1958)

                In het Mechelse stadsarchief ligt een schets van deze kapel in 1790 met volgende

                tekst :

              “St-Josephs-Kapel. Deze kapel wierd gebouwd omtrent 1690 door den

                Eerweerden Heer Joannes Antonius Van de Maele, pastoor te Leest ; denselve

                die het godshuys van de H.Magdalena in den ham begiftigde.

                De kapel wierd onder het fransch schrikbestuer afgeworpen omtrent 1798.

                Doch is later wederom opgebouwd op de oude fundamenten opde zelve wijze

                bijna als zij te voren was”.

     

                Deze bouwdatum was  foutief vermits deze pastoor Leest vervoegde in 1694...

     

                In Gazet van Mechelen van 18 september 1959 publiceerde J. Uytterhoeven

                volgende bevindingen over de Sint Jozefskapel :

                 “Tussen Leest en Tisselt, aan de zoom der oude Romeinse buurtbaan die aldaar,

                en nu nog in de dorpskom van Tisselt Hoogstraat heet, en die niets anders is dan

                het vervolg der Oude Leestse Baan die, over de Warande van Mechelen komt,

                staan er twee oude en schilderachtige kapellen : de Sint Jozefkapel op Leest en de

                Hoflandkapel op Tisselt.

                De St-Jozefkapel is eigenlijk nog gelegen in het dorp Leest zelf, links van de

                steenweg naar Tisselt, op nauwelijks 200 m van de kerk.

                Deze kapel is in baksteen gebouwd, maar alles is beplakt en wit geverfd. Boven

                de ingang komt een arduinsteen voor waarop tweemaal geschilderd werd “Maria,

                help ons in allen nood”, heden schier niet meer zichtbaar. 

                In de rechterzijmuur komt een steen voor met een jaartal dat echter niet meer te

                ontcijferen is, doch waarschijnlijk het jaar aangaf waarin de kapel, na de Franse

                revolutie, gerestaureerd werd.

                Voor de ingang staat een oude linde.

                Van binnen is de kapel geheel gewitkalkt, van weerskanten en tamelijk hoog, een

                getralied venster met negen ruitjes die echter heden bijna tot de laatste door het

                keuteljacht met steenworpen kapot zijn gekegeld. Binnenwaarts is de kapel 3,50

                bij 4,50 m. De oude deur voorzien van een getraliede opening en van een

                offerblok is, aan de binnenkant beslagen met een metalen plaat en sluit met een

                zeer oud slot.

     

                Wanneer men even door de getraliede deur kijkt staat men enigzins verwonderd

                over wat er daar binnen te aanschouwen is. Men ziet daar een houten

                Renaissance-altaartje dat zonder twijfel speciaal voor deze kapel vervaardigd is

                geweest. Het retabel vormt een troontje waarop drie oude gepolychromeerde

                beeldjes staan, de H.Familie voorstellend en het staat vast dat deze beeldjes

                vroeger in de processie gedragen werden.

                Op de altaartafel staan aan weerskanten twee houten verzilverde kandelaars. Op

                de antipendiumplank staat het monogram van O.L.Vrouw geschilderd. Maar op

                de altaartrap staan twee reusachtige en voorzeker oude houten beelden, geheel wit

                geschilderd. Links St-Jozef, rechts St-Niklaas en dit is zo maar geen toeval want

                St-Niklaas is de eerste patroon van de parochie en St-Jozef de tweede.

                Deze beelden zijn alvast geen knoeiwerk, ze hebben een zekere allure en doen aan

                werk van een Fayd’Herbe denken. Beide beelden komen vermoedelijk uit de kerk,

                want voor de kapel zijn ze veel te groot.

                Dit vermoeden wordt alvast versterkt door het feit dat er in een kerkrekening van

                Leest, zo maar uit het jaar 1597, de volgende post voorkomt : item betaelt voor

                Het repareren van een Sint Niclaes, te maken een hant metten staf ende het

                cuypken met de drij kinderkens II gulden VIII stuivers.

                Beide beelden zijn veel te mooi om ze daar langer aan de vernielzucht van het

                keuteljacht prijs te geven, want de kapel schijnt niet meer onderhouden te worden.

                Al wat we weten is dat de kapel er reeds stond in 1702, als blijkt uit een toelating,

                op  23 augustus van dat jaar door aartsbisschop Humberto a Precipiano verleend,

                om in de Sint-Jozefskapel te Leest wekelijks een mis te lezen.

                Er is ook spraak van in een vragenlijst in 1716 voor het kerkvisiet voorgeschreven

                door aartsbisschop Thomas Philipp d’Alsace de Bossu.

                Uit nagelaten nota’s van pastoor J. Van Heymbeke in 1744 en door pastoor De

                Heuck in 1774 blijkt dat de kapel is begiftigd geweest door baron de Spangen en

                vrouwe wwe. de Saint Roman Koninxsteen om er ’s zondags en op de feestdagen

                mis te lezen.” (GvM 18/9/1959)

     

                Op 6 februari 1974 deed pastoor Lornoy bij veldwachter Van Hoof aangifte van

                inbraak en diefstal in de Sint Jozefkapel. Hij ging er van uit de de diefstal werd 

                gepleegd tijdens de nacht van 1 op 2 februari 1974 omdat er toen ook was

                ingebroken in de Sint Annakapel.

                In de St-Jozefskapel gingen de  dieven aan de haal met een zestal houten barokke

                kandelaars en met het gepolychromeerd houten H. Familiebeeldje uit de 17e eeuw.

                Uit de St-Annakapel ontvreemden ze een 16e eeuws  houten beeldje.

                Het altaar in de St-Jozefskapel uit 1764 was vroeger een zijaltaar in de

                parochiekerk.

                In de altaarnis staat een gipsen mariabeeldje “seder sapientiae” (stoel der

                wijsheid).

                Met de afschaffing van de processies verdween ook het jaarlijkse onderhoud aan

                kapellekens. Vroeger werd immers bij elke processie de kapel schoongemaakt

                door de buren. Zo werd er ook bij die gelegenheid wit zand gestrooid omheen de

                Sint-Jozefskapel en verse bloemetjes geplaatst op het altaar.

     

                In 1977 stonden de Leestse kapellekens er dan ook armzalig en treurig bij.

                Gelukkig telde Leest onder haar inwoners ene Georges Herregods. De

                aalmoezenier-kunstenaar lanceerde een aktie “Veldkapelleken” en met een aantal

                vrijwilligers zorgde hij voor een prachtige sanering.

                Zo bracht hij boven de toegangsdeur van de St-Jozefskapel, in zijn typische stijl,

                een ploegende Leestse boer aan en op de zijgevel een Romaanse Kristusfiguur,

                twee werken in steengoedklei.
       

                In het kader van deze aktie “Veldkapelleken” gaf de burgemeester van Mechelen

                opdracht om plantsoenen omheen de kapellen van Sint Jozef en Sint Anna aan te

                planten en deze regelmatig te onderhouden.

    16-02-2012 om 08:15 geschreven door Marcel Van Hoof

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

    1647 – 6 april : Gillis Bessems en Mayken Vleesage zijn huisvrouw wonende Leest

                verkopen aan  pastoor Calendries  te Leest voor 170 gulden 6 dachwant land

                gelegen te Leest in de Biest. (Schepenakte van Mechelen,Parochie-Archief Leest)

     

    1648 – Petrus Van Hanswijck volgde pastoor Caelendries op tot in 1674.

                Dit gebeurde op voorspraak van de abdis van Kortenberg Maria Blyleven.

     

    1649 – Een derde klok

                “1649 : Eén van de twee klokken is gebarsten. Om daaraan te verhelpen, steken

                pastoor Van Hanswijck, met de kerkmeesters Jan Bulens en Cosmas Van Vaecke

                de koppen bij elkaar. Ook Nikolaes Loyes en Jacques Bulens, H.Geestmeesters,

                worden er bij betrokken, samen met de gezworenen Gillis Verbruggen, Jan

                Segers, Antoon Somers en Louis Van Venze.

                Men zal niet alleen de gebarsten klok laten hergieten, men wil daarbij een derde

                klok  laten maken. Daartoe reist men tot zevenmaal naar Antwerpen,want de 2800

                pond “klokspijs” zal geleverd worden voor 1540 gulden door Michaël van Laer

                “cooper in cooper” te Antwerpen. 300 gulden zal men direct betalen. De rest van

                de som wordt afbetaald tegen 5%. De rekening is voor de kerk, maar de gemeente

                zorgt voor de intrest tot het bedrag is afbetaald.

                Deze overeenkomst wordt op papier gezet “ten huyze ende comptoir” van notaris

                Dirk Retgen aan de Veemarkt te Antwerpen. De rest wordt besproken tussen pot

                en pint met Petrus Van den Gheyn “in de Ceulsche Kerre” te Mechelen.

                Hij zal de twee klokken gieten voor 385 gulden.

                De grote klok zal 2.087 pond wegen, de middenklok 1.305 pond.

                Op 18 juli 1653 is alles afbetaald.

                Driedubbel feestelijk gelui ! Op deze nieuwe klokken wordt een stevige pint

                gedronken : “drij tonnen ende drij vierendeelen bier” of 34 gulden 10 stuivers.

                En de pastoor krijgt een vergoeding van 12 stuiver “voor een tenne telloire die

                verloren bleeff op het feest van de clocken”.

                (WLS,blz.15 en 16)

     

                Rekening van het feestmaal op de pastorij gehouden ter gelegenheid van de           

                wijding van de twee klokken :

                “Verteer tot Leest over den maalteyd ten opsigte van het weijden deser twee

                clocken aen terven, corenbrood, aan aberdaen, stockvis, zalm en cabilauw,

                aen groenvisch, boter en caes, pestinaeken en ajuin samen 59 – 14  - 1.

                Aen het dessair, suyckerije, hueren van then, servitten en fruijt, aen den cock

                met  hulper, aen den werckman over ’t clieven van het houd 22 – 15 – 2.

                Aen vierdedeel wijns, over drij tonnen goed Mechels bier “In de Half Maen”

                en  over den accijns 44 – 6 – 0”.

     

    1650 – Anthon de Steenhouwer werd aanzocht om : “een colomme te setten inde

                venster uit de sacristy, die aldaer om diefverije met gewelt uitgebroken was”.

                (WLS,blz.13)

     

    1650 – 21 mei : “Voor notaris Guill. Van Tongelen verschenen Gillis Moldermans

                coninck, Jonkeer Jan Jeronimo De Clercq heere van Bouvekerke hoofdman,

                Nicolaus Coeckelbercks ende Niclaes Loocx dekens van de Gulde van Sint

                Sebastiaen van den dorpe ende prochie van Leest representerende het corpus van

                de selve Gulde ter eendre ende Jan Verlinden den jongen landtman aldaer mede

                guldebroedere ter andere zijden welcke eerste comparanten hebben verclaert dat

                dat alsoo de voors. Gulde is competerende zekere ledige erffve daer eertijds eene

                huysinge op gestaen heeft gel. In de plaetse van Leest voors. hendt tegens het

                kerckhoff aen de selve huysinge eertijds gedient hebbende ten dienst van de

                voors. Gulde alsdaer inne hunne camer ende vergaderinge gehadt ende gehouden

                hebbende ende dat het haer metten quadentijt niet gelegen is thuys daer van µ

                wederom op te bouwen, zij geraeden hebben gevonden de voors. erve over te

                setten...aen de voors.Jan Verlinden op conditie dat hij de selve sal bebouwen

                ende daer op een nieuw huys stellen, ende dat de groote camer die sal moeten

                gescildert ende gepaveyt worden daer van sal zijn ten dienste van de voors.

                Gulde.”  (Gijs-Thys, reg. Nr.72 f°13)

     

    1655 – 4 maart : Marten Hasendonks, pachter Leest – proces tegen Philip Verschueren

                rent – abdij van Grembergen. (Notariaat Sporckmans Verhulst – Mechelen)

     

    1655 – 25 mei : Jan Vlemincx zal afkwijten rente tot laste van Jacob Vlminck bezet op ¼

                van bos te Leest.

                Jacob Vleminck priester verkoopt zijn broer Jan ¼ van een Bleckbos gekomen uit

                Scheiding op 14/6/1638. (Notaris Verhulst,Mechelen)

     

    1655 – 26 oktober : Maria Van Hanswijck, weduwe van Willem Coop, haar zoon

                Willem Coop, Jaspar Huberti, echtgenoot van Elisabeth Coop, Anna Maria

                Coop, Joanna Verberckt, weduwe van Jan van Hanswijck, Catharina van

                Hanswijck, Hendrik en Willem van Hanswijck, Jan en Maria van Hanswijck

                verkopen aan Bernard Alexander Van den Zijpe en diens echtgenote Isabelle

                Douglas, gezegd Schot, een bunder beemd onder Leest aan de brug, belast met

                een ½ brasp. aan de heer van Mechelen. (MS) 

     

    1656 – 26 januari : Jacques Vleminckx priester transporteert Hendrik Brants echtgenoot

                van Maria Gootens 1/8 beemd “de Cleyne Cragels” onder Leest, geërfd van Anna

                Bernaerts, moeder van den comparant. (Notaris Verhulst – Mechelen)

     

    1656 – 24 maart : Cornelis Matthijs,Schepene van Leest, 1/2 Barbara Matthijs wwe

                Marten Van Immerseel ½ verhuren beemd aan Niklaes Loycx en Gillis

                Verbruggen , pachters te Leest.

                (Notariaat Mechelen -Sporckmans Verhulst)

     

    1656 – 7 mei : Notaris P. Verhulst Mechelen :

                Ontvangst van Bestiael geld door de stad Mechelen. Lijst van 800 personen

                gerangschikt volgens gemeente.

                Leest : Andries Diddens. Bertelmeus Aerts. Adriaan Aerts. Cosmas Van Vaeck en

                Christiaan Van Vaeck tsamen.

                Andries Vermerchten. Anthonis Somers wwe Van Den Broeck.

                Augustijn Dillis. Wwe Diddens. Anthonis Feermans. Wwe Gommar Aerts.

                Adriaan Verlinden. Wwe Verschueren. Gillis de Win. Wwe Marten Martens.

                Gillis de Win. Wwe Jan Buelens. Gommar Aerts.

                Gillis Verbruggen. Gillis Troy. Gerard Coeckelberg. Jan Verbruggen. Jan

                Verlinden. Wwe Maeldermans veracordeert met Gillis Maeldermans.

                Gillis Fierens. Hendrik De Wint. Gerard Sleubus. Jan Vermijlen. Jan Vlemincks.

                Jacob Mollemans. Joeris Van den Bemde. Jan Zegers. Jan Dilis. Jacob Buelens.

                Jan Huysmans. Ingel Verbruggen. Lonijs Vermijlen. Lauwerijs Van Coetsem.

                Lauweijs van Rijmen. Am. Maarten Ruelens. Matheus Peeters.

                Merten Huysmans. Marten Bertels. Niklaas Persoons. Niklaas Loicx.

                Niklaas Coecelberg. Pieter Suys. Pieter Vermijlen. Pieter Huysmans.

                Pieter Lauwers. Pieter Zegers. Pieter De Laet. Wouter Maes.

     

    1656 – 13 juni : Maria Goitens = Henri Brants gaan af van koop van 8 paart in beemd

                de clyne cragels onder Leest tegen priester Jac Vleminckx item 1/8 in de

                Karrebeemd Heffen. (Notariaat Sporckmans Verhulst Mechelen) 

     

    1656 – 14 juni : Corneel van Laeck gezworene van Muizen, Mathias Van Winghe,

                gezworene van Hombeek, Jaak Mollemans gezworene van Leest, enz... hebben

                hunnen laste aanvaard bastiaangeld. (Notaris P.Verhulst – Mechelen)

     

    1657 – 19 februari : Niklaas Neefs x Maria Matheusens ontvangen van Rumoldus Van

                Hoof i.n.v. zijn zuster Elisabeth Van Hoof.

                (Notaris P. Verhulst Mechelen)

     

    1658 – 19 oktober : Cornelis de Meyer verhuurt Adriaen Aerts pachter Leest opden

                heffense kauter. (Notariaat  Sporckmans Verhulst, Mechelen)

     

    1659 – 30 maart : Niclaes Loicx pachter te Leest  ontv v Bartel van Elsen...

                (Notariaat Sporckmans Verhulst Mechelen)

     

    1659 – 22 augustus : Jaak De Wit, gezworene te Hombeek, Ferry Feermans met Francois

                Elias te Battel, Lonijs Vermijlen en Gerard Couckelberg te Leest, Philips

                Quackels Pennepoel akkoord met Gerard De Potter over bestialen.

                (Notaris P. Verhulst, Mechelen)

     

    1659 – Jan De Win pastoor in Leest/Hombeek tot 1660 ?

                F. De Ridder schrijft : “1659-1660. Jan De Wint of De Win, pastoor van Leest,

                bediende de parochie van Hombeek als “deservitor”. En tegelijk verwijst hij

                naar een Hombeeks document (van 14 januari 1660) waarin heer Johannes de

                Wint, “pastoor tot Hombeek” wordt genoemd.

                In de rij Hombeekse pastoors situeert F. De Ridder deze Jan De Win(t) tussen het

                overlijden van pastoor A. Steemans (1659) en de erop volgende benoeming

                van N. De Clerck (op 25/9/1660).

                (Wilfried Hellemans, “Pastoors Gevraagd”, ’t Ridderke nr.2, 2004)

     

    1660 – 17 september : Catharina Bernaerts transporteert aan Anna Vlemincx,echtgenote

                Jan De Grauwe, al haar goederen bij haar overlijden, te weten een erfelijke

                vleesbank in het vleeshuis, de helft van de beemd “Den Cleynen Burchval” onder

                Heffen, het ¼ deel van “Den Grooten Borchval”, de ½ van de kerkbeemd onder

                Leest, en verder zoveel renten en mobilaire goederen als nodig opdat Anna

                evenveel zou hebben als Jan en Joos Vlemincx. (MS)

     

    1662 – 13 mei : Pater...de Buer verhuurt Jan Bullens = C van Broeck hoeve thof ter

                meulen onder Leest.

                (notariaat Sporckmans Verhulst, Mechelen)

     

    1662 – 22 mei : Gilles Verbruggen pachter Leest = Guilleam zelve verb. 1 het saefvoet

                blocke te Leest.

                1 carolus daniels erve 2 kinderen.... 3 het kouter...

                (notariaat Sporckmans Verhulst, Mechelen)

     

    1663 – In 1663 was er “groten watervloet” te Leest en daarbij moet ook de pastorij onder

                water gestaan hebben want datzelfde jaar werden “de plaetse” en het

                “pastoorsachterhuis” met aarde opgehoogd : Louis Vermijlen gaat met synen

                waghen ende peerden om 20.500 careelstenen, den calck, de savel ende gesaecht

                hout halen voor dat pastoorsachterhuysken”. (Zie ook Kerk en Pastorij)

     

    1665 – 24 april : De H. Geesttafel van Sint Rombouts legt beslag op een half bunder land

                “Groot Aerland” onder Leest van Petronilla Burino en Jaspar Theunissen wegens

                vertoef. (MS,nr.1196)

     

    1672 – 11 maart : Cornelis Daneels ontleent aan Peter Blondel 2.000 gulden tegen 100

                rijnsgulden intrest. Hij geeft tot onderpand drie bunder land onder Leest, evenals

                de drie bunder land “het Houtenblok” aldaar. (Opene brieven van Karel II van

               Spanje, Charters, H.Geesttafel en Huisarmen, nr.22)

     

    1674 – Gerard Van Espen werd pastoor te Leest in opvolging van Petrus Van Hanswijck.

                Hij overleed op 19 janauri 1691 “morto periculoso infectus”, door een gevaarlijke

                ziekte aangetast.

                Pastoor Van Espen ligt begraven in de linkerzijgang van de kerk. Op zijn grafzerk

                staat te lezen : “D.O.M. Sepulture van den Eerweerdighen Heere  GERARDUS

                VAN ESPEN, pastoir alhier den tydt van 17 jaeren, die de gemeynte loffelyck

                gedient hebbende, is gestorven den 19 Januarius 1691 requiefcat in pace”.

     

    1677 – Dat jaar werd een “sauvegarde” aangesteld “tot bewachnisse om onze kercke te

                bevrijden door ordre van mijnheer pastoir Van Espen”. (WLS,blz.16)

     

    1678 – 20 december : Jan Frans de Roubaix tot meier genoemd van Hombeek, Leest,

                Auweghem en Geerdeghem. Hij volgde Perico Bordel op.

     

                De Meier

                Na de afschaffing van de Leestse schepenbank en tot aan de Franse omwenteling 

                werd Leest bestuurd door Mechelen via een meier en gezworenen. Het recht deze

                meier te benoemen behoorde de stad toe. De meier was haar rechtstreekse

                vertegenwoordiger en stadhouder. Hij zwoer de eed van getrouwheid in handen

                van de schout, ten overstaan van de communiemeesters en schepenen van de stad.

                Hij bekleedde vervolgens zijn ambt meestal tot aan zijn dood.

                Wel kon hij er vrijwillig afstand van doen of mocht om gewichtige redenen

                worden afgezet.

                Het was de meier geoorloofd, naar vrije keuze, de meierijen van verschillende

                dorpen of heerdijen gelijkertijd te bedienen. 

                Voor alles behoorde de meier de rechten van de Mechelse gemeenschap voor te

                staan en te handhaven.

                Hij zat de vergaderingen van de gezworenen voor, gaf hun raad “ende assistentie”

                en als er geld nodig was “tot betaelinghe van eenighe pressante schulden, tsy

                schip ofte waegenvrachten” moest hij de penningen voorschieten een jaar lang en

                zonder intrest.

                Verder had hij de gezworenen de kost te geven wanneer zij de landen van het

                hadden “ghescauwt” ofschoom hem het profijt van “die schauwinghe” eerst geviel

                met Baafmis.

                De eed, die de meier aflegde bij zijn aanstelling, verbond hem “nyet te laeten van

                recht te doene ende die goede lieden te beschutten”. Hij was derhalve gehouden

                “hem dagelijx te bevinden opte velden alomme ende aldaer te verheuden alle

                scade”.

                Dieven en kwaaddoeners, wie die ook waren, moest hij “stoutelec arresteeren”

               en  uitleveren aan de schout van Mechelen.

                Indien er kosten kwamen kijken bij een arrestatie dan mocht hij ze in rekening

                brengen.

                Zo is er terug te vinden in een rekening van Jan Frans de Roubnaix  over 1929-30

                een uitgave van een gulden, achttien stuiver voor  “het verteir van die patrouille”

                die in februari 1729 “gevat hadde eenen voleur domestique, die een gat gemaeckt

                hadde in een leemen wandt”. De inbreker werd gestraft met de “koorde” en in juli

                tererchtgesteld. Om hem naar Mechelen te voeren had de meier een kar opgeeist.

                Hij ontving daarvoor twee gulden extra.

                Krakeel, getwist, vechtpartijen en al wat van die aard in zijn meierij voorviel,

                moest hij eveneens “clachtelyck aen die wet van Mechelen overdragen”.

                Minder zware delicten zoals “bescadinge van der goede lieden vruchten, beemden

                ende houtwas”, mocht hij zelf beboeten. Het stond hem daarbij vrij, “dien hij

                ghecalengiert hadde te panden voor de opgelopen boete”.

                Zulks mocht geschieden “sonder wederseggen van iemandt”, op voorwaarde

                Nochtans, dat “die calengie waere naer geleghentheyt vande saecke ende naer

                uytwijsen van sijnen rollen”. (naar de lijst der strafbare feiten opgemaakt ten

                gerieve van de meier door de wet van Mechelen). 

                In de uitoefening van zijn functie werd de meier bijgestaan door een dienaar die  

                men de naam gaf van “preter, ’s meyers sergeant ofte onderofficier” of ook

                “ondermeier”.

                In de middeleeuwen heette hij algemeen “scutter, scutator, custos agrorum”

                (veldwachter).

                De preter was de onmiddellijke ondergeschikte van de meier: zijn plaatsvervanger

                voor al wat het politiewerk van het dorp aanbelangde.

                De meier liet hem meestal “het goedt regardt” over het naleven van de rol  en

                ontlastte zichzelf helemaal of ten dele van het “dagelyckx bevinden op die

                velden” om eventuele kwaaddoeners te “calengieren”, betrouwend daarvoor op

                “synen preter oft sergeant”.

                (Geschiedenis der gemeente Hombeek, F.De Ridder, blz.30 en volgenden)

     

    1680 – “In dit jaer lagen 12.000 hollandsche soldaten te camperen op de Hombeekschen

                Cauter. (MK,F.Berlemont)

     

    1690 – 16 september : Notaris Van der Veken, Willebroek : stuk over bekostiging der

                wachten van Heffen, Hombeek, Leest, Blaasveld, Battel, Zemst en Willebroek.

     

    1690 – 9 november : Notaris Antoon Van der Veken, Willebroek : stuk over de levering

                van wachten door Grimbergen aan Leest, Blaasveld, Kapelle op den Bos,

                Kampenhout,  e.a.

     

    1691 – Michael Gijsens werd pastoor te Leest van juni tot 31 juli 1693, de dag van zijn

                overlijden. Tot er een nieuwe permanente pastoor kwam(april 1694) werd hij

                tijdelijk opgevolgd door deservitor Nikolaus Van Dienant.

    16-02-2012 om 07:54 geschreven door Marcel Van Hoof

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

    1634 –                                  Pest te Mechelen en elders

     

    “Mechelen kende, zoals trouwens gans Europa, in het verre verleden eveneens regelmatig weerkerende  pestepidemieën. Vooral bekend is de epidemie van 1634 gebleven waarbij niet minder dan 2600 mensen het leven verloren, een reusachtig getal, als men weet dat de toenmalige bevolking van Mechelen op slechts 20.900 zielen geraamd wordt !

    De pest, trouwe volgelinge van oorlogen en ontberingen, was er nadien nog in 1665, in 1666 en in 1669, schrikwekkender dan ooit.

    Uit de befaamde pestordonnantie van 1556, nog van kracht tot 1669, volgen hier enkele bepalingen : zodra een huis wordt erkend als besmet, moet het worden gesloten en mogen nog enkel de vensters boven de eerste verdieping worden geopend. Er dienen witte latten geslagen dwars op de deuren, ten teken dat het huis besmet is.

    Personen die met een zieke in aanraking komen mogen niet buitenshuis verschijnen dan met een witte stok in de hand ; ze mogen geen voet zetten in lokalen waar eetwaren verkocht worden, noch in kerken of kloosters (tenzij om er de sakramenten te ontvangen).

    Wensen ze toch iets te kopen, dan worden de waren hun door middel van een lange stok door het venster van de winkel toegestoken en dienen de kopers hun geld in een emmer water voor de winkeldeur te werpen.

    Na het overlijden van de zieke moet al het beddengoed en de klederen ’s nachts gewassen worden. De kamer van de overledene dient vijf à zes weken verlucht te worden, geschuurd en verwarmd.

    Met het schuren van besmette huizen worden de Zwartzusters belast.

    Paal en perk wordt gesteld aan het vrij langs de straten lopen van varkens. Samenscholingen van buren die kletspraten voor hun deur, worden verboden evenals vergaderingen of danspartijen.

    Vrouwen mogen niet meer met hun rok over het hoofd geslagen rondlopen, tenzij bij regenachtig weder... 

    Reeds in de 15e eeuw bestonden er “pesthuizen” in Mechelen. De oudste zouden deel uitgemaakt hebben van het klooster der Zwartzusters aan de gelijknamige vest.

    Later werden bij epidemieën, buiten de stadswallen gelegenheidspesthuizen ingericht.

    Zo weten we, dat bij de epidemie van 1518 -1519 het Mechelse stadsbestuur extra pesthuizen liet inrichten op de gehuchten Nekkerspoel, Auwegem en Battel...

    (Gazet van Antwerpen -21/12/1985)

     

    1638 –Op de plaats waar later het Leestse gemeentehuis met aangebouwd schoolhuis

                zou komen werd in 1638 aangevangen met de bouw van het “kostershuis”.

                Het behoorde voor de helft aan de kerk en de andere helft aan de H. Geesttafel.

                Meer info onder 1829 bouw van de jongensschool in de Scheerstraat.

                (DB, November 1985)           

     

    1638 – 4 maart : Vrouwe Elisabeth de Clermes, weduwe van wijlen Guilliam Dierickx,

                in zijn leven capitain ten dienst van syne con.maj. geeft aan Geeraert

                Couckelbergh en Jan Bulens, H.Geestmeesters te Leest, ten voordeel van de H.-

                Geesttafel een dachwant land gelegen op de couter te Heffen bij de meulen.

                (Schepenakte van Mechelen – Parochie-Archief Leest)

     

    1639 – 24 januari  : Gillis Bessems sone Anthonis, daer moeder aff was Cathelijne

                Peeters, verkoopt aan Franchois Van Orssele, bakker, een erfelijke rente van 12

                gulden 10 stuiver jaarlijks op land en huis van 2 bunderen gelegen te Leest in de

                Biest.  (Schepenakte van Mechelen, Parochie-Archief Leest)

     

    1644 – In 1644 werd Gregorius Caelendries pastoor te Leest en dit tot 1648.

                Onder zijn pastoorschap werd in 1647 het timmerwerk van de toren vernieuwd en

                sterker gemaakt teneinde zwaardere klokken te kunnen dragen.

     

    1644 – 12 mei : Jan Nagels, pachter te Leest geeft aan Juffr. Willemijns Vanden Venne

                wijlen Adolphs dochter, daer moeder aff was Jouffr. Marie Van Leyen, de 6

                carolus gulden en 5 stuiver erfel. rente op een huis en hof en gronden te Leest aen

                de Heyde. (Schepenakte van Mechelen, Parochie-Archief Leest)

     

    1645 – “...stuck lants geheeten Domdach onder Leest omtrent het Scheurcappruyn”.

                Uit akten van de 14e eeuw blijkt dat de familie Doemsdach er vele goederen

                had.  (AM) 

     

    1646 – Na de rustige periode van Albrecht en Isabella laait de oorlog tussen Spanje en

                Holland weer op. Ook de kerk van Leest krijgt daar zoals steeds de weerslag van :

                verscheidene keren worden de kostbaarste “kerckendingen in den noot van

                soldaten”  in allerijl naar Mechelen gebracht “als men gonck vluchten” (1646 en

                1705).

                En in 1677 wordt een “sauvegarde” aangesteld “tot bewachnisse om onze kercke

                te bevrijden door ordre van mijnheer “pastoir” Van  Espen.

                Peeter Van Buxom moet “de muur aan de kerkdeur behoorlijk repareren die de

                soldaten moet geweld gebroken hadden”. Het hout van de  afgebroken deur wordt

                naar Mechelen gevoerd voor verkoop. (WLS,blz.16)

     

    1647 – “Ordonnantie vander gulde vanden Handboghe Schutters binnen den dorpe van

                Leest ...opden Sinte Sebastiaen inden Jaer 1647 den 20 january.

                Om goede ende broederlycke liefde te stellen over de gulde van den Handboghe

                binnen den dorpe van Leest ende boghen gesellen ende guldebroeders van deser

                soo syn byden Heere hooftman onderhooftman gesworen dekens andermans

                vandegroote gulde van den edelen handboghe binnen Mechelen naer oude

                costumen gestatuert de poincten ende artikelen hier naer volgende om die inder

                serlver gulden ende by alle die ghene inden Eedt van dyer syn elck in syn regard

                als voordaen achter volgt ende onderhouden te worden tot dat by den voorscreven

                heere hooftman anders hier inne sal geordonneert wesen reserverende den selven

                hooftman syn hondert ende macht om dese selve poincten ende artikelen te mogen

                interpreteren minderen meerderen ende veranderen altyt als het hen goetduncken

                sal amuserende ende doende te niet alle voorgaende ordonnantien ende statuyten

                eertyts der selver gulde verleent ende uytgegeven...”

     

                                                  Den Eedt

                Onder dit mennelyck geselschap eendrachtig begere ick vreetsamentlyck te

                verheeren de catholycke kercke warachtich belove ick trouwe, oock de eere weert

                alder eeren der stadt mechelen sal ick vermeeren, geoorsaem onsen coninck heere

                hooftman joeckens mede, Schot ende loten sal ick genen sonder verseeren gelyck

                myne medebroeders naer ander seden discort sal ick verjaghen ende houden

                vreede den edelen handboghe in syn staende pese sal ick eenen in dorpen en

                steden op dat ick niet en verwowe goedts toren zoo helpe my sinte sebastiaen

                syn vriendt vercoren...”

                Ondertekend door J. Bouvekercke “Hooftman van de gulde”

                (Rijksarchief Antwerpen)

     

                                         De Gilde van Sint Sebastiaan

     

                Deze gilde van Sint Sebastiaan schijnt de oudste vereniging van Leest geweest te

                zijn want deze rol verwees naar een nog ouder  reglement : “ze deed teniet alle

                voorgaande ordonnantien ende statuyten eertyts der server gulde verleent ende

                uytgegeven”.

                In 1650 bestond het bestuur uit hoofdman  Jonkeer Jan Jeronimo De Clercq, heere

                van Bouvekerke, “coninck” Gillis Moldermans en dekens van de gilde  Nicolaus

                Coeckelbercks en Niclaes Loocx.

                Hun lokaal lag “tegens het kerckhoff” en werd bewoond door Jan Verlinden.

                (Gijs-Thys,reg. Nr.72 f°13)

                Als aansluitingsgeld betaalde men 15 stuiver en bij die gelegenheid legde men

                ook “den Eedt” af.  Wilde iemand de gilde vaarwel zeggen, dan kostte hem dat

                6 gulden (art.18).

                De schuttersgilde was trouwens enkel voor welstellenden, want wie “van den

                arme genoot”, werd niet aanvaard (art.32). Dit artikel werd echter later uit de

                statuten geschrapt.

                Eenmaal per jaar was het “Koningsschieting”, dan hing de hoofdman “naer oude

                costuymen” de “breucke” om de hals van de koning. Deze “breucke” ging elk jaar

                naar een ander. Ze werd door de koning gedragen bij alle officiele evenementen

                zoals het teerfeest, processies, enz.

                Op de dag van de koningsschieting betaalde elke gildebroeder zes stuiver, of hij

                schoot of niet, “tot profijte vanden coninck die alsdan den papegaey afgeschoten

                sal hebben, waer voren den coninck gehouden zal wesen te geven een tonne

                goet bier.” (art.20)

                De gildeleden stapten op in de processie van Sinte-Nicolaes op de ommegangsdag

                “met gespannen boech ende pijl”. (art.11)

                Ze gingen ook mee, op straffe van 12 stuiver boete, in de processies van Hombeek

                en Heffen (art.10).

                Was er een schutter gestorven dan waren het de zes dichtstbijwonende

                gildebroeders die hun makker naar de kerk en naar het graf droegen. Daarvoor

                kregen ze achteraf een “pot goet bier”. (art.30)

                De feestdag van Sint-Sebastiaan, 20 januari, was hun jaarlijkse “Teerdag”.

                Men begon met eerst “eerelycke ter kercke te gane ende de misse te hooren ende

                te  offeren de silveren penninck”(art.12).

     

                Na de mis werd eens goed gegeten, gedronken en gedanst.

                Oudere dorpsbewoners weten nog te vertellen hoe die dag ook de vrouwen van de

                partij waren : zij schoten op de hoge wip die voor de gelegenheid midden in het

                dorp was geplaatst. Wie “koningin” schoot moest de koffie betalen.

                Daarna volgde de koningsschieting van de mannen, dit alles werd opgeluisterd

                door een harmoniemuzikant en trommelaars.

                De laatste staande wip stond op de Tisseltbaan, achter het “Wiphuis”.

                Daar werd nog geregeld geschoten tot aan de Eerste Wereldoorlog. Nadien werd

                de schuttersgilde opgedoekt.

                De “breucke”(of “breuk” was een soort met goud en zilver belegde hermelijnen

                kledingsstuk)  werd verkocht aan een antiquair uit Brussel. Pogingen om die terug

                te bekomen liepen op een sisser uit.

     

                In 1928 vond mevrouw Voet op haar zolder een bestofte perkamenten rol : het

                was het reglement uit 1735, bestaande uit 37 artikelen van de “gulde vanden

                Handbogheschutters binnen den dorpe van Leest”. Deze rol wordt thans bewaard

                op de pastorij.

                Het onderschrift van deze uit 37 artikelen bestaande “rolle” luidde :

                “Dese voorschreven Rolle ende Ordonnantie is bij mij onderges. als Hooftman

                van de Gulde van den Eedelen hantboghe binnen der stadt van Mechelen naer

                alle oude Costuijmen ende Usantiën alsoo vernieuwt ende aen die van Leest

                verleent, op heden den 21 Mey 1735.

                           P t P Roose, Baron van Leeuw”.

     

                Albert Huysmans publiceerde in De Band van juli 1979 een lijst met  locaties en

                jaartallen  alwaar de schutters zich konden uitleven:

                vaste staande wip : 1785 Tisseltbaan, liggende wip : 1889 Sint Sebastiaen, 1919

                In den Boerenhandel, 1930 Belle Vue. Op doelen : 1839 Het Knippershol, 1845

                Winkelstraat, 1850 Zennebrug en 1854 Huis ten Halven.

                Sint Sebastiaen bezat ook nog een bollebaan onder een rieten afdak, met in de

                lemen vloer aan beide uiteinden een pollepel holte, waarin een halve bol met een

                cirkel  van 15 cm pastte. Twee groepen trachtten met een rollende of schuivende

                buiging het grootst aantal halve bollen bij de tegenstrevers te scoren.

                

                Na W.O.I werd te Leest enkel nog geschoten op de liggende wip en op doelen.

                Schuttersverenigingen waren nog : “Ons Vermaak”, met lokaal bij Huybrechts in

                de Dorpsstraat (zaal Sint-Cecilia) en “De Vrijschutters”, in de zaal Boerenhandel

                bij Petrus (Pirreke) Van den Eede. Beide verenigingen overleefden de tweede

                wereldoorlog niet.

     

                “...Leest had eens een wip ! Op sommige zondagnamiddagen was het daar een

                vrolijke wemeling. Dan kwamen behalve onze eigen mannen, de scherpschutters

                af van de omliggende dorpen : Londerzeel, Breendonk, enz..

                Geen bleke slungels maar stoere joviale kerels...

                De schutters spanden de pezen op hun boog. In trui of hemdsmouwen met leren

                armbekleedsel, schaarden ze zich in gelid onder de wip.

                Zie nu even naar die schutters, bekijk er zo eentje terwijl hij mikt : de lippen zijn

                dun en toegenaaid van wilskracht. Zijn open oog is als een patrijspoort

                gebrakeerd op de gaai.Zijn flamingohals rekt zich, mede de kin agressief scherp

                de hoogte in spiesend, energie voor drie, en zo vol inwendig vuur dat het is of zijn

                wezen zelf vonken schiet. Er spannen zich levende, trillende draden van hem naar

                de hoogvogel... De pijlen snorren door het gekruif en gestreuvel van de

                vederweelde daarboven, stevig vastgespitst op het takkenrif van wat we

                (in de vlastijd zaliger) de “strijp” noemden. Daar prijkte, schitterend plechtig,

                soeverein, de koningsvogel, de heerlijke reuzengaai, links en rechts onderaan

                geflankeerd door fiere vleugeladjudanten : de zijvogels, en dezen zelf door twee

                kadetten : de wuivende kallen ; en deze laatste dan geëscorteerd door heel het

                kakelbont gehummel van de kleine vogeltjes.

                Pijlrapers zwermden lustig toe op het lokaas van een cent of een solleken, de

                behendigsten vingen zelfs de pijlen rechtstreeks op in hun vlucht : heerlijk !

                Gekneusde koppen en neuzen belandden bij ons. Moeder gaf hun elk een warm

                badje, en plakte er een pleistertje op en...klaar was kees voor nieuwe dekoraties...

               O ! Daar gaat plots een juichkreet op. Iemand heeft, in een supreem koningsschot,

                de gaai afgeschoten ! Een kostelijk topmoment ! Eerst nadat de geestdrift wat

                geluwd is, gaat het spel voort naar de andere spijlen, tot zijvogels, kallen, klein

                grut, tot alles kaal en eraf is.

                En dan worden de helden van de dag gevierd. De koning wordt in de hoogte

                gestoken en onder zoveel triomf en tralala rondgedragen, dat zelfs een

                boogscheut verder, de kikvorsen op het vijversvlak komen aandansen, hun wijde

                bruine kaken opensperren en kwakwakend mee kermissen op hun manier, want nu

                wordt het een gonzend gezellige verbroederingsavond, waarop de wip, en de

                blauw-stralende hemel erboven, blij neerblikken...”

                Zuster Melanie (Christine De Laet) in De Band – december 1957)            

     

    16-02-2012 om 07:51 geschreven door Marcel Van Hoof

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (3 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    15-02-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

                “de Cleyn Traegel” 3 dagwand te Leest, grenst 1. beemd “de Geroote Traegel”,

                daaraf het meestendeel de koper toebehoort, 2. de Zenne alomme.

                (Notaris Van de Venne, Mechelen, nr.2399)

     

    1606 – 15 juli : Lanceloot van Gottignies, echtgenoot van Anna Van der Laen, Niklaas en

                Jan Van der Laen, erfgenamen van Jan Van Brancion, verklaren dat het klooster

                van de Augustijnen de 40 carolus gulden erfelijke rente hebben gekweten, die

                geheven werd op een huis met hof, plaats en grond in de Koestraat over de laatste

                brug. Deze terugkoop werd gedaan met de gelden van de verkoop van 19 g. 15 st.

                op de Kloosterhoeve onder Leest, ten voordele van Elisabeth Van den Brande.

                (MS)

     

    1607 – 30 mei : Magdalena Oistermans geeft aan de H.Geesttafel van O.L.V. over de

                Dijle haar deel van een erf met huis onder Leest, een blok land aan de Lyckstraat

                en een half bunder bos bij de Leesterheide. (MS, nr.1908)

     

    1610 – 20 december : De proviseurs van het godshuis van de H.-Drievuldigheid, Jonker

                Jacob van Cranendonck en Jonker Reynier Keeremans, beiden schepenen,

                bekennen dat de proost van Leliëndael Pieter van Spoelberch een erfpacht van 4

                veertelen corenrente uit 7 veertelen, met kapitaal en intrest heeft afgekweten zoals

                die waren bezet op het Coeman Blok te Leest, tussen het goed van Leliëndael en

                het land van Laureijs van Ranst en op een bos van 1 bunder, De Dwaesheijt,

                tussen wijlen Jan vander Linden en Jan van Holse.

                (IFL,blz.110 nr.460) 

     

    1615 – 10 juni – Schepenbrief van Mechelen : Maria Lelieboom treft een minnelijke

                schikking met Andries Huens omtrent geleende gelden : 13 carolusgulden van de

                25 gulden op het huis “de Ram” in de Guldenstraat, 18 gulden 15 stuivers op een

                grond in de Biest, bij de kruisweg onder Leest.

     

    1615 – Grensscheiding Thisselt, Blaesvelt, Heijndonck met Heerlijkheid Mechelen

                Op 6,7,13, 14 en 15 oktober verschenen voor notaris De Coster jonkheer Philips

                Snoye, oudburgemeester en daarna tresorier van de stad Mechelen samen met

                Heer Jacques Bernaerts oudschepen en dan gezworene van de dekenij van

                Mechelen. Ze hadden als opdracht “het ondersoecken ende exclarisseren de

                Paellen ende Limiten der Jurisdicxtie van Hombeeck, Leest ende Heffen,

                landen ende dorpen der Jurisdictie der voirn.Stadt”.

                Door Rombault Taels, meier van de genoemde dorpen hadden ze in Hombeek

                een vergadering belegd.

                …

                Vertrekkend vanuit Hombeek werd de grensscheiding met de palen beschreven

                tussen het Mechels rechtgebied en de aangrenzende gebieden zoals Smal

                Brabant en Kapelle-op-den-Bos. In dezelfde richting gaan ze de grens tussen

                Leest en Tisselt langs en zo verder door.

                De oorspronkelijke tekst na het verlaten van de scheiding tussen Leest en

                Kapellen-op-den-Bos :

                “…Comende alsoo vuijt het voirs. Bosch Lancx het Beecxken Inde Thisselstraet

                daer het beecxken over Loopt ende vande zelve straet commende in eenen Bosch

                groot drij daghwant toebehoorde de Vrouwe Inden hertshoren Paellende tzelve

                teghen het hofflandt toebehoorden Goemer(?) Maes Liggende onder Thisselt,

                ende daer neffens aende Leester zijde Leet een hoffstede metten hove groot een

                halff bunder, toebehoorende Anthonis Besseman Paellende achter aen tvoirs.

                hoplandt wesende onder Thisselt ende daer neffens Leest franchois vanden Zande

                met een halff Dachwant Bosch onder Leest, Commende alsoo voorts achter aent

                bosch vande kercke van Ste. Rombauts, ende daer neffens mr. Peeter Blondel, met

                een stede groot een half bunder, oijck al op de beeck gelegen, over de beeck

                van Thisselt leet het Clooster vande SieckeliedenBosch, ende daer neffens Leet

                een bosken groot drij dachwant toebehoorende de vrouw Inden Hertshoren

                Liggende achter teghen de voirschreven Sieckeliedenbosch Wesende Thisselt

                Ende voir al neffens de heijde daer neffens leet eenen Bosch genaempt  Sieckelien

                Bosch, daer de Beeck deur Loopt zijnde het deel ter zijdeweert Leest ende over de

                Beeck Thisselt ende daer neffens eenen gbosch groot daer de Beeck oijck

                deurloopt toebehoorende de kinderen Cornelis Matthijs sijnde insgelijcx op de

                zijde vande heijde Leest ende over de Beeck den zelven Bosch met het ander deel

                Thisselt, Ende naest het voirs. bosch Leet den scherpen horick Bosch

                 toebehoorende  derffgenaemen Bouxhorincx wesende onder Leest Paellende

                achter aen tzelve Bosch ender daer neffens leet eenen Bosch die oijck onder Leest

                is groot drij bunderen toebehoorende als oijck daer naest leet eenen Bosch groot

                3 ½ Bunderen toebehoorende mijn heer Moriencourt geheeten Kerremans Bosch

                onder Leest, paellende achter aent goet vande Wed.e Peeter opde Beeck met

                eenen Bosch groot Seven Bunderen ende is onder Thisselts goet, Ende naest den

                voirschreven Moriencourts Bosch Leet een Bosch Groot omtrent Seven Bunderen

                toebehoorende Hugo de Burger ende is onder Leest Paellende achter over de

                Beeck tegen Zijnde over sulckx de voirs, gesworene hunne vercleren ende

                depositie Opden voirschreven Xiii Octobris anno voirnoempt, 1615”.

     

                Vergelijken we deze beschrijving met de Popp-kaart van Leest dan begint deze

                aan de Thisselt straet. Op de stafkaart Boom (23/3) van 1936 is dit Moerstraat.

                De beek die nog door of langs verschillende bossen loopt is de Zwarte Beek.

                Ze vormt de scheiding tussen Tisselt en Leest en verder nog een stukje tussen

                Tisselt en Heffen.

                (Leon Bernaerts in Vaertlinck contact nr. 1 van 2011)             

     

    1617 – De kerk krijgt nieuwe banken. Stoelen waren toen nog niet voorzien. De vrouwen

                zaten links, de mannen rechts. Jacob Ballemans en Zacharias Van de Perre waren

                schrijnwerkers van dienst. Deze laatste zorgde een jaar later ook voor een nieuwe

                biechtstoel. (WLS, blz.13)

     

    1620 – Op het kerkhof van Leest plantte men 47 appelaars.

                (DB-1/7/1957)

     

    1621- 26 januari : Karel van Bouvekerke geeft aan Anna Schooff 25 carolusgulden

                erfelijke rente op een hoeve met 30 bunder “Het Hof te Moirtere” onder Leest.

                (MS,nr.1177)

     

    1621 – “Den heerlycken chyns van Hertendrecht tot Heffene.

                ...

                -Den H. Gheest van Leest, tsiaers xii den.lovens ende ii capp

                 valet vi stuyvers van den H Gheests landt, gelegen te Moere : vi stuyv.

                -De weduwe ende kinderen Jans van Haeften, Nicolaes sone was, tsiaers

                 v.stuyvers van eenen bosch, den Cleyn Heyde genaemt gelegen tot

                 Leest : v stuyv.

                -Anthonis Bessems, bij coope van Jan de Meyer, backer, tsiaers ii st.

                 xii muyten van huys ende hoff tot Leest aende Heyde, ii st. Xii.

                -Heer Johan Bauwens, raedt vand rekencamer in Hollant, residerende tot

                Ruremonde, tsiaers xxvy stuyv. ½ blanche van sesse bunderen landt, gelegen

                 tot Leest : XXVY st. ½ bl.

                -Deserve Heer Johan Bauwens, tsiars xi st. vi mijten van andere syne

                 goederen, gelegen ook onder Leest.

                -’t Gasthuis van sinte Catherine, alhier tsiaers xiiii penn. lov. twee

                 cappuynen min een halff vierendeel van eene cappuyn valet iii

                 stuyv., een blanche ende xii myte van den gasthuys goederen gelegen

                 onder Leest.

                -Jan Saffoet, den ouden, tsiaers xxxix penn. lov. ende vier cappuynen valet

                 xii st. van vijff stucken lant, gelegen tot Leest aen de Dwaesheyt.

               -Lancen Lanceloits, tsiaers ii blancken ende iii myten van drije dachwant

                 landts, gelegen onder Leest, reste kersmisse 1574”

                (“Hertendrecht”, Mechlinia nr 11 maart 1932)    

     

    1622 – Ordonnantie op de wacht door die van Heffen en Leest langs de Zenne.

                (Gijs-Thys, reg 69,f°2)

     

    1624 – Joos Blieck volgde Willem Van Achelen op als pastoor van Hombeek en

                bedienaar van de parochie Leest.  (tot 1645 in Hombeek en 1627 in Leest)

                Deze man, licenciaat in de theologie, was pastoor van Zemst en tegelijk

                bedienaar van Weerde –ook daar een dubbele bediening- toen hij in

                Hombeek en Leest benoemd werd.

                De landdeken verklaart van hem dat hij een geleerd en hartelijk man was,

                wijs en voorzichtig, die al zijn zorgen wijdde aan het heil van  zijn parochie.

                In Hombeek bleef hij pastoor tot 1645 en werd dan elders benoemd.

                De zorg van de Leestse parochie liet Joos over aan zijn broer Frans Blieck,

                eveneens priester. Daar werd vooral verder gewerkt aan de verfraaiing van

                de kerk.

                Met goedkeuring van pastoor Joos Blieck hadden de Leestenaars aan de

                aartsbisschop dit verzoek gericht : mag de parochiale dienst in Leest in de

                toekomst door de pastoor van Heffen in plaats van door de Hombeekse

                gebeuren ? Hiervoor hadden ze vier argumenten.

                Zo zegden ze dat de Hombeekse pastoor door ouderdom en ziekelijkheid

                niet altijd de mis kan komen opdragen. Tweedens stelden ze dat de afstand

                van Hombeek tot Leest  “een groote half ure” is en die van Heffen tot Leest

                maar “een clijn quartier ure”. Bovendien is er daar een koster die kortelings

                priester wordt en dan mee kan inspringen om de vroegmis op te dragen in

                Heffen of Leest. En ten vierde staat er dat de Hombeekse pastoor zelf

                verklaard had de inkomsten van Leest niet nodig te hebben “om te leven”

                -hij was inderdaad van rijke komaf- en akkoord ging met het verzoek van de

                Leestenaars. Met hem willigde ook aartsbisschop Jacobus Boonen de vraag

                in van de Leestenaars.

                Toen Frans Blieck overleed (1/2/1627) werd hij twee dagen later te

                Hombeek begraven op het hoogkoor.

                (Wilfried Hellemans, “Pastoors Gevraagd”, ’t Ridderke nr.2,2004) 

               

                Pastoor Blieck bemoedigde van in den beginne het bijwonen van de

                catechismuslessen. Hij gaf aan de kinderen die er naartoe kwamen  met

                “nieuwjaersmisse pontkoecken”. Met halfvasten kregen zij “hunnen greef”.

                Van tijd tot tijd in de loop van het jaar deelde hij prijzen uit, die bestonden in

                “schoonicheden, beeldekens, paternosters,enz.”

                Te Hombeek verliet hij de parochie in 1645. Naar de gewoonte van die tijd, mits

                een jaarlijks pensioen van 200 gulden, verwisselde hij Hombeek tegen Kapelle

                o/d Bos.  (GPH, Blz.35 en volgende)

     

    1624 – 14 juni : Jan Dielis wijlen Nicolaes sone wonende te Leest verkoopt aan Jan

                Nagels en Catherine De Bruyne zijn huisvrouw wonende te Leest een jaarlijkse

                 erfelijke rente op een huis en hof te Leest aan de Heyde.

                (Schepenakte van Mechelen, Parochie-Archief Leest)

     

    1627 – Bartholomeus De Winne volgde pastoor Joos Blieck op tot einde december 1629.

                Als enige Heffense pastoor combineerde Bart De Winne zijn pastoorschap daar

                met een korte bediening in Leest. Ook hij handtekende wel eens met het

                verlatijnse “Winnius”.

                In zijn periode kwam er (in 1627) een soort kerststal in de Leestse kerk maar

                vooral werd er (in 1628) weer een pastorij of “pastoreel huys” gebouwd, nog

                zonder verdieping. Want de Leestenaars hadden aan hun aartsbisschop immers

                nog twee bijkomende vragen gesteld. Eén : mogen we lenen om een pastorij te

                bouwen ? Twee: krijgen we als die pastorij er staat, een eigen pastoor ?

                En ook op deze twee vragen had aartsbisschop Jacob Boonen “ja” geantwoord.

                Waardoor Nicolaus De Clerck (in 1630) de opnieuw eigen pastoor van Leest

                werd, de eerste in een opeenvolgende rij van achttien.

                (Wilfried Hellemans, “Pastoors Gevraagd”, ’t Ridderke nr.2, 2004)

     

    1627 – Nadat de Leestenaars op hun verzoek toelating hadden bekomen “tot het maecken

                van een pastoreel huys”, togen ze onmiddellijk aan de slag.

                De rekeningen uit die tijd vermelden een uitgave van 31 gulden betaald aan R

                Fruytiers “voor een schip gruys op oudt Leliëndael, met vragt tot de  

                fundamenten”.

                179 kisten kalk aan de prijs van 107 gulden werden gekocht “aen den coopman

                van Doornick”.

                82.000 “carreelstenen”, 8.000 “thiggelen” en 4.000 “paveeystenen” werden

                besteld bij C. Somers voor een totaal bedrag van 439 gulden.

                Dit alles werd gedeeltelijk aangebracht per schip langs de Zenne en gedeeltelijk

                paard  en kar want er werden 37 gulden uitgegeven “aen den schipper en de

                voerlieden”.

                Het metselwerk kostte 400 gulden en voor het timmerwerk betaalde men 500

                gulden.  Daarbovenop kwamen nog 43 gulden die aan schrijnwerker C.

                Soetemans werden betaald. Het “eysenwerck ende het slotwerck” werd uitgevoerd

                door L. Back aan de prijs van 249 gulden.

                Verder werden nog 33 gulden uitgegeven aan P. Van Eyck voor de ruiten en 78

                gulden “voor eenen watersteen” en “het decken van de tack”.

                Er werd 23 gulden betaald “aen drinckenbier voor de wercklieden” en 52 gulden

                “aen verteer door de kerckmeesters met de meesters metser, timmerman en

                slotmaeker”, bij de aanbesteding, het leggen van de eerste steen, het planten van

                de meiboom, enz...

                Alles samen kostte de pastorij  2.010 gulden.

     

    1630 – Pastoor Nicolaus De Clerck was de eerste pastoor die de nieuwe pastorij betrok

                en enkel Leest had te bedienen. Hij deed dat van 1630 tot 1644. Toen werd hij

                verplaatst naar Hombeek waar hij overleed.

     

    1632 – Jacques Elias werd koster te Leest. Hij was een ingeweken Leestenaar.
                Hij werd geboren in 1611 en overleed op 25 augustus 1692 op 81-jarige leeftijd.

                Elias werd begraven in de kerk, op zijn kerk staat te lezen : “I.H.S. Sepulture

                Van de Eersaemen Jacques Elias coster deser kerck omtrent 61 jaeren,

                gestorven den 25 augusti 1692 oudt 81 jaeren ende Jenneke Lepaige syne

                wettighe huysvrouw gestorven den 29 january 1669 ende Peeter Elias synen

                sone oock coster den tydt van 47 jaeren, oudt 72 jaeren, sterft den 17 juli

                1722. Bidt voor de zielen...”

                Het kosterschap zou gedurende vijf generaties in deze familie blijven.

                (De Kosters van Leest, De Band-november 1985)

     

    1634 – Dat jaar legden de pastoor van Hombeek en de abdis van Kortenberg “alsulcken

                different neer als tusschen hen geresen ware ten aensien van sesse meukens

                corens  uyt diewelcke den pastoor van Leest hem pretendeerde te competeeren

                drye veertelen corens uyt die thiende van Sinter Nicolaes”.

                Kortenberg met de pastoor van Leest beweerde dat de pastoor van Hombeek die

                drij veertelen jaarlijks betalen moest aan zijn collega van Leest, maar den 31

                januari werden daar peismeesters opgesteld : “den eerweerdighen heer canoninck

                Jan van Wachtendonck ende Gerardt Smidts, licenciaet inde rechten”.

                Na een ernstig onderzoek bleek, dat de St Nikolaes tiende uitging op een land

                gelegen bij een molen. Die molen was ofwel de kloostermolen onder Hombeek,

                ofwel de Steinenmolen onder Leest. Bij welken van beide molens lag het land ?

                Men gelukte er niet in dit uit te maken.

                Zo werd dan op 8 juni 1641 verklaard dat de abdis van Kortenberg en de pastoor

                van Leest onvoldoende bewijzen hadden aangebracht en dat de drij veertelen dus

                niet ten laste van de pastoor van Hombeek konden gelegd.

                (Kerkarchief Hombeek, T.3 – GPH- De Ridder)  

     

    15-02-2012 om 16:55 geschreven door Marcel Van Hoof

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

    1601 – 20 januari : Jan Van Hanswijck echtgenoot juf. Anna van Malderen verkopen

                Loys Breaumont, brouwer, beemd te Leest bij de brug, grenst 1 de straat, 2 de

                Zenne, 3 erfg. Lettijns, 4 klooster Cortenberg.

                 (Notaris Van de Venne, Mechelen  f°12).

     

    1601 – 14 februari : Dympna Tuytelaers jong meyssen 30 jaar enige dochter van wijlen

                Hendrik en Maeyken Van Eertbrugge, verkoopt Willem van Steenhuys advokaat

                en echtgenoot van Margriet van Gottignies 6 dagwand land te Leest op tstijwerck

                naast Darlantstraat en Pieter Lancelaer verbind rente van 12-8-1572 bepand op

                land daar huis op gestaen heeft een dagmael te Leest aan de heide, en land op

                Daerland te Leest naast Peter De Cale erve.

                (Notaris Van de Venne,Mechelen, f°1202)

     

    1601 – 15 mei : Collegie van Zellaer getuige over Jan Bauwens auditeur ordinaris tot

                Ruremonde dat jegens het collegie rente gelost die op 4-8-1593 juf. Isabau

                Bouwens echtgenote Jan Jaecx aan voormeld collegie verkocht had op hoeve

                omwaterd “Rendelbeke” te Leest groot 32 bunder aan voors. auditeur

                toebehorende.   (Notaris Van de Venne, Mechelen, f°1269)

     

    1601 –26 mei : Jan Van Hanswijcke echtgenoot van Anna van Maldere verkopen Loys

                Breaumont rente op heurlieder hoeve te Wets Hertstrate aldaer tot Leest waarvan

                huurder Adriaan de Muldere.

                (Notaris Van de Venne,Mechelen,nr.1285)

     

    1601 – 27 juli : Peter Scheltkens en zijn echtgenote Dympna Tuytelaers te Leest.

                (Notaris Van de Venne,Mechelen,nr.1320)

     

    1601 – 8 augustus : Barbara Pieters (dochter van Pieter) weduwe van Jan Staes en van

                Jan Van de Passe testament. Aan...

                ...

                De dochter van Laureys Bruers tot Leest bij Peter Van Gijsele item...

                (Notaris Van de Venne, Mechelen,nr.1340)

     

    1601 – 26 november : Adam Persoons, meier van Leest, Peter Vleminckx Jan Verlinden

                en Charle jans gezworenen. Pieter Van Gijsele en Anthonis Coeckelberg als

                 kerkmeesters, tegen godshuis Cortenberg over werk aan de kerk.

                (Notaris Van de Vennen r. 1397)

     

    1601 – 22 december : Juf. Isabeau Manteau weduwe heer Pieter Lanceloots en nu

                weduwe van Jan Boels van wie Pieter Lancelot verkopen Guilliam Van Steenhuys

                raadsheer echtgenoot Margrriet van Gottignies beemd te Leest bij de hoeve van

                Steynemeulen, en land “Stoppels” te Kapellen op den Bos op Heindonk.

                (Notaris Van de Venne, Mechelen, nr.1404)

     

    1602 – “...hoffstede geheeten het Hoeffijzer ende gelegen onder den dorpe van Leest...”

                (GM)

                “...Sr Peeter Suyens een bosch aende hoeve can Capellen aent Hoefijzer groot

                omtrent 2 dagwant...”(Coh.van Leest, TS nr.3 1676)

     

                De Hoeve en Brouwerij het Hoefijzer

     

    Van dit historisch goed zijn sporen teruggevonden uit de zestiende eeuw.

    In 1673 verkocht sr. Joannes Vervoort een sekere hofstede gelegen in Smal Brabant,

    gemeynelijck genoemt het hoefyser, aan Joos Coeckelberg, de zoon van Geraard en echtgenoot van Jenneken Fierens. Deze leende 100 gulden op deze hoeve, die ook als brouwerij vermeld werd. In 1688 kwam daar een lening bovenop van 240 gulden.

    In 1727 waren Livinus Moortgat en Joanna Fierens huurders en twee jaar later kochten ze de brouwerij van de erfgenamen van Anna Coeckelbergh, weduwe van Adriaen Selleslagh en gehuwd met Peter De Laet  en haar negen kinderen.

    Hiervoor werd datzelfde jaar nog een lening aangegaan van 1.000 gulden bij Anna Theresia Snijers.

    De brouwerij kwam daarna in handen van Antoon Erix via zijn echtgenote Adriana De Bruyn, de tweede vrouw van Livinus Moortgat.

    In 1769 verkochten zij en haar kind  Peeter Jan Moortgat “Het Hoefijzer” aan Frans Scheers van Leest, echtgenoot van Anna Maria Van den Brande van Humbeek.

    Uit hun huwelijk overleefden twee kinderen : Jan Bt (1770) en Antoon (1773).

    Tot begin 1800 was het Hoefijzer onder de parochie Leest, later onder Sint-Martinus Hombeek.

    In 1821 stierf Antoon Scheers en behield zijn tweede echtgenote het vruchtgebruik.

    In 1831 stond ze dit af aan de twee dochters uit het eerste huwelijk van haar man : Antonia, 19 jaar en Catherina, 18 jaar.

    In 1834 huwde Antonia Scheers met Guilliam Van Messem van Humbeek.

    Ze hadden negen kinderen.

    Desiré Slachmuylders huwde het zesde kind : Maria Amelia Van Messem.

    De brouwerij ging over op haar oudste broer Aloys Van Messem met Nuyt getrouwd.

    Zij vererfden ze aan hun dochter Rosalie (1877) die gehuwd was met de brouwer Jos Lenaerts (1879) uit Kaloo.

    Na de familie Lenaerts woonde de familie Ongena er, nadien en tot heden de familie Van Goethem. (’t Ridderke, nr.2-1996 – Hombeekse stammen, Ward De Kempeneer)  

     

    In ’t Ridderke nr.4 van 1996 meldde Theo Geets, Kleine Nieuwendijk 49 Mechelen

    Volgende correctie :

    “Na de familie Lenaerts woonde de familie Ongena er, en nadien en tot op heden de familie Van Goethem”. Deze vermelding is onjuist. Op het complex der brouwerij heeft geen van beide familie gewoond, wel op de verder gelegen hoeve.
    De brouwerij “het Hoefijzer” met woonhuis, bijgebouwen en gronden (1 ha 25 ca) werd in 1921-1922 van Dhr. Jos Lenaerts aangekocht door Karel Geets – Van Den Eynde.
    De brouwerij werd ontmanteld, een gedeelte van de bouw werd afgebroken en de koperen brouwketels werden verkocht aan een zekere De Bondt uit Londerzeel.
    De bakstenen werden gekuist met medehulp van de buren en per loten van steeds duizenden verkocht aan belangstellenden. De speciaal geboorde waterputten (p.m. 100 meter diep ?) met kristalhelder water bevonden zich in de boomgaard ten zuidwesten van de gebouwen (en waarschijnlijk nog).

    Tot 1955 bleven familieleden Geets eigenaars en bewoners van de ex-brouwerij “het Hoefijzer”.

     

    Antwoord van Ward De Kempeneer : “...De laatste jaren woonden inderdaad in het huis, aan de brouwerij verbonden, de familie Lenaerts en nadien Geets, de ouders van Theo.

    De families Ongena en Van Goethem hebben op de hoeve gewoond en niet, zoals verkeerd vermeld, in het huis Lenaerts. Anderzijds is er een vermoeden dat oorspronkelijk enkel op de plaats van de hoeve werd gebrouwen. Jos Lenaerts en zijn echtgenote Rosalie Van Messem, brouwersdochter, hebben een nieuwe woning gebouwd naast de hoeve. Naar de gegevens van Theo was daar ook de brouwerij gevestigd.

    Werd deze daar opgericht door brouwer Van Messem of stond ze daar oorspronkelijk ?

    We komen er nog wel achter.” 

     

    In de 19e eeuw hadden er in de herberg Het Hoefijzer verschillende openbare verkopingen van de oogst en de gewassen te velde plaats. De verkopen kenden een groot succes en boeren van Hombeek en Leest kwamen er op af. Bij deze verkopen waren Cornelis Meuldermans, veldwachter van Leest en Jacob Preutens, veldwachter te Hombeek getuigen. (’t Ridderke, nr.2,1995)

     

    1602 – 22 janauri : Jan van Hanswijck verkoopt Loys Breaumont brouwer rente op een

                beemd te Leest aan de brug, een bunder.

                (Notaris Van de Venne, Mechelen, nr.1421)

     

    1602 – 6 februari : Margriet Janssen weduwe msr Hendrik Sterck raadsheer gelast msr

                Jan van der Hofstad Peter Vlemincx, Jan Verlinden en Charles Janssens

                gezworenen te Leest, Pieter van Gijssele en Andries Koeckelberg kerkmeesters

                over voldoening van vonnis 8 juli l.l. ten achterdeele van voors. Margriet ter cause

                van onkosten dekken en vermaken van den koor der voorschreven kerk, zij moet

                500 gulden geven. (Notaris Van de Venne, Mechelen, nr.1435)

                Volgens “N” in “Leest in de spiegel van het verleden”, in Gazet van Mechelen

                zou deze Margriet Janssens samen met de abdis van Kortenberg de tienden van

                Leest genieten.

     

    1602 – 9 februari : Msr Antoon Sucquet pensionaris verkoopt Cornelis Van Triest 4

                bunder beemd en bos te Leest, eertijds toebehoort hebbende Adam Wilderlants.

                (Notaris Van de Venne, Mechelen, nr.1437)

     

    1603 – Dat jaar hebben de “kerckmeesters doen gieten bij Hans Van den Gheyn

                clockgieter te Mechelen twee clocken, wegende saemen 825 pond voor de

                somme van 350 gulden 12 stuyvers”.

                Deze rekening werd nadien voorgelegd aan de abdis van Kortenberg die voor de

                parochiekerk moest instaan maar blijkbaar niet scheutig was om te betalen.

                Ze verloor echter het tegen haar ingespannen proces en betaalde tenslotte de som

                af  in zes betalingen.

                In 1606 waren de rekeningen vereffend.

     

    1603 – 29 januari : Brief van Mathias, aartsbisschop van Mechelen aan P.Vander Meulen,

                de pastoor van Leest de toelating verlenend aan kerk en H. Geestmeesters het bos

                “de Wiehaeghe” gelegen te Kapelle op den Bos te verkopen aan Matthijs vander

                Heyden. (Parochie-Archief Leest)

     

    1603 – 26 maart :Juf. Anna Van Paffenrode X +Jeronimus Bernaerts XX Jan Janssen

                apotheker, Anna en Elisabet haar dochters uit eerste huwelijk, religieusen

                Blijenberg voor twee staken, mgr Jan Bernaerts, priester voor een staak, mgr Jan

                Van Paffenrode secretaris derstad voogt van Hendrik en Joronimo Bernaerts

                beiden minderjarigvoor de vierde en vijfde staak, allen kinderen van Jeronimus.

                Kavel A = Hendrik Bernaerts / de helft van een bos van 9 bunder samen te Leest

                bij de Thiendeschuur “den Torpoel”, drie dagwant land “Vriesendonck” te

                Heffen…

                Kavel B =  Jeroen Bernaerts / de Maenenbos te Leest in de Aerlamstraat, de helft

                en 1/12 …

                (Notaris Van de Venne 26/3/1603, nr. 1914 f°73),   

     

    1603 – 5 mei : Msr Willem van Steenhuys raadsheer Grote Raad verklaart dat Dympna

                Tuytelaers alsdan jonge meyssen en nu huisvrouw van Pieter Schellekens aan

                hem verkochtt 6 dagwand land te Leest. Verbind twee chijnsen van 3-II-1571 en

                12-8-1572 bepand op land daar eertijds huis op g estaan heeft een dagwand te

                Leest. Actum ten huize van eerstg. Nieuwen Bruul.

                (Notaris Van de Venne, Mechelen, nr.1673)

     

    1603 – 10 september : Wijlen Hendrik Van Berge, echtgenoot van wijlen Maria Dussens

                van wie Katelijne, echtgenote Jan de Meyer, Margriet jonge meyssen 25 jaar,

                Hester van Berge 25 jaar voogd Philips Raet...

                ... plantagie 3 dagwand te Leest waarop huizen gestelt zijn kavel B : bos

                “Scherpenhorick” te Leest aan de heide verkrijgbrief 18-6-1567 land drie

                dagwand te Leest op de beke bij Biest...

                (Notaris Van de Venne, Mechelen, nr.1771)

     

    1603 – 5 december : Msr Aert van Heyst als bezitter ¼ hoeve “ ’t Hof ter Holse” te Leest

                met Jan Bouwens auditeur ordinaris Rekenhof van Holland weduwnaar van

                Margriet Molliaerts vanwie twee kinderen ¾ dezelve hoeve mangelen met Jan

                van Saeffoet inwoner Mechelen.

                De eerste partij geeft “Sondagsveld” dependerende voormelde hoeve groot twee

                bunder te Leest tussen eesterbos van een bunder toebehorende juf. Isabella

                van Heyst en “het Lakeusel” het “Sceurrcaproen” tussen eesterbos een bunder

                toebehorende juf. Isabella van Heyst en bosken Lankeusel waartegen Jan Safoet

                geeft eesterbos 3 bunder naast Torrebosch.

                Cornelis Moortgat blijft huurder tot 1606.

                Jan Bouwens bezit nog andere hoeve  “het Rendervelt”.

                (Notaris Van de Venne, Mechelen, nr.1844)

     

    1604 – “...onder de prochie van Leest in de Voosdonckstrate...” (GM)

     

    1604 – 2 maart : Pieter Diddens geeft een stuk grond op het “Hertsveld” aan de kerk en

                de H.-Geesttafel van Leest “mits te doene eene misse tot laeffenisse sijns

                comparante ziele”. (Schepenakte Mechelen – Parochie-Archief Leest)

     

    1604 – 26 maart : Juf. Anna van Paffenrode weduwe van Jeronimus Bernaerts en

                echtgenote van Jan Janssen apoteker, Anna en Elisabet haar dochters uit eerste

                huwelijk, religieusen Blijenberg voor twee staken, msr Jan Bernaerts priester voor

                een staak, msr Jan van Paffenrode secretaris der stad voogd van Hendrik en

                Jeronimo Bernaerts beiden minderjarig voor de vierde en vijfde staak, allen

                kinderen van  Jeronimus.

                Kavel A : Hendrik Bernaerts / de helft van een bos van 9 bunder samen te Leest

                bij de Thiendeschuur “Den Torpoel”, drie dagw land...

                Kavel B : Jeroen Bernaerts / de Maenenbos te Leest in de Aerlamstraat...

                (Notaris Van de Venne, Mechelen, nr.1914)

     

    1604 – 3 augustus : Jan Van Hanswijck X Anna Van Malder lenen van jonker Robert De

                La Tour heer van Moriencourt. Verbinden hoeve en boomgaard 16 bunder te

                Leest in de Herstrate en huis “den Ingel” Haverwerf en hun zoutwerf (Mechelen).

                (Notaris Van de Venne 3/8/1604,nr.2008,f°212)

     

    1604 – 24 september : Jan van Orsele lakenkoopman Pauwels van Orthen.

                Getuige Hans Gielis tot Leest. (Notaris Van de Venne,Mechelen, nr.2047)

     

    1604 – 1 oktober : Marcel de Grove 67 jaar echtgenoot van Katelijne Couthals 53 jr,

                getuigen voor Willem van Werchter rentmeester abdij Cortenberg dat voor drie

                maand Matthijs van Woluwe nu wijlen wezende thunnen huize “Bruessel” in de

                Hoogstraat, ter presentie van Pieter Diddens hebben horen verklaren “naerdyen

                zelven Diddens hem van Woluwe gevraeght hadde ofte hij nyet en wiste oft

                voorschreven godshuys van Leliëndael blocken liggende Larstrate tot Leest aan

                Couwenbergs van thiende... Matthijs van Woluwe was knecht van Leliëndael, had

                dezelve tiienden gevoert in de Thiendenschuur tot Leest.”

                Getuigen Hyppoliet Staes oudschoenmaker en Antoon van Dormael kleermaker.

                (Notaris Van de Venne, Mechelen, nr.2050)

     

    1605 – “Jan de Leeuw als man ende mombois van Jouff. Anna Snellincx ende hare

                kinderen heeft verreyct een steynen huys met pachthove, stallinghe, bogaerd,

                land, beempde, gronde, etc. Genaamd thoff van Steynemolen, groot omtrent

                30 bunderen onder de prochie van Leest toebehorende Jonffr. Ysabeau Manteau

                ende Peeter Lansloots haare sone”. (GM f°23)

     

    1605 – 17 februari : Testament van Anna Van Merchtere alias Bertens, dochter van

                de overleden Gielis, ziek. Had eertijds gefondeert gezongen mis van Sint Anna

                bij de Augustijnen, had hun daarvoor getransporteerd 7 dagwant bos te Heffen

                en Leest..

                (Notaris Van de Venne nr.2173,f°74)

     

    1605 – 19 januari : Hans Covelere, landman 30 jaar oud, Hans van Winge hovenier 25 jr,

                beiden poorters te Mechelen getuigen voor Gommaer Taverniers landpachter te

                Hofstade, waren een jaar geleden ten huize “Oud Gulden Hooft” op de Veemarkt

                waar Taverniers verkocht Peter Coremans maalder te Leest een bruin merriepaard

                74 gulden. (Notaris Van de Venne, Mechelen, nr.2136)

     

    1605 – 8 februari : Testament Bernard De Hont slotenmaker echtgenoot van Paulijne

                Goyencost. (Notaris Van de Venne, Mechelen, nr.2163)

     

    1605 – 23 februari : Jan De Leeuw weduwnaar van Katelijne Lelieboom...1/2 bunder bos

                onder Leest bij de Thienschure...(Notaris Van de Venne,Mechelen, nr.2180)

     

    1605 – 23 februari : Anna Snellincks weduwe van Jan Vleminckx...eerste kavel rente 78

                gulden erfelijk op de goeden van Pieter Lanceloots onder Leest.

                (Notaris Van de Venne,Mechelen, nr.2181)

     

    1605 – 3 april : Testament Jeronimus Bernaerts (zoon van de overleden Jeronimus en

                Anna Paffenrode) oud 19 jaar woont in collegie Soc.Jesu. Anna en Elisabet zijn

                zusters in klooster Blijenberg rente op 4 bunder bos te Leest in Herlaerstrate.

                Jan Bernaerts priester en Hendrik zijn broers, Beytken Janssen zijn halfzuster,

                dochter van Jan Jansen. (Notaris Van de Venne,Mechelen, nr.2232)

     

    1605 – 21 april : SG Augustijn Vermeulen (z.v. overleden Augustijn) echtgenoot van

                Elisabet van Laken...item een half bos te Leest.

                (Notaris Van de Venne,Mechelen, nr.2253)

     

    1605 – 23 mei : Matthijs Verheyden en Cathelijne Segers zijn huisvrouw schenken aan

                Andries Coeckelbergh kerkmeester en aan Peeter Vleminck en Carel Janssens

                H.Geestmeesters, de helft voor de kerk, de helft voor de H. Geesttafel van Leest,

                een erfrente op een bos “de Wiehaghe” geheten gelegen aan de wndmolen onder

                de vrijheid Capelle op den Bos.

                (Schepenakte Kapellen o/d/ Bos – Parochie-Archief Leest)

     

    1605 – 8 juni : Jan van Hanswijck (zoon van Jan) echtgenoot van Anna van Malderen

                verkoopt  heer Hendrik van Hanswijck schepene ts een bunder land te Leest aan

                de brug, grenst 1 desen, 2 erfg. Buysset, 3 mij notaris, 4 de straat.

                (Notaris Van de Venne, Mechelen, nr.2294)

     

    1605 – 14 juni : Msr Pauwels van Kerstlijnen Raed en pensionaris echtgenoot van

                Charlotte de Par verkopen heer Hendrik Janpen prior klooster Augustijnen hun

                hoeve te Leest met huis = 6 dagwand bij Rennekouter / item 3 percelen deels

                boomgaard en voormaals toebehorende wijlen Pieter David aan malkanderen bij

                vs 6 dagwand grenst 1 de straet, 2 de heide = 7 dagwand / item land een half

                bunder op Rennecouter mede toebehoort hebbende voormelde Peter David /

                item land ½ bunder “het Smoorsveld” tegenover voors.land /

                item “het Proestken” ½ bunder / item land “Tulpensvelden” / item drie dagwand

                gekocht van...Gommerbach het “Buesblock” 6 dagwand.

                Item 7 dagwand eertijds huis / item “het Hovenblock” een bunder /

                Item “de Smijsselsplate” een dagwand/ item land op Hertsveld / item land “den

                Heuvel” 3 dagwand aan de hoeve Jan van Hanswijck/ item beemd “de Gulden

                Boyens” beneden de Warande aan ’t Robbroeck 2 bunder.

                (Notaris Van de Venne,Mechelen nr.2299)

     

    1605 – 26 juli : Testament van Barbara Peeters (dochter van Pieter), weduwe van Jan

                Staes en Jan van Passele...

                Gielis Peeters alias Brabander (zoon van Pieter Pieters alias Brabander) de

                dochter van Laureys Broers te Leest bij Pieter van Gijsele.

                (Notaris Van de Venne, Mechelen, nr.2331)

     

    1605 – 19 oktober : Jonker Charles van Bouvekercke (zoon van Charles) geas. van Adolf

                Van Venne zijn schoonvader verkoopt Loys van Breaumont brouwer, beemd

                15-02-2012 om 09:30 geschreven door Marcel Van Hoof

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

    1591-                        De Tiendenhoeve -Tiendeschuurstraat.

     

                1591 : “...tot Leest tegens de Thiendeschure...” (GM)

                Andere vermeldingen :

                1594 : “...de Thieneschuere in de Thiendeschuerstraat...” (HCM)

                1663 : “...onder Leest bij de Thiende Schuere...” (AM)

                1723 : Jan Van Acoleyn : d’erffgenaemen van den heer Grisper : Pachthoff met

                diversche stucken aen een, ende plaetse daer de thien schuer op staet.

                Het pachthof van Grisper, met de vroegere tiende schuur welke nog eene groote

                hoeve is, behoorde in 1810 aan de familie de Meester, in 1905 aan de Meester-

                de Coussemaker, te Antwerpen.

                Het toponiem Tiendeschuurstraat vonden we terug in :

                1442 : “...in Leest inde Thiendeschuerstrate...” (GM)

                1450 : Onder Hof ter halen : Thiendeschuerstrate. (GM)

                1474 : “...een stuck lant geh. Tarweblock gel. aen de Thiendeschuerstrate..”(GM)

                1815 : “...de Tinne Schuerstraet vroeger Lijkstraat..” (WB)

                De Tiendenschuur-hoeve was gelegen tegenover de boerderij Van Roey in de

                gelijknamige straat.

                In deze hoeve moesten de pachters een tiende van hun oogst binnenbrengen

                als cijns.

                De tienden werden geheven door de abdij van Kortenberg, die er 1/3  van afstond

                aan de pastoor. Deze cijns werd in 1637 een vaste som.

                Aanvankelijk bestonden er slechts twee tienden, namelijk de “grote tiende” op de

                graangewassen en de “kleine of smalle tiende” op minder belangrijke teelten :

                zaad, erwten, bonen, brandhout, wijn, ook op vlees : de “vleestienden” waardoor

                de houders van schapen, varkens, ganzen, eenden, kippen één tiende van deze

                dierenstapel moesten afgeven.

                In de 13e eeuw ontstonden de “novalia” of tienden op de nieuw ontgonnen

                gronden. De novalia waren bestemd voor de parochiale geestelijkheid, maar door

                een voorrecht bekwam de abdij van Kortenberg in 1266 van Hertog Hendrik III

                de novalia in al de parochies  waar ze andere tienden bezat.

                De abdij van  Kortenberg inde de tienden in zeven parochies : Kortenberg, Erps,

                Kwerps, Nossegem, Kampenhout,Hombeek en Leest.

                Het pachtboek van de abdij (17e eeuw) verstrekt nog volgende gegevens over de

                tienden : te Leest werden ze verpacht zonder Haksdonck en zonder het negende

                deel van de pastoor, tegen viertelen rogge, 12,5 viertelen boekweit en 12,5

                viertelen haver, plus nog de som van 440 gulden (1640).

                Het innen der tienden gaf aanleiding tot veelvuldige wrijvingen tussen de abdij

                enerzijds en de parochiale geestelijkheid anderzijds.

                (DB-nr 8, 1955 en 1/3/1957)

                In Gazet van Antwerpen van 6 december 2002 blokletterde Leo De Nijn :

                “Hondengeblaf niet langer welkom in landbouwzone”. Het betrof de

                hondenschool “TIENDESCHUURKE” gevestigd in de gelijknamige straat

                maar op zoek naar een andere locatie omdat hun huidige locatie in een

                landbouwzone lag.

     

    1592 – “...Bosch groot omtrent een ende halff bunder geheten Vranxbloken oft Setsel

                gelegen tot Leest tusschen Goesbrecht Van Gestele erve ten eenre ende Mr.

                Aelbrecht Bouwens erve ter tweedere, het Battelerevelt ter derdere ende den

                Kerckenbosch ter vierdere zijden...(GM)

     

    1592 – Jan Haes (Haese-Hals) werd pastoor te Hombeek en te Leest (van 1592 tot 1598).

                Over de data van zijn herderschap bestaat absoluut geen eensgezindheid.

                Hij was een norbertijn uit de abdij van Grimbergen en pastoor te Ruisbroek aan

                de Rupel. Maar daar was hij weggegaan omdat de pastorij er bouwvallig was

                én omdat hij er te weinig bestaansmiddelen had.
                Zo kwam hij naar Hombeek en hielp er de zieke pastoor M. Goossens.

                Hoelang hij diens onderpastoor was is onduidelijk maar alleszins vanaf 19 juli

                1592 bediende hij Leest dat, zo schrijft F. De Ridder, zonder pastoor was

                en waar het al even erg lag als te Hombeek.

                Tijdens zijn Leestse bediening begon men er aan de herstelling van het hoogkoor

                in de kerk. En het is ook waar dat Leest aan deze man haar oudste

                parochieregister dankt, dat van de huwelijken, waaraan hij begon op 2 mei

                1599.

                Op bevel van zijn prelaat moest hij in 1596 weer naar Ruisbroek vertrekken.

                Maar dat deed hij pas in 1599.

                (Wilfried Hellemans : “Pastoors Gevraagd”, ’t Ridderke nr. 2 van 2004)        

     

    1593 – 27 juli : Rombout Lanceloots (zoon van de overleden Cornelis) verkoopt zijn part

                van beemd “den Tragel”, groot 4 bunders tot Leest omtrent de brug. Borg : zijn

                schoonmoeder Katelijne Daniels. (Notaris Van de Venne Mechelen, f°191)

     

    1595 – Na het concilie van Trente (1563) werden alle pastoors verplicht de doopsels,

                huwelijken en overlijdens die ze deden, in een register in te schrijven.

                Het duurde evenwel nog een tijdje eer die nieuwe gewoonte er bij de pasters inzat.

                Zo vangt het eerste parochieregister van Leest aan in 1595.

     

    1595 – Het waren beroerde tijden voor onze streken op het einde van de 16de eeuw.

                De kerk was uitgebrand, de kerkschatten verdwenen, de klokken geroofd, geen

                pastoor meer en bijna de hele bevolking gevlucht of uitgeweken.

                Tussen 1592 en 1599 bijvoorbeeld  werden slechts elf huwelijken van Leestenaars

                ingezegend en die gebeurden dan nog allemaal te Mechelen in de O.L.Vrouwkerk,

                te Hombeek of te Kapelle op den Bos.

                Ook het minieme aantal sterfgevallen is typerend : van 1592 tot 1594 werden

                slechts twee begrafenissen gesignaleerd.

                Dan komt echter 6 april 1595. Op die datum lezen wij in het overlijdensregister

                van Leest dit kort sensatiebericht : “...ex conflagratione certi oppugnacuoli

                rusticorum in coemeterio loci extructi...” : elf boerenmensen komen om in een

                brand van een hogergelegen verschansingsplaats op het kerkhof. Het zijn Petrus

                Vertongen met zijn vrouw Margriet Winge en hun kindje, een jong meisje

                Paschalia Vlemincx, Clara Swyninca die getrouwd was met Jan Verlinden met

                haar kind, Jan Costemans met een kind, een dochtertje van Petrus Verschueren,

                Jan Van den Broeck alias Neefs en een kind van Stefan Persoons.

                (WLS, blz.8 en 9)

     

    1595 – “Betaelt den 3 juny 1595 eenen huysman gecomen van Leest ende mede gebracht

                hebbende vijf jonghe wolven bij hem aldaer gevanghen – voor het groot devoir

                daer inne bij hem gedaen.” (MK- Frans Berlemont)

     

    1595 – 17 juli : Katelijne Eyckemans weduwe Christoffel Coels verkoopt Peter Van

                Cruhingen brouwer echtgenoot van Joanna Van Broecke haar nichte de helft

                geërfd van Elisabet Van Broecke haar moeder in een erve daar een huis op

                gestaan heeft te Leest, grenst 1 de erfgenamen van Antoon van Eemeren,

                2. het kerkeblok, 3. sheerestrate item een blok lant rondom met fruitbomen

                tegenover voormelde erve 1. sheerestrate, 2. Leester Couter, 3. de straat,

                4. de Lijckstrate. (Notaris Van de Venne Mechelen, f°356)

     

    1595 – 7 december : Merten Van Laeken wonende in de Huidevetterstraat echtgenoot van

                Katelijne Smuncx, haar eerste man was Merten Mommaerts van wie twee

                kinderen Katelijne X Gillis De Grauwe en...

                1/5 beemd “de Grooten Tragel” tot Leest, tegenwoordig toebehorende Loys

                Breaumont brouwer. Getuigen Thomas Struelens leertouwer en Jan Ghuens

                huisman te Muizen. (Notaris Van de Venne Mechelen, f°394)

     

    1596 – Onmiddellijk na de beroerten der XVIe eeuw, zodra de dageraad van rust en vrede

                aanbrak, ging een der grote bekommernissen van de geestelijkheid naar de

                herinrichting van het onderwijs, vooral op den buiten.

                Reeds, terwijl de storm nog woedde, had het provinciaal concilie van Mechelen,

                in 1570, aan de bisschoppen bevolen, dat in de steden en de dorpen de

                parochiescholen, zo zij gevallen waren, heropgericht, en zo zij nog bestonden,

                behouden werden en vermeerderd.

                Pas hadden, hier te lande, de aartshertogen Albrecht en Isabella hun blijde intrede

                gevierd of de geestelijke overheid drong bij de pastoors krachtig aan op de

                uitvoering van dat bevel.

                In het aartsbisdom Mechelen wilde zij volstrekt zo spoedig mogelijk een school

                voor iedere parochie. Op de dorpen, waar men niemand vond met voldoende

                bekwaamheid die het onderricht der kinderen wilde opnemen, werd de taak van

                schoolmeester opgedragen en opgelegd aan de koster van de parochie.

                De landdekens kregen de taak, jaarlijks bij hun kerkvisiet te vernemen en te

                onderzoeken , hoe het in de parochie gestaan en gelegen was met de school...

                Die van Leest beloofden in 1596 uit de inkomsten hunner H.-Geesttafel jaarlijks

                drij veertelen koren te betalen aan den schoolmeester, op voorwaarde nochtans,

                dat de H. Geestmeesters van Hombeek ook drij veertelen zouden geven. (Leest

                werd  toen nog bediend door de pastoor van Hombeek)

                (Geschiedenis der Parochie Hombeek – F.De Ridder, blz.96 en volgenden)

     

    1596 – 21 juni : Adolf vanden Venne, wonende Koestraat, verhuurt aan Bartolomeus

                Goessens en Peter Verschueren een hoeve te Leest.

                (Notaris de Hondecoutere, Mechelen nr.860)

     

    1596 – 22 november : Peter van Zijpe, procureur 46 jaar en Jan De Kariddere 46 jaar, als

                der w.v. + Jan Van Breusem x Magdalena Van der Aa bij zitdag ten huize van

                Adam  Persoons   oud 69 jaar de oude, meier der prochie van Heffen en Leest,

                Gestaan in de Adegemstraat in herberg “Schotland”, verhuurden aan Lenaert

                Matthijs weerd in “Sint Jacob” een half bunder wey onder Battel in Diepbrouc...

                (Notaris De Hondecoutere, f°853)

     

    1597 – De landelijke bevolking van Mechelen “gemonstreert synde Anno 1597 in

                September, wierdt bevonden niet stercken te syn als 174 mannen : Hever 41,

                Muysen 27, Hombeek 43, LEEST 31, Heffen 26 en Battel 6.”

                (Kerkarchief Hombeek M,nr.3)

     

    1597 – 7 februari : Pieter Coreman molder en landpachter tot Leest getuige Jaspar De

                Vleeschouwer. (Notaris Van de Venne Mechelen, f°152)

     

    1597 – 22 maart : Jan Van de Weerde als mespachter wonende Leest debet Frans Van

                Roye over geleverde granen en obligatie die hij had tot laste van Jan Verlinden

                nu wonende tot Blaasveld.

                (Notaris Van de Venne Mechelen, f°179)

     

    1597 – 8 mei : Staat van goed wijlen Rombout Verpoorten X juf. Maria Feermans.

                Voogden Adriaan Verpoorten en Cornelis Feermans over zijn voordochter

                Anneken Verpoorten uit + Anneke Van Berge.

                Voogden Adriaan Verpoorten en Cornelis Feermans over de vijf wezen uit het

                tweede huwelijk.

                ....rente op 6 bunder bos te Leest toebehorende Pieter Lanceloots “de Palenkers”

                genaamd. (Notaris Van de Venne Mechelen, f°213)

     

    1598 – Willem Van Achelen werd pastoor van Hombeek en Leest. (tot 1624)

                Onder hem werd het hoogkoor én het kerkhof in Leest ingewijd (1599).

                Datzelfde jaar begon Willem Van Achelen er met een doopregister.

                Deed hij werkelijk een zondagsmis in Hombeek en de volgende in Leest ?

                Zeker vanaf 1605 deed hij dat slechts veertiendaags : de ene zondag in

                Hombeek en de volgende in Leest. En dat bijna twintig jaar lang !

                Omdat zijn Hombeekse en Leestse pastorij onbewoonbaar waren,

                verbleef hij dan hier, dan daar. In 1602-1603 was dat halfweg tussen Hombeek

                en Leest, op andere momenten in Mechelen en enkele jaren zelfs in de

                Hombeekse...sacristie.

               Verder werd onder zijn impuls de kerk in Leest verder hersteld.

                Het schip kwam aan de beurt (1607) en de niet meer bestaande kruisbeuk

                met een noordelijk O.-L.-Vrouwkoor en een zuidelijk Sint-Niklaaskoor

                (ca 1614-1615). Ook de nog altijd gebruikte zandstenen sacristie dateert

                uit die tijd (1620).

                Bovendien liet hij de kerk opnieuw meubileren en opsmukken.

                Bv. werd (in 1604) bij Maarten Van Calster het groot Sint-Niklaasbeeld

                gekocht dat nu naast het oude hoofdaltaar staat.

                Willem Van Achelen gaf zijn ontslag op 29 oktober 1623 en overleed

                te Mechelen in 1629.

                (Wilfried Hellemans : “Pastoors Gevraagd”, ’t Ridderke nr.2, 2004)

     

    1598 – Dat jaar werd de spits op de toren gezet met een nieuw kruis, het oude wordt

                “met een cordewaghen naer de Catelijnestraete gevoerd” en daar als een

                “stuck  oudt ijsers vercocht”. Als de toren af is wordt er “een tonne bier” op

                gezet.

                Schaliedekker Merten Offermans zorgt voor het dak van het koor. Er werden

                Daartoe 8.000 schalieën besteld.

                (WLS, blz.9)

     

    1598 – 14 februari : Adam Persoons 70 j. meier van Hombeek, Pieter Diddens 75 j.,

                getuigen voor Jacob Coeckelberg (zoon van Niklaas) wonende te Leest verklaren

                dat zij “familiair gekent hebben” voors Niklaas ende alle zijn kinderen dewelke

                alle zijn overleden zonder kinderen uitgezonderd voormelde Jacob Coeckelberg

                nu enige zoon van Niklaas. (Notaris Van de Venne Mechelen, f°331)

     

    1598 – 14 februari : Pieter Diddens 75 j. Adriaan Persoons 70 j.wonen te Hombeek,

                getuigen voor Jacob Coeckelberg (zoon van Niklaes) wonende te Leest.

                Zij hebben voors Niklaes gekend en al zijn kinderen, allen gestorven

                uitgenomen requirant nu wezende enige zoon en erfgenaam.

                (Notaris Van de Venne Mechelen, f°8)

     

    1598 – 24 april : Testament van Pieter Diddens –zoon van Willem, aan Maytken

                Verschueren (dochter van Pieter) sijns nevensdochter een dagwand te leest op

                “Duyckensveld”.

                Aan Anneken Geens zijn maerte. Maeytken Vertommen (dochter van de

                overleden Henri en eveneens overleden Elisabet Vrancx) mitsgaders Pieter

                Van den Bossche (zoon van Cornelis en van Anneken Vertommen zuster van

                Maeytken)

                wijlen zijn broer Jan Diddens X..vanwie Anneken weduwe van Pauwel De Wilde.

                Lyncke, Coeckelberg (d.v. Andries en Elisabet Diddens ook dochter van vs Jan)

                Herman en Maeyken Beelaerts (kinderen van + Antoon en + Barbara Diddens)

                Willem en Cornelis Vlemincx (k.v. Jaspar en Elisabet Diddens zuster van

                testateur)

                Cornelis en PieterVerschueren (zonen van de overleden Cornelis en Maria

                Diddens, ook zuster van testateur)

                (Notaris Van de Venne, Mechelen f°212) 

     

    1598 – 24 april : Testament Juf. Barbara Peeters (dochter van Pieter), weduwe van Jan

                Staes en van Jan Van den Passe.

                ...aan de twee kinderen van Margriet Van Passe weduwe van Philips Schoof.

                ...de dochter van Laureys Broers wonende nu tot Leest bij Pieter Van Gijsele.

                (Notaris Van de Venne, Mechelen, f°64V-)

     

    1598 – 24 april : Testament van Juf. Petronella Pieters (dochter van Pieter) weduwe van

                Jan Staes en nu van Jan Van Passe...

                ...de dochter van Laureys Bruers tot Leest bij Pieter Van Gijsele.

                (Notaris Van de Venne, Mechelen, f°36)

     

    1598 – 5 juni : Jan Lettin geeft ter verzekering van Zeger Colez en Jan Ansseau voor hun

                deel in de 62 carolus gulden erfelijke rente zijn hoeve met hof, land, beemden en

                toebehoorten “de Kleine Hoeve” onder Leest, in de Biest, belast met renten ten

                voordele van Lodewijk Vrancx, de H.Geest van St.- Pieters en van Leest, de

                proost en het klooster van Leliëndael, de kapel van de H. Daniël in O.L.V.

                Gasthuis, de kerk van Leest en het klooster van Blijdenberg.

                (MS,Zegels van Jacobs De Riddere, Jan Croon)

    15-02-2012 om 09:23 geschreven door Marcel Van Hoof

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

    Pastorij

     

    In 1630 kreeg Leest een pastorij naast zijn kerk en meteen opnieuw een eigen pastoor. Gedurende de jaren 1591-1630 waren de pastoors van Hombeek immers “deservitor” te Leest.

    Na het concilie van Trente (1563) werden alle pastoors verplicht de doopsels, huwelijken en overlijdens die ze deden, in een register in te schrijven. Een goeie zaak want dat deden ze heel secuur en het werd als het ware de officiële “burgerlijke stand”, die een rijkdom aan gegevens over onze voorouders voor het nageslacht bewaarde. Het duurde evenwel nog een tijdje eer die nieuwe gewoonte er inzat bij de pastoors.Zo vangt het eerste parochieregister van Leest aan in 1595.

     De rekeningen uit die tijd vermelden voor de bouw van de nieuwe pastorij  een uitgave van 31 gulden betaald aan R. Fruytiers “voor een schip gruys op oudt Leliëndael, met vragt tot de fundamenten”.

    179 kisten kalk aan de prijs van 107 gulden werden gekocht “aen den coopman van Doornick”.

    82.000 “carreelstenen”, 8.000 “thiggelen” en 4.000 “paveeystenen” werden besteld bij  C. Somers voor een totaal bedrag van 439 gulden.

    Dit alles werd gedeeltelijk aangebracht per schip langs de Zenne en gedeeltelijk met paard en kar want er werden 37 gulden uitgegeven “aen den schipper en voerlieden”.

    “Jan Van Balen, Jacques  Vergalen en Carel Walschaert hebben  aanveert het curenhuys te metsen voor 210 gulden, Christiaen Vergaelen neemt het timmerwerk op zich voor 505 gulden”.

    In 1628 werd de eerste steen gelegd. De metsers werden bij die gelegenheid getrakteerd voor 4 gulden en 4 stuivers. Datzelfde jaar nog is de ruwbouw af en de “palmstock” er op. Weer werd er op gedronken, ditmaal voor 3 gulden.

    L. Back zorgde verder voor het “eyserwerck ende het slotwerck”, kostprijs 249 gulden en P. Van Eyck voor de “gelaesen”(ruiten) voor 33 gulden.

    Men zette ook “eenen watersteen” voor 78 gulden.

    Minstens een gedeelte van de pastorij was oorspronkelijk met stro bedekt. Michel De Nijn leverde het stro en Zenny Fruytiers met Carel Walschaerts legden het erop voor 55 gulden.

    Er kwam nog een gracht rondom en een bruggetje : de pastorij was af.

    Tijdens de werken werd voor 23 gulden “drinckenbier” gedronken door de werklieden en voor 52 gulden “aen verteer door de kerckmeesters met de metsers,timmerman en slotenmaker meester”, bij de aanbesteding, het leggen van de eerste steen, het planten van de meiboom,enz...

    Alles samen kostte de pastorij 2.010 gulden.

    Om ze af te betalen gingen de kerkmeesters een lening aan van 1.100 gulden bij “Jacob Coeckelbergh den ouden met synen sone Jacob Albert” aan een rente van 5%.

    In 1635 was de helft van deze som reeds terugbetaald.

     

    Nicolaus De Clerck was de eerste pastoor die enkel Leest had te bedienen en voor het eerst de pastorij betrok, dat was in 1630.

    In 1650 liet de toenmalige bewoner Petrus Van Hanswijck in het “achterhuysken” van de  pastorij een “solderken” bijplaatsen en 7 jaar later werd er aan het dak voor 107 gulden en 2 stuyvers kosten gedaan. De werken werden uitgevoerd door Jan Colas.

    In 1663 was er “groten watervloet” te Leest en daarbij moet ook de pastorij onder water gestaan hebben want datzelfde jaar werden “de plaetse” en het “pastoorsachterhuis” met aarde opgehoogd : “Louis Vermijlen gaat met synen waghen ende peerden om 20.500 careelstenen, den calck, de savel ende gesaecht hout halen voor dat pastoorsachterhuysken.”

    Datzelfde jaar 1663 fabriceerden de timmerlieden Niclaes en Lucas Troch een slaapstede met schutsel in de pastorij.

    Pastoor Van Espen liet tijdens zijn verblijf van 1674 tot 1691 een “Loote pomp” plaatsen in het pastoorshuis en de “keucken en de pastoorscaemer met calck besetten ende witten”.

    In 1689 liet hij reparaties aanbrengen in de stal en aan het bruggetje.

    Onder pastoor Van den Male  kreeg het pannendak in 1722 een beurt. Adriaen Lauwens voerde de werken aan het “ticheldack” uit en Francois Hendricus plaatste een “blecke gote”.

    Ondertussen was de pastorij een eeuw oud. De 18e eeuw was een periode van relatieve welstand en de mensen stelden grotere eisen om te wonen. Ook de pastorij voldeed niet meer aan de normen. Daarbovenop dienden er dringende herstellingen uitgevoerd : het regende binnen en er stond water in de kelder.

    In 1728 diende Francis Pauwels een “houte pompe te maecken om het water uyt den kelder van de pastorije te pompen”.

    Joannes Frans  Van Heymbeke was gedurende 50 jaar pastoor te Leest (1723-1773). Hij zou voor een vernieuwde pastorij zorgen en haar grotendeels het huidig uitzicht geven.

    Die eerste pastorij bestond slechts uit een kelder, een gelijkvloers en een zolder. Beneden had men vier plaatsen : een bureauke aan de ingangsdeur rechts, een eetkamer, een keuken en een kelderkamer. In feite was die pastorij te klein. De pastoor woonde daar met zijn zuster. Zij sliep op de kelderkamer en de pastoor zelf sliep op zolder. Ook de priester die op zondag kwam bijspringen en de paters die af en toe de missie kwamen preken waren verplicht op zolder te slapen.

    Pastoor Van Heymbeke wou dus de pastorij vergroten en verbeteren. Zulke zware onkosten kon de kerkfabriek echter niet aan. Vermits de abdij van Kortenberg de tiendenbelasting van Leest opstreek, was ze in principe ook verplicht de kerk en de pastorij te onderhouden.

    De pastoor wendde zich tot Bernarda Driessens de abdis van Kortenberg maar die weigerde de herstellingskosten te dragen. Daarop schakelde de pastoor een advokaat in , meester Louis De Vorster, kanunnik van St Rombouts,maar ook de abdis reageerde met een advokaat. We noteren 1737.

    De pastoor deed beroep op de aartsbisschop van Mechelen, kardinaal d’ Alsace de Boussu maar de twist raakte niet opgelost.  In 1741 bracht hij de zaak voor de Grote Raad van Mechelen en uiteindelijk op 4 april 1742 kwam de uitspraak : de abdis van Kortenberg moest willens nillens de duimen leggen en pastoor Van Heymbeke kreeg wat hij gevraagd had, een vernieuwde pastorij.

    De wapenstilstand tussen de pastoor van Leest en de abdis was echter van korte duur. Nog geen tien jaar later volgden nieuwe tribulaties. Weer waren er dringende reparaties nodig aan de pastorij, in feite diende de pastorij volledig vernieuwd te worden.

    In 1754  stierf de abdis en de zaak werd uitgesteld. De nieuwe pastorij zou er komen maar eerst twintig jaar later, onder de volgende abdis Seraphine Duchateau en onder de volgende pastoor Simon De Heuck.

    De rekeningen van de abdij tussen 1774 en 1778 vermelden een uitgave van 216 gulden aan “huyshuere ten teyde men besigh was het nieuwe pastoreel huys te Leest op te bouwen”.

    Deze nieuwe bouw werd beeindigd in de zomer van 1776. Dit jaartal staat ook aangegeven op de zijgevel van de huidige pastorij.

    Onder de Franse bezetting was men verplicht de pastorij tweemaal met een rente te belasten om aan de zware belastingen van de Fransen te voldoen.. Een eerste maal op 10 janauri 1794  (500 gulden courrant Brabants) en een tweede rente van 1.000 gulden Brabants courant op 29 juli van datzelfde jaar.

    Drie jaar later werden de pastoors door de Fransen verplicht , op straffe van verbanning, de eed van haat tegen het koningdom af te leggen. Pastoor De Heuck weigerde. Hij werd op 3 januri 1798 uit zijn pastorij gezet door commissaris Peeters, een Leestenaar van geboorte, begeleid door een Frans soldaat en door Jan Frans Bulens agent van de gemeente en diens adjunct Engel Van der Hulst.

    De op dat ogenblik 62-jarige pastoor vond met zijn twee zusters en zijn meubels een onderkomen op het Hof ter Moortele in de Molenstraat.

    De Franse staat verhuurde vanaf dan de pastorij aan Jan Frans Bulens, voornoemde agent van de gemeente, voor de hurprijs van 85 Franse Livres of 45 gulden 3 stuiver plaatselijke munt.

    In maart 1799 werd de pastorij door de Franse staat publiek te koop gesteld. Ze werd verkocht voor een hoge prijs aan een schijnkoper, een zekere De Becker, een dokterszoon uit Boom, die de prijs echter nooit betaalde, maar die de pastorij opnieuw verkocht, ditmaal aan de helft van deze prijs,  800 gulden, aan Jan-Frans Jacques en Karel Bulens. Die kochten de pastorij om ze te vrijwaren. De helft van deze nieuwe koopprijs moesten ze onmiddellijk betalen, de andere helft na 6 maanden. Deze laatste kopers waren echter lelijk bedrogen, want deze koop was ongeldig en ze zagen hun geld nooit terug omdat De Becker ineens spoorloos verdwenen was. De koop werd door de Fransen nietig verklaard en op 24 februari 1801 werd de pastorij opnieuw verhuurd, voor de duur van drie jaar, ditmaal aan Peter Moeremans, adjunct van meier De Maeyer Jacques en aan Engel Van der Hulst. Ze huurden de pastorij in naam van de gemeente ten gebruike van de pastoor.

    Op 17 april 1801 kon pastoor De Heuck opnieuw zijn intrek nemen in zijn pastorij.

    In 1847 schreef de residerende pastoor Gabriel Hermans een brief naar het Bisdom bestaande uit één zin : “Humillime peto permissionem fossam horti mei implendi terra ex coemeterii”. (Heel nederig vraag ik toelating om de gracht rond mijn hof te mogen opvullen met grond van het kerkhof)

    Dat werd hem per kerende post met even weinige woorden toegestaan, de gracht rond de pastorij werd dus dat jaar toegeworpen.

    In 1865 was de pastorij opnieuw dringend aan restauratie toe.

    Dat zou een van de eerste verwezenlijkingen worden van de nieuwe pastoor Vandercruyssen. Het werden veranderingswerken die de pastorij binnenin totaal vernieuwden : hij liet de vloer in de hal en in de keuken uitbreken en een nieuwe kelder uitgraven. Enkele binnenmuren van gelijkvloers en eerste verdiep werden afgebroken en in de voorkamer, eetplaats en in de kamers op het eerste verdiep werd telkens een zware balk gestoken om de roosteringen te dragen en in vervanging van de uitgebroken muren.

    Er kwam een nieuwe keldertrap in klompsteen en een nieuwe boventrap in beukenhout, van gelijkvloers tot de zolder.

    Keuken en washuis kregen “rode boomse geschuurde plaveyen 22 cm”. In de gang werden het zwarte tegels.

    De “zaal”, de voor- en eetkamer werden met drie nieuwe “dobbeldeuren” voorzien. De beide buitendeuren kregen de nodige reparaties met aan de vooringang een nieuwe stoep in “papensteen”., de oude verhuisde naar de achtergevel. Bij deze reparatie werd ook de voorgevel van de pastorij bezet met “doorniksche kalk en scherpzand”. Alle nodige herstellingen werden uitgevoerd aan het schaliedak en aan de slagvensters van de ramen en deze laatsten kregen nieuwe onderdorpels.

    Het “gemak” dat aan de zijgevel stond van de pastorij, werd afgebroken en nieuw gezet. Er werd ook een regenput uitgegraven en gemetst. In het washuis van de pastorij, tegen de buitenmuur, kwam een dubbele pomp met “koperen bek en sloten”.

    Tenslotte kreeg de pastorij nog een nieuw inkompoortje en op een lengte van 18,90 m werd de sluitmuur langs de straat vernieuwd. Deze hele restauratie kostte 5.500 fr, gedeeltelijk gedragen door de staat (916,66fr), de provincie (916,66fr), de kerkfabriek (1.500fr) en het leeuwenaandeel door de gemeente (2.166,68fr).

    Door deze grote restauratie van 1865 kreeg de pastorij van Leest haar huidig binnen- en buitenuitzicht.

     

    Op 21 juni 1913 verzocht het gemeentebestuur van Leest aan de verzekeringsagent Potums van Kapelle op den Bos om een nieuwe polis op te maken voor de gemeentegebouwen. De pastorij werd verzekerd voor 19.000fr, “op de waarde van een gebouw in steen, gedekt met schaliën, dienende voor pastorij, bevattende gelijkvloers, verschillende kamers en zolder, den trap en de remisie aanhechtig, medebegrepen.

    De pastorij is verlicht bij middel van naphte met luchtdrukking uitgaande van eenen ketel nabij de pastorij.”

     

    In 1950 werd het dak van kerk en pastorij vernieuwd door de firma Clinckart uit Hoboken voor de som van 243.539 fr, via een openbare aanbesteding.

     

     

    (Geraadpleegde bronnen : “Leest en zijn Kerk”, “Leest Geweest 1978”, “Waar Leestenaars samenkwamen 1980”, “Geschiedenis van de parochie Hombeek, - F. De Ridder”, “Het Parochiewezen in Brabant – J.Verbesselt,  diverse jaargangen van de periodiek De Band, Parochie-Archief Leest en Rijksarchief Antwerpen : stukken betreffende de kerk 1661-1825, Boek “Provinciaal Bestuur der Monumenten – Inventaris der Kunstvoorwerpen, Drukkerij Kennes 1914., “Nota’s nopens Leest in de 17 en 18e eeuw – Dr. J. Muyldermans)

    15-02-2012 om 09:20 geschreven door Marcel Van Hoof

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    14-02-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

    KERK EN PASTORIJ

     

     

    Uit de “Notitia provinciarum et civitatum Gallilae” (opgesteld rond de jaren 400) weten we dat Gallië (met België) 17 provincies telde, onderverdeeld in 115 civitates (landstreken).

    Zo behoorde Leest tot het aloude bisdom Kamerrijk hetwelk onder het aartsbisdom van Keulen stond. Kamerrijk was het bisdom van de Nerviërs met de vijf kleine volksstammen die hun onderdanig waren.

    Het telde zes aartsdiakonaten : Brabant, Henegouwen, Brussel, Antwerpen, Valenciennes en Kamerrijk. Leest behoorde tot het aartsdiakonaat Brussel (121 parochieën).

    In 1308 kwam het onder de jurisdictie van de bisschop van Luik.

    Bij de oprichting van het aartsbisdom Mechelen in 1559 werdLeest daar bij gevoegd.

    (J.D.D – DB 1/7/1957)

     

    Het is onbekend wanneer de eerste kerk te Leest zou gebouwd zijn. In 1129 deed Burchard, bisscop van Kamerrijk afstand van de parochiale kerk van Leest ten voordele van de Benedictinessenabdij van Kortenberg. Dit is meteen het oudste document dat over Leest gewaagt.

    In 1250 bekrachtigde Godfried III, hertog van Brabant aan deze abdij de eigendom van verschillende goederen in de gemeente.

    In 1305 stellen Mechelse kronijken het bestaan vast van een wassen zegel, toebehorend aan de kerkraad.

    De abdis van Kortenberg inde de tienden te Leest (tot 1796) waarvan ze één derde afstond aan de pastoor. Er bestaat nog een stuk van 1566 waarin de bewoners van Leest aan de bisschop vragen dat er aan hun pastoor een “fatsoenlijk” inkomen zou verleend worden : de abdis die zeer zware cijnsen hief, kon het wel met wat minder stellen en de

    pastoor wat beter betalen ! We zien dat in 1637 de pastoor een vaste som uitbetaald kreeg.  (Deze werd in 1650 op 400 florijnen gebracht)

    In 1458 was de kerk zo vervallen dat de pastoor en zijn parochianen op Rome beroep deden. Paus Calixtis III schonk dan een aflaat. Vermoedelijk mogen we slechts van dan af spreken van de “parochiekerk van den H. Niklaas”.

     De kerk had herhaalde malen van soldatenhorden te lijden. Nadat ze het klooster van Leliëndael verwoest hadden trokken de geuzen naar Leest. De “Geuzenhoek” in de Grote Heidestraat zal  hiermee wel in verband staan.

    De geuzen teisterden het Mechelse zeer hevig : “’t Woedende soldatenvolk en was niet te voldoen, het plunderde en ruïneerde een heele maandt lang in de stadt ende op den buyten...”

    In augustus 1566 had de kerk opnieuw te lijden van de beeldstormers : “Die ketters hebben alsdan alle die kercke buyten die stadt van Mechelen ontstucken gesmeten.”

    In oktober 1572 veroverde Alva Mechelen en “gaf” de stad met haar omtrek ten prooi aan de moedwil van de soldaten : drie dagen lang werd er geplunderd.”

    In februari 1578 maakten de Staatsen zich meester van Mechelen, aangevoerd door Maximiliaan de Hennin en Pontus de Noyelles.

    Deze laatste beval in de dorpen rond Mechelen de klokken uit de torens te halen en liet

    zes vendels voetknechten onder kommando van d’ Outremelle Leest, Hombeek en Heffen aflopen. Toen werd de hand gelegd “op alle silveren cassen daer eenighe releguien van heyligen in rustten, op alle cieraeten, juweelen ende costelyckheden van die kercken en de cloesters.”

    In 1591 werd de kerk vernield door garnizoensoldaten en in 1599 werd de nieuwe kerk gewijd door kardinaal Hovius.

     Petrus Verschuren en Jacobus Coeckelberg waren toen kerkmeesters te Leest en hielden de rekeningen bij. Ze noteerden ter gelegenheid van de kerkwijding een uitgave van 5 gulden 13 stuivers voor “den maaltheyd door de heeren capellaenen van syn Hooghweirdigheyd, pastor, coster, kerckmeesters, meyer, die daer in de kerckweyding behulpsaem syn geweest”. Er werd ook nog 1 gulden 14 stuiver uitgegeven aan “eenen stoop Rijnswijn” en 7 stuiver aan “schaaps- en verkenspootjes”.

     

    Soldaten brachten schade aan de kerk in 1601, 1604, 1626, 1639, 1644, 1646, 1657, 1678 en 1683.

     

    Begin 17e eeuw werd de kerk door brand vernield. Volgens aantekeneningen van Petrus De Mol, aartspriester van het district Mechelen, door de onachtzaamheid der inwoners welke er zich schuilhielden tegen de aanvallen der krijgslieden van de Hollandse Staten.

    Sindsdien werd de kerk wederopgebouwd en vergroot.

     

    In 1741 werden de Heilige Vaten uit de kerk gestolen en in 1794 moest al het goud en het zilver worden afgestaan aan de Franse overheersers.

     

    Op 12 juli 1794 verscheen het Franse leger ’s namiddags voor de brug te Leest en viel de Oostenrijkse bewapeningstroepen aan. Ongeveer twee uur lang werd er geschoten en de Fransen verloren vier man waaronder een Hollander, Piet genaamd, die sneuvelde vlak voor de pastorij. Hij werd begraven op het kerkhof.

    Pastoor De Heuck noteerde in een kerkregister: “...de Fransche troepen zijn hier ter plaatse en in de naastliggende parochies blijven legeren tot zij op den 15 juli

    gewapenderhand Mechelen hebben bezet...”

    “Op 25 december 1794 hadde naar gewoonte de Gedurige Aanbidding moeten plaats grijpen, doch het was niet mogelijk ter oorzake van het doortrekken van de Fransche troepen.” 

     

    In de loop van augustus 1796 werden de kerkregisters door de Fransen weggehaald.

    Pastoor De Heuck weigerde de eed van trouw aan de Republiek af te leggen en werd vervolgd. Hij verschool zich op het goed “ten Moortele” van Jonkvrouw Pauli  in een onderaardse krocht, waar hij huwelijken inzegende en doopsels toediende.

    In 1798 vochten de boeren mee in de Boerenkrijg voor Altaar en Haard. Ze vochten mee te Tisselt en te Willebroek tegen de brigade-overste Meinsveig die gekomen was om Willebroek, het weerstandsnest van boerenkrijggeneraal Emmanuel Rollier, uit te roeien.

    Meinsveig leed een nederlaag.

    Op 23 oktober werd de Leestenaar Philippus Van Asch te Mechelen neergeschoten door een Frans executiepeloton dat weerwraakmaatregelen uitoefende op de burgers. 

     

    Tijdens de eerste oorlogsmaanden in 1914 kreeg de kerk het weer tamelijk hard te verduren. Bij schermutselingen tussen Duitsers en Belgen te Hofstade en te Zemst werd de kerkmuur erg beschadigd. Aan het tweede venster van de rechterzijbeuk waar de biechtstoel stond van de onderpastoor, was een gat geschoten zo groot dat men er door kon kruipen. Ook de mooie vensters in het koor met hun Gotisch maaswerk moesten eraan geloven.

     

    Na de oorlog  (1925) werd het maaswerk van alle ramen vervangen door eenvoudige ijzeren ramen, die met brandglas werden verlucht.

     Na de eerste wereldoorlog, onder pastoor Beuckelaers, werd de schade in de kerk zo goed mogelijk hersteld. Hij liet de kerk herschilderen volgens het plan van de Brusselse architect Steyaert, in kleuren die het binnenzicht van de kerk zo typisch maakten : grijs en rood. Ook de pijlers werden in het knalrood gezet. Bij een latere herschildering in de jaren vijftig kregen ze opnieuw hun grijze kleur.

     

    De eerste kerk was in grijze zandsteen en van Romaanse bouwtrant. Dat is nog duidelijk te zien aan het onderste gedeelte van de toren. Dit gedeelte immers dateert nog uit die tijd en is in witte steen gebleven. Bij deze verbouwingswerken werd de rest van de toren verbouwd in baksteen en gewoonweg witgekalkt. Na de tweede wereldoorlog werd de toren met een cementlaag bepleisterd.

    In 1971 werd deze laag verwijderd en vervangen door een half steentje.

    Ook het venster boven het kerkportaal is van latere datum. Boven de poort herinnert een steen met een blazoen aan deze verbouwingswerken : “Hic me posuit Beatrix de Villers abbatissa Cortenbergensis 1782”. In 1852 werd de middenbeuk heropgebouwd en van zijbeuken  voorzien.

    De sacristij dateert uit 1620, het hoogaltaar uit 1790.

     Het altaar van O.L.Vrouw dateert uit 1702 en dat van Sint-Cornelius uit 1871. De preekstoel uit 1871, de glasramen uit 1924.

     

    Het praalgraf en borstbeeld van Sint-Niklaas uit de 18e eeuw evenals de houten beelden van Sint-Jozef en Sint-Niklaas. Het oudste beeld uit de kerk stelt Sint-Anna voor met de H.Maagd en kindje Jezus. Het is een gepolychromeerd beeld uit de 16e eeuw.

    In 1840 kocht pastoor Hermans van Tambuyser 2 beelden : een Sint Cornelis en een Sint-Markoen “geplaetst in onze kerk op verzoek van de kerkraad en met toestemming van den heerweerden Heer Landdeken”.

    Waarschijnlijk ontstond dat jaar de begankenis voor Sint-Cornelis te Leest. Tot deze heilige nam men zijn toevlucht tegen de “stuipen” of andere kinderziekten.

    Sint-Markoen of Marculphus ‘ hulp riep men in tegen kliergezwellen. Om deze heilige aan te roepen trokken de mensen van hier vroeger naar Wezenbeek. Het is niet verwonderlijk dat deze beide heiligen zo populair waren als men het aantal kindersterften in ogenschouw neemt. Een derde van  alle sterfgevallen waren kinderen. Daarbij kwam de gesel van de besmettelijke ziekten : de pest (1467-1472, 1571-1574), de koepokken (1515-1522), de rode loop (75 sterfgevallen te Leest in de maand september 1741) en in een sermoen van pastoor Joris uit 1866 onthouden we : “Het is nu reeds voor de vierdenmaal, beminde christenen, dat de cholera ons komt bezoeken : in 1832, in 1849, 1859 en nu in het ongelukkige jaar 1866. Die onzichtbare vijand klopt aan onze deur, treedt in onze woningen binnen, zet zich neder bij onze slaapsteden, en hoopt slachtoffer op slachtoffer...”

     Kerkrekeningen tonen aan dat er voortdurend nieuwe sieraden werden aangekocht voor het beeld van O.L.Vrouw. Zo bestond vroeger ook een devote gewoonte om behaalde trofeeën aan dat beeld te schenken : in 1680 (zo ook in 1685 en 1700) werd er “betaelt voor een recreatie voor de jongmans van deze prochie, als sy eenen silveren bal tot Heffen hebben gewonnen door liefhebberije van caetsen en alhier in onze kercke hebben geschonken aan het belt van onslive Vrouwe.”

    “...alsoo sekere jongmans met hunne peerden hebben gereden om den prys te winnen te weten een silveren peert, en also die van Leest tselve hebben gewonnen en dat tot dry distincte reyssen, welcke dry peerden sy geschonken hebben in onze kercke en alsoo het belt van onslive Vrouwe daer mede vereert.” (1681,1683)

    Ook de handboogschutters van de “Edele gilde van St. Sebastiaan” deden zulks. Deze handboogschutters gingen in de processie met pijl en boog en verbonden zich tot onderlinge hulp, niet te vechten, geen vuile praat te vertellen, enz.

    Ook te Hombeek en te Heffen ging deze Leestse gilde in de processie.

    Vroeger werden ook Leestenaars afgevaardigd  om de vlaggen van Leest te gaan dragen in de processies van de naburige gemeenten.

     

    Kerkrekeningen van 1610 en 1649 gaven veel prijs over de kerkklokken. Zo werd de bekende Mechelse klokgieter Hans Van den Gheyn in 1603 aangezocht om twee klokken te gieten “wegende saemen 825 pond voor de somme van 350 gulden 12 stuyvers”. Deze rekening werd achteraf voorgelegd aan de abdis van Kortenberg die ze weigerde te betalen. Ze verloor echter het tegen haar gevoerde proces en betaalde tenslotte de som af in zes betalingen.

    In 1647, onder pastoor Van Hanswijck, was één van deze twee klokken gebarsten. Ze werd hergoten en er werd een derde klok aangekocht bij Petrus Van den Gheyn. Het timmerwerk van de toren werd vernieuwd en verstevigd en in 1649 kwamen deze klokken klaar : de grootste woog 2.087 pond, de tweede 1.305 pond.

    In 1788 barstte de grootste klok tijdens een lijkdienst. Ze werd hergoten op kosten van de abdij van Kortenberg, ditmaal zonder discussie. Het was de zogenaamde “Tiendenklok van Leest” “Andreas”, gewijd op 19 februari 1790.

    De tweede klok (eveneens uit 1649) barstte in  1739 en werd hergoten doorde Mechelaar Lambertus Franquin, op kosten van de parochie. Ze werd gewijd op 11 december 1739 en kreeg de naam Maria.

    De kleine klok “St.Nikolaes” uit 1608 hing gebarsten in de toren toen ze op 19 januari 1790 door enkele Leestenaars in ’t geheim in  stukker werd geslagen omdat pastoor De Heuck weigerde de klok te laten hergieten op kosten van de kerkfabriek.

    In 1798 werd de middenklok op bevel van de Fransen kapot geslagen en in 1802 barstte de “Tiendenklok” (amper hergoten in 1788). De kerk zat op dat ogenblik zonder klokken.

    Daar het tiendensysteem tot het verleden behoorde en voor de aankoop van klokken geen beroep meer kon gedaan worden op Kortenberg, moesten de parochianen er zelf voor

     

    zorgen.

    Op 25 augustus 1806 kwam aartspriester Huleu twee klokken wijden te Leest. Een grote klok van 1.943 pond met name “Nikolaas” en een kleine met de naam “Maria”.

    Beide klokken werden te Leest gegoten door de Brusselaar Roelans. Ze werden in 1943 door de Duitsers uit de toren gehaald om als kanonnenspijs te dienen.

    Na de oorlog werden drie nieuwe klokken aangekocht want de derde klok was ondertussen ook gebarsten. Deze nieuwe klokken werden op 23 april 1950 door Mgr. Van Eynde gewijd.

    De grote klok weegt 969 kg, geeft als toon FA en wordt Niklaas genoemd.

    De kleine klok heeft als naam Jozef, weegt 325 kg en geeft als toon DO. De derde, de middenklok heet Maria, weegt560 kg en heeft de toon LA. Op 1 juli dat jaar werden de drie klokken geëlectrificeerd.
     

    Onder pastoor Coosemans kocht de parochie in 1949 de oude schoollokalen aan in de Kouter, het domein was 40 aren 55 ca groot en kostte 161.650fr zonder de administratiekosten. Men besloot aan de lokalen van de vroegere meisjesschool een zaal te bouwen waarvoor verschillende omhalingen werden gedaan.

     In november 1954 werd de kerk herschilderd en het koor voorzien van dubbele ramen met katedraalglas.

     

    “In 1958 werden aan de toren in Leest de laatste grote herstellingswerken uitgevoerd. Het bovendeel van de kerktoren werd volleldig voorzien van een kalkbezetting.

    In 1967 begonnen er stelselmatig kleine brokstukken naar beneden te vallen.

    Een jaar later werden de stukken stilaan groter en pastoor Lornoy verwittigde via het bisdom het gemeentebestuur.

    Uit voorzorg liet de gemeente een dak boven de ingangspoort aanbrengen. Plannen voor herstelwerkzaamheden werden opgemaakt. Voor de volledige herstelling van de toren, nieuw dak, kruis en haan was een bedrag nodig van 666.604 fr. Een provinciale tussenkomst van tien procent is reeds bevestigd. De voorlopige herstelling tien jaar terug kon niet als geslaagd worden beschouwd...” (Gazet van Mechelen 18 december 1969)

    Het kerkhof dateert van 1784. Jozef II “de keizer-koster” had een edict uitgevaardigd waardoor het voortaan verboden was de lijken in de kerk te begraven.

    In de kerk vinden we nog verschillende grafstenen, vermeldenswaard : grafsteen van Jonker J. Schoff, edelman van het huis van Beveren, een gedenksteen van Messire Jean Charles graaf van Upigny en Creux Hodenge, van zijn vrouw Margaretha De Clercq de Bouvekercke en hun kinderen, van Jonkvrouw Catherine de Gerlays de Corbion, van jonkvrouw Mostinck ter Moorter, van heer Caïmo, enz.

     

    Tegen de kerkhofmuur van Leest staat een grafmonument : “Rustplaats van de Monialen Redemptoristinnen van het klooster Sint Alfonsius Mechelen”.

    Deze zusters Redemptoristinnen, in de volksmond beter bekend als “de rode nonnen” omdat ze in het rood gekleed waren, hadden hun klooster te Mechelen.

    Ze lieten hun dode zusters begraven op het kerkhof van Leest.

    Zo werden tussen het jaar 1861 en 1974 94 “rode nonnekes” begraven.

    Vroeger bevatte de grafsteen een franse tekst : “Sepulture des Religieuses de l’ ordre du T.S. Redemt. du monastère de St Alphonse à Malines. RIP.”

    Deze grafsteen was in verhakkelde toestand en na overleg tussen de pastoor van Leest en de stad Mechelen werd overeengekomen dat  de steen, terug gerestaureerd, zijn plaats zou krijgen tegen de muur van het kerkhof, als een blijvende herinnering aan de kloosterzusters die hier hun laatste rustplaats kregen.

    Eén van de 94 hier begraven nonnen was de dochter van de zoon van gravin de Courtebonne, die te Oostakker de grot liet bouwen in haar tuin.

    Ze zou te Mechelen gestorven zijn, “in een geur van heiligheid”.

    Vele Mechelaars werden te Leest begraven, de aanleiding schijnt een kwestie te zijn geweest van een niet-gewijd kerkhof te Mechelen. Ten teken van protest lieten zij zich te Leest begraven.

    In 1925 schreef pastoor Beuckelaers een brief naar het Leestse gemeentebestuur. Hij deed een verzoek om de muur van het kerkhof als monument te laten  klasseren of “zonder vertoeven zoodanig herstellingen te doen aan de kerkhofmuur en pastorijmuur dat alle schandaal verdwijne...”

    Zowel pastorij als kerkhof werden in 1985 als monument geklasseerd.

     

    14-02-2012 om 16:24 geschreven door Marcel Van Hoof

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

    1568 – “De almanak wees nazomer 1568 aan. Bij de veldbaan naar het Heike, thans de

                Winkelstraat, stond toen een grote hoeve. Deze werd telkens tot nog in de 19e

                eeuw, volgens een al van toen oude legende, vernoemd als “die van den Duvel...”

                De mensen  uit de omgeving vertelden dat dit erf vroeger een somber tijdperk had

                doorworsteld, met haar toen beruchte duivelsschuur...

                In die schuur stond volgende ronde tafel : in een gekloven gat in een boomstronk,

                lag met zijn dom een reuze karrewiel met tot 14 genummerde spaken, bedekt

                rondom met enkele plankjes...Dit rad deed dienst als eettafel. Dat was dood de

                toenmalige pachter zo gepland, om een van toen vele normen van bijgeloof : de

                angst, met 13 aan tafel, te omzeilen, door het aanwerven van steeds veertien

                werknemers. Daarmee bevond zich op de hoeve, soms een stel zonderling

                tewerkgesteld volkje.

                Bij avond gingen de lieden uit de buurt naar huis, doch de vreemde knechten

                sliepen op de hooischelft, en sommigen zochten stiekem hun nachtrust in de

                stallen.tussen paarden of koeien...

                Spaanse rebellerende huurlingen doorkruisten deze streek en plunderden de

                bevolking, doch enkele nog geregelde troepen trachtten toch de verstoorde orde

                te herstellen. Vele opgejaagde schelmen zochten dan heil bij roversbenden, die

                met een duivelse terreur, het platteland in verschrikking dreef...

                Op zekeren morgend ziet de hoevevrouw, op het erf, een bloedspoor naar gindse

                schuur, en bij het ingaan van den werktijd telt zij 13 man aan bezigheid. Ze gaat

                kijken , en bij het rad zit daar de 14de , die zich zijn gewond been verzorgt.

                Ze vraagt waar hij daarmee is vandaan gekomen. De kerel beweert dat hij van

                koorts niet kon slapen, en bij nacht bij een wandeling langs de wei, aan

                prikkeldraad was gewond. De boerin biedt hem hulp van een dokter aan. Doch

                hij wimpelt die af en zegt : “Ik kom seffens werken”...

                Die namiddag komt een koopman op het hof en vertelt dat vorige nacht op Zemst

                Laar door rovers een hoeve werd in as gelegd, omdat de bewoners niet waren

                ingegaan , op een bende haar verwittiging, die gisterenmorgend op een briefje aan

                de deur gespijkerd was, met hun eis dat er in deze voorbije nacht, in den emmer

                van den bornput, 5 dozijn gouden dukaten moesten liggen, als losprijs tegenover

                de thans uitgevoerde bedreiging. De boer had enkel maar kunnen schieten op de

                schurk die den emmer wou lichten...

                De nu volgende nacht droomt de bazin van haar hoeveschuur. Ze ziet een

                gehavend rad met slechts nog 9 goede spaken, waartussen 5 duivels haar

                toegrijnzen...

                Uren lang vergelijkt, wikt en berekent zij, en voor dag en dauw sluipt zij van de

                boerderij naar den veldwachter en terug...

                Op het middaguur wordt de hoeve omsingeld door Spaanse ruiterij, en wie wou

                ontsnappen werd door de paarden overgereden...en het werden er 5, dewelken

                die zich hadden misrekend op 12 dukaten...

                De schurk met de schotwonden was hoofdman van nog meer verspreide benden.

                Hij werd in Vilvoorde op de grote markt tentoongesteld, voor 72 uren zonder eten

                of drinken, gebonden met het hoofd omlaag op een tegen de schandpaal schuin

                geplaatst rad...”

                (Een rad als telraam – Anselmus Jédrie – DB december 1979) 

     

     

    1569 – “...thoochstraetken te Leest...” (AM)

     

    1571 – “De tweede helft van de 16e eeuw was voor Leest en omiggende een triestige

                tijd. De godsdienstoorlog is volop aan gang. De bevolking wordt geterroriseerd

                de ene keer door Spaanse soldeniers, de andere keer door soldaten van Oranje

                of door de Geuzen. Zo wordt in 1571 de “kercke affgebrant bij de soldaten

                van Grave Van Swertsberge.”

                De schade was enorm want het zal acht jaar duren vooraleer de kerk

                hersteld is en plechtig kan worden ingewijd. Dit gebeurt door aartsbisschop

                Hovius. Bij die gelegenheid wordt aan Monseigneur een “etentje” aangeboden.

                Onder de disgenoten vinden we die dag “koster Pieter VAN BROUKE”.”

                (“De kosters van Leest, De Band-november 1985) 

     

    1572 – Om de roekeloosheid van de beeldstormers te straffen zond Philips II de hertog

                van Alva naar de Nederlanden. Op 2 oktober 1572 bemachtigde deze Mechelen

                en gaf de stad met haar omtrek ten prooi aan dem moedwil van zijn soldaten,

                ook te Leest werden ze “losgelaten” en gingen er lelijk te keer. Drie dagen lang

                werd er geplunderd. (Geschiedenis Parochie Hombeek, blz.55)µ

     

    1573 – “Anthonis van Enere, coster van Leest, wordt gestraft met een bedevaart naar

                O.L.Vrouw te Hal  om met een gaffel gestoken te hebben Peeter Guedens.”

                (J.Judicature Echevius 5 II nr.2)

     

    1573 – 4 april : Hans van Cockelberge jongman oud over de 25 jaar, zoon van wijlen

                Jan van Cockelberge, geeft Niklaas van Cokelberge zijn broer land te Leest aan

                hen beiden en aan hun zuster verstorven, verkregen van de erfgenaam Van

                Beersele, Margriete Van Hove hun moeder Anna hun zuster.

                (Notaris De Hondecoutere, Mechelen f°104)

     

    1573 – 27 juni : Testament van Hendrick Van den Brande 23 jaar, gezond van hart, maar

                ziek van lichaam, geeft aan H.-Geesttafel van Leest land op de Leestse Couter,

                gelast met een moken koren aan de kerk, voor jaarl. Jaargetijde tot eigen lafenis

                en dat van wijlen Jan Van den Brande, zijn vader, en Jan, zijn broer.

                (Parochie-Archief Leest)

     

    1576 – 1 oktober : Door bemiddeling van hun voogd, Jacob Buysset, verkopen de

                kinderen van wijlen Jan Lettin aan Jacob Van der Haghen een hoeve met schueren

                stallen beemden en winnend land, “De Kleine Hoeve” onder Leest, aan de Biest,

                alles te samen 14 bunder 1 dagwand, belast met cijnsen ten voordele van de

                erfgenamen Vrancx, de H.Geest van St-Pieter, deze van Leest, Leliëndael, de

                Kapelrie van St-Daniël in O.L.Vr. ’t Gasthuis, de kerk van Leest, de Kapelrie op

                ’t stadhuis. (Zegel van Merten Roelants – MS)

     

    1577 – 2 juni : Pieter Wijts en Jan Verlinden als vader van de 2 kinderen van wijlen zijn

                vrouw Barbele Machiels, en beiden als mombers over de kinderen van wijlen

                Jan Gaillier en Anne Blommairt, verkopen, elk voor 1/3 een beemd ongeveer

                2 ½ bunder groot, te Leest aan de Zenne, tussen de Groote Burchstadt, de

                Meulenbeempden en de straat, aan Jan Bouwenssone, voor de som van 1.426

                karolusgulden  eens en 25 karolusgulden erfelijk. (IFL, blz.109 nr.448)

     

    1577 – “Den 11 November ’s avonds omtrent ses ure openbaerde sig eene Comeet-Sterre,

                den steert zynde als een rode, sy stondt by naer den geheelen winter, in ’t eerste

                seer helder, claer ende lanck, in ’t beginsel was haer coleur seer vierich en root,

                daer naer bleecker, den steerte streckte van den westen ten oosten, en buygde syne

                zyde naer het zuyden, maens-gewys, wat hol naer den zuyden.” (KCM)

     

     

    1578 – “Op 2 februari 1578 werd Mechelen verrast door Maximilliaan de Hennin, graaf

                van Bossu, die op last der Staten, enige vendels voetvolk in de stad bracht en haar

                te bewaren toevertrouwde aan Pontus de Noyelles, heer van Bours.

                Deze laatste beval schier onmiddellijk daarop de kloosters rond Mechelen af te

                breken om –zoals het heette- aan ’s konings volk steunpunten te ontnemen.

                De veldheer gelastte zijn soldaten op de dorpen rond Mechelen de klokken uit de

                kerktorens te halen, om ze tot kanonnen te vergieten.

                De Noyelles liet aan zes vendelen voetknechten, onder commando van Kolonel

                d’Outremelle Hombeek, Leest en Heffen met het omliggende aflopen.

                Wat al kwaad dat soldatenvolk aanrichtte is haast niet te beschrijven. De

                voetknechten gingen er te werk als echte “straetschenders, beroovende zelfs alle

                passanten soldaten ende prevandiers wie sy oyck syn.”

                “La fureur et l’ outrage des soldats –zegt een missive van den tijd- ne s’ étend pas

                seulement jusques aus pauvres manants desdits villages et au résidu de leur bien ;

                mais aussi aus passagers, aus soldats qui sont présentement en cette ville de

                Malines et aus provandiers.”

                In de loop van dat zelfde jaar werd door de Staatsen ook al het goud en het zilver

                van de kerken en kloosters aangeslagen te Mechelen en op zijn naburige dorpen.”

                (De Parochie van Hombeek – De Ridder,; blz.55,56,57)

     

                Het klooster van Leliëndael werd met de grond gelijkgemaakt. Resten van het

                steengruis zouden vijftig jaar later gebruikt worden bij de bouw van een pastorij

                te Leest.

                De bende van kolonel d’Outremelle ging zo lelijk te keer dat Mechelen er bij de

                prins van Oranje op aandrong om dit regiment te verplaatsen.

     

    1579 – 27 april : Cornelis Mathijs, junior, geeft volmacht aan zijn vader Cornelis Mathijs,

                aan Andries Huens, Jan Van der Horst en Rombaut Gruentkens om in zijn naam

                te compareren voor de leenmannen van ’t klooster van Leliëndael en van de

                erfgenamen de Plaines, of waar het nodig mocht blijken, om aan Frans van der

                Zande een beemd van ½ bunder onder Leest bij Steynemolen en ½ bunder land

                eveneens onder Leest over te maken. (MS)

     

    1580 – Archief de Lalaing, Boek 1022. Leenboek van Huges De Prant 1580-1641.

     

                -Die Heylige ghees van Leest van een half bundere helftwinninge lutter min oft

                meer geleghen onder die Santvoort en Blaersvelt Broeck en het wisselt tegen

                den heyligen geest van Blaersvelt die goeden des heeren van Blaersvelt er

                eenre : den Santvoorsloot ter andere sijde gelegen.

     

                -Item dit naervolgende zijn noch andre veirschoof van den heere van Blaersvelt

                geleghen onder den dorpe van Leest en gedeeltelijck heffene.

     

                -Cornelis Matthijs van V hont lants vierschoof geleghen op Ruelenstuck bij

                tgroot Roth de goeden orije Peeter Caleys ter eenre : de goede kercke van Leest

                ter andere sijde gelegen...

     

    1580 – “Den 9Augusti 1580 wirdt Mechelen overrompelt door de ‘geusen’. (de wilde

                benden van Olivier van den Tympel en van John Norritsà

                ’t Woedende soldatenvolk  en was niet te voldoen, het plunderde ende ruineerde

                heen hele mandt lang in de stadt ende op den buyten.”

                (Geschiedenis Par.Hombeek,blz.57)

     

    1590 – “Rond 1590 stond de kerk weerom in vlammen. Vooral de toren had veel

                geleden en het koor was totaal uitgebrand. In de kerkrekeningen van dat jaar

                vinden we 15 stuivers verteergeld “toen Pieter Diddens en de kermeesters met

                Godevaert Van de Zijpe spraken om te bezien oft men soude konnen crijghen

                Eenighen recompensie voer het affbranden van de kercke affgebrant bij de

                Soldaten van Grave Van Swertsberge”.

                Het was de tweede maal kort na elkaar dat dit gebeurde schrijft pastoor De Heuck:

                “incendio altero ante annum 1591 per milites destructa…” (WLS, blz.8)

     

    1591 – 4 februari : Jan Van den Eynde verkoopt aan Adolf Van den Venne een half

                bunder land onder Leest, bij de heide, belast met een half vierdeel rogge ten

                bate van de koning. (MS)

     

    1591 – Vanaf 1591 en dit tot 1627 waren de pastoors van Hombeek “deservitor” te

                Leest. Ze stonden dus in voor twee parochies en hielden uiteraard ook

                kerkdiensten te Leest.

                De vier opeenvolgende Hombeekse pastoors die ook Leest zouden bedienen

                waren respectievelijk : Marten Goossens, Jan  Hals, Willen Van Achelen

                en Joos Blieck.

                Over Marten Goossens die van 1591 tot 1592 ook pastoor was te Leest

                is weinig bekend. Wel weten we dat van april 1591 tot september 1599 in

                Hombeek ook alle Leestenaars gedoopt werden.

                Wat wil je : de Leestse kerk lag er maar triest bij en haar koor werd pas (in

                1599) heringewijd door artsbisschop M. Hovius (of Van den Hove), in

                Hombeek was dat al tien of meer jaar eerder gebeurd door zijn voorganger

                J. Hauchinus (of Hauchin).

                Marten Goossens woonde een tijd te Mechelen, werd ziek en overleed plots

                op 9 januari 1597 te Mechelen waar hij de 15de begraven werd met een viering

                in Sint-Rombouts.

                (Wilfried Hellemans : “Pastoors Gevraagd” in ’t Ridderke nr.2 van 2004)

     

     

    1591 – In 1591 werd de kerk vernield door garnizoensoldaten : “Incendio altero ante

                annum 1591 per milites destructa necnon a suo rudero restaurata, anno 1599,

                consecrate fuit ecclesia parochialis de Leest per illustrissimo et reverendissimum

                Dominum Mattiam Hovium, archiepiscopatus Mechliniensis”.

                (Uit een Kerkregister)

     

    14-02-2012 om 16:18 geschreven door Marcel Van Hoof

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 2/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

    1536 – 23  februari : Gregoris Fierlants verrijkt tbv Leliëndael het Peysmakersblok

                bestaande uit een groot en een klein eussel, te Leest, eigendom van de kapellanie

                van priester Jan Clens in O.L.Vrouwe O/D Dijle tussen de goederen van

                Leliëndael en de Laerstraat, wegens achterstallige cijns. (IFL, blz.103 nr.421)

     

    1538 – 15 november : DE WALE, JACOP zoon van ANTONIUS, tregelere van

                Leest.

                (De gekochte poorters van Mechelen, M.Kocken. 4414/I/145)

     

    1538 – 31 december : Frans De Mil (?) verkoopt aan de kinderen van Henri van

                Mockenborch 12 car. g. op zijn hoeve met land, bos en eusel, samen 23 bunder,

                de  Kleine Biest onder Leest. (MS)

     

    1540 – 3 december : HOUWS, JAN  zoon van Petrus, trégelere van Leest.

                (De gekochte poorters van Mechelen, M.Kocken. 4444/I/147)

     

    1544 – “Jacob Meyngaerts en Merten Meyngaerts, gebroeders verkopen aan Claese de

                Poirtere Jans sone ende Marie Meyngaerts zijn wyve, de twee elfte deelen ende

                al heurlieden Recht van de helft van een hoeve metten lande, groesen etc,

                geheeten thof van Rendelbeke waer af den voirs. Coopere nog een elfste deel

                toebehoirt groot uit geheele omtrent 30 buenderen gelegen onder Leest.”

                (GM,51 nr.168 f°175)

     

    1544 – 29 januari : Jan van Eertbrugghen verkoopt aan Leliëndael 9 kg 7-1/2 st. erfcijns

                op een huis en een half bunder land te Leest in de Hamstraat tussen het goed van

                Rozendaal en Jan vanden Brande, en ook op een dagwand te Hombeek tussen de

                straat en het goed van Leliëndael, het huis belast met 19 stuiver aan Leliëndael en

                7-1/2 stuiver aan meester Lucas van Heijst als voorcijns. (IFL,blz.106 nr.428)

     

    1554 – 28 juli : Peeter Schelkens verkoopt aan de H.-Geesttafel van O.L.V. over de Dijle

                2 carolusgulden erfelijke rente op zijn dagwand land onder Leest, op de Kouter,

                en op de helft v an een ander stuk land van 3 dagwand onder dezelfde gemeente.

                (MS, nr.1852)

     

    1556 – “...derfgenamen ende executeurs van wylen Meester Louys Claerhaghe advocaat

                in den groten raedt tot Mechelen in syne tijt hebben verzocht het Hoff van

                Steynemolen metten winnende landen, bempden,gronden... voor alsoo veele als

                die gelegen syn onder de prochie van Leest...

                Meester Jan van Walem  heeft gecalengiert ende vernaerdert van bloetswegen

                tvoors Hoff van Steynemolen. (AM)

     

    1556 – 20 mei 1556 : Overlijdensdatum van Joncker Jacop Schoff. (Schoff,Schooff)

                Hij was in de 16e eeuw eigenaar van het goed “Ter Moortere”, gelegen in de

                Molenstraat.

                Jacop Schoff werd in het koor van de Leestse parochiekerk begraven.

                In 1749 trof men zijn gebroken grafsteen aan onder het Hoogaltaar en deze werd

                in opdracht van zijn nazaten door een grotere zerk vervangen.

                Deze gebroken steen werd een tweede maal herontdekt in 1977 nabij de

                Sint-Apolloniakapel, in de buurt van het vroegere goed “Ter Moortere”.

                Op de grafsteen stond volgend opschrift :

                “Hier leet begrave joncker Jacop Schoff Heere Jacops sone ridder in syne

                tyt edelman des huys van de heere van Beveren ende guiden van zynder

                benden die sterft op ten XXn dach mey anno XVc ende LVI”.

                

     

    1556 – 28 mei : Pieter Persoons eertijds als grootvader en voogd der wezen van zijn zoon

                Antheunis Persoons X + Joanna Van Lanckberch voor de weesmeesterskamer te

                Antwerpen / Msr Adriaan Wilderplants goudsmid te Mechelen als moederlijks

                oom van vs Antheunis Persoons land den Battelareveld en land op de Kouter te

                Leest. (Notaris De Hondecoutere, Mechelen, f°191)

     

    1556 – “...op den 5 November wirdt een Ordonnantie gepubliceert aengaende het Backen

                van het broodt, ter oorsaecke der grootte dierte, ende wirdt aen een ieder geoorloft

                roggenbroodt te mogen backen.

                Het was zoo grooten dieren tydt, dat de armen menschen draf aten, daer stierven

                vele menschen van armoede, en vielen doodt op de straeten, sy aten broodt van

                boonen, van eerten, van gerste van havermeel, dit en deden niet alleen de arme

                menschen : maar oock andere lieden van Staet.” (KCM)

     

    1557 – Locraens Hendrik, priester, prochiaen van Leest overleden.

                (Chron.Aenw.-Top.gehuchten)

     

    1557 – Jacob Schooffs verkoopt aan Remi de Halut en  Heilwich Van Campvoort een

                watermolen, een windmolen en een lap grond, twee kleine beemden en een

                boomgaard, onder Heffen en Leest. (Schepenbrief van Mechelen 572/4759)

     

    1558 – April : Brief van Antonius en Petrus, Kardinalen verlenende 100 dagen aflaat aan

                St. Niklaaskerk te Leest op de feesten van kerkwijding, Pasen en Kerstdag.

                (Parochie-Archief Leest)

     

    1561 – 25 november : Katelijne Van de Venne weduwe Cornelis Matthijs sterk over

                heer Gillis Papegaeys verhuren Gillis Verertbruggen  X Maria Gijsels, pachters

                wonende te Leest, beemd. (Notaris De Hondecoutere, Mechelen f°403)

     

    1559 – Door herindeling van bestaande en oprichting van nieuwe bisdommen in de

                Nederlanden (door Paulus IV) behoorde de parochie Leest van dan af  tot het

                 (toen nieuwe) aartsbisdom Mechelen.

                Voordien  hoorde Leest tot het bisdom Kamerijk (aartsbisdom Reims)

                (Wilfried Hellemans, 2003 -  “Negen eeuwen Sint-Niklaasparochie”)

     

    1562 – Om de protestantse hervormingen te beletten stuurde de Spaanse koning Filips II

                soldaten naar onze streken. Mechelen kwam toen onder het bestuur van

                gouverneur de Cappes. Bij het uitblijven van soldij plunderden ze op 16 oktober

                1562 Hombeek en Leest. In Leliëndael verbleven gedurende meer dan een week

                zestien ruiters, zeven voetknechten en elf paarden. (S. De Cock)

     

                “Dit naervolgende zijn alsulcke oncosten ende uutteeringhen als die ingesetenen

                van Leest geleden hebben bij de soldaten mons. De Cappes ter wylen dat hij

                Gouverneurs was binnen de selver stede van Mechelen ende dat inder maniere soe

                hier naer volght. Den welcke  Geerdt van Releghem, meyere met zijnen

                gezworenen  van der voirschreven buytenije, mijn heer de Gouverneur volgende

                zijnde ordonnantie mits desen overgegevende is, bij eede van de naervolgende

                persoonen gesterckt allen welcke costen ende uytteringhe gebuert zijn zedert den

                zesten octorbris XVC twee ent zestich

                LEEST

                Jacob de Ceuvelere heeft de soldaten moeten gegeven voor hure wijn XX st.

                Tot Mattheeus de Kempenere hebben de soldaten verteert de somme van IIII

                gulden.

                Coen van Wijngaerde heeft de soldaten moeten geven voir haren wijn twee

                gulden ende hebben aldaer noch verteert XX st valut ’t samen III gulden.

                Tot Joos Vereycken hebben vier soldaten gegeven ende geteert een schaep

                weerdich wesende twee gulden ende daerenboven noch verteert 28 stuiver valut

                ’t samen V gulden 18 stuiver.

                Jan de Neve heeft gegeven drije soldaten 20 stuiver ende hebben aldaer noch

                Verteert 50 stuiver 1 ort.

                Rombout Joost heeft een soldaat moeten geven 16 stuiver ende heeft aldaer noch

                Verteert 10 stuiver.

     

                Gielis Verschueren pachter van de hoeve van Bovenkercke schoutet alhier heeft

                drije Spaansche soldaten ende hebben verteert vier gulden ende noch drije

                walsche  soldaten die oic verteert hebben vier gulden.

                Jan van den Brande heeft twee walen moeten gheven 30 stuiver.

                Tot Gheerdt de Moldere hebben drij walen voir eenen nacht verteert 2 gulden.

                Jan Schaerlakens heeft gehadt vier soldaten ende hebben aldaer verteert 4 gulden.

                Jan Coeckelberch heeft gehadt vijff soldaten ende hebben aldaer verteert vier

                gulden, een stuiver ende hebben noch genomen twee hoyen (ooien) van zijne

                kinderen ende een paer schoenen weerdich wesende 26 stuiver ende hebben oic

                drije stoelen ontstucken gesmeten met noch telleoren weerdich zijnde zes stuiver

                ende hebben noch mede genomen twee hemden weerdich zijnde 10 stuiver ende

                heeft daerenboven de voirs Coeckelberch zijn huys moeten verlaten.

                Manten Mettenanxte heeft van de soldaten cost gehadt 3 gulden 8 stuivers.

                Item heeft noch zes krijslieden gehadt en ’t sijnen huyse grooten wille bedreven

                hebben als de vrouwe iagende uuten kinderbedde ende hebben het slot boven van

                zijn voorseide huys afgeslagen ende de vrouwe die boven woonde doer die

                hofgracht doen loopen ende hebben hem doen afgeteert 2 gulden ende heeft de

                de doere moeten doen hermaken en coste 25 stuiver.

                Tot Gielis Verschuerens cnapen zijn van de walsche soldaten genomen een paar

                schoenen ende twee hemden ’t samen weerdich zijnde 30 stuiver.

                Tot Willem Keremans hebben drije walen soldaten verteert 35 stuiver ende

                hebben aldaer genomen een serviette van 10 stuiver.

                Tot Gillis Vereertbruggen hebben diversche soldaten verteert 5 gulden 15 stuiver.

                Tot Gillis Verschueren hebben oic noch diversche soldaten verteert 4 gulden.

                Jan Melis pachter van de voirs here schoutet heeft de soldaten moeten geven te

                gelde drije gulden ende hebben aldaer noch verteert met zesse peerden zoe aen

                hoy, haver stroo etc twee gulden 8 stuiver.

                Jacob van den Wijngaerde heeft de soldaten moeten gheven 3 gulden.

                Ten huyse van den coster tot Leest hebben die soldaten op eenen dach ende nacht

                verteert 6 gulden.

                Jan Verlinden heeft twee soldaten moeten geven voir haren wijn 2 gulden 7 st.

                Loyck van Eertbruggen heeft de soldaten moeten gegeven van haren wijn 2

                gulden.

                Henrick de Keersmaker heeft de soldaten moeten geven voir haren wijn 37 stuiver

                ende hebben aldaer noch verteert 2 gulden.

                Jacob Coekelberch heeft de soldaten moeten vuytcoopen met 30 stuiver.

                Claes de Keersmakere heeft twee walsche soldaten moeten geven voir hare wijn

                2 gulden ende hebben aldaer verteert noch 3 gulden.

                Gielis Buelens heeft twee walsche soldaten moeten geven 23 stuiver ende hebben

                aldaer noch verteert 8 stuiver.

                Tot Jacobs van den Wijngaerde met Clasen de Karsmakere hebben de soldaten

                van den heren Norenberch verteert 24 stuiver.

                Pieter Eyckmans heeft eenen soldaat moeten geven 15 stuiver.

                Jan Oulaert heeft een soldaat moeten geven voir zijn wijn 20 stuiver ende heeft

                Aldaer noch verteert vier stuivers valut ’t samen 24 stuiver.

                Somme totalis van den dorpe tot Leest bij de soldaten uutgeteert :

                XCIIII gul VII st 1 ort.”

                (P.Rolland : Inventaris van de archieven der stad Mechelen, nr.22 bis

                ‘Antwerpen 1920’ – Rijksarchief Antwerpen)

     

    1564 – 14 januari : Akkoord tussen Remi de Halut en de testament-uitvoerders van

                Heilwich Van den Nieuwenhuyse. De Halut behoudt de goederen onder Liezel;

                de Putterie verwerft het deel onder Leest en Heffen ; ze zal bij de dood van

                Halut 4.000 carolusgulden van hem ontvangen.

                (MS,Opene brief van Philips II, nr.4771)

     

    1564 – 28 april : Testament van Adam Persoons en Barbara Vlessentop, wettelyc man

                ende wyff, hebbende geen kinderen. (Parochie-Archief Leest)

     

    1564 – 7 september : Jan De Somer wonende te Heffen, eerst gehuwd met Ingelberte

                Cloostermans tegen Joos Gilevoorts mulder tot Leest over koop van hoeve.           

                Ingelken Somers kind uit eerste huwelijk voogden Gommaer Somers tot

                Katelijne Waver met Frans Cloostermans wonende te Kalfort. Heeft hoeve

                “ ’t Hoog  Zagele” te Heffen onlangs door eerstgenoemde te koop gesteld bij

                calengieringe gebleven op Pieder Diedens wonende tot Leest. Aldus ten huize

                “In den Moor” te Mechelen aan de Grootbrug  twee akten.

                (Notaris De Hondecoutere Mechelen, f° 568)

     

    1566 – “Leest, armzalige parochie.” (Chron.Aenw.,reg.56 p.44)

                Het dorp kreeg toen de naam van “Arm Leest” omdat de parochianen de Bisschop

                verzochten om hun pastoor een “fatsoenlijk” inkomen te bezorgen.

               

                                            Arm Leest

    “De ons omliggende gemeenten stonden destijds als volgt bekend, en dat werd als een litanie afgedraaid : Kaal Muizen, Bot Meerbeek, Poef Haacht, Plezierig Berg, Lomp Elewijt, Rijk Zemst, Hovaardig Hombeek en Arm Leest.

    Waarom Arm Leest. We hebben daarvoor de verklaring gevonden.

    Op 7 augustus 1566 doet het Mechels Magistraat kend dat voor haar verschenen zijn de “eerbare” persoonen Geeraert Van Relegem, meyere, Jan Peeters, Gielis van Ertbrugge, Gielis Verschueren, Pieter Diedens, gesworen kerkmeesters ende eylich geestmeesters des dorps van Leest, bij Mechelen, representerende de notabelste deel der gemeente van de voirs dorpe die komen verklaren dat op haer mannelijcke waerheyt ende deel hemelrijckx, niet geduborneert oft bedwongen wesende van iemanden om mee te delen dat het prochiaenschap ofte cure van Leest seer qualijck gedoteert es om eenen prochiaen ende priesters met eeren daer op hem tonderhoudene namelijck met de tienden waervan hij maer het negende deel trekt en belopende met accidenten, offeren ende vervallen 65 gulden ’s jaers gemerckt dat de meestendeel aerme end scamele lieden

    sijn die in de prochie wonen en waarom er nu binnen de 20 jaren de voors cure is bediend geweest door zes of zeven verschillende bedienaers, bij zover dat de parochianen aldaar menichwerf geweest zijn sonder herder tot groote pericule van haerlieden sielen ende cleenicheyt van oversten overmidts de weynicheyt ende sober competentie van levene, daeromme versuecken de voirs attestanten (gemerckt dat sij lieden nu eenen goeden Pastoor hebben, die haer lieden twoordt Godts saet ende ’t officie sijnder curen genoech ende wel bedienende es) hem de grote tienden die nu opgestreken worden door het Nonnenklooster van Kortenberg in hun geheel aan de pastoor van Leest te laten toekomen.

    Het spreekt vanzelf dat sedertdien Leest als arm moet bekend geworden zijn.”

    (Gazet van Mechelen- datum onbekend)   

     

    1566 – 17 augustus :  Voor de Mechelse schepenen  getuigden Leestse notabelen

                meier Geeraert Van Relegem en twee kerk- en twee H. Geestmeesters dat

                er van 1545 tot 1566 in Leest zes verschillende pastoors elkaar opvolgden

                en datde parochianen gedurende die twintig jaar er bovendien ook regelmatig

                zonder pastoor waren :

                “binnen XX jaeren herwaerts de voors(eyde) cure (of bediening) es geweest

                onder ses oft zeven diversche handen alsoo dat de voirs(eyde) attestanten

                (dat zijn die Leestenaars) meenich werf geweest zyn sonder herder tot

                groote pericule (of gevaar) van haerlieden sielen...”

                (Wilfried Hellemans , “Pastoors Gevraagd”, ’t Ridderke nr.2,april-juni 2004) 

               

     

    1566 – In augustus breekt de Beeldenstorm los. De kerk van Leest, die van Hombeek en

                het klooster van Leliëndael krijgen “bezoek”.

                (Waar Leestenaars samenkwamen – G. Herregods)

     

    1568 – “Executeurs testament van vrouwe Heylwych van Campvoort huysvrouw van

                wylen Remy de Halut Borchgrave van Wynoxberge... verkopen heeren Willem

                van Bovekerke, ridder, heere van Locxem, van den Broeke etc. – en zijn huysvr.

                Margr. Schoof eene watermolen metten huysken ende eenen wintmolen metten

                berge ende lande daer den selven wintmolen op staet groot omtrent drij dachwand

                noch een cleyn beempdeken boven deselven watermolen met eenen bogaerde

                gelegen eensdeels onder Heffene ende eensdeels onder Leest, als weylen 

                Jonckheer Jacob Schoof heer van den Broeke dat te besitten plach.”

                (Chron.Aenw rg57 f°83)

     

    1568 – “De almanak wees nazomer 1568 aan. Bij de veldbaan naar het Heike, thans de

                Winkelstraat, stond toen een grote hoeve. Deze werd telkens tot nog in de 19e

                eeuw, volgens een al van toen oude legende, vernoemd als “die van den Duvel...”

                De mensen  uit de omgeving vertelden dat dit erf vroeger een somber tijdperk had

                doorworsteld, met haar toen beruchte duivelsschuur...

                In die schuur stond volgende ronde tafel : in een gekloven gat in een boomstronk,

                lag met zijn dom een reuze karrewiel met tot 14 genummerde spaken, bedekt

                rondom met enkele plankjes...Dit rad deed dienst als eettafel. Dat was dood de

                toenmalige pachter zo gepland, om een van toen vele normen van bijgeloof : de

                angst, met 13 aan tafel, te omzeilen, door het aanwerven van steeds veertien

                werknemers. Daarmee bevond zich op de hoeve, soms een stel zonderling

                tewerkgesteld volkje.

                Bij avond gingen de lieden uit de buurt naar huis, doch de vreemde knechten

                sliepen op de hooischelft, en sommigen zochten stiekem hun nachtrust in de

                stallen.tussen paarden of koeien...

                Spaanse rebellerende huurlingen doorkruisten deze streek en plunderden de

                bevolking, doch enkele nog geregelde troepen trachtten toch de verstoorde orde

            &

    14-02-2012 om 08:22 geschreven door Marcel Van Hoof

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

                wedersteen”, geeft voor Leest zestig strijdbare mannen, op en voor Hombeek

                maar 47.” (Kerkarchief van Hombeek, nr.15)

                “Later, tijdens de woeligenn die in de XVIe eeuw de Nederlanden overhoop

                zetten, nam  de bevolking te Leest geweldig af, zoodat bij den aanvang van het

                bestuur der aartshertogen Albert en Isabella, daar veel minder strijdbare mannen

                waren dan te Hombeek”.  (in 1597 31 te Leest, 43 te Hombeek)

                (Geschiedenis der gemeente Hombeek, F.De Ridder, 1931,blz.19)

     

    1480 – 6 februari – Schepenbrief van Mechelen : Antoon van Voesdonk geeft aan  Jan

                Stevens een molenberg met windmolen onder Heffen, een watermolen  met

                bijhorigheden en een stuk land of delle onder Leest tegen 20 zakken rogge

                jaarlijkse pacht. (Inv. V.h. archief v.d. Comm. Van Openb.Onderst. te Mechelen)

     

    1480 – 16 oktober : Hendrik van  Berghen, zoon van wijlen Hendrik verkoopt aan

                Leliëndael 15 partijen land samen groot 11 bunder 24 roden verpacht aan Jan

                Peters alias Wageman, gelegen te Hombeek en te Leest in hoofdzaak op de

                Hombekerkouter, de Leesterkouter en het Lindeveld. (IFL,blz.101 – nr.395)

     

    1482 – Cheynsboeck van ’t Goidshuys van Oliveten, gefundeert bij heere Godevaert van

                Vilyen anno 1482 van hunder Heerlicheyt van Sempst, Weerde, Eppeghem,

                Hombeek, Leest ende daaromtrent, copia auth. Omstreeks 1616 : 1 register.

     

                (Patrimonius van het Godshuis, Dr. F.G.C.Beterams,Inventaris van het Archief

                van de Comm. van Openb.Onderst. van Mechelen)

     

    1483 – 15 februari : Lijsbet Maes en haar man Lambrecht van Malderen ruilen met de

                pitantie van Leliëndael, om een erf te Zemst de helft van een huis met grond te

                Leest groot 1 dagwand bij Scheurcapruijn gelegen, tussen het erf van Leliëndael

                en een klein straatje achterwaarts strekkend tot bij de gronden van het klooster

                waarvan de helft aan haar zuster Kathelijne toebehoort, belast met 2 kapoenen en

                2 oude hennen ’s jaars erfelijk aan voorcijns. (IFL,blz.102 nr.400)

     

    1483 – 24 april : Kathelijne Maes, dochter van wijlen Jan, en haar man Peter Papuleur

                verkopen aan het klooster van Leliëndael de helft van een huis met grond te Leest

                bij Scheurcapruijn. (IFL, blz.102 – nr.401)

     

    1487 – “...op ende aen des voers Jan  Berthouts huys metten hove schueren stallen ende

                met eenen stuck lants den hoegen tragel geheeten ende met eenen stuck beempts

                geheeten Amerse bruelken daer aenliggende gelegen in de prochie van Leest

                tusschen een stuck bemt geheeten den heeren traghel onze genad. Heere den

                hertog van bourgnen toebehorende...” (GM)

     

    1488 – 14 juni : Margriet vander Heijden verkoopt aan Gielis vander Most, zoon van Aert

                3 veertelen rogge lijfrente ’s jaars op het huis van wijlen Aert, te Leest bij

                Scheurcapruijn tussen het erf van de abdij van Rozendaal en Merten Vanden

                Brande. (IFL, blz.102 nr.404)

     

    1488 – 30 juli : Gielis vander Most, zoon van Aert verrijkt wegens achterstallige lijfpacht

                3 stukken land die aan wijlen Willem vander Most toebehoorden, gelegen te Leest

                op Scheurcapruijn :

                1) een perceel met huis erop tussen het goed van Rozendaal en Merten vanden

                Brande.

                2) 3 dagwand daar tegenover tussen Jan van Schoeten en Gillis vander Elst.

                3) ½ dagwand aldaar tussen wijlen Jan vanden Walle en de Heerstraat.

                (IFL, blz.102 – nr.405)

     

    1494 – 27 augustus : Gielis vander Most wijlen Aerts’ zoon, Lijsbeth vander Most, zijn

                zuster, met Peter van Utrecht haar man en Margriete vander Most met Willem de

                Bruijne haar man, verkopen een huis te Leest tussen een erf van de abdij van

                Rozendaal en één van Hendrik vanden Brande in de Hamstraat, en een stuk land,

                aan Hendrik vander Eertbruggen. (IFL, blz.103 nr.409)

     

    1496 – 22 juni : Jan Marssys erkent van Ambrosius Adriaens te hebben ontvangen 32

                pond gr. Brabants voor de aflossing van 8 gouden Rijnsg. erfelijke rente op dezes

                huis, achter de halle van Mechelen, en op een vierde paart van de erfgoederen van

                Dierik en Jan Adriaens binnen Leest en O.L.V. Waver en al dezes goederen

                binnen de Vrijheid Mechelen. (MS)

     

    1497 – Archief De Lalaing – Boek 1020 – Leenboek van Huges De Prant 1497-1580.

     

                -De Heylige Geest van Leest van een bunder heelfwinninge lutter min oft meer

                gelegen over den Zantvoert en het wisselt tegen de Heylige geest van Blaersvelt.

     

                -De Heylige Geest van Blaersvelt oic van 2 buender heelfwinninge lutter min oft

                meer gelegen over den Santvoert metten den Heyligen Geest van Leest en

                mijnheer van Blaersvelt in dander zijde.

     

    1497 – 5 april : Minnelijke regeling tussen Antoon van Voesdonk en Joris van

                Wincenhove, alias De Pijpere, over de doorgang voor de molen van Leest.

                (MS, Paalbrief van Mechelen, nr.4705)

     

    1505 – 24 april : “Werd gesticht door Gielis van Leest, priester in den Ham, eene kapel

                ter eere van de H. Maria Magdalena met een godshuis voor 4 arme mannen van

                het Huidevettersambacht, met desselfs bestierder.” (Dhanis p.303)

     

    1510 – 14 mei : Anthonis vanden Riele verkoopt aan Willem Tsas, proost van de abdij

                van Leliëndael t.b.v. de proostdij 2 kapoenen en 2 hennen ’s jaars erfcijns op het

                huis en erf van wijlen Aert Maes te Leest, nu eigendom van de proostdij tussen

                de goederen van het klooster en een klein straatje, gelegen in de Winkelstraat.

                (IFL, blz.103 nr.411)

     

    1511 – 20 december : Klaas en Maria Vermost –bij monde van hun voogden- verkopen

                een huis onder Leest, bij de Schuurcappruin, aan Aert Steelemans. (MS)

     

    1513 – “...in ’t selve jaer wirdt buyten Mechelen een man die sigh selven verdroncken

                hadde, by sententie gehangen in een Vorcke in de Battelsche Bergen...”

                (MK, blz.127)

     

                Straf op het lijk van de zelfmoordenaar.

                Men wilde de zelfmoordenaar treffen in zijn lijk, zijn goederen en zijn

                gedachtenis. Zijn stoffelijk overschot mocht niet in gewijde aarde begraven

                worden. Het lichaam werd op een horde of slede gebonden, het gezicht naar

                de aarde en het hoofd naar het paard gekeerd, “als nyet weerdich wesende op

                sulck een feyt d’eerde te betreden”, en naar de Galgenberg gesleept om er met het

                tussen een mik, vork of wip in Y vorm te worden gehangen of gelegd.

                Deze behandeling van het lijk werd als meer onterend beschouwd dan de

                opknoping aan de galg. Het lijk bleef hangen als aas voor de raven of tot het

                ingevolge verrotting uiteenviel. Daaruit moest blijken, dat de zelfmoordenaar een

                gewone begrafenis niet waardig was. (MK, blz.127 – Maes,p.411)

     

                In 1398 troffen we een plaatsnaam aan die wees op het bestaan van een galg

                (in de Warande toen nog tot Leest behorend) : “galghenlant juxta locum dictum

                hoghe warande” (galgenland bij de plaats die hoge warande genoemd wordt)

                Jan De Decker wees op de onmiddellijke nabijheid van een “Zwarte beek” wat

                door plaatsnaamkundigen reeds dikwijls aangetroffen werd in de nabijheid van

                oude begraafplaatsen. “Zwart” betekent hier “dood”.

                Terdoodveroordeelden werden op het rad geradbraakt nabij Scheurcapruyn

                voegde hij eraan toe. (DB – november 1958)

     

    1514 – 9 september : CAMERLINCK, JACOP zoon van ANTHOON, hantwercker

                van Leest. (De gekochte poorters van Mechelen, M.Kocken. 3958/I/122.)

     

     

    1515 – 5 november : Hippoliet van Voesdonk geeft aan Margaretha van Voesdonk, zijn

                zuster, 14 zakken rogge lijfpacht op zijn molenberg en windmolen onder Heffen,

                op een watermolen met toebehoorten en op een stuk land onder Leest.

                (MS,nr.4722)

     

    1516 – “Den 7 julii wirdt door den Koninck in synen Secreten Raede eenen sententie

                gegeven, tusschen die van de Stadt Brussel ter eendere, ende de Stadt Mechelen

                ter andere syde, over het spannen van de kettinge tot Heffene op de riviere de

                Zenne, als die van Brussel naar Antwerpen, ofte van Antwerpen naer Brussel

                quamen met gelaede schepen met Coopmanschap ende principaelyck met Haver,

                Saut, ende Visch, langhs waer die van Brussel van over lanck pretendeerden vry

                te mogen passeren, ende alles door partyen geallegeert zynde tot hun recht

                dienende, is verklaert dat die van Brussel niet ontfanckbaer ofte gefondert en

                waren, ende dat alle de proceduren tusschen de selve partyen beginnende van den

                2 april 1489 tot nu toe, sullen komen te cesseren, reserverende niet te min aen

                die van Brussel hun recht ende actie raekende dese materie te vervolgen voor des

                Conincks Raedt ofte Commis om voor de selve sommierlyck te procederen als

                hun sal goet duncken, ende die van Mechelen in hun recht ter contrarie.” (KCM)

     

    1517 – “ In ’t selve jaer 1517, was grooten vorst ende koude, ende begonst te vriesen van

                den 16 November, ende duerde dry weken naer Sint Pauwels Bekeeringh-dagh,

                men gink ’t Antwerpen aen de Borcht over de Schelde ende in Zeeland reeds men

                met wagens en peerden over ’t Ys tot in Brabant.” (KCM)

     

    1518 – 1 janauri : Jan Cockelbergh geeft aan Adam de Gortere pastoor van Leest voor de

                kerk en de Heilige Geesttafel van Leest de helft van een hofstede met huis daarop

                staande metten hove ende toebehoorten, gelegen te Leest aen de Plaetse tusschen

                beyde de straeten, streckende achterwaerts tot aan ’t curenerve. De andere helft

                van die hofstede behoort Henricke van Vistrycke.

                (Schepenakte van Mechelen – Parochie-Archief Leest)

     

    1522 – Kerkrekening – “...r(e)keninge en(de) bewys aert steemans / ende Jan cokelberch

                als kercmeesters / van leest van alle den ontfanc ende / uuytgaeve daer tegen

                gedaen / van den jaere ende kersmisse ...”

                (Wilfried Hellemans, 2003 –“Negen eeuwen Sint-Niklaasparochie”)

     

    1524 – 23 september : Testament van Margaretha van Voisdonck.

                Met het geld van deze eigenares van het verdwenen “Hof ter Moortere”

                kon de kerkfabriek een bijkomend priester of kapelaan-vroegmislezer betalen om

                op zon- en feestdagen in Leest aan het altaar van O.L.Vrouw een tweede of

                vroegmis te komen opdragen.

                (Wilfried Hellemans, 2003 – “Negen eeuwen Sint-Niklaasparochie)

     

    1529 –“ In 1529 regneerde in deze landen de Sweetende zieckte, alwaer binnen Mechelen

                veel volck af stierf, op den tyde van 24 uren. Varnewyck schrijft in syn

                Chronycke van Vlaanderen dat sy daer van stierven, die te veel gedect oft te

                warm gehouden wirden, ende die hun redelyck koel en niet te warm hielden

                bleven in ’t leven...” (KCM)

     

    1532 – 22 maart : VRANCX, JOOS zoon van PETRUS, tregelere van Leest.

                (De gekochte poorters van Mechelen, M.Kocken. 4320/I/139)

     

    1533 – “... landeken de Hoge Vondelbeke onder de prochie van Leest aan Molenbeke

                ende tquatcolfstraetken.” (GM)

     

    1535 – 29 juli : Gielis Leemans geeft in betaling van de 3 gulden 10 stuivers aan de H.-

                Geesttafel van Sint Jan  de 3 gulden cijns op 7 dagwand land onder Leest,

                tegenover de poort van de stenen molen.

                (GM, nr.2475)

     

    14-02-2012 om 08:20 geschreven door Marcel Van Hoof

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 2/5 - (4 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    13-02-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

    1433 – 22 april : Willem van Rotselaer  wordt namens Leliëndael gegoed, na verrijking

                wegens achterstallige cijns, in een huizing te Leest, groot ongeveer 1 dagwand,

                tussen de kinderen Willem vander Aa en de kinderen van wijlen Peter vander

                Hoeven. (IFL,blz.94)

     

    1434 – “Den 4. April is in Onze Lieve Vrouwe Kercke over de Deyle tot Mechelen

                gefondeert eene Capelrye onder den titel van de Alderheyligste Maget ende de H.

                Maget Barbare door Joncker Jan Schoof Wethouder van Mechelen, ende syne

                Huysvrouwe Jouffrou Catlyne Scoonjans.” (KCM)

     

    1435 – 13 januari : Jan Leijsman verkoopt aan priester Andries vander Schueren (alias

                de Horreo) een erfcijns van 3 kapoenen ’s jaars op een erf van ongeveer 2 ½

                dagwand te Leest bij de heide tussen ridder Jan Scoenjans en Kathelijne, weduwe

                van Hendrik vander Hoeven, belast met een voorcijns van 1 gulden  2 schellingen

                en 2 pen. 1 erfelijk ’s jaars. (IFL,blz.94-nr.348)

     

    1435 – 13 januari : Priester Andries vander Schueren (alias de Horreo) ruilt, voor een

                andere cijns, met Leliëndael, zijn 3 kapoenen ’s jaars op het erf van Jan Leijsman

                te Leest. (IFL,blz.94, nr.347)

     

    1437 – 5 juli : Elisabeth Van der Achter, echtgenote van Niklaas Van Linden, geeft aan

                haar zonen van het eerste huwelijk het vruchtgebruik van een stuk land onder

                Leest, nabij de Hombeekkouter. Deze kinderen geven het land aan het Gasthuis

                Van de H. Drievuldigheid. (MS, nr. 3726)

     

    1437 – “...in Leest prope Hamstrate...” (GM)

     

    1438 – “...sit in Leest supra culturam dictam Asrotken...” (GM)

     

    1438 – “...was te Mechelen de pestilentiele zieckte...” (MK)

     

    1438 – 20 juni : Jan vanden Bossche, barbier, verkoopt met instemming van Peter Ghisels

                aan heer Gillis vander Goten, proost van Leliëndael, een bunder land te Leest in

                de Laerstraat tussen Jan Raduwaert, nu Jan van Schooten en wijlen Jan de

                Moldere, nu de kapelanie van heer Jan Vrijman. (IFL, blz.95-nr.353)

     

    1438 – “Den 6. October geeft den Hertogh syne brieven tusschen die van Brussel ende

                Antwerpen tegens die van Mechelen, aen welcke leste bij provisie bevolen wordt

                dat de ketinge op de riviere de Zenne tot Heffen soude om leegh blyven.” (KCM)

     

    1440 – 20 april : Jan Daniels maakt in zijn testament aan de H. Geesttafel van Sint Jan

                5 gouden deniers op een huis onder Leest, op de Biest, en op 1 dagwand land

                op het Klein Aerland. (MS,Notaris Henri De Bruyn, nr.2370)

     

    1441 – “...mansionis dicte thoff TEN LANGNEEZE sit in prochia de Leest.” (GM)

     

     

    1442 – 15 februari – Schepenbrief van Mechelen : Elisabeth van Cimay, weduwe van

                Mattheus De Winter, geeft aan haar zoon Willem het vruchtgebruik van 3

                dagwand land op het Hesveld onder Leest, alsook van een ander stuk land van 1

                dagwand. Dezes zoon verkoopt beide percelen aan Henri van Oprode.

     

    1442 – 4 juni : Jan en Hendrik Maes, broers, gevan aan Arnold Maes hun broer al hun

                rechten op hun erf van ongeveer ½ bunder te Leest op Scheurcapruijn tussen

                Perceval de Doncker en Gillis van Ranst. (IFL,blz.96 – nr.360)

     

    1442 – 22 september – Schepenbrief van Mechelen : Henri van Oprode geeft aan de

                begijn Catharina Cotaerts 2 stukken land op het Hesveld onder Leest.

     

    1443 – 14 augustus : Walter Zanders verrijkt namens Leliëndael 3 dagwand land te Leest,

                eertijds van wijlen Peter vanden Nuwensteene en nu van Klaas Leijssen tussen

                de straat en Godfrief vander Most,wegens achterstallige cijns. (IFL,blz.96,nr.361)

     

    1443 – 17 augustus : Daneels, Rommoud, textor (-wever) van Leest.

                (De gekochte poorters van Mechelen, Marcel Kocken)

     

    1443 – 10 september : Hannemans, Jan zoon van Willem van Leest.

                (De gekochte poorters van Mechelen, Marcel Kocken)

     

    1446 – 24 april : de dochter van een zekere Petrus van Hoffstade en Johannes Kerman

                haar man verkopen aan Johannes Van den Elze en Elizabet Vandenbroecke zijn

                vrouw een half bunder bemd gelegen te Leest op het Hertsveld.

                (Schepenakte Mechelen, Parochie-Archief Leest)

     

    1446 – 4 oktober : Hendrik van Hechten alias van Dueren verkoopt aan Leliëndael, met

                instemming van Hendrik vander Eijcken, een erfcijns van 3 veertelen rogge uit 6

                veertelen die hij heeft, rustende op het land van Jan van Schoeten te Leest, groot

                één bunder en gelegen tussen Hendrik vander Eijken en de Laerstraat strekkende

                tot bij de straat naar Leest en tot bij het land van wijlen Jan vander Linden.

                (IFL,blz.96 nr.365)

     

    1447 – 22 april : Willem van Rotselaar verzaakt aan zijn vruchtgebruik op 2 stukken land

                te Leest, het eerste 1-1/2 dagwand groot in de Hombekerkouter tussen de kinderen

                Van Schoeten en het land van Leliëndael en het ander even groot, aldaar tussen de

                kinderen van Jan vander Linden uit Hombeek en Jan vander Linden, de slager, en

                dit t.v.v. zijn zoon Jan van Rotselaar, dewelke vervolgens deze gronden verkoopt

                aan priester Andries vanden Hove, beneficiant van Zellaar op een voorcijns van

                58 schellingen payments ’s jaars, evenals 2 mudde rogge en op de voorwaarde dat

                het stuk land tussen de 2 Jannen vander Linden zal borg blijven voor de rente van

                3 veertelen rogge ’s jaars die lopen op de 3 dagwand van Arnold vander Bruggen,

                genaamd De Dwaasheijt, op Scheurcapruijn. (IFL,blz.97 nr.366)

     

    1447 – 8 juni : Arnold Bau geeft aan de H.Geesttafel van Sint Rombouts het

                vruchtgebruik van 4 deniers erfelijke rente op anderhalf bunder land, eertijds van

                Jan Luyteman, onder Leest en op een bunder land onder deze gemeente, alsook op

                een half bunder onder Hombeek. (MC, nr.1032)

     

    1447 – 18 augustus : Valentijn de Hildenere, priester en ontvanger van de LX gebroeders

     

                in St.Rombouts, verrijkt namens zijn opdrachtgevers een stuk land met gracht

                genaamd Smetshofstad van wijlen Hendrik vander Hoeven, groot ongeveer 5

                dagwand te Leest bij de Biest naast een ander stuk land van dezelfde Hendrik,

                wegens achterstallige cijns. (IFL, blz.97 nr.368)

     

    1449 – 1 mei : Het Gasthuis van de H.Drievuldigheid geeft aan Laurentius De Lathouwer

                en Catharina Van der Spreet een huis met hof en schuur bij de heide onder Leest,

                5 meukens rogge jaarlijkse pacht. (MS,nr.3769)

     

    1450 – “...item ad petium terre dictam Berckenbosch circ. unum cum d. bonarium sitam

                ibidem in Leest prope culturam inter platheam dictam thienschuerstrate en una

                park et blocum dictum Vrancxbloken et terram Joh. Van den Walle cum bloco

                dicto Thasenblocxke ad dictam petiam Berkenbosch pertinente ea altera...” (GM)

     

    1450 – 23 december : “Heylen van der Mozen, ‘sprochiaens, maerte van Leest’, werd

                voor vijf jaar verbannen wegens ‘onnutscape’, op verbeurte van het voorste

                duimlid. Dezelfde straf kreeg Margriete Sbos ‘oic sprochiaens maerte van Leest’.

                (Prochiaen : pastoor,geestelijke.Maerte : meid. Onnutscape : a) op de ene of

                andere wijze schadelijk of gevaarlijk voor de rust of de belangen van anderen;

                b) zich schandelijk gedragende zoals losbandigen,overspelers,ontuchtigen,enz.)

                (Vijf eeuwen stedelijk strafrecht, L.T.Maes, blz.566)

     

    1450 – 23 december : “Hennen Melys van Heffen en van Leest heeft misdaan tegen de

                ordonnantie van de vrede. Hij moest een bedevaart naar Compostella doen of 30

                lijftocht gulden en 2 lijftocht gulden ‘van den verletten vrede’ betalen.

                ‘Te bekeerne in gewoenliker manieren (te betalen, te verdelen volgens de

                gewoonte) op verbeurte van het voorste duimlid’. “

                (Vijf eeuwen stedelijk strafrecht, L.T.Maes, blz.566)

     

    1451 – 22 maart : Willem vander Most verkoopt aan priester Boudewijn Creijt en zijn

                nicht Margriet vander Heijden 3 veertelen rogge lijfrente ’s jaars op zijn erf te

                Leest bij Scheurcapruijn tussen een erf van Rozendaal en de kinderen wijlen

                Hendrik Cheeuw belast met 17 schellingen en 1 kapoen en ook op een stuk

                weiland  van ongeveer 1 dagwand, ook van hem, daar tegenover tussen het land

                van Jan van Schoeten en Gillis vander Elst, en tenslotte op een stuk land van

                ongeveer 1 dagwand van Walter vander Most, gelegen tussen Jan vande Walle en

                de Heerstraat, belast met 1 kleine zwarte oude tornois Franse koningsmunt.

                (IFL, blz.97 nr.372)

     

    1451 – 23 december : “Heyle en Griete ‘sprochiaens maerten van Leest’ aender lieden

                goet vorder toegepast dan hen toebehoorde (hadden van het goed der lieder meer

                afgenomen dan zij mochten, m.a.w. hadden diefstal gepleegd) moesten een

                bedevaart doen naar St.Joost of 20 Schellingen oude Groote betalen ‘half den heer

                en half de stad’, op verbeurte van het voorste vingerlid.”

                (Vijf eeuwen stadelijk strafrecht, L.T.Maes, blz.568)

     

    1452 – 9 mei : Walter, abt van ’t Convent der orde premonstr. Geeft aan Kathelyne,

                dochter van wijlen Jan Van Meersberghe 3 bunders land gelegen te Vossem op de

                couter, toebehordende aan het godshuis. (Parochie-Archief Leest)

     

    1452 – 20 juli : Jan en Elisabeth De Lathouwer geven aan Jan In ’t Hof, alias Jan van

                Gestel, mits 3 zakken rogge erfelijke rente, 10 dagwand land onder Leest, bij

                Kersdonk, een half bunder land “de Bessemt”, een bunder op de Echelput en 3

                dagwand op Vlierdonk. (Laatbrief van Ranst, MS, nr.1051)

     

    1452 – 25 oktober : Priester Rombout vander Heijden, ontvanger van de Zellaristen

                transporteert aan Leliëndael :

                1) een stuk grond van 3 dagwand van wijlen Hendrik van Beerzel en later van

                Hendrik vander Brugghen gelegen op de Dwaesheijt te Leest tussen Jan vander

                Heijden en Zeger van Muizen, strekkende tot bij het goed der kerkfabriek van

                Hombeek.

                2) een stuk land van dezelfde Hendrik van Beerzel geweest, later van Jan van

                Rotselaar op de Hombekerkouter tussen wijlen Jan vander Heijdens gronden aan

                beide zijden. (IFL, blz.98-376)

     

    1453 – “Omtrent dezen tydt zyn de fondamenten geleyt van S.Rombauts nieuwen thoren.

                De laken-maeckers hebben gegeven ten jaere 1460 tot S.Rombauts nieuwen

                thoren, aen Rombaut van Baudeghem kerck-meester bij wete van Gielis van

                Gestel, oock kerckmeester in de shryf-kamere op het schepen-huys, daer Jan

                Hergods by was twee ponden grooten Brabants.” (KCM)

     

    1453 – 4 augustus : De Proost van Leliëndael transporteert namens het klooster aan

                Arnold Vander Most een erf groot ongeveer 1 dagwand, eertijds van Willem

                vander Most, te Leest op de winning tussen het goed van Leliëndael en de

                Hamstraat zoals Inghelbert Coste dit namens het klooster had verrijkt.

                (IFL, blz.98 – nr.377)

     

    1453 – 20 augustus : Het Godshuis van de H.Drievuldigheid legt beslag op een stuk land

                -vroeger van Arnold van der Bruggen- van 3 dagwand onder Leest, op de

                Scheurcapruin, langs de Heirstraat ende Winkelstraat. (MS,nr.3786)

     

    1453 – 7 november : Jan, zoon van Jan van Schoeten verkoopt aan de proost van

                Leliëndael namens het klooster een stuk grond van 1-1/2 dagwand op de

                Hombekerkouter te Leest naast het goed van Leliëndael en dat van wijlen Willem

                Vander Most op een voorcijns van ½ mudde rogge. (IFL,blz.98 nr.378)

     

    1455 – 1 maart : Laureys, zoon van zekere Johannes Vanderpoerten en Elizabet dochter

                van Joannes Buelens met William Joes haar man en voogd geven aan Henricus

                Tsaeffoet genoemd Zeghere, zoon van Johannes Tsaeffoet genoemd Zegers, goed

                gelegen te Zemst. (Schepenakte van Brussel, Parochie-Archief Leest)

     

    1457 – 9 november : DE SMET, Jan zoon van Henricus, buydeldrager van Leest.

                (De gekochte poorters van Mechelen, Marcel Kocken, 1870/I/28)

     

     

    1458 – In 1458 was de kerk zo vervallen dat de pastoor en zijn parochianen op Rome

                beroep deden. Paus Calixtis III schonk dan een aflaat. Vermoedelijk mogen we

                slechts van dan af spreken van de “parochiekerk van den H. Niklaas”.

     

    1458 – 10 februari : Zeger De Doncker en zijn neef Jacob De Doncker verkopen aan Jan

                Van der Hofstad, alias van Gestel, 3 dagwand land onder Leest. (MS,nr.1058)

     

    1462 – 2 september : Joannes vander Leeuwen advokaat schenkt aan Godefridus van der

                Most en zijn vrouw Katherine van der Hoeven het goed van 4 bunder terug,

                genoemd Rendebeecsvelt voordien toebehorend aan Henricus van der Hoeven,

                wegens niet betalen van de cijns door deze laatste.

                (Schepenakte Mechelen, Parochie-Archief leest)

     

    1463 – 11 augustus : Door het afsterven van Antoon van Adegem verwerven Wouter

                Caluwaert en diens echtgenote Elisabeth van der Linden het vruchtgebruik, hun

                zoon het erfdeel van 1/6 van het bos “de Tien Pond” onder Leest. (MS,nr.1064)

     

    1465 – 29 april : BOEYKENS, PAUWELS zoon van Coster, sciptrekker van Leest.

                (De gekochte poorters van Mechelen,Marcel Kocken. 2270/I/52)

     

     

    1468 – “...stuk lant houdende omtrent half bunder geheeten den Huttentut gelegen te

                Leest tusschen Peters Van der Lynden erve ende de Vroente.” (GM)

     

    1468 – 9 januari – Schepenbrief van Mechelen : Jan van den Else geeft de tocht van de

                helft van 1 bunder land onder Leest, op de Leesterkouter, aan zijn dochter

                Margaretha. Deze verkoopt het perceel aan Leliëndael.

     

    1469 – 11 december : DE CONINCK, JAN zoon van JOANNES, wageman van Leest.

                (De gekochte poorters van Mechelen, M.Kocken. 2468/I/62.)

     

    1471 – “...item een stuck lants geheten Dweuelant gelegen aldaer aent Rennecauter

                tusschen Gheerts Van der Aa ende Twalschaertsstraetken.” (GM)

     

    1471 – 7 juni : Rommond van den Broeke, wijlen Jans zoon heeft met toelating van

                Bertel vanden Bossche , H.-Geestmeester van St. Jansparochie aan het klooster

                van Leliëndael  t.b.v. de kosterij een stuk land van 1 bunder verkocht te Leest,

                geërfd van zijn moeder Margriet vander Schueren en gelegen bij het klooster

                tussen Kerstiaen van Releghem en de straat. (IFL, blz.100 nr.391)

     

    1472 – 17 april : De gebroeders Joos en Symoen De Bruckere, kinderen van wijlen

                Willem De Bruyckere verkopen aan Dierick Adriaens en Katherine Meyvaert

                sijne wijf, die men heet “Van Tilborch”, hun erfelijk goed bestaande in :

                een bemd, “de beken” geheten, met bos op de Rennecouter, twee stukken

                wijmenland “batteleren velt” en “vranx blocken”, land en bempd, land “de

                torpoel” met bos en wijmenland en “Tarwenblok” aan de Thiendeschuurstrate,

                land op ’t hertsvelt en bempt int Rogbroeck.

                (Schepenakte van Mechelen, Parochie-Archief Leest)

     

    1473 – Van dit jaar tot en met 1797 vormde de Mechelse Grote Raad het hoogste

                rechtscollege van de oude Nederlanden. Door die positie kon Mechelen, en

                niet Brussel, zich meten met belangrijke Europese grootsteden zoals Parijs

                en Frankfurt. Zelfs de koning van Engeland kwam toen op bezoek in de

                Dijlestad.

                (GvA, 10/3/2009)

     

    1474 – 4 augustus : Machiel Van den Vossele verkoopt aan Dierick Adrians goed gelegen

                te Leest op de Rennekouter.(Schepenakte Mechelen,Parochie-Archief Leest)

     

     

    1474 – 9 augustus : Jan vanden Broeke, van Leest en Hendrik de Wilde, timmerman, die

                “misdeden tegen de ordonnantie van de vrede”, moesten op bedevaart naar

                Compostella. (Vijf eeuwen stedelijk strafrecht, L.T.Maes, blz.623)

     

    1475 – “Juffrouw Margriete wilen Jans dochter van Steynemolen heeft uut sake van

                wisselingen voir andere erven opgedragen tot behoef  van meester Jan De Leeuw

                twee viertelen rogs erffelichen pachts die’n hadde op een hoeve geheeten ’t goedt

                te Steynemolen binnen der prochie van Leest geleghen.”  (GM)

     

    1476 – 19 november : Barble vander Eijken en haar man Kerstieaen van Releghem

                verkopen aan Jan de bere, proost van Leliëndael t.b.v. het klooster 6 dagwand

                te Leest bij de Paysmakersblok, eigendom van de kapelanie van St. Katharina

                in O.L.Vrouwekerk te Mechelen strekkende tot de Laerstraat en tot Leesterkouter.

                (IFL, blz.101 nr.392)

     

    1477 – 27 oktober : Schepenbrief van Mechelen -. Wouter van Delen, alias Hermans,

                verkoopt aan Jan van der Hoeven een half bunder bos op de Heise te Leest.

     

    1480 – Leest telde 60 strijdbare mannen. (Kerkregister)

                “In de laatste jaren der XVe eeuw was Mechelens Hombeek minder bevolkt dan

                het naburige Leest. Trouwens een document van 1480, dat voor “de dorpen, inder

                vriheyt van Mechelen geseten ende gelegen” de mannen opsomt, “die bij de

                geputseerden serselve stad, aldaer bevonden syn, wesende boven haar XX jaeren

                ende beneden haer LX jaeren om bereet te wesen, alst noot is, de vijanden te

    13-02-2012 om 18:05 geschreven door Marcel Van Hoof

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (3 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

    1417 – “...in Leest apud dictam  Sceurcapruyn in campo dicto Dwaesheyt...”(GM) 

     

                     SCHEURCAPPRUYN in de Winkelstraat

     

    Oorspronkelijk sloeg de naam “Scoercapruyn” (1417) op een bos van 28 bunder, waarschijnlijk omwille van de grondvorm ook “naaldbos” geheten. Dit bos lag grotendeels op Hombeek, tegen de Winkelstraat aan.

    (Fr. De Ridder en Dr. Jan Lindemans : Geschiedenis van Hombeek, Handleidingen van Mechelen 1946, blz.134)

     

    Andere vermeldingen van de Scheurcappruynhoeve in de Winkelstraat :

    1442 : “sit in Leest apud Scheurcapruyn”. (GM)

    1442 : 4 juni – Jan en Hendrik Maes, broers, geven aan Arnold Maes hun broer al hun rechten op hun erf van ongeveer ½ bunder te Leest op Scheurcapruijn tussen Perceval de Doncker en Gillis van Ranst. (IFL, blz.96, nr.360)

    1447 : 22 april : “...die lopen op de 3 dagwand van Arnold vander Bruggen, genaamd De Dwaasheijt, op Scheurcapruijn. (IFL,blz.97 nr.366)

    1451 : 22 maart – Willem vander Most verkoopt aan priester Boudewijn Creijt...op zijn erf te Leest bij Scheurcapruijn. (IFL, blz.97 nr.372)

    1458 : “bi den Scoercapruyn op den horic van der Winkelstrate.”(RPL)

    1488 : “...bij Scheurcapruijn tussen het erf van de abdij van Rozendaal...” (IFL,blz.102 nr.404)

    1543 : “in de prochie van Leest ende Hombeke inde Schuercrappruyn.” (GM)

    1453 : 20 augustus – Het Gasthuis van de H.Drievuldigheid legt beslag op een stuk land –vroeger van Arnold van der Bruggen- van 3 dagwand onder Leest, op de Scheurcapruin, langs de Heirstraat ende Winkelstraat. (MS,nr.3786)

    1483 : “...bij Scheurcapruijn gelegen...” (IFL, blz.102 nr.400)

    1511 : “...bij de Schuurcappruin...” (MS)

    1561 : “erve inde Scoercrappuyne”. (CPL)

    1599 : “Willem Joosen huurt vant Clooster van Leliëndael een hoore den Scheurcrapruyn

    groot VI bunderen waarvan 3 bunderen lant gen. Volghelshoff, is geleghen in Brabant.”(GM)

    1603 : “...het “Scuercaproen” tussen eesterbos...”(Notaris V.D.Venne,Mechelen, nr.1844)

    1645 : “stuck lants geh. Domdach onder Leest omtrent het Scheurcappruyn.” (AM)

    In de 17e eeuw komt “de Hoeffve uit Scheurcappruyn” regelmatig voor in de rekeningen van de kerkfabriek omdat er jaarlijks 4 stuiver moest op betaald worden aan de pastorie.Zo weten we dat de hoeve toen toebehoorde aan “Mijnheer Daniels, Heer van Corbeke”.

     

    Rond 1685 werd het hof verkocht aan de pensionaris of stadsadvokaat Van de Venne. Zijn erfgenaam kanunnik Van de Venne bezat het nog steeds in 1723.

    In 1723 is er aldaar een “speelgoed” bewoond door Rombout Bulens en een “speelgoed Scheurcapruyn”, bewoond door Karel Bulens. (DB nr.8 1955)

    In 1740 is het onbewoond. In 1773 vermeldt men “ ’t speelhuys aan ’t Scheurcapruyn,

    ledig op de hoeve”. (DB nr.8 1955)

    In 1775 “Scheurcapruyn verkeert in hoeve..” (DB, nr.8 -1955)

    “Op den werch daer men na Scheurcapruyn gaet was er een plaats van terechtstelling”, misdadigers werder er geradbraakt. (J.D.D in DB nr.8 1955)

    Rond 1850 behoorde het pachthof tot het bezit van De Vaernewijck – Van Zuylen van Nijvelt uit Mechelen.

    Nadien vonden we burgemeester Livinus de Laet als eigenaar terug.

    In 1920 werd het hof gekocht door de familie Fierens-Van Winge  van Monne Van Baelen (uit Blaasveld) en Justine De Laet, de dochter van Livinus.

    Frans “Fak” Fierens en Anna Van Winge bleven er tot hun dood.

    In 1990 kocht architect Frederik Sabbe de hoeve van Jan Fierens, een broer van Fak.

    Frederik is gehuwd met Inge De Poorter.

    Het echtpaar renoveerde de hoeve met veel respect voor het verleden.

    Zo werd het bestaande grondplan behouden en de ingrepen tot een minimum beperkt.

    De oorspronkelijke oude materialen zoals vloeren, binnendeuren en zolderingen werden opgeknapt.

    Het binnenbrengen van centrale verwarming, waterleiding en de renovatie van de electriciteit namen ze er als noodzakelijk kwaad bij.

    De raam- en deuropeningen werden behouden, behalve in de oostelijke gevel waar een raam werd toegevoegd. Deze gevel moet vroeger trouwens een binnenmuur geweest zijn want tijdens de renovatiewerken werden er sporen van een binnendeur in teruggevonden.

    “Een Rad als telraam

     

    “De almanak wees nzaomer 1568 aan. Bij de veldbaan naar het Heike, thans de Winkelstraat, stond toen een grote hoeve. Deze werd telkens tot nog in de 19e eeuw, volgens een al van toen oude legende, vernoemd als “die van den Duvel...” 

    De mensen uit de omgeving  vertelden dat dit erf vroeger een somber tijdperk had

    doorworsteld, met haar toen beruchte duivelsschuur.

    In die schuur stond volgende ronde tafel : in een gekloven gat in een boomstronk, lag met zijn dom een reuze karrewiel met tot 14 genummerde spaken, bedekt rondom met enkele plankjes...

    Dit rad deed dienst als eettafel. Dat was door de toenmalige pachter zo gepland, om een van toen vele normen van bijgeloof : de angst, met 13 aan tafel, te omzeilen, door het aanwerven van steeds 14 werknemers. Daarmee bevond zich op de hoeve, soms een stel zonderling tewerkgesteld  volkje.

    Bij avond gingen de lieden uit de buurt naar huis, doch de vreemde knechten sliepen op

     

    de hooischelft, en sommigen zochten stiekem hun nachtrust in de stallen tussen paarden of koeien...

    Spaanse rebellerende huurlingen doorkruisten deze streek en plunderden de bevolking, doch enkele nog geregelde troepen trachtten toch de verstoorde orde te herstellen. Vele opgejaagde schelmen zochten dan heil bij roversbenden, die met een duivelse terreur, het platteland in verschrikking dreef...

    Op zekere ochtend ziet de hoevevrouw, op het erf, een bloedspoor naar gindse schuur, en bij het ingaan van den werktijd, telt zij 13 man aan bezigheid. Ze gaat kijken en bij het rad zit daar de 14de , die zich zijn gewond been verzorgt.

    Zij vraagt waar hij daarmee is vandaan gekomen. De kerel beweert dat hij van koorts niet kon slapen, en bij nacht bij een wandeling langs de wei, aan prikkeldraad was verwond. De boerin biedt hem hulp van een dokter aan, doch hij wimpelt die af en zegt :

    “Ik kom seffens werken...”

     

    Die namiddag komt een koopman op het hof, en vertelt dat vorige nacht op Sempst Laer, door rovers een hoeve werd in as gelegd, omdat de bewoners niet waren ingegaan op een bende haar verwittiging, die gistermorgend op een briefje aan de deur gespijkerd was, met hun eis, dat er in deze voorbije nacht, in den emmer van den bornput 5 dozijn gouden dukaten moesten liggen, als losprijs tegenover de thans uitgevoerde bedreiging.

    De boer had enkel maar kunnen schieten op de schurk die den emmer wou lichten...

    De nu volgende nacht droomt de bazin van haar hoeveschuur : ze ziet een gehavend rad, met slechts nog 9 goede spaken, waartussen 5 duivels haar toegrijnzen...

    Uren lang vergelijkt, wikt en berekent zij, en voor dag en dauw sluipt zij van de boerderij naar den veldwachter en terug... Op het middaguur wordt de hoeve omsingeld door Spaanse ruiterij, en wie wou ontsnappen, werd door de paarden omvergereden...en het werden er 5, dewelken die zich hadden misrekend op 12 dukaten...

    De schurk met de schotwonden, was hoofdman van nog meer verspreide benden. Hij werd in Vilvoorde op de grote markt tentoongesteld, voor 72 uren zonder eten of  drinken, gebonden met het hoofd omlaag, op een tegen de schandpaal schuin geplaatst rad...

    (Anselmus Jedrie in De Band – december 1979)

    Bij de “Fak” op Scheurcapruyn

     

    “Op het einde van de Winkelstraat dicht bij de Kapellebaan staat het schilderachtige hoevetje van Frans  Fierens en Anna Van Winge.

    Frans is 75 jaar en Leestenaar, de mensen kennen hem beter als de Fak.

    Jacques Fierens en Elisabeth Cuypers waren zijn ouders.

     We waren thuis met z’n gevijvenen, plus onze va en ons moe (Noot : in feite met zeven maar twee stierven voortijdig. Zo wist Fak’s nicht Lisette Polspoel-Fierens te vertellen dat één van die twee overleed tijdens de Eerste Wereldoorlog te Boom. Jan Fierens liep met het lijkje in een doos rond toen hij door een peloton Duitsers werd aangemaand om de doos te openen. Toen die Duitsers de inhoud zagen verplichtte hun officier hen om allemaal het lichaampje te groeten) en we woonden rechtover het Hof van Haelen in de Koeistraat. Ik was den oudste. Daar is er één naar het klooster gegaan, de anderen zijn gaan werken. Want, godverdomme je had meer land moeten hebben : ’t was te weinig om iets te verdienen en juist genoem om te kunnen leven. In 1920 kochten we Schuercappruyn van Monne Van Baelen uit Blaasveld en zijn vrouw Justine De Laet.  Ik heb hier op Scheurcappruyn gezeten nog voor da’k  m’n plechtige kommunnie deed. Ik kwam hier werken voor de Monne...

     We hebben hier 50 jaar geboerd maar de doening was te klein om echt te boeren. We hielden 6 à 7 “mestmeutes” en zo konden we stillekes rondkomen”.

    Frans Fierens z’n boerderij staat op een kaart van 1723. Toen was het een serieuze boerewinning met paardestallen- bakhoven en koestallen.

    Wat Frans daar nog van weet ? Niet zo veel meer,mijn vader, dien zeventig(noot : dat is niet helemaal juist, Jaak werd geen zestig) was als hij stierf,  heeft het me verteld, die wist dat deze hoeve twee jaar leeg stond nadat hier een zekere ouwe juffrouw vermoord was door haren knecht. Die knecht maakte haar van kant op Tweede Paasdag en trok naar den troep. Daar heeft hij later bekend de moordenaar te zijn en hij is in Antwerpen terechtgesteld. Op ’t schavot : zijne kop eraf.

    Later heeft De Laet de hoeve gekocht, die kwam van Weert...

    Dat het hier een hele doening geweest is, daar ben ik zeker van. Toen ik in de wei aan het graven was zat ik al vlug op de zullen, daar moeten de paardestallen geweest zijn en het knechtenhuis. En in het veld daar heb ik nog nen grote bakoven geweten. Dien kleine bakoven voor ’t huis is gezet met de stenen van de ouwe bakoven. Het woonhuis was groter, daar is zeker 3 a 3,5 meter van afgeslagen...

    Maar wat wel vreemd is ; dien De Laet dien van Weert kwam en burgemeester werd, heeft hier geen platte kinderen meer gehad. Monne Van Baelen had geen kinderen. Ons va en ons moe zijn hier ingetrokken en wij, wij hebben ook geen kinderen gehad. Ik heb hier alleen mensen weten sterven. Hier is ook eens een koe verongelukt, we hebben die op bed gelegd, en die is hier gestorven...”

    (Interview Karel Soors met Frans Fierens – De Band Mei 1977) 

     

    Jan-Frans “Fak” Fierens was te Leest geboren op 4 mei 1902 als zoon van  Jacobus “Jaak” Ludovicus en Maria Elisabeth Cuypers(°Leest 12/2/1879, +30/12/1967).

    Elisabeth, die zoals zovelen van haar generatie amper kon lezen en schrijven, was 80 toen ze voor het eerst de zee zag.

    Fak was gehuwd met Anna Van Winge en overleed te Mechelen op 1 januari 1990.

     Zijn bij- en roepnaam “Fak” had Jan-Frans te danken aan zijn jongere broer Hendrik Constant.

    Die kon “Franske” niet goed uitspreken en maakte er onze“Fak” van.
    Deze laatste is er mee blijven zitten.

    Zelf schreef hij zijn naam neer als “Vak”. 

                                      

                                  Scheurcappruyn

     

                ”Mijn vaderhuis staat languit in de zon te blaken.

                De  bloesem koestert zich,

                en spreidt zijn zoete honinggeur.

                De fruithof lijkt wel een boeket in pastelkleur.

     

                Het bakhuis staat er wat vervallen bij te dromen.

                De milde geur van ’t ovenverse brood ontbreekt al lang.

                Alleen dient het gebouwtje nog als steun en toeverlaat,

                voor blauwe regen, die is er bloemig bij gebaat.

     

                De mispelaar weerspiegelt zich in ’t koele water van de beek.

                De diepe bronput beantwoordt donker mijn roepen

                als ik mij heenbuig over de stenen rand.

                Ik wil weer drinken, zoals vroeger, uit mijn hand.

     

                De hollandse schuur, waar eens de blonde garven

                in gulle overvloed, tot glorie van de boer, gestapeld werden,

                is nu herleid tot droogplaats voor het linnen.

                Helaas, ook hier trad het verval tot binnen.

     

                Wat eens een welverdiende moestuin was,

                werd langzaamaan één grote hoop ellende.

                Mijn oom is oud en kan het niet meer aan,

                rondom hem heeft de tijd haast stilgestaan.

     

                Geen kippen meer, geen duiven, geen konijnen,

                geen paard, geen varken in de stal,

                de bonte pracht van koeielijven, ’t is al verleden tijd.

                Alleen de trouwe zwaluw verbouwt het nest met vlijt.

     

                Het leven is verstild, verstard rondom en in de oude boerderij.

                De muurklok nam pensioen, drie eeuwen keek eenieder ernaar op.

                Een lange tijd, geschiedenis geworden en vertrouwen schenken.

                Mijn vaderhuis ik heb u lief, ‘k blijf altijd aan u denken.”

     

                Lisette Polspoel-Fierens dochter van Jan Fierens en Marie Christiaens en

                nicht van Fak in een nostalgische bui half jaren ’80.

    1417 – “...petiam terra sit in Leest in loco dicto Maelt inter Johannis Melys et Henrici de

                Rogbroec et petiam terre sitam ibidem surpa cagrum dictum ‘t Hofacker inter

                Petri Van den Elze et Egigii Van den Elze.” (GM)

     

    1418 – “...item ad pratum dictum den Capruyn circa unum bonarium sit ibidem juxta

                oudeghemmercouter…” (GM)

     

    1419 – 17 februari : Katharina dochter van Johannes Vleming met haar man Henricus

               Cale, Barbara haar zuster met Anthoon Blaeuwe haar man en Margareta met

                Eustacius Vallaert haar man verkopen aan Henricus Theeuw en zijn vrouw

                Katharina dochter van Arnoldus Goessens drie naast elkaar liggen akkergronden

                Genoemd “Coemansbloc”. (Schepenakte van Mechelen, Parochie-archief Leest)

     

    1422 – 25 mei : Kathelijne van Brussel, dochter van wijlen Jan met haar man Gillis

                vander Smessen, alias Penneman, verkoopt aan Jan vanden Bossche, barbier, een

                stuk land van ongeveer 1 bunder in de Laerstraat te Leest achter Leliëndael,

                tussen wijlen Jan Raduwaerd en wijlen Hendrik de Moldere belast met een

                voorcijns van 3 schellingen payments. (IFL,blz.92)

     

    1423 – “In de maendt October is soo grooten overvloet van water geweest door

                continuele regens dat men op vele plaetsen de landen niet en heeft kunnen

                besaeyen, ende de schueren met het graan en de stallen met het vee onder

                water stonden.” (KCM-Meyer)

     

    1424 – 21 augustus – Schepenbrief van Mechelen : Elisabeth Blox legt beslag op een huis

                van Jan Melijs onder leest.

     

    1424 – 30 oktober : Joannes Massijs zoon van Lodewijk verkoopt aan Hendrik van den

                Elze  zoon van Walter een half dachwant lant te Leest op ’t Hertsvelt.

                (Schepenakte van Mechelen, Parochie-archief Lest)

     

    1427 – “...in Leest juxta locum dictum Cobbegheemshof inter plat. et Michaelis

                Van der Crieken.” (GM)

     

    1430 – “Den 5. October, den gheseyden Hertogh van Bourgoingne als Hertogh van

                Brabant tot Loven gehult wordende, heeft in syne blyde inkomste onder andere

                aen de Brabanders belooft dat hy maekende het dispuet datter was tusschen

                die van Mechelen ende Brussel om de ketene die de geseynde van Mechelen

                op de riviere de Zenne gespannen hielden, dat hy soude ordineren van synen

                Raede weerdige persoonen in goede getaelen beyde uyt seynen lande van Brabant

                Ende oock van synen landen van Vlaenderen om partyen gehoort daer over

                Sententie te geven.” (KCM)

    13-02-2012 om 14:54 geschreven door Marcel Van Hoof

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (3 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

    1400 – “…in Leest in platea dicta Eyerstrate.” (LGM)

     

    1400 – “in Leest juxta locum dictum Amerloe”. (LGM)

     

    1401 – 11 juli : Eggerik van Steynemolen verkoopt aan Jacob De Wael drie vierdelen

                rogge erfelijke pacht op de helft van het land “de Moirterblok” onder Leest, op de

                Biest, op de helft van een bos, beemd en op een vierdeel rogge erfelijke pacht op

                een half bunder land voor de stenen molen, allen onder Leest. (MS,nr.815)

                         

                                         “STEYNEMOLEN” aan de Kapellebaan

     

    Steynemolen heeft een lange geschiedenis. Misschien is daar zelfs de oudste nederzetting van Leest te zoeken. De Kapellebaan maakte immers deel uit van de vroegere Romeinse heirbaan die Utrecht verbond met Bavay in Noord-Frankrijk en die liep over Breda, Mechelen, Merchtem, Asse...

    Diverse opgravingen aldaar versterken deze stelling. In 1939 door de Mechelaar J. Uytterhoeven en in 1983 en 84  door de Archeologische Vereniging Oud- Mechelen.

     

    “Aan de heer J. Uytterhoeven uit Mechelen was een overlevering bekend over een “kasteel” dat verzonken lag in een weide te Leest, daar waar de huidige steenweg Hombeek-Kapellen onder de spoorbaan doorloopt. In de volksmond heette het dat dit kasteel in de grond verzonken was als een straf van God omdat de kasteelheer zwart goed zou hebben gekocht. Bij ondervraging van de mensen aldaar, bleek dat het vertelsel van het “verzonken kasteel” nog door sommigen gekend was, doch ook een andere versie werd vernomen :er zou aldaar een villa gestaan hebben en de bewoner dezer villa kon geen voet verzetten zonder dat de maalder van de Steinemolen (een 200 meter daarvandaan) zijn bewegingen had afgeloerd. De villaheer werd deze toestand te sterk : hij brak de villa af en daar liggen nu nog de stenen “rond te rijden” “. (J.D.D. in DB 1957)

     

    Op 60 cm diepte vond amateur archeoloog J. Uytterhoeven in een tarweveld aan Steynemolen de vloer van een Romeinse woning. Hij veronderstelde dat het om een “mutatio”, een wisselplaats voor paarden en muilezels, ging. De gedachte aan een “mutattio” steunde hij op de aanwezigheid van een heirbaan, het vinden van tal van kleine hoefijzers bij het graven van een vijver in de onmiddellijke omgeving en de afwezigheid van weeldetekens in het gevondene.

     

    Latere opgravingen gedaan door de archeologische vereniging “Oud Mechelen” in 1983 en 84, herriepen deze veronderstelling. Deze vereniging kwam tot de vaststelling dat J. Uytterhoeven op een graanschuur was gestoten.

    Naast deze schuur werd de opgraving van de eigenlijke bewoning aangevat en kwamen er brokstukken te voorschijn van diverse muurschilderingen, alsook fragmenten van hypocausttegels (verwarmingsinstallatie) en honderden scherven van imbrex en tegula (dakpannen) wat wees op een woning van weelderige herkomst, een villa.

    Grondpeilingen wezen op het bestaan van verschillende gebouwen in de onmiddellijke omgeving. 
     

    Uit de fundering aan de zijkant van het gebouw bleek dat de villa zelfs een badplaats bezat en in een waterput werden vele voorwerpen, daterend van de derde eeuw na Chr., teruggevonden. Het badgebouw dat te Leest werd blootgelegd was in twee verdeeld : een koud- en een warmwaterbad. Uit dit alles concludeerden de archeologen dat deze Romeinse villa destijds werd bewoond door een belangrijke familie.

    De opgravingen wezen ook uit dat er ooit een felle brand op de hoeve plaatshad.

    De villa werd bewoond tijdens de 2de -3de eeuw en verdween naar alle waarschijnlijkheid tijdens de Middeleeuwen.

    Tijdens deze opgravingswerken werden er ook resten teruggevonden van een houtbouw daterend uit de 1ste eeuw. Het belangrijkste was hierbij de vondst van een zeer goed bewaard gebleven waterput. Ook heel wat gebruiksvoorwerpen werden gevonden : aardewerk, groen vensterglas en het belangrijkste (door de zeldzaamheid) was een deel (beenstuk) van een Romeinse sandaal.

     

    Over “Steynemolen” gaf Dr. J. Lindemans in “Toponymie der gemeente Hombeek” volgende uitleg : “Eertijds een windmolen op Leest, bij de grens Hembeek en Leest, vervangende wellicht een nog oudere watermolen. Hof aldaar, zetel van een heerlijk goed, naar hetwelk het oorspronkelijk geslacht van Steynemolen genoemd werd”.

    Zeker is dat daar kortbij, op het grondgebied van Hombeek een windmolen stond, die in 1912, na zeer zware stormschade, werd gesloopt.

    De “van Steynemolens” waren goudsmeden die in de 14de eeuw naar Mechelen kwamen en er als oude adellijke familie veel aanzien had.

    Jan van Steynemolen die in 1346 vermeld werd als schepen van Mechelen had er eigendommen alsook te Heffen en te Leest. Hij was de stamvader van een aanzienlijk geslacht tot hetwelk verschillende schepenen, doch ook geleerden, zoals Rombout van Steynemolen (16de eeuw) behoorden.

    Het geslacht stierf uit einde 17de eeuw.

    1346 Jan van Steynenmolen, schepen van Mechelen...

    1347 “...ad V bonaria prati te Steinemolene inter Sigerum de Steinenmolene et Nycol. De Molendino.” (GM)

    1397 “...het oude hof te Steynemolen...”(GM)

    1401 “...mansio thof van Steynemolen sit in Leest apud locum dictum Steynemolen.” (GM)

    1403 Johannes de Steynemolen dedit Johanni de Berlair suam partem mansionis dicte

    thof van Steynemolen cum orto et pommario sit in Leest apud locum dictum Steynemolen. (GM)

    1414 “...quart.terre perpetue se micultur. situm in Leest apud Steynenmolen et terram Godefridi filii qd. Sigeri de Steynenmolen.” (GM)

    1418 “...hered. et terram Eggherici de Steynenmolen partomi pascualem et partim nemosam continen. circ. III bonaria dicta in vulgari den Moirtere sitam in Leest in de biest juxta mansionem dictam thof ten Eynde inter Reyneri de Steynemolen et Willelmi Poirtere.” (GM)

    1436 “...in Leest te Steynenmolen opte beke...”(GM)

    1451 Godefridus en qd. Reynerus de Steynemolen hebben goederen op het Cleynaersland. (GM)

    1475 “Juffrouw Margriete wilen Jans dochter van Steynemolen heeft uit sake van wisselingen voir andere erven opgedragen tot behoef van meester Jan de Leeuw twee viertelen rogs erffelichen pachts die si hadde op een hoeve geh. Tgoedt te Steynemoelen binnen de prochie van Leest gelegen.” (GM)

    1484 “Een huys geheeten ’t berchhuys steynenmolen metten winhove, groeten ende cleynen bogaerden ende alle andere toebehoeren daer neven liggende, gelegen in prochie van Leest in totaal 12 bunderen groot.” (MS)

    1556 “...derfgenamen ende executeurs van wylen meester Louys Claerhaghe advocaet in den grooten raedt tot Mechelen in syn tijt hebben vercocht het Hoff van Steynenmolen, metten winnende landen bempden gronden...voor alsoo veele als die gelegen syn onder de prochie van Leest...

    Meester Jan van Walem heeft gecalengiert ende vernaerdert van bloetswegen tvoors Hof van Steynemolen.” (AM)

    1605 “Jan de Leeuw als man ende mombois van Jouffr. Anna Snellincx ende hare kinderen heeft verreyct een steynen huys met pachthove, stallinghe, bogaerd, land, bempde, gronde, etc. genaampt thoff van Steynemolen, groot omtrent 30 bunder onder de prochie van Leest toebehorende Jouffr. Ysabeau Manteau ende Peeter Lansloots haere sone.” (GM, 1605 f°23)

    1607  “...eene hoeve metten steynen huyse stallinghen bogaerden landen beemden bosschen gronden...thoff van Steynemolen genaempt uit geheel omtrent XLIX bunderen gel. bij die Vaert van Brussel zoo onder leest ende zoo onder Raemsdonk gelegen.” (AM)

    1608 Ridder Jean Vanderlaen, heer van Schriek en Grootlo was eigenaar. (DB-november 1977)

    1676 Coh. van Leest : Peeter VanHove tot Londerseel een bosch gel. Aen de bane van Capellen bij de Hove van mijnheer Steenhuyse groot omtrent 1 dachwant.

     

    “In 1723 zien we op de kaart van Jan Van Acoleyn dat het “pachthof met speelhuys en vijver en wallen” tot de eigendom behoort van de heer Van Reyneghem.

    Dit omwald buitengoed met pachthof lag echter niet op de plaats van de huidige boerderij, maar wel aan de overkant van de aardeweg die van de steenweg naar de Biest loopt. De akker echter waar de huidige boerderij werd gebouwd, heette in Acoleyns ‘ tijd (1723) reeds “Steynemeulevelt” en behoorde toe aan een zekere heer Swerts.

    In 1740 stond het ledig. Het werd “Op den nieuwen molen”  of “Nova Mola” (1786) genoemd.

    Uit de “Visitationes decanales” (verslagen van de kerkvisites door de deken) blijkt dat in

    1774 een private kapel bestond op het hof van Steinemolen.

    Tijdens de Franse overheersing was het in eigendom van Baron Norbert de Spanghen uit Brussel, men sprak toen van het “Chateau de Spanghen”.

    Zijn dochter huwde graaf Werner de Merode.

    De nieuwe boerderij Steynemolen kwam er in 1781.

    Ze staat afgebeeld op de figuratieve kaart uit 1785 met als bewoner Guilliam Keyenberg.

    Op dat ogenblik schoot van het oude complex Steynemolen aan de overzijde van de aardeweg nog enkel het kasteeltje over : “het speelgoed van den heere Spangen genaemt Steyne Molen”.

    In 1828 werden ook deze resten van het “Oude Steynemolen” afgebroken.

    De kadasterkaart van Popp leert ons verder, dat rond 1850 gans het domein, zowel oud als nieuw Steynemolen, boerderij inkluis, eigendom was van graaf Felix Amaury Ghislain de Merode, een “rentenier” uit Everberg. Alles te zamen bezat hij  te Leest 31 ha, 2 a, 15 ca.

    In 1885 kwamen deze bezittingen door erfenis in handen van de koninklijke familie van Italië, namelijk aan de drie prinsen : Emmanuel-Filibert hertog van Aoste, Victor-Emmanuel, graaf van Turijn en Lodewijk-Amedee de Savoie hertog der Abbruzen, allen wonende te Turijn.

    Ze verkochten ten slotte de boerderij “Steynemolen” met hun 22 Ha 58 a 7 ca eigendommen te Leest in 1920 aan het echtpaar Gulielmus Slachmuylders – Lauwens, beiden afkomstig uit Hombeek, maar wonende te Leest. Dit echtpaar huurde reeds het pachthof sinds 1889.

    “Giele” Willem Jan Slachmuylders was te Hombeek geboren op 18 januari 1865. Hij overleed op 6 maart 1967.

    Het waren de ouders van de latere bewoners Slachmuylders – Muyldermans.”

    (G.Herregods in DB – november 1977).

    In het nummer van november 1977 nam “De Band” een  intervieuw af met de toenmalige eigenaar boer Slachmuylders :

    “Veel mensen denken dat het hier Steynemolen heet omdat er een molen stond aan de overkant van de Kapellebaan, maar dat is niet zo, een zekere Jan Stijnemolen bezat hier een kasteel en daarrond veel land. In de beek hier een beetje verder is er zo’n klein watervalleke, het water stroomt daar klotsend over “een zulle” en m’n vader (Giele) heeft altijd gezegd dat dat de zulle was van den oven van ’t kasteel. Mijn broer Frans heeft hier langs de beek een bungalow gebouwd. Toen hij z’n garage heeft gezet is hij ook op ’n zulle gestoten. Misschien is dat die van ’t kasteel ?

    In 1925 hebben we gecementeerd, ook aan de stallingen hebben we gewerkt. Men is eens hier geweest om te vragen of de boerderij nog in haar oorspronkelijke staat was , anders hadden ze ze geklasseerd. In het begin hadden we wel 25 Ha grond om te bewerken. We kregen toen veel werkvolk, die kwamen hier helpen voor “paardenarbeid”, in die tijd ging dat zo. Maar later begon ieder op z’n eigen stukje grond te bouwen en wij moesten

    machines kopen. Dan hielpen we mekaar nog met de pikdorser enz.

    Graan, patatten, koren (rogge) en ook al bloemkool hebben we van begin af gezet. De laatste 25 jaar zijn daar spruiten bij gekomen. In 1938 ben ik getrouwd en met m’n vrouw heb ik de boerderij overgenomen. Mijn ouders gingen terug naar Hombeek wonen. Nu

    ben ik gepensioneerd en met mijn 1 Ha grond heb ik mijn handen wel vol.

     

    Wat ik nooit zal vergeten is onze schuur. Onze schuur hier langs het woonhuis, dat was nog met ouwe eiken balken. In 1918 sloegen de Duitsers de schuur aan om de wacht op te

    trekken bij de tunnel. Een groep met hunne officier sliep in de schuur. Een soldaat die telaat op post was, was met een sigaret in de schuur ingeslapen. Baas brand ! Baas brand!

    klonk het in de nacht, onze schuur stond in lichtelaaie. De brandweer van Mechelen is nog opgedaagd maar was te laat, de schuur brandde helemaal uit.

    Aan de overkant van de Kapellebaan stond er een molen. We waren nog jonge gasten toen die is afgebroken. Ik weet het nog goed. De molen was van een zekere Van Winge. Toen die molen was afgebroken rolden en tolden we van het molenbergsken af.

    Maar nu zie je daar niks meer van.” 

     

    “In den echten Ouden Steinen Molen”.

     

    “Bejaarde Kapellenaren herinneren zich nog wonderwel de stenen molen, opgericht nabij de grens Kapelle – Leest, langs de Mechelseweg, enkele tientallen meter zuidwaarts van de spoorwegviadukt.

    Deze werd in 1807 gebouwd en, na zware stormschade, in 1912 gesloopt.

    De grondvesten en de4 stenen pijlers werden enkele jaren geleden weggeruimd en in de onmiddellijke nabijheid ervan werd een electriciteitscabine gebouwd.

    Het vroeger bestaan leeft echter onder de Kapelse en Leestse bevolking nog voort in de uitdrukkingen : “bij... van de staane meule..”

    Trouwens, de familie Van Winghe, laatste bewoners van het molenaarshuis worden haast uitsluitend door iedereen vernoemd met toevoeging van “Staane Meule” achter de voornaam. En dat is ook het geval voor de nakomelingen.

    Persoonlijk herinneren we ons heel goed dat er zich in de onmiddellijke omgeving van de gewezen stenen molen drie staminekes waren, haast deur tegen deur, en die onderscheidelijk de naam droegen van :

     

    a)      In de Steinen Molen

    b)      In de Oude Steinen Molen

    c)      In de Oude Echte Steinen Molen.

     

    Een zekere onderlinge concurrentiegeest lag hierbij zeker aan de basis van de naamkeuze. En alhoewel ze opgericht waren in een weinig volksrijke omgeving floreerden ze buitengewoon. Immers, elke baas of bazin liet niets onverlet om klanten te lokken.

    Er ging, en dit gedurende jaren, geen weekend voorbij of er stond wat op het programma.

    Naast kaartavonden werden regelmatig wedstrijden georganiseerd op de vogelpik, op de “schietbak”, op de bollebaan en golfbiljart.  Elk “etablissement” had daarbij haar “spaarkastje” en was de zetel van de ene of andere vereniging.

    En om ’t jonge volk te “lokken” werd er op de zaterdag- en zondagavonden bovenop nog

    gezorgd voor dansmuziek.

    Ingevolge overlijden sloten de twee eerstgenoemde inrichtingen hun deuren en dit enkele jaren na wereldoorlog II.
     

    “In den Echten Ouden Steinen Molen” hield stand tot voor een tiental jaren.”

    (H. Van de Ven in het Vaartland nr.2 van 1976)

     

    Steinen Molen

     

    “Op Oxdonk woonde op de hoeve Dunkema, een zeker Joriske, en die betaalde reeds lang, slechts zijn vorige maalrekening, doch nu bij het afhalen van een gisteren gebrachte zak graan, kreeg hij de rekening der twee bakzakken van voorgaande keer. Hij verweet de maalder diens eis tot die dubbele betaling als een moedwillige vergissing.

    De zonen van den “Steinen Meulenreus” namen dat niet en grabbelden Joriske bij zijn kraag, bonden hem aan armen en benen en duwden het poefboerken in een graanzak, vulden die aan met kaf, er bovenop een briefken met vermelding dat na betaling van drie bakzakkenloon, het eetwaar mocht worden afgehaald, en snoerden met een molenaarsknoop de vracht toe. Een paar uur later komt Joris’boerin op het molenerf, en ziet daar hun geladen kruiwagen staan, en vraagt naar Joris.

    “O,” zei één der zonen , “we hadden wat molenpanne en uwe man moest wat wachten. Hij is onderwijl een glaasje gaan drinken naar den “Droogen Hoek”, voert gij liefst uw bakzak naar huis, want ge weet, als uw ganske Joriske bier ziet...”

    De stoere Marjan, van geen kleint gerucht vervaard, die duwt geen kruiwagen, maar trekt die achter zich naar huis.

    Wat daarna is gebeurd heeft de molenaar nooit geweten maar Joriske kwam ditmaal en later om zijn bakzak met gereed geld.

    De twee eeuwen oude grondvesten van den “Steinen Meulenreus” zijn grotendeels verdwenen, enkel de wijk wordt nog naar zijn naam vermeld.”

    (J.A.Huysmans in “De Band” – augustus 1980)

     

    Op 26 september 1930 verzocht het gemeentebestuur van Leest de NMBS  om een machtiging “tot aanbrengen van draden voor de elektrische straatverlichting, om verlichting te kunnen geven onder de tunnel aan Steinenmolen te Leest, doorgang gevende onder den aangehoogden spoorweg Mechelen-Dendermonde, voor den buurtsteenweg van Hombeek naar Kapelle op den bosch. Daar den steenweg langsheen den spoorweg lloopt, zoo is het doorrijden van den onverlichten tunnel bij avond en nacht tengevolge van het groot verkeer, zeer gevaarlijk...” (Brief Gemeente Leest)

     

    “Leestse ‘gevarenbocht’ blijft schrik voor autobestuurders”, blokletterde Het Laatste Nieuws in de editie van 14 april 1984.

    De krant trok van leer tegen de vele ongevallen die de “negentiggradenbocht aan de tunnel Steinenmolen aan de Kapellebaan,”veroorzaakte.

     

    1402 – 22 januari – Schepenbrief van Mechelen : Rombout Daniels verkoopt aan de Kiste

                het Beatrijsbunder onder Leest, neven de Warande.

     

    1402 – 14 oktober : Ludovicus Van de Venne verkoopt aan Rogier Van der Most een

                rente op goed gelegen te Leest. (Schepenakte van Mechelen, Parochie-arch.Leest)

     

    1403 – 12 juni : De H.-Geesttafel van Sint Rombouts geeft aan Peter Van Zebbroeck een

                half bunder land onder Leest, in de Werffelstraat ; een ander stuk aldaer, langs de

                “Scoeurcapruin”, met een woonst neven het eerste land tegen 3 vierdelen rogge

                jaarlijkse pacht. (MS,nr.833)

     

    1405 – 23 mei : Schepenbrief van Mechelen. Aleidis, weduwe van Peter De Beckere, nu

                echtgenote van Henri Gysemans, en haar dochters Margaretha en Maria geven aan

                Henri In ’t Hof van Leest 3 dagwand op het Grootaerland onder Leest, de helft

                van  1 dagwand op het Beekveld, met nog een half dagwand erbij ; 3 dagwand

                land op het “Kleinarland” en de helft van 1 dagwand op “Asrotken” tegen 3

                vierdelen rogge jaarlijkse pacht.

     

    1406 – 28 juni – Johannes en Willus, zonen van zekere Johannes de Zenne verkopen aan

                Henri Vander Hocven een rente op een half bunder land onder Leest.

                (Schepenakte van Mechelen, Parochie-archief Leest)

     

    1407 – 5 februari : Jan Van der Bruggen geeft aan Jacob Van den Boegarde een bunder

                land onder Leest, het Hoogveld, tegen twee kappuinen ’s jaars. (MS,nr.4606)

     

    1407 – 3 maart : Petrus Vanden Bossche en Roger Van der Most, Heilige Geestmeesters

                van Leest , geven aan Rumoldus zoon van Laureys de Ranst een rente op en

                wijmenvelden ten Holsen. (Schepenakte van  Mechelen,Parochie-arch.Leest)

     

    1407 – “In parochia de Leest in bloco dicto Cloosterbloc.” (GM)

     

    1408 – 4 mei : Johannes Van den Holse draagt over op Rogier Van der Most en Elisabet

                zijn vrouw, een stuk land gelegen te Leest op de plaats genoemd Ten Holse.

                (Schepenakte van Mechelen, Parochie-archief Leest)

     

     

    1408 – 29 september : Hendrik Moldere, van Hombeek, verkoopt aan Willem van

                Rotselaer zijn helft in 3 dagwand land te Leest op de Hombekerkouter tussen

                Peter Tielens en het land van Leliëndael op een mudde rogge voorcijns.

                (IFL,blz.90)

     

    1408 – 10 oktober : Johannes Aerts uit Leest verkoopt aan Rogier Van der Most een stuk

                zaailand genoemd Leestervelt. (Schepenakt van Mechelen, Parochie-arch.Leest)

     

    1409 – 27 april : Petrus Van der Most verkoopt aan Reynier en Arnold de Steynemolen

                land gelegen te Leest in de Werffelstrate.

                (Schepenakte van Mechelen, parochie-archief Leest)

     

    1410 – “...II bonaria prati dictam Vrancxbloc sitam in Leest inter Jacobi Van den Walle

                et ag. Dictum Duykensvelt. “ (GM) (De benaming Vrancxbloc komt voort van de

                eigenaar Vranck van  Halen, bastaard.)

     

    1413 – 13 september – Schepenbrief van Mechelen : Lodewijk van Steynemolen

                verkoopt aan Eggeric van Steynemolen 1 dagwand land onder Leest, op de Biest,

                bij het Beekveld.

     

    1415 – Te Leest “opte Beke” liggen in 1415 : Groot en Klein Beecvelt, Oudenhof,

                Cleynen Winckel, Groenen Mortere, Donkerwinkel, Thasselstucke, Knoddenbloc,

                Wennekensbosch, Nuwestuc Voort. (GM)

     

    1416 – Begin 1416 gaf Hertog Philips de Goede de meierijen van Heffen, Leest, Muizen,

                Hombeek en Hever “ à son bien aimé cirurgien et varlet de chambre, maitre Josse

                Bruyninc”.

                Voordien (vanaf 1308, met de afschaffing van de Leestse Schepenbank) bestuurde

                Mechelen de voormelde gemeenten door een meier en gezwoornen.

                De meier was haar rechtstreekse vertegenwoordiger en stadhouder. Het recht hem

                te benoemen behoorde de stad.

                Toen , bij de dood van Jesse Bruyninc, die meierijen over werden gedragen op

                Zijn zoon Philips “pour les tenir à son prouffit sa vie durant”kwamen de

                Burgemeesters en schepenen van Mechelen daar tegen over : “sy hilden ende

                seyden, dat die meyerijen behoerden tot hoerder dispositien ende niet van hunnen

                ghenedighen heere den hertoghe; ende al hadde wijlen meester Joos Bruyninc

                brieven moghen hebben, hij nochtan noyt possessie en hadde, noch gecrighen en

                cost, midts dien dat de dispositie, als voorseyt es, derselver stadt toebehoerde.”

                Daarop volgde dus “gescille ende proces tusschen Jan van Olmen, rentmeester

                generaal van Brabant, Hendrik Henkenshoot, Laurens Bruyninc, Andries Wolfaert

                en Juffrouw Michaele Regault, weduwe wijlen meesters Joos Bruyninc als

                momboirs van Philips Bruyninc, sone willen meester Joes ende Juffr Michaele

                voers, ’t eender side ende die commoin gemeesteren ende scepenen van Mechelen

                ter ander side.”

                Het goede recht bleek aan de zijde van Mechelen te zijn. De stad kreeg “ alle de

                proffiten ende regiment  dat Philips Bruyninc metter selver ghiften hadde oft

                hebben mochte.”

                De meier, eer hij in bediening trad, zwoer de eed van getrouwheid in handen van

                Schout, ten overstaan der communiemeesters en schepenen der stad.

                Hij bekleedde  vervolgens zijn ambt meestal tot aan zijn dood. Toch kon hij er

                vrijwillig afstand van doen of mocht hij om gewichtige redenen worden afgezet.

                Het was de meier geoorloofd, naar vrije keuze, de meierijen van verscheidene

                dorpen of heerdijen gelijkertijd te bedienen.

                In het midden van de 15e eeuw zien we alzo de meierijen van Heffen, Leest,

                Muizen, Hombeek en Hever aan één en dezelfde persoon toevertrouwd.

                Mechelen zelf voegde alvroeg sommige gemeenten en gehuchten van zijn vrijheid

                samen, om ze onder één meier te stellen.

     

                De vrijheid was alzo ten jare 1556 verdeeld in drie meierijen :

    1)      Hombeek met Leest, Heffen en Battel.

    2)      Hever met Muizen en Hofstade.

    3)      Pennepoel met Nekkerspoel.

                Omstreeks het midden van de 17e eeuw was er voor al de dorpen en gehuchten

                -Nekkerspoel en Pennepoel alleen uitgezonderd- maar één meier, namelijk

                Perico Bordel.

                In 1678 was Jan Frans de Roubaix meier van Hombeek, Leest, Auweghem en

                Geerdeghem. Hij werd in 1692 opgevolgd door Jan Bauxstuyns althans wat Leest

                betreft.

     

     

                De meeste meiers van de Mechelse Vrijheid waren metterdaad “woenende ende

                hun  residentie houdende te Mechelen.”

                Eerst in de laatste jaren der 16e eeuw, meende het Magistraat er te moeten op

                aandringen dat elke meier zou verblijven in de meierij.

                (Geschiedenis der gemeente Hombeek – F.De Ridder, blz.30 en 31)

    13-02-2012 om 09:10 geschreven door Marcel Van Hoof

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)


    Archief per week
  • 15/04-21/04 2024
  • 01/04-07/04 2024
  • 18/03-24/03 2024
  • 11/03-17/03 2024
  • 19/02-25/02 2024
  • 05/02-11/02 2024
  • 22/01-28/01 2024
  • 25/12-31/12 2023
  • 18/12-24/12 2023
  • 04/12-10/12 2023
  • 27/11-03/12 2023
  • 20/11-26/11 2023
  • 13/11-19/11 2023
  • 06/11-12/11 2023
  • 30/10-05/11 2023
  • 23/10-29/10 2023
  • 09/10-15/10 2023
  • 25/09-01/10 2023
  • 11/09-17/09 2023
  • 28/08-03/09 2023
  • 14/08-20/08 2023
  • 24/07-30/07 2023
  • 10/07-16/07 2023
  • 26/06-02/07 2023
  • 19/06-25/06 2023
  • 12/06-18/06 2023
  • 05/06-11/06 2023
  • 29/05-04/06 2023
  • 15/05-21/05 2023
  • 08/05-14/05 2023
  • 01/05-07/05 2023
  • 24/04-30/04 2023
  • 10/04-16/04 2023
  • 27/03-02/04 2023
  • 20/03-26/03 2023
  • 06/03-12/03 2023
  • 27/02-05/03 2023
  • 20/02-26/02 2023
  • 13/02-19/02 2023
  • 06/02-12/02 2023
  • 23/01-29/01 2023
  • 16/01-22/01 2023
  • 09/01-15/01 2023
  • 02/01-08/01 2023
  • 26/12-01/01 2023
  • 12/12-18/12 2022
  • 05/12-11/12 2022
  • 28/11-04/12 2022
  • 14/11-20/11 2022
  • 07/11-13/11 2022
  • 31/10-06/11 2022
  • 24/10-30/10 2022
  • 17/10-23/10 2022
  • 03/10-09/10 2022
  • 26/09-02/10 2022
  • 19/09-25/09 2022
  • 05/09-11/09 2022
  • 22/08-28/08 2022
  • 15/08-21/08 2022
  • 08/08-14/08 2022
  • 25/07-31/07 2022
  • 18/07-24/07 2022
  • 11/07-17/07 2022
  • 27/06-03/07 2022
  • 20/06-26/06 2022
  • 06/06-12/06 2022
  • 23/05-29/05 2022
  • 09/05-15/05 2022
  • 02/05-08/05 2022
  • 18/04-24/04 2022
  • 28/03-03/04 2022
  • 21/03-27/03 2022
  • 14/03-20/03 2022
  • 21/02-27/02 2022
  • 31/01-06/02 2022
  • 03/01-09/01 2022
  • 20/12-26/12 2021
  • 13/12-19/12 2021
  • 29/11-05/12 2021
  • 15/11-21/11 2021
  • 01/11-07/11 2021
  • 25/10-31/10 2021
  • 18/10-24/10 2021
  • 11/10-17/10 2021
  • 04/10-10/10 2021
  • 27/09-03/10 2021
  • 20/09-26/09 2021
  • 13/09-19/09 2021
  • 06/09-12/09 2021
  • 30/08-05/09 2021
  • 23/08-29/08 2021
  • 16/08-22/08 2021
  • 09/08-15/08 2021
  • 02/08-08/08 2021
  • 26/07-01/08 2021
  • 19/07-25/07 2021
  • 12/07-18/07 2021
  • 05/07-11/07 2021
  • 21/06-27/06 2021
  • 14/06-20/06 2021
  • 07/06-13/06 2021
  • 24/05-30/05 2021
  • 10/05-16/05 2021
  • 03/05-09/05 2021
  • 26/04-02/05 2021
  • 12/04-18/04 2021
  • 05/04-11/04 2021
  • 22/03-28/03 2021
  • 15/03-21/03 2021
  • 08/03-14/03 2021
  • 22/02-28/02 2021
  • 15/02-21/02 2021
  • 01/02-07/02 2021
  • 18/01-24/01 2021
  • 04/01-10/01 2021
  • 28/12-03/01 2027
  • 21/12-27/12 2020
  • 14/12-20/12 2020
  • 07/12-13/12 2020
  • 30/11-06/12 2020
  • 23/11-29/11 2020
  • 09/11-15/11 2020
  • 02/11-08/11 2020
  • 19/10-25/10 2020
  • 12/10-18/10 2020
  • 05/10-11/10 2020
  • 28/09-04/10 2020
  • 21/09-27/09 2020
  • 24/08-30/08 2020
  • 17/08-23/08 2020
  • 10/08-16/08 2020
  • 03/08-09/08 2020
  • 20/07-26/07 2020
  • 06/07-12/07 2020
  • 29/06-05/07 2020
  • 22/06-28/06 2020
  • 15/06-21/06 2020
  • 01/06-07/06 2020
  • 25/05-31/05 2020
  • 18/05-24/05 2020
  • 04/05-10/05 2020
  • 27/04-03/05 2020
  • 20/04-26/04 2020
  • 30/03-05/04 2020
  • 23/03-29/03 2020
  • 16/03-22/03 2020
  • 09/03-15/03 2020
  • 02/03-08/03 2020
  • 24/02-01/03 2020
  • 10/02-16/02 2020
  • 03/02-09/02 2020
  • 27/01-02/02 2020
  • 20/01-26/01 2020
  • 13/01-19/01 2020
  • 06/01-12/01 2020
  • 30/12-05/01 2020
  • 16/12-22/12 2019
  • 02/12-08/12 2019
  • 25/11-01/12 2019
  • 18/11-24/11 2019
  • 04/11-10/11 2019
  • 21/10-27/10 2019
  • 14/10-20/10 2019
  • 07/10-13/10 2019
  • 23/09-29/09 2019
  • 09/09-15/09 2019
  • 02/09-08/09 2019
  • 26/08-01/09 2019
  • 12/08-18/08 2019
  • 22/07-28/07 2019
  • 15/07-21/07 2019
  • 08/07-14/07 2019
  • 01/07-07/07 2019
  • 24/06-30/06 2019
  • 17/06-23/06 2019
  • 10/06-16/06 2019
  • 03/06-09/06 2019
  • 20/05-26/05 2019
  • 13/05-19/05 2019
  • 06/05-12/05 2019
  • 22/04-28/04 2019
  • 15/04-21/04 2019
  • 01/04-07/04 2019
  • 18/03-24/03 2019
  • 04/03-10/03 2019
  • 25/02-03/03 2019
  • 18/02-24/02 2019
  • 11/02-17/02 2019
  • 21/01-27/01 2019
  • 14/01-20/01 2019
  • 07/01-13/01 2019
  • 24/12-30/12 2018
  • 17/12-23/12 2018
  • 10/12-16/12 2018
  • 03/12-09/12 2018
  • 26/11-02/12 2018
  • 12/11-18/11 2018
  • 29/10-04/11 2018
  • 22/10-28/10 2018
  • 15/10-21/10 2018
  • 08/10-14/10 2018
  • 17/09-23/09 2018
  • 03/09-09/09 2018
  • 20/08-26/08 2018
  • 13/08-19/08 2018
  • 06/08-12/08 2018
  • 30/07-05/08 2018
  • 23/07-29/07 2018
  • 16/07-22/07 2018
  • 09/07-15/07 2018
  • 25/06-01/07 2018
  • 18/06-24/06 2018
  • 11/06-17/06 2018
  • 04/06-10/06 2018
  • 21/05-27/05 2018
  • 07/05-13/05 2018
  • 23/04-29/04 2018
  • 16/04-22/04 2018
  • 09/04-15/04 2018
  • 02/04-08/04 2018
  • 26/03-01/04 2018
  • 19/03-25/03 2018
  • 12/03-18/03 2018
  • 05/03-11/03 2018
  • 19/02-25/02 2018
  • 12/02-18/02 2018
  • 05/02-11/02 2018
  • 29/01-04/02 2018
  • 22/01-28/01 2018
  • 15/01-21/01 2018
  • 08/01-14/01 2018
  • 01/01-07/01 2018
  • 25/12-31/12 2017
  • 18/12-24/12 2017
  • 04/12-10/12 2017
  • 27/11-03/12 2017
  • 20/11-26/11 2017
  • 06/11-12/11 2017
  • 23/10-29/10 2017
  • 16/10-22/10 2017
  • 09/10-15/10 2017
  • 25/09-01/10 2017
  • 18/09-24/09 2017
  • 11/09-17/09 2017
  • 04/09-10/09 2017
  • 28/08-03/09 2017
  • 21/08-27/08 2017
  • 14/08-20/08 2017
  • 31/07-06/08 2017
  • 10/07-16/07 2017
  • 03/07-09/07 2017
  • 12/06-18/06 2017
  • 05/06-11/06 2017
  • 29/05-04/06 2017
  • 15/05-21/05 2017
  • 01/05-07/05 2017
  • 17/04-23/04 2017
  • 10/04-16/04 2017
  • 03/04-09/04 2017
  • 27/03-02/04 2017
  • 20/03-26/03 2017
  • 13/03-19/03 2017
  • 06/03-12/03 2017
  • 27/02-05/03 2017
  • 13/02-19/02 2017
  • 06/02-12/02 2017
  • 30/01-05/02 2017
  • 23/01-29/01 2017
  • 16/01-22/01 2017
  • 09/01-15/01 2017
  • 02/01-08/01 2017
  • 26/12-01/01 2017
  • 19/12-25/12 2016
  • 05/12-11/12 2016
  • 28/11-04/12 2016
  • 21/11-27/11 2016
  • 07/11-13/11 2016
  • 24/10-30/10 2016
  • 17/10-23/10 2016
  • 10/10-16/10 2016
  • 03/10-09/10 2016
  • 26/09-02/10 2016
  • 19/09-25/09 2016
  • 05/09-11/09 2016
  • 22/08-28/08 2016
  • 15/08-21/08 2016
  • 01/08-07/08 2016
  • 25/07-31/07 2016
  • 18/07-24/07 2016
  • 11/07-17/07 2016
  • 04/07-10/07 2016
  • 27/06-03/07 2016
  • 20/06-26/06 2016
  • 13/06-19/06 2016
  • 06/06-12/06 2016
  • 30/05-05/06 2016
  • 23/05-29/05 2016
  • 16/05-22/05 2016
  • 09/05-15/05 2016
  • 02/05-08/05 2016
  • 25/04-01/05 2016
  • 18/04-24/04 2016
  • 11/04-17/04 2016
  • 04/04-10/04 2016
  • 21/03-27/03 2016
  • 14/03-20/03 2016
  • 07/03-13/03 2016
  • 29/02-06/03 2016
  • 22/02-28/02 2016
  • 15/02-21/02 2016
  • 08/02-14/02 2016
  • 25/01-31/01 2016
  • 04/01-10/01 2016
  • 28/12-03/01 2016
  • 21/12-27/12 2015
  • 07/12-13/12 2015
  • 23/11-29/11 2015
  • 16/11-22/11 2015
  • 09/11-15/11 2015
  • 02/11-08/11 2015
  • 19/10-25/10 2015
  • 12/10-18/10 2015
  • 05/10-11/10 2015
  • 21/09-27/09 2015
  • 14/09-20/09 2015
  • 07/09-13/09 2015
  • 31/08-06/09 2015
  • 13/07-19/07 2015
  • 22/06-28/06 2015
  • 08/06-14/06 2015
  • 01/06-07/06 2015
  • 25/05-31/05 2015
  • 11/05-17/05 2015
  • 04/05-10/05 2015
  • 27/04-03/05 2015
  • 20/04-26/04 2015
  • 13/04-19/04 2015
  • 06/04-12/04 2015
  • 30/03-05/04 2015
  • 23/03-29/03 2015
  • 16/03-22/03 2015
  • 09/03-15/03 2015
  • 02/03-08/03 2015
  • 23/02-01/03 2015
  • 16/02-22/02 2015
  • 09/02-15/02 2015
  • 02/02-08/02 2015
  • 26/01-01/02 2015
  • 19/01-25/01 2015
  • 12/01-18/01 2015
  • 05/01-11/01 2015
  • 29/12-04/01 2015
  • 15/12-21/12 2014
  • 08/12-14/12 2014
  • 24/11-30/11 2014
  • 17/11-23/11 2014
  • 10/11-16/11 2014
  • 03/11-09/11 2014
  • 20/10-26/10 2014
  • 13/10-19/10 2014
  • 06/10-12/10 2014
  • 29/09-05/10 2014
  • 22/09-28/09 2014
  • 08/09-14/09 2014
  • 01/09-07/09 2014
  • 25/08-31/08 2014
  • 18/08-24/08 2014
  • 04/08-10/08 2014
  • 28/07-03/08 2014
  • 21/07-27/07 2014
  • 14/07-20/07 2014
  • 07/07-13/07 2014
  • 30/06-06/07 2014
  • 23/06-29/06 2014
  • 16/06-22/06 2014
  • 09/06-15/06 2014
  • 02/06-08/06 2014
  • 26/05-01/06 2014
  • 19/05-25/05 2014
  • 12/05-18/05 2014
  • 05/05-11/05 2014
  • 28/04-04/05 2014
  • 21/04-27/04 2014
  • 14/04-20/04 2014
  • 07/04-13/04 2014
  • 31/03-06/04 2014
  • 24/03-30/03 2014
  • 17/03-23/03 2014
  • 10/03-16/03 2014
  • 03/03-09/03 2014
  • 24/02-02/03 2014
  • 17/02-23/02 2014
  • 10/02-16/02 2014
  • 03/02-09/02 2014
  • 27/01-02/02 2014
  • 20/01-26/01 2014
  • 13/01-19/01 2014
  • 06/01-12/01 2014
  • 30/12-05/01 2014
  • 23/12-29/12 2013
  • 16/12-22/12 2013
  • 09/12-15/12 2013
  • 02/12-08/12 2013
  • 25/11-01/12 2013
  • 18/11-24/11 2013
  • 11/11-17/11 2013
  • 28/10-03/11 2013
  • 21/10-27/10 2013
  • 14/10-20/10 2013
  • 07/10-13/10 2013
  • 30/09-06/10 2013
  • 23/09-29/09 2013
  • 16/09-22/09 2013
  • 09/09-15/09 2013
  • 02/09-08/09 2013
  • 05/08-11/08 2013
  • 29/07-04/08 2013
  • 22/07-28/07 2013
  • 15/07-21/07 2013
  • 08/07-14/07 2013
  • 01/07-07/07 2013
  • 24/06-30/06 2013
  • 17/06-23/06 2013
  • 10/06-16/06 2013
  • 03/06-09/06 2013
  • 27/05-02/06 2013
  • 13/05-19/05 2013
  • 06/05-12/05 2013
  • 29/04-05/05 2013
  • 22/04-28/04 2013
  • 25/03-31/03 2013
  • 18/03-24/03 2013
  • 11/03-17/03 2013
  • 04/03-10/03 2013
  • 18/02-24/02 2013
  • 28/01-03/02 2013
  • 21/01-27/01 2013
  • 07/01-13/01 2013
  • 31/12-06/01 2013
  • 24/12-30/12 2012
  • 17/12-23/12 2012
  • 10/12-16/12 2012
  • 03/12-09/12 2012
  • 26/11-02/12 2012
  • 19/11-25/11 2012
  • 12/11-18/11 2012
  • 05/11-11/11 2012
  • 29/10-04/11 2012
  • 22/10-28/10 2012
  • 15/10-21/10 2012
  • 08/10-14/10 2012
  • 01/10-07/10 2012
  • 24/09-30/09 2012
  • 10/09-16/09 2012
  • 03/09-09/09 2012
  • 13/08-19/08 2012
  • 06/08-12/08 2012
  • 30/07-05/08 2012
  • 23/07-29/07 2012
  • 02/07-08/07 2012
  • 25/06-01/07 2012
  • 18/06-24/06 2012
  • 11/06-17/06 2012
  • 04/06-10/06 2012
  • 28/05-03/06 2012
  • 14/05-20/05 2012
  • 07/05-13/05 2012
  • 30/04-06/05 2012
  • 23/04-29/04 2012
  • 16/04-22/04 2012
  • 09/04-15/04 2012
  • 02/04-08/04 2012
  • 26/03-01/04 2012
  • 19/03-25/03 2012
  • 12/03-18/03 2012
  • 05/03-11/03 2012
  • 27/02-04/03 2012
  • 20/02-26/02 2012
  • 13/02-19/02 2012
  • 06/02-12/02 2012

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!