het ambt van hoofdonderwijzer der
gemeenteschool zal warnemen.
Ingevolge den wensch uitgedrukt
door den Gemeenteraad, in zijne zitting van
28 december 1916, zijn wij zoo vrij
namens de Raad, U zijne en onze oprechte
danken aan te bieden, voor Uwe zoo
nauwgezette als eervolle waarneming van
het ambt van Hoofdonderwijzer onzer
gemeenteschool gedurende omtrent veertig
jaren. Wij zeggen Eervol, en met
rede, want de opvoeding der jeugd, was steeds
uwe groote bezorgdheid, ook uwe
school was altijd bij wedstrijden, op de eerste
plaatsen.
Nogmaals dank dus, en welverdiende
rusttijd, gunnen wij U van harte, nog vele
jaren.
Namens het gemeentebestuur,
ondertekend Vandenbossche en Burgemeester
J. Bernaerts.
1879 -DE SCHOOLSTRIJD
De eigenlijke schoolstrijd begon in ons land met de wet Van
Humbeeck in 1879, die bepaalde dat elke gemeente een openbare lagere school
moest hebben, waar het godsdienstonderricht alleen op uitdrukkelijk verzoek van
de ouders, buiten de normale lesuren, door geestelijken mocht worden gegeven.
Daarnaast kreeg de administratie het verbod onderwijzers aan
te nemen die geen diploma van een officiële normaalschool konden voorleggen.
Die wet had een voorgeschiedenis die opklom tot Willem I,
die zich had voorgenomen het hele onderwijs te reorganiseren en te leiden.
De liberalen gingen in 1815 met dit principe akkoord, maar
bij hun unie met de katholieken in 1828 erkenden zij het recht op vrijheid van
het confessionele onderwijs in ruil voor de belofte van persvrijheid.
Artikel 17 van de Belgische grondwet luidde daarom in 1831 :
Het onderwijsis vrij.
...Het openbaar onderwijs, gegeven op kosten van de
staat,wordt geregeld bij de wet.
In beginsel waren er dus twee grondwettelijk evenwaardige
schoolnetten in België : een openbaar en een confessioneel, of anders
uitgedrukt : een neutraal staatsonderwijs en een vrij katholiek onderwijs.
Het liberale congres van 1846 eiste echter voorrang voor het
staatsonderwijs om alle kinderen tot goede staatsburgers op te leiden.
Na de electorale overwinning van de liberalen in 1878 werd
de wet Van Humbeeck aanvaard. Die wet leidde tot het uitbreken van de
schoolstrijd (1979-1884), die door de katholieken in alle hevigheid tegen de
scholen zonder God gevoerd werd.
In een groot aantal gemeenten werden toen katholieke scholen
opgericht (in 2000 gemeenten op de 2500) en in de confessionele gemeentescholen
steeg de schoolbevolking van 13% (1878) tot 63% (1880) van de schoolgaande
jeugd.
De schoolstrijd zou de katholieke partij in 1884 een grote
verkiezingsoverwinning opleveren.
Na 1884 ging de strijd van de zijde der liberalen voort :
tegen de sluiting van 1000 openbare gemeentescholen, tegen de broodroof van
duizenden door de staat gediplomeerde leerkrachten en tegen een verregaande
subsidiëring van het vrij onderwijs, tot in 1919 met instemming van alle politieke
partijen een wet de gelijke subsidiëring bezegelde.
Deze vrede zou bewaard blijven tot begin van de jaren
vijftig.
Naar aanleiding van die tweede schoolstrijd (1954-1958)
richtten de Belgische bisschoppen School en Gezin op. Ook Leestenaars engageerden
zich om (vanaf maart 1956) met een (meestal maandelijkse) bijdrage het
katholiek onderwijs in stand te houden.
(Kroniek van België, Standaard Uitgeverij en Nederlandse
Larousse)
In het Parochie-Archief van Leest ligt een verslag van het
Nauwkeurig verslag der zittingen gehouden door de Officieele
Schoolinkwisiteurs te Mechelen.(Betreft een brochuurtje uitgegeven door de
vrije katholieke scholen van Mechelen)
Zaterdag 9 en maandag 11 april
1881 Ondervraging van Gemeenteonderwijzer Dumont :
DUMONT. Gemeenteonderwijzer te
Leest.
Ik ben in dienst sedert
oktober 1878.
In juni 1879 heeft de Pastoor
Van der Cruysse, mij den post van koster, organist en onderwijzer der klerikale
school aangeboden. Ik heb geweigerd. Hij sprak eerst van 1900 fr. voor alles te
samen ; later van 1800 fr. (Getuige beziet een papier dat hij in de hand
heeft).
V. : Gij moogt geene notas
gebruiken.
A. : Het zijn maar de
en-tête;... (gelach)
Moortgat, een voorbeeldig man,
is door den Pastoor als organist afgezet geweest. De klerikale school is
bestuurd door eenen zekeren Hellemans, gediplomeerde onderwijzer, die tevens
koster en organist is, en door Fr. Moons, oud 17 jaren, zoon van een
gemeenteraadslid. Zij telt 170 leerlingen, 18 à 20 onder de 6 jaar.
Hellemans heeft mij zelf gezegd
een inkomen van omtrent 2400 frs. te hebben. De moniteur Polspoel heeft 8 à 9
stuivers (72 centiemen) daags.
De arme kinderen der klerikale
school ontvangen schoolbehoeftens en kosteloos onderwijs. De overigen betalen
naar vermogen 40, 50 of 60 centiemen per maand.
Kinderen die vroeger 60
centiemen betaalden, gaan nu kosteloos naar de klerikale school, bij voorbeeld
de kinderen De Vleeschouwer.
Vroeger telde de gemeenteschool
180 leerlingen. In oktober 1879 waren er slechts 9, dit getal is langzamerhand
aangegroeid tot 28.
Ik wijt de ontvolking toe aan
de handelwijze der geestelijkheid, bijzonder van den Pastoor. Hij heeft het
burgerlijk onderwijs als gevaarlijk voor zeden en geloof, ja als verderfelijk
afgeschilderd. In de gemeentescholen zegde hij, zullen veel onnodige zaken
geleerd worden, die de kinderen niet moeten kennen, bij voorbeeld de namen van
stroomen en rivieren in andere landen; in onze scholen zullen zij leeren lezen
en schrijven, en al wat noodig is.
Om mijn gezag te ontnemen,
vergeleek hij de onderwijzers aan schijnheiligen, schismatieken, ja, aan eene
landpest die door elkeen met de grootste zorg moet gevlucht worden. Eenige
personen hebben dien raad gevolgd, onder anderen Vleminckx gemeente raadslid,
die eens aan den burgemeester aanraadde, in eene herberg, het gezelschap van
den onderwijzer te vluchten.
Een ander middel was, dat de
katechismus, die vroeger in de kerk gegeven wierd van october 1879 tot in maart
1880 in de klerikale school gegeven wierd.
Kinderen, die in de gemeentescholen
gingen, wierden daar geweigerd. Nu wordt de katechismus weer in de kerk
gegeven, maar de kinderen der gemeenteschool worden zelden ondervraagd. Een
kind Govaerts, is nooit ondervraagd geweest en het is daarom dat het de school
heeft verlaten.
Twee kinderen der
gemeenteschool die dit jaar hunne eerste Communie moesten doen, worden
waarschijnlijk uit misachting de laatste gezet.
Een ander middel is het
weigeren der Sacramenten. De pastoor had mij zelf gezegd dat de kinderen hunne
eerste Communie niet zouden mogen doen, maar dit is bij de bedreiging gebleven.
Aan mijne vrouw wierden de
sacramenten geweigerd om dat ze het naaiwerk onderwees, aan Joseph Aelewaters,
ziek zijnde, wierden de sakramenten zoo lang geweigerd, tot dat een kind waar
hij voogd van was naar de katholieke school ging.
Aan Pateet J.B. die in 1879
wilde trouwen heeft de pastoor de sakramenten toegediend op voorwaarde dat een
bestedeling, en zijn knecht uit de avondschool zouden wegblijven.
De pastoor heeft brood
geweigerd in eene uitdeeling van brood, aan eenen stokouden grijsaard,
Vertongen, waarvan de klein kinderen naar de gemeenteschool gingen. Later heeft
hij zulks ook aan de dochter van Vertongen, vrouw Roelands geweigerd.
De eigendommen van Leest
behooren voor de helft aan groote klerikale eigenaars. Ik ken geen feiten van
drukking tenzij door tusschenkomst van den pastoor , bij voorbeeld Alf.
Cooseman heeft eenen bestedeling uit de gemeenteschool moeten wegnemen, en
Franciscus De Laet ook. Zulk is ook aan den burgemeester Bogaerd door den baron
dOverschie of zijn rentmeester voor het kind van Bogaerd gevraagd.
Er is eene uitdeeling van brood
gebeurd met de inhuldiging der klerikale school. Drij pachters der gemeente
hebben daaraan geen deel mogen nemen omdat zij niet gegeven hadden en geen vlag
uitgesteken.
De zoon van den veldwachter
Bouwens, schoenmaker, mag voor de geestelijkheid niet meer werken omdat zijne
broerkens naar de gemeenteschool komen.
De genaamde Fierens heeft mij
zelf gezegd dat hij verplicht wasdoor juffer Van den Bosch van Schaerbeek zijne
kinderen uit de gemeenteschool weg te nemen.
Een zekere Maes die 4 kinderen
heeft, moest 300 fr. Hebben. Hij heeft ze van den pastoor gekregen op
voorwaarde dat hij zijne kinderen in de klerikale school zette.
Geerts heeft zijne kinderen in
september 1880 uit de gemeenteschool moeten wegnemen, onder bedreiging van de
hulp welke de vrouw Geerts van hare zuster, meid bij den deken van Laeken,
kreeg, te zien weigeren.
De onderpastoor heeft aan mijne
vrouw gevraagd het handwerk niet meer te onderwijzen, en mij te vragen den
katechismus niet meer te doen, zeggende dat indien ik dat weigerde, het een
bewijs was dat ik haar weinig achtte of beminde. (Gerucht buiten de zaal.)
(Parochie-Archief nr.80)
Wanneer ik in 1864 tot pastoor van Leest wierd
benoemd, schreef hij, heb ik eene schoone verbreede kerk
gevonden, doch zonder meubilair.
Hij zou dat kort
nadien in orde brengen.
Hij begon (1869) met den nieuwe authaer gothiek van O.L.Vrouw
(1700 fr.).
Het jaar daarop kreeg
ook Sint-Cornelius zijn altaar (1600 fr.) en in 1875 zou het groot altaar (3600
fr.) geplaatst worden.
Pastoor Vandercruyssen
wou de kroon op het werk zetten, toen hij in 1875 zijn kerkraad kon overhalen
om brandramen in de kerk te plaatsen:
Daer ik jaarlijks uit hoofde van gezondheid
eenige weken te Aken moet verblijven heb ik het geluk gehad kennis te maken met
de zeer vermaarde glasschilder Schmitz van Aken, welkers voortbrengselen in de
hoofdkerk en stadhuis geplaatst, dagelijks de vermaardste kunstenaars uitlokken
om dezelve te gaan bewonderen. Hoorende dat hij genegen was om in België de
eene of andere kerk door zijn schilderkunst te verluisteren, niet zozeer om er
aan te winnen dan om zich meer en meer te laten kennen, heb ik hem uitgenoodigd
onze kerk te komen afzien en te willen laten weten wat wij zouden te betalen
hebben om de ramen te vervaardigen.
Ter plaatse gekomen heeft hij aan de leden van
het kerkfabriek in het bijzijn van de schepenen de utlegging gedaan van de
tableau (Laatste Avondmaal) die hij wilde plaatsen in de bijzonderste der vijf
vensters der koor, terwijl hij de vier naaststaande in grizaille met zinnebeeld
der evengelisten zoude vervaardigd hebben voor de prijs van 2.828 franken.
Deze voorstel is aanstonds in zitting van de
eerste zondag van july 1875 met eenparige stemmen aangenomen geworden.
De kerk heeft slechts 1.628 franken, prijs der
groote raam betaald.
De andere 1.800 frank zijn door milde giften
betaald geworden, gelijk ook de twee ramen met altaren en een capellen van
O.L.Vrouw van Lourdes en van de gelukzalige Joannes Berchmans door weldoeners
van de kerk zijn geschonken geworden...
De brandramen in het
koor vielen zo in de smaak, dat men terstonds de 16 andere vensters uit de kerk
aan de Heer Schmitz toevertrouwde.
Deze vensters waren
kleiner dan die van het koor en kostten evenveel : 300 frank per raam. Deze
glasramen zouden de eerste wereldoorlog niet overleven.
(WLS, blz.36 en 37)
1865 De
pastorij,ruim 90 jaar oud, had dringend
behoefte aan een restauratie.
Het werd een van de eerste
verwezenlijkingen van pastoor Vandercruyssen te
Leest.
In 1865 liet hij veranderingswerken
uitvoeren die de pastorij vooral binnenin
totaal vernieuwden : de vloer in de
hal en in de keuken liet hij uitbreken en een
nieuwe kelder uitgraven. Hij liet
ook een paar binnenmuren van gelijkvloers en
eerste verdiep afbreken. In de
voorkamer, in de eetplaats en in de kamers op het
eerste verdiep werd telkens een
zware balk gestoken van 0,30 op 0,25 m om de
roosteringen te dragen en in
vervanging van de uitgebroken muren.
Er kwam een nieuwe keldertrap in
klompsteen en een nieuwe boventrap in
beukenhout, van gelijkvloers tot de
zolder.
Keuken en washuis kregen rode
boomse geschuurde plaveyen.
De zaal, de voor- en eetkamer
werden van drie nieuwe dobbeldeuren
voorzien.
De beide buitendeuren van de
pastorij kregen de nodige reparaties met aan de
vooringang een nieuwe stoep in
papensteen.
De oude stoep die er vroeger lag
verhuisde naar de achtergevel.
Bij deze reparatie werd ook de
voorgevel van de pastorij bezet met doorniksche
kalk en scherpzand.
Allenodige herstellingen werden uitgevoerd aan
het schaliedak en aan de
slagvensters vande ramen. Al deze ramen kregen nieuwe
onderdorpels.
Het gemak dat aan de zijgevel
stond van de pastorij, werd afgebroken en nieuw
gezet. Er werd ook een regenput
uitgegraven en gemetst.
In het washuis van de pastorij,
tegen de buitenmuur, kwam een dubbele pomp met
koperen bek en sloten.
Tenslotte kreeg de pastorij nog een
nieuw inkompoortje en op een lengte van
18,90 m werd de sluitmuur langs de
straat vernieuwd.
Deze hele restauratie kostte 5.500
frank. Een heel bedrag in die tijd.
Deze kosten werden gedeeltelijk
gedragen door de staat (916,66 fr.) en door de
provincie (916,66 fr.),
gedeeltelijk ook door de kerkfabriek (1.500 fr.).
Het grootste part werd echter door
de gemeente bijgelegd (2.166,68 fr.).
Men schrijft ons uit Leest : Ll. Donderdag
heeft alhier de plegtige inhuldiging plaets gehad van onzen nieuwe pastoor, den
eerw. Heer Van der Cruyssen, voordezen onderpastoor in O.L.V. van den Bystand
te Brussel.
Rond 2-1/2 ure namiddag bevond zich de eerw.
hrder, vergezeld van de zeer eerw. heer deken, den eerw. heer Segers, zijn
gewezenen pastoor, den eerw. heer Van Cauwelaert, pastoor van St-Nikolaes en
eenige brusselsche vrienden in dry rytuigen, aan de Adeghempoort te Mechelen,
waer hen een vijftigtal ruiters afwachtten, die de eerewacht moesten vormen en
hem tot aen de kerk begeleid hebben.
Op de grenzen der parochie werd de nieuwe
pastoor verwelkomd door onzen achtbaren burgemeester en, na hem, door de
meisjes der kongregatie van O.L.V. die hem, de eene in naam der gemeente en de
anderen in dengenen der kongregatie de hertelykste gelukwenschingen toestierden
na hem, den eerewyn aangeboden te hebben.
Vandaer begaf zich de stoet naar het dorp te
midden van eene ontelbare menigte, die zoodanig opeen was gedrongen, dat men er
bijna niet door kon.
Hij was samengesteld uit de harmonie van
Heffen, die ons met de grootste bereidwilligheid hare medewerking verleend
heeft en niet weinig heeft bijgedragen om de plegtigheid op te helderen;
zes maegdekens te peerd, het kollegie van
burgemeester en schepenen, de eerewacht, die ik hooger gemeld heb en de
rijtuigen van onze eerweerden herder en vrienden ;
en de ganschen weg van aen Battelbrug tot aen
de kerk was op het prachtigste versierd met boomkens, draperyen en vlaggen.
Aen de pastory werd onze nieuwe herder onthaeld
door M. den onderpastoor omringd van al de priesters der konferentie, die heer
stierde hem op zijne beurt eene welgepaste redevoering toe en een der zes
maegdekens steeg van haar peerd om hem nogmaels den eerewyn te schenken en hem
op de teederste wys geluk en welkom te wenschen.
De achtbare pastoor toonde zich zeer gevoelig
aen al die heilwenschen en heeft er in zeer bevallige en diep gevoelde woorden
op geantwoord.
Onmiddellijk daerna begaf zich de eerw. heer
Van der Cruyssen, vergezeld van eene talryke klergie in roket naer de kerk,
waer de inleidingsplegtigheid moest plaets grijpen.
Onzen schoone nieuwe tempel was opgeschikt op
het beste en heeft aller verwondering ontsteken; en de zeer eerw. heerDeken heeft ter dezen gelegenheid eene
hertroerende aenspraek gedaen, waarin hij de verdiensten van zynen ouden
leerling in de vleyendste kleuren heeft afgeschilderd en den iever voorspeld
heeft, dien onze nieuwe pastoor in het uitoefenen zijner bediening zal aen den
dag leggen.
Die redevoering zal langen tyd in het geheugen
van al de parochiaenen geprint blyven.
Na de plegtigheid is men wedergekeerd naar de
pastory waer de eerw. herder andermael de gelukwenschingen van de klergie, den
gemeenteraad, het kerkbestier, de armmeesters en zyner talrijke vrienden heeft
ontvangen.
De armen werden by deze gelegenheid niet
vergeten.
Ieder huisgezin heeft eene milde aelmoes in
brood en geld ontvangen.
Des avonds was onze gansche parochie op het
luisterrykste verlicht en men heeft in den hof der pastory een prachtig
vierwerk afgestoken ;
ook was het zeer laet vooraleer de ontelbare
vreemdelingen, die van Mechelen en uit
de naburige parochiën dit schoone feest waren
komen bijwonen, onze gemeente verlieten.
(Gazet van Mechelen 20
maart 1864)
Jan Frans
Vandercruyssen zou tot 1891 de pastoorsfunctie te Leest waarnemen.
Geeft uit hoofde van ziekelijkheid zijn ontslag
op 22 juni 1891, staat er op
zijn doodsprentje. Hij overleed kort nadien te Mechelen op 27 juli van
datzelfde jaar.
Zoals zijn twee
voorgangers besteedde pastoor Vandercruyssen zijn beste krachten aan de kerk.
1845 Het kasteel De Mot werd
eigendom van de weduwe Vermeulen, geboren
Scheppers. (J.D.D in DB)
Kasteel De Mot in de Bist
Het woord motte wijst op een natuurlijke
of kunstmatige aardhoop, bv. een aardhoop die ontstond bij het uitgraven van
grachten en waarop een burcht kon gebouwd worden.
Het kasteel de Mot dankt zijn naam
waarschijnlijk aan Rombaut de la Mot die in het begin van de 18e
eeuw eigenaar was van dit speelhuys, de hoeve en de vijver, 2 dagwant 55
bunder.
In het Wekelijks Bericht van de
stadt en provincie Mechelen, vonden we in 1798 : schoone hofstede de Borcht
alias de Mothoeve (omwaterd).
Het woord borcht is afkomstig van het
latijnse burgum dat schansplaats betekent, we vonden het terug in 1380 : van
der Borchtstat te Leest. (CEP)
Volgens Jan De Decker in De Band
van november 1958 was de oorspronkelijke benaming Hove ter Straten = het hof
(herengoed) gelegen bij de straat (= de oude romeinse heirbaan over Bavai,
Asse,Mechelen). In 1596 sprak men van Stratenborch,
de burcht bij de straat.
Martin Emmanuel Pansius, secretaris
van de Groote Raad te Mechelen, heer van Coninxsteen en eigenaar van de
Motte(in 1791)overleed in 1818. Hij
was gehuwd met Jeanne Marie De Broeyer.De laatste afstammelinge van de familie Pansius, Anne Marie Josephine
Ghislaine Pansius, weduwe van MajoorEugène Valery Coemans overleed op 12 mei 1923 in het kasteel.
In 1958 werd het kasteel bewoond door
Octave Grégoire (oorlogsgepensioneerde, geboren La Sentinelle, Frankrijk).
J. Verbesselt in Het Parochiewezen
in Brabant over de Mot :
...het deel Smal-Brabant kunnen wij,
zoals te Hombeek, indelen in grote blokken, afgelijnd door wegen. Bij deze
blokken hoorden ontginningshoven.
Te midden van het blok, omschreven
door de Daelandstraat, de Bieststraat, de Aabeek en de Kapellestraat (sectie C)
stond de Motte , later uitgegroeid
tot kasteel.
Dit hof is ongetwijfeld het centrum
van dit deel van de grote heide van Hoksdonk op de grens van Kapelle, Hombeek
en Leest, waartoe de Biest, de Wavers en Wennekens hoorden als latere velden.
Aldaar liepen verscheidene wegen uit : de Mottestraat
de voornaamste die de Biest en Kapellestraat verbond, de Waversweg, de
Wennekensweg en de Kleine Molenweg.
Het hof was geheel omwald en
vertoonde een ovaal blok (nrs.77-78 sectie C), daarrond lag oorspronkelijk een
brede wal, gevormd door percelen nrs. 117, 80 en 70-72. Aan het uiteinde lag
een lange en smalle poel, nr.64.
Door zijn vorm en dubbele wal
vertoont dit hof alle kenmerken van een oude middeleeuwse motte, waaraan het
zijn naam dankt. De regelmatige verdeling van het ganse complex in rechthoekige
percelen , gegroepeerd tussen vn. Rechtlijnige wegen, verwijst nochtans niet
naar een zeer oude uitbating.
Het gaat er duidelijk om een winning
op de heide van Hoksdonck. Daarbij horen zelfs een aantal grote blokken vooral
langs de Aabeek, die naar oud bosgebied verwijzen.
Over de oudste geschiedenis van de
Motte weten wij omzeggens niets....
In 1784 werd er op de wijk de Bist het kasteel De Mot gebouwd, waarbij
van uit het park een brede heirbaan werd aangelegd met kreupelhout omzoond,
doorheen de Kleine Heide, die in rechte lijn de Tisseltbaan kruiste en zo naar
en door het Zure Bos, alover de Gentse baan tot in het Blaasveld Broek, als
verbindingsweg met het aldaar staand kasteeltje.
Zo zagen de daarlangs wonende en werkende landlieden, bij voor- tot
najaar, in met adellijke schilden versierde koetsen, het heen en weer brengen
van hoge heren en dames uit vreemde en eigen streek, als gaster ter feest.
Van toen werden de mensen der huidige Kleine Heidestraat vernoemd als
die van den Bulvaar. (Boulevard)
Bij het einde der 19e eeuw was die heirbaan reeds gans
verdwenen tussen kasteel De Mot en de Tisseltbaan... (J.A.Huysmans in DB, juni 1979)
Later sprak men soms ook van het
kasteel van Lamot,nadat één van de
eigenaars van die brouwerij het had bewoond.
In mei 1976 kwam de Antwerpenaar Jan
Peutermans zich in het kasteeltje vestigen.
Hij kwam van Kalmthout alwaar hij een
tiental jaren een hondenhotel had uitgebaat.
Deze zaak zette hij te Leest verder
tot grote ergernis van de buren.
Het enerverend geblaf van de meest
diverse hondenrassen, in het topseizoen wel 30 honden plus katten, zorgde voor
enorme geluidsoverlast.
Kwam daar nog een onuitstaanbare
stank bij van ontsmettingsmiddelen en vliegenzwermen...
De rust in dat deel van de Biest was
voorbij.
Na herhaaldelijk protest van de buren
werd een handtekeningenaktie op touw gezet. Het Ministerie van Volksgezondheid
bracht een negatief verslag uit, maar het hondenpension bleef geopend.
Tot de memorabele 3 juli 1979 toen,
rond half elf s avonds, brand uitbrak in het kasteeltje.
Bij aankomst van de brandweer sloegen
de vlammen reeds torenhoog uit het dak en stond gans de rechtervleugel van het
gelijkvloers in lichterlaaie.
De brandweermannen legden de zwaarste
brandslangen aan en pompten water uit de vijver van het domein, tevergeefs
echter, het ganse gebouw brandde totaal uit.
Slechts troosteloos zwartgeblakerde
muren bleven overeind staan.
Op het ogenblik van de brand bevonden
zich vier personen in het gebouw, de 62-jarige schoonmoeder van uitbater
Peutermans en drie Waalse jobstudenten.
De vrouw werd door één der studenten
door een raam van de eerste verdieping naar beneden gelaten. Een student redde
zich door vanop het dak langs en regenwaterpijp naar beneden te klauteren. De
derde jobstudent moest vanop het dak in één der vlakbij groeiende bomen
springen.
Na de blussingswerken werden in het
huis de kadavers aangetroffen van 9 honden en 5 katten. De honden lagen
vastgeketend aan de leidingen van de centrale verwarming.
Het Mechels dierenasiel kwam de
krengen ophalen.
Twee pensionhonden waren zoek.
Het kasteel was s morgens de dag van
de brand nog in het nieuws gekomen toen de nacht voordien een onbekende de
deuren van een achttal hondenhokken had opengezet, waardoor de pensionhonden op
de loop waren gegaan. Van die gelegenheid had de inbreker gebruik gemaakt om
bovendien nog 58.000 fr te stelen.
De dader kon dezelfde maandag door de
gerechtelijke diensten worden aangehouden.
Het betrof een Antwerpenaar die
vroeger in de kennel van Peutermans als helper was tewerkgesteld geweest.
De brand richtte voor verschillende
miljoen frank schade aan.
Het gebouw was verzekerd voor 10
miljoen frank.
Volgens Jan Peutermans was
kortsluiting de oorzaak van de brand.
Den Briat ging tot hoge leeftijd
mee, zekere dag was het verschrikkelijk heet en velen werden onpasselijk van de
warmte. Laatstgenoemdeheeft dan al de
pakken van die zieken samengebundeld en op zijn schouder gebonden. Hij heeft
ze kilometerslang zwetend als een paard meegezeuld...
Zo was den Brioen elk jaar op post
aan t kapelletje te Bonheiden, hij was een uitstekend zanger.
Jozef Brion ging in 1943 voor de
zestigste maal mee, zo ook Frans Van Den Broeck uit de Elleboogstraat (geboren
7/8/1882 en broer van de honderdjarige Stanne). Hij haalde dat aantal in 1958.
Frans was 16 bij zijn eerste voettocht.
Bij de terugkeer van de bedevaart in
1960 (8 mei) vernamen de Leestse bedevaarders, ze zaten aan de soep te
Keerbergen, het overlijden van hun voorzitter Frans Van Den Broeck.
Frans kreeg een prachtige uitvaart
omringd door de getrouwen van de Kompagnie.
...Beste vriend Frans, geachte familie, het is voor ons een droeve plicht
en een harde taak de beste van de onze te vergezellen naar zijn laatste
rustplaats.Als ik zeg, de beste uit de onzen, dan weet niemand wat zulks
betekent vriend Frans. Wij bedevaarders, pelgrims van O.L.Vrouw, wij weten het
maar al te best, wij weten wie we verloren hebben. 62 jaar hebt gij aan het
hoofd onzer Compagnie gestaan, 62 jaar hebt gij u geofferd voor ons, uw
kinderen, want voor u waren wij uw bedevaart-kinderen. Steeds stond gij paraat
om moed in te spreken, zelfopoffering aan te moedigen wanneer de vermoeidheid
zich van een pelgrim meester maakte. Met uw vrolijke verschijning, uw vaderlijk
gemoed, hebt ge steeds onze Compagnie weten hoog te houden.
Wat een harde pijn en zware beproeving was het niet voor u, toen wij
verleden jaar voor het eerst een geestelijke leiding mede kregen van uit dit
dorp, en gij weerhouden waart door ziekte van uw zuster, en dus niet kon mede
vertrekken.
Met welken moed en vast vertrouwen hebt gij een vol jaar gewerkt en
gezwoegd, van links naar rechts gelopen om alles weer in orde te maken voor de
grote tocht ; hoe verlangend was uw hart neit ook onder een geestelijke leiding
te mogen gaan.
Helaas, het heeft niet mogen zijn, O.L.Heer en O.L.Vrouw verkozen u, de
bloem was te schoon om hier op de wereld te verwelken, daarom is O.L.Vrouw ze
komen plukken, terwijl wij met hart en ziel met u verenigd waren, is zij de
Hemelse Moeder met u meegegaan.
De slag was hard, maar als bedevaarders moet men alles kunnen verdragen,
zelfs de zwaarste onder alle slagen...
Een andere legendarische figuur was
Louis Van Den Heuvel uit dezelfde straat.
Louis deed in 1940 aan t front een
belofte : als hij heelhuids uit de oorlog kwam, zou hij te voet naar
Scherpenheuvel gaan zolang hij kon.In
1984 ging hij voor de zestigste maal! Die tochten verliepen niet altijd
rimpelloos. Zo verbrandde hij in 1926, bij een ongeval op zijn werk, één zijner
voeten. Het gebeurde in de week van de tocht.
Ne goeie windel rond, niemand die dat
wist en onderweg regenen, regenen. Maar het schoonste van de zaak : na acht
dagen was mijne voet genezen !
Nadat te Leest de jaarlijkse
voetgangers-bedevaart was afgeschaft ging Louis enkele keren moederziel alleen,
later vervoegde hij de bedevaarders van Tisselt.
Deze mannen huldigden hem bij zijn
60-ste bedevaart. Bij die gelegenheid kreeg Louis een tinnen schotel van het
logement, een medaille van het bedevaartoord en een brandglasraam met O.L.V
van Scherpenheuvel van de bedevaartgroep uit Tisselt.
In 1960 namen 47 bedevaarders deel
aan de tocht te voet naar Scherpenheuvel, waaronder 13 vrouwen. De jongste
was de 11-jarige Marcel Van Hoof uit de Scheerstraat. In 1961 noteerden we er
55, waaronder 16 van het vrouwelijk geslacht en in 1965 namen45 wandelaars deel.
1968 gaf een eerste dieptepunt :
slechts 14 deelnemers, die dag viel weliswaar samen met
de eerste kommuniedag, maar toch was
de fut eruit, want het jaar nadien werd de
bedevaart afgelast.
Als reden vermeldde De Band dat er
twee voorstellen waren : de bedevaart laten doogaan te voet heen en te voet
terug of te voet heen en terugkomst met een vervoermiddel. Omdat het tweede
voorstel een jarenlange traditie afbrak werd besloten de tocht af te blazen.
In 1970 was Louis Van Den Heuvel de
enige van de kompagnie die te voet ging, vijftien bedevaarders gingen met de
autobus...
In de periodiek van Milac De Band
vonden we het bestuur uit 1954 terug :
Voorzitter : Frans Van Den Broeck.
Bestuursleden : Gust De Prins
(Juniorslaan), Viktor DHondt, Jan Keulemans, Modest Van Steenwinkel, Jan
Spruyt, Phil. De Prins, Fr. Bruggeman en Louis Van Den Heuvel.
Kruisdrager was Modest Van
Steenwinkel.
De trouwste bedevaarders waren toen
Frans Van den Broeck (met 54 bedevaarten achter zijn naam), zijn broer Ivo,
Marie Symons, Louis Spruyt en Louis Van Den Heuvel.
Louis DHondt vergezelde die periode
jaarliljks de processie met zijn wagen.
(DB, diverse nummers van 1955 tot
1984)
In 1990 kregen de Leestenaars
volgende folder in hun bus :
Beste Leestenaar,Voetbedevaart
Scherpenheuvel 1990.
Twintig à vijfentwintig jaar geleden
ging men ook al jaarlijks van uit Leest te voet naar
SCHERPENHEUVEL.
Op initiatief van enkele parochiale
verenigingen zouden wij die bedevaart terug willen invoeren en wel de 2de
zondag voor O.H.Hemelvaartdag.
Konkreet betekent dat in 1990 : vertrek
vrijdagavond 11 mei te 22 uur en terug te Leest op zondag 13 mei te 15 uur.
Bij het organiseren van zon bedevaart
komt heelwat kijken.
Om vooraf zeker te zijn van een voldoend
aantal deelnemers wij denken aan mnstens een 20 à 30-tal vragen wij aan
diegenen die wensen mee te gaan dat ze hun naam en adres zouden opgeven aan één
van onderstaande initiatiefnemers.
Het zal u niet verwonderen dat
dergelijke bedevaart ook enige kost met zich meebrengt : er moet worden
verzekerd, de slaapgelegenheid meot betaald, enz.
Nadere gegevens in verband met bedevaart
en onkosten krijgt u na inschrijving.
GA MET ONS MEE, EN BELEEF DE DEUGD VAN SAMEN OP WEG TE ZIJN.
Beste groeten,
Inschrijven tot 15 januari bij :
De Wit Marina, Kouter 13.
Leemans Alfons, Blaasveldstraat 24.
Plaskie Rosa, Aland 7.
Peeters August, Tisseltbaan 15.
Van Lanen Leo, Kerkenblok 10.
Vloebergh Louis, Winkelstraat 28.
En de trein was opnieuw vertrokken
Op zaterdag 12 mei 2001 op een onmenselijk uur (namelijk
4 uur s morgens) stonden er 51 bedevaarders klaar om naar Scherpenheuvel te
vertrekken.
Na een tocht van 47 km onder een bloedhete zon kwam
Scherpenheuvel in zicht, waar de pastoor ons opwachtte.
Hierna volgde nog de kruisweg en een eucharistieviering onder de schaduw van de
bomen.
Na een verkwikkende douche en wat verzorging kon iedereen
de inwendige mens gaan versterken, voor de ene tot in de vroege uurtjes, voor
de andere om na een paar uur al onder de wol te kruipen. Zondagmorgen om 5 uur
was iedereen weer paraat om de terugtocht richting Leest aan te vatten. Na een
laatste verfrissing begeleidde de fanfare opgewekte en keuvelende bedevaarders
naar de kerk, waar nog een bezinning plaatsvond. Hoewel moe en misschien
voorzien van een paar blaren was iedereen tevreden over het verloop van de
tocht.
Misschien mogen wij dan ook aan iedereen zeggen tot 27 en
28 april 2002.
1843 Vanaf 1843 staat in de boeken
te Scherpenheuvel voor de eerste maal een
bedevaart van Leest vermeld.
(J.D.D. DB 1954)
Naar aanleiding van het overlijden
van Judocus Van San (°Leest 30/9/1824,
+Mechelen 17/1/1872) werd op
dinsdag 30 januari 1872 een derde lijkdienst
georganiseerd, wegens het Broederschapvan O.L.V van Scherpenheuvel in de
kerk der H. Joannes
Baptist dixit zijn doodsprentje.
In De Band van juli 1959
schreefJan De Decker dat men beweerde
dat
de Kompagnie van
Scherpenheuvelte Leest zou bestaan
sinds 1743. Hij
heeft daar nooit een bewijs van
teruggevonden.
De Kompagnie van Scherpenheuvel
Volgens Modest Van Steenwinkel
(DB-1960) bestond de Kompagnie van Scherpenheuvel uit een groepje mensen die
jaarlijks, in naam van gans de parochie, te voet op bedevaart gingen.
Ze hadden geen ledenlijstenm en wie
een paar maal meeging werd vanzelf als lid beschouwd.
De meeste Leestenaren gingen al eens
mee, sommigen hielden het jaren vol.
Elk jaar werd een omhaling gehouden
om de algemene onkosten van de bedevaart te dekken. De rest van het geld werd
besteed aan enkele missen voor de overledenen en de zieken van de parochie. Ook
werd er jaarlijks een grote mooie kaars geofferd die hield dan gans het jaar
wacht : als stille getuige van onze liefde, bij het beeld der Lieve Vrouwe want
O.L.Vrouw van Scherpenheuvel draagt de kenspreuk : ik bemin die mij bemint !
De kompagnie was ook vertegenwoordigd
in de Leestse processies, daarvoor werd in 1953 nog een prachtig houtenMariabeeldjeaangekocht, 30 cm hoog en met de hand uitgesneden. Het droeg een brocaat
zijden kleed en mantel, een massief zilveren kroontje en scepter, eneen gouden ketting en kruisje, dat laatste
was een gift van één van de leden. Louis De Hondt vervaardigde een speciale
draagbaar.
Traditiegetrouw werd de bedevaart
gehouden acht dagen voor Sinksen.
Men vertrok om 4 uur s morgens aan
de St-Annakapel. De meeste bedevaarders hadden in de parochiekerk dan al een
mis bijgewoond.
Een eerste maal werd halt gehouden te
Bonheiden (aan de Sint Annakapel aldaar) waar de eigenlijke processie gevormd
werd.
Rond acht uur bereikte men Keerbergen
alwaar koffie werd gedronken.
Volgde een kort oponthoud te Tremelo,
Betekom, het middagmaal te Aarschot en Rillaar.
Rond 16 uur werd Scherpenheuvel
bereikt waar ze processiegewijs werden opgehaald door de geestelijkheid van de
basiliek.
Godsdienstige oefeningen volgden :
lof, beeweg in de kerk, rozenkransweg, kruisweg, enz. tot 18 uur waarna de
vermoeide bedevaarder zich kon gaan verfrissen, eten en rusten.
Jarenlang waren In de Lindeboom en
In t Wit Huis de vaste logementsplaatsen, soms kwam daar De Sleutel nog
bij.
Rond 3 uur in de morgen stonden de
bedevaarders op, woonden een mis bij aan een zij-altaar van de basiliek en de
lange terugtocht kon worden aangevat.
Ontbijt te Aarschot, middagmaal te
Keerbergen, met meestal een bord soep(heel vaak van asperges) of een glas bier
naar keuze, op kosten van de kompagnie.
Onderweg werd gebeden voor de zieken
en de overledenen van de parochie, ook voor de geestelijkheid, voor de
soldaten, voor de jeugd en voor allen die om een gebed hadden gevraagd.
Aan elke kapel die ze tegenkwamen
werd even een halte gemaakt.
Te Bonheiden werd de kampagnie
traditiegetrouw bijna altijd met een regenbui bedacht.
Ondertussen waren reeds heelwat
familieleden van de bedevaardersen dikwijls
ook de
Chiro de kompagnie tegemoet gekomen.
Rond 17 uur kwam gewoonlijk de Sint
Annakapel in zicht alwaar de bedevaarders werden opgewacht door pastoor en
onderpastoor met een woord van dank en proficiat aan al de tochtgenoten.
In de parochiekerk werd de zegen
gegeven met het H. Sacrament en tot slot een danklied aan Maria gezongen.
Zon bedevaart was vroeger jaren een
heel avontuur.
Zo moest er in Keerbergen, bij gebrek
aan een weg, een uur lang door het mulle zand gemarsjeerd worden en bij warm
weer kon men zich alleen beschutten door zoveel mogelijk de schaduw op te
zoeken van plaatselijke dennenbomen, want de huizen waren zeer schaars.
Het is ook gebeurd dat iemand met
stukgelopen voeten op stokken moest meegesjouwd worden, niet te vergeten dat elke
bedevaarder ook zijn eigen ransel op de rug moest meedragen.
Na de eerste wereldoorlog werden de
bedevaarders gevolgd door paard en kar. Dit gespan voerde dan al de bagage mee.
Fons van Stienes was het die de
eerste jaren voor het vervoer instond, uit dankbaarheid omdat hij tijdens de
Duitse bezetting zijn paard mocht behouden. Na Fons werd Frans Piessens(den
Blokmaker)bereid gevonden.
Wegens het immer stijgende aantal
bedevaarders volstond een gewone kar niet meer voor de talrijke pakken. De
familie Van der Hasselt (Ferdinand en Frans) stelde zich graag met een
landbouwcamion ter beschikking. Meestal werd dievoortgetrokken door de paarden van Victor
Verschueren en Sus Van den Brande.
Later begeleidde Louis van
Jonker(L.De Hondt) de bedevaarders met zijn automobiel.
Figuren uit de bedevaart waren :
Toon Leemans die een vijftigtal bedevaarten lang het processiekruis meedroeg.
De Franse Revolutie, de sansculotten, de Boerenkrijg, de conscriptie, de
loting
Iedereen heeft er in de geschiedenisles over gehoord en er later
waarschijnlijk nog iets over gelezen.
Om het leger van voldoende soldaten te voorzien werd op 5 september 1798
de wet op de recrutering van kracht. De jongeren van het mannelijk geslacht
tussen 20 en 25 jaar werden op een lijst opgeschreven, vandaar de naam
conscriptie .Voor de leeftijdscategorie ingedeeld in klassen werd via loting
bepaald wie in dienst moest. Voor een beperkt aantal groepen zoals bijvoorbeeld
gehuwden en weduwnaars werd vrijstelling verleend. Vrijwillige dienstname zoals
vroeger was natuurlijk nog mogelijk.
De loting verliep als volgt. De namen van de conscrits werden elk
afzonderlijk op een briefje geschreven, afgelezen, in een hoesje gestoken en in
een trommel gelegd. In een andere trommel werden zoveel witte briefjes en
evenveel briefjes met Militaire partant gelegd. Alles werd goed door elkaar
gemengd. Een kleine jongen trok uit de eerste trommel een naam gelijktijdig met
een andere jongen die een briefje uit de andere trommel trok. Werdeen wit
briefje getrokken, dan was de persoon waarvan men gelijktijdig de naam had
getrokken, uitgeloot. Had men een briefje Militaire partant aan zijn been,
dan was men erin geloot en moest men vertrekken. Na een medische keuring nadien
werd de conscrit eigenlijk in het leger ingelijfd.
In onze gewesten was die loting natuurlijk niet geliefd. Voor de
betrokkene en zijn familie hingen er zware gevolgen aan vast. Hendrik
Conscience beschrijft in zijn boek De Loteling zijn eigen ervaringen tijdens
zijndiensttijd van 1831 tot 1836, dus
reeds tijdens de Belgische periode.
Het systeem van die militaire loterij onder de dienstplichtigen met
toelating van vervanging tegen geld bleef naast de vrijwillige dienst bestaan
tot 21 maart 1902.
In 1909 bleef een vervanging tegen geld mogelijk, maar de loterij werd
afgeschaft en de dienstplicht ingevoerd.
Vervanging tegen geld, uitkopen dus, bleef tot 1909 dus mogelijk. Een
goede zaak voor wie erin geloot was, maar over voldoende kapitaal beschikte om
een verganger te betalen. Zijn vege lijf kon hij zo veilig stellen en mogelijk
beroepshalve meer verdienen dan hij moest betalen. De vervanger zal ook wel
zijn voordeel voor ogen gehad hebben. Zijn minder goede sociale positie of
geldnood kon wel een rol spelen bij de aanvaarding. Dus een win-win situatie op
het ogenblik van de overeenkomst. Voor de laatste partij was dit in de toekomst
niet altijd een zekerheid ! Hoe zon dienstplichtige zich uitkocht en een
contract sloot met zijn vervanger leert ons dit voorbeeld uit het jaar 1928 :
Op 18 april 1828 trok Joannes Franciscus Teugels, landbouwer te Heindonk,
naar notaris Joannes Baptista De Keersmaecker te Mechelen. Zijn zoon
Engelbertus had geloot en het nummer drie getrokken. Voor de Loting voor de
Nationale Militie voor de lichting van het lopend jaar waren in het kanton
Willebroek de gemeenten Heffen en Heindonk verenigd.
Willem TROCH, handwerker of dagwerker, geboren te Leest
als zoon van Joannes Troch, wonend te Leest en van de te Leest overleden Anna
Catherina Smets, die ook al 6 jaren te Heindonk woonde, was getrouwd met Maria
Francisca Van Campenhout.
Ook hij stapte naar de notaris. Willem verklaarde zich aan te bieden als
plaatsvervanger van Engelbertus Teugels en in zijn plaats te willen dienen bij
de Nationale Militie. Volgens zijn signalement was hij 1 el en ? palmen lang,
had een rond aangezicht, breed voorhoofd, dikke neus, grote mond en ronde kin.
Zijn haar en wenkbrauwen waren licht bruin. Verder vertoonde hij geen andere
tekens.
Beide mannen toonden de notaris een certificaat van de militieraad te Mechelen
met de goedkeuring van Willem Troch om als plaatsvervanger te fungeren. Ook een
kwijtschrift van de ontvanger der regterlijken akten te Mechelen werd
bovengehaald waaruit bleek dat Engelbertus Teugels een som van 25 guldens had
gestort.
De notaris wees op hun verplichtingen waaraan ze zich wederzijds moesten
houden.
Hij maakte hen attent op de wet van 8 januari 1817 (artikel 97, 105-108)
en van 27 april 1820 (art. 29-32) waarna volgende overeenkomst werd gesloten :
-Willem Troch verbindt zich als plaatsvervanger van Engelbertus Teugel,
die bij de Nationale Militie is opgeroepen, alle zijne verplichtingen in den dienst
voor hem te voldoen.
-Als beloning hiervoor verbindt Joannes Franciscus Teugels zich voor zijn
zoon te betalen aan de echtgenote van Willem Troch :
1) een som van 50 nederlandse guldens op de dag van zijn vertrek. Dit om
haar een melkbe(drijf?) te verschaffen en hierdoor haar kostwinning zo veel
mogelijk te verzekeren.
2) een som van 38 guldens 60 cent, in 4 maal te betalen. Het eerste
vierde moet op 1 mei 1829 voldaan worden en zo verder van jaar tot jaar tot
gehele voldoening.
-Verder verbindt Joannes Franciscus Teugels er zich toe de echtgenote van
Willem Troch en haar kinderen gratiste laten wonen in een huis van hem. Dit
huis met stalling en verdere toebehoorten, ca. 30 nederlandse roeden erve, in
de beenhouwersstraet te Heindonk is reeds in gebruik door haar en vanaf half
maart nog voor een termijn van 5 jaar. De huurwaarde wordt geschat op 30
nederlandse gulden per jaar. De echtgenote Troch moet de grondlasten dragen.
Het onderhoud van het huis moet door de eigenaar gebeuren.
-De comparanten verklaren verder dat er buiten wat hier boven staat in
het contract niets is gegeven of genoten en dat er gedurende de diensttijd ook
niets zal gegeven of genoten worden.
Als getuige traden op Cornelius Scheffenmeyer, meester schoenmaker en
Joannes Baptista Van Den Eijnde, winkelier, beiden te Mechelen wonend.
Willem Troch kon niet schrijven. De Militieraad van het Distrikt Mechelen heeft
het contract gezien op 12 april 1828.
Engelbertus Teugels was geboren te Heindonk op 7/11/1809 en nu bevrijd
van de Nationale Militie kon hij rustig voor priester studeren. Hij werd gewijd
te Mechelen op 28/8/1835, werd onderpastoor te Heffen en daarna op 19/2/1935
directeur van het klooster te Willebroek waar hij aan de pokken overleed op
2/5/1861.
De plaatsvervanger Willem Troch was te Leest geboren op 23/2/1794 en
huwde te Heindonk op 27/11/1820 waar hij later als landbouwer, dagloner ging
wonen, Wijk A, nr.5. Hij leefde nog tot 21/11/1878, datum waarop hij te
Heindonk overleed.
Met zijn vrouw Francisca Van Campenhout, geboren Heindonk 12/1/1798,
dagwerkster, er overleden op 18/6/1893, kreeg hij 7 kinderen. Vier ervan werden
na zijn dienstname geboren : 1829, 1832, 1838 en 1842.
De wet van 8 mei 1847 die van kracht werd op 1 januari 1848 bepaalde dat
de jongelingen voortaan slechts zouden opgeroepen worden tijdens hun twintigste
levensjaar. Dit betekent tussen de 19 jaar en hun 20-jarige ouderdom.
De loting werd in 1938 afgeschaft en iedere jongeman werd voortaan opgeroepen
om de militaire dienstplicht te vervullen.
De dienstplicht werd later volledig afgeschaft zodanig dat het leger nog
enkel bestond uit vrijwilligers of beroepsmilitairen.
(Leo
Bernaerts Vaertlinck contact nr.6 2010)
1829 Bouw van de jongensschool in
de Scheerstraat (nu Ten Moortele).
De werken werden toevertrouwd aan Hendrik
Vloebergh uit Leest en Petrus
Joannes Van Moer uit Willebroek
voor 1850 gulden.
(GA Repertorium der akten)
De school werd oorspronkelijk in
twee delen gesplitst : een deel dat dienst deed
als schoolgebouw, het ander deed
dienst als wachtlokaal met politiekamer voor de
militairen.
Voor het schoolgebouw er stond,
werd er les gegeven in het kostershuis, de koster
cumuleerde immers zijn ambt met dat
van schoolmeester.
Dat kostershuis stond vroeger op de
plaats waar thans het gemeentehuis met
aangebouwd schoolhuis staat. Het
werd gebouwd in 1638 op een stuk grond van
64 roeden. Het behoorde voor de
helft aan de kerk en voor de helft aan de H.
Geesttafel (het werk van de armen,
na de Franse Revolutie werd dat het