Hij volgde Jan Baptist Bauwens op. Constant werd te Leest geboren op 13 maart 1865. Hij was de jongste zoon van Jan Baptist (°Leest 22/9/1822, +Leest 4/4/1874) en van Seraphina Coeckelbergh (°Leest 29/8/1820, +Leest 22/5/1900). Hij huwde op 24-jarige leeftijd op 23/1/1890 met de 22-jarige dienstmeid Maria Theresia Geerts eveneens uit Leest “zij werd door iedereen zeer geacht omdat eene groote vrees Gods haar bezielde en niemand sprak van haar eenig kwaad”, dixit haar doodsprentje. Zij was te Leest geboren op 22/1/1868 als dochter van Carolus Ludovicus Geerts en van Josepha Vervaeck, beiden landbouwers.
Van Constant Van Hoof vertelt men dat hij het ambt van veldwachter bekomen had na zijn spontane bijstand aan burgemeester Bernaerts, toen “die van Stuyvenberg” hier op een kermis waren komen ruzie zoeken en vechten. De burgemeester bemoeide zich ermee, maar stond weldra op het punt het onderspit te delven. Toen riep hij tot de omstanders : “In de naam der wet : wie wil mij helpen ?” Constant Van Hoof sprong hem bij en kreeg als beloning de functie van veldwachter. Burgemeester Bernaerts was nochtans voorzitter van de concurrerende fanfare “Arbeid Adelt”, de zogenaamde “Sussen” terwijl mijn overgrootvader de eerste muzikant was van de Blekken. Het eerste openbaar optreden van de fanfare St.-Cecilia vond overigens -op 6 december 1899- in zijn café “Het Kruispunt” (kruispunt Juniorslaan-Vinkstraat) plaats waar thans (2017) Paul Van Roy met zijn gezin gehuisvest is. Zijn interventie moet indruk gemaakt hebben. Isidoor Constant overleed op 3 oktober 1924. Hij was 59. Enkele maanden voordien was zijn been ‘tot onder de knie’ afgezet. Na die amputatie zou hij “volgens zijne uitdrukking na herstel nog dienst willen doen…” dixit een brief van augustus 1924 van burgemeester Bernaerts naar de provinciegouverneur. In de gemeenteraad van 20 november 1924 werd een speciaal krediet gestemd van 700 frank, zijnde de operatiekosten van wijlen veldwachter Van Hoof, ten voordele van zijn weduwe. Maria Theresia Geerts overleed te Leest op 20 mei 1926. ”Hij was een man van wijzen overleg, eenvoudig en rechtveerdig. Hij wandelde in vreedzaamheid en gerechtigheid en aanvaardde goedwillig al wat hem overkwam”, dixit zijn doodsprentje.
In 1954 werd zijn kleinzoon Victor de laatste veldwachter van de autonome gemeente Leest.
1893 – 21 maart : Zitting Landbouwfonds Voor Van den Branden uit Leest was een vergoeding van 191 fr voorzien. (GvA, 25/3/1893)
1895 – 5 Oktober : Uit het Staatsblad “Buurtwegen.- De gemeente Heffen wordt gemachtigd tot het aankoopen der noodige gronden voor de uitvoering van het plan, betreffende het leggen, op haar grondgebied, van eenen buurtweg bestemd om Leest en Blaasveld te verbinden. Aan deze gemeenten worden toelagen verleend voor werken aan de buurtspoorwegen…”
1895 – 10 oktober : Correctionele Rechtbank van Mechelen Zaak der gebroeders Stroobants. Talrijke diefstallen - “Gisteren morgen zijn voor de rechtbank verschenen de gebroeders Stroobants, twee gevaarlijke kerels. Zij waren vervolgd wegens menigvuldige diefstallen gepleegd op de kerkhoven van Mechelen, Leest, Catelijne Waver, Lier, enz. Stroobants Jan Frans is veroordeeld tot één jaar gevang. Stroobants Jan Baptiste is veroordeeld tot drie jaren gevang en tot vijf jaren waakzaamheid der policie. Zij waren beiden meermaals voor diefstallen gestraft geweest.”
1896 – Jozef Edward DE WIN werd onderwijzer te Leest. Jozef Edward De Win was te Tisselt geboren op 4/10/1877 en hij overleed te Blaasveld op 27/4/1966. Hij gaf les te Leest in de jongensschool van 1896 tot 1898, werd dan onderwijzer te Tisselt tot 1908 om dan de functie van schoolhoofd waar te nemen te Blaasveld tot 1938. Edward De Win was gehuwd met Bertha Boon, zuster van de beroemde Blaasveldse Kannunnik Arthur Boon. Hun zoon Xavier De Win, priester-professor en directeur van het Sint-Stanislasinstituut te Berchem werd bekend als vertaler van het omvangrijke oeuvre van Plato uit het Grieks. (“Blaasveld en de zuivelfabriek Sint-Jozef” – Karel De Decker)
1897 – 11 oktober : Kerkdiefstallen “Te Puers, Leest, Bornem, Battel…- Aanhouding te Mechelen… De laatste week werd er in de kerk van Puers binnengebroken en gestolen. Onze lezers weten dat er tot eene aanhouding overgegaan is geweest. De plichtige blijft nog altijd opgesloten in de celgevangenis van Mechelen.” (GvA)
1898 – 19 oktober - Gazet van Antwerpen : Inhuldiging nieuwe fanfare “Verleden zondag is in ons vreedzaam dorp de nieuwe fanfarematschappij ingehuldigd, of beter gezegd heeft zij haar doopsel ontvangen. Als meters en peters traden de maatschappijen van Thisselt, Cappellen o/d Bosch, Blaesveld, Hombeeck en Heffen op. Menig glaasje is er op de kloeke gezondheid, de krachtige ontwikkeling en het lang leven der nieuwe spruit gedronken. Vreugdevol, ondanks dat de hemelsluizen geopend waren, hebben de blijde, opwekkende tonen der muziek geheel den namiddag weerklonken. In plechtige optocht doorkruisten de verschillende verenigingen het dorp, om daarna op de dorpsplaats hunne schoonste stukken te laten hooren.
Echt broederlijk was het feestje, zoowel de vreemde bezoekers als de Leestenaars zullen het nooit vergeten. De meeste vriendschap heerschte daar alom en met een waar genoegen zagen wij M. Alb. Lefebvre, volksvertegenwoordiger en M. Bernaerts, provinciaal raadslid, de vreugde der opgeruimde menigte deelen. Geene uitzonderingen; allen broederlijk gefeest ; dat was de leuze der Leestenaars. Zulke vriendenfeestjes zijn doeltreffende middelen om de vriendschapsbanden der buitengemeenten vaster en vaster aaneen te snoeren en om eensgezind te werken tot heil der dorpen.
Vooruit, vrienden van Leest, eensgezind gewerkt tot vooruitgang van broedermin en kunst ; gij kent uwe vrienden ; zij zullen u steeds steunen, maar rekenen ook op uwe hulp. Lang leve de nieuwe fanfaremaatschappij van Leest !”
1898 – 22 oktober – GvA : Botsing van twee treinen te Leest bij Mechelen “Wij ontvingen gisteren, te laat om het nog te melden, het volgende telegram : donderdag morgen rond half acht is een reizigerstrein te Leest-Heide op eenen goederentrein gebotst. Ziehier in welke omstandigheden. Rond 7 ure vertrok een goederentrein uit de statie van Mechelen in bovengemelde richting; doch deze was op de hoogte van Leest-Heide eensklaps blijven steken, daar er iets aan het machien was gesprongen. Deze trein was opgevolgd door dien der reizigers, en deze door den mist misleid en niet intijds kunnende stoppen, liep op den goederentrein, waarvan drij wagons het onderste boven werden gesmeten. Al de reizigers zijn er met de schrik van af geweest. Een weinig vertraging en wat stoffelijke schade, dit is al wat deze botsing heeft veroorzaakt.
Een gerucht was ’s morgens in omloop te Mechelen dat er verscheidene personen erg gekwetst waren. Van dit alles is geen woord waar. Dank aan de koelbloedigheid van den conducteur M. Van Waes, zijn er geene ongelukken te betreuren.”
1899 – 8 mei – G.v. A. : LEEST – KINDERMOORD “Donderdag morgen begaven zich eenige werklieden aan den arbeid, wanneer zij in eene gracht, waar zij aan ’t arbeiden waren, het lijk ophaalden van een pasgeboren kind, dat in eenen zak gestoken en aldaar verborgen was. Uit de lijkschouwing is gebleken dat het kind eenige dagen geleefd heeft en met eene koord is verwurgd geworden. Het parket van Mechelen is ter plaatse geweest om een onderzoek in te stellen. Verscheidene personen zijn ondervraagd, doch men heeft de plichtige tot hiertoe nog niet kunnen ontdekken.”
Foto’s : -Jozef Edward De Win en Bertha Boon. -Zijn doodsprentje.
1888 – Huwelijk postbode Emiel Van der Elst met Melania Quintidi Hombekenaar Emiel Van der Elst (°1863, +1920) trad in het huwelijk met de Leestse Melania Quintidi (°Leest 1961, +1923).
’t Ridderke nr. 3 van juli-september 2006 : “Emiel Van der Elst is postbode geweest. Voor zover we kunnen nagaan de tweede postbode in Hombeek, na Frederik Meulemans. Emiel droeg brieven uit zowel in Hombeek, LEEST, als in Zemst-Laar. Op zijn identiteitskaart staat ‘bakker’. Na zijn pensionering had hij in in de tuin een oventje gebouwd waarin hij ook voor anderen brood bakte. (“De metamorfose van ons dorp” ’t Ridderke nr.3 juli-september 2006)
1889 – 19 september : Burgemeester van Mechelen te Leest begraven “Burggraaf Eugeen de Kerckhove, geboren te Antwerpen den 6 december 1817 kwam tot het ambt van burgemeester den 24 december 1884. Burggraaf de Kerckhove woonde Lange Hairgracht 2, waar thans adv. Van Kesbeeck verblijft. Hij vroeg zijn ontslag in mei 1889 en overleed 19 september van hetzelfde jaar. Hij is te Leest begraven.” (‘De burgemeesters van Mechelen sinds 1830’, GvM 22/11/1934)
Eugène de Kerckhove was de oudste zoon van Joseph de Kerckhove een militair geneesheer die in 1842 tot de adelstand verheven werd. Eugène trouwde in 1853 met Emilie de Penaranda de Franchimont die hem dertien kinderen schonk. Hij promoveerde in 1841 tot doctor in de rechten aan de Rijksuniversiteit Gent en werd diplomaat vanaf 1841 als Belgisch zaakgelastigde of ambassadesecretaris in Stockholm, Parijs en Istanboel. Hij verliet de Belgische diplomatie in 1849 en trad in dienst van het Ottomaanse Rijk, als gevolmachtigde minister in Brussel en in Madrid. In 1860 vestigde hij zich in Mechelen waar hij een van de organisatoren was van de katholieke congressen van Mechelen. In 1867 werd hij verkozen tot katholiek volksvertegenwoordiger voor het arrondissement Mechelen en oefende dit mandaat uit tot 1884. In de Kamerdebatten speelde hij een belangrijke rol. In 1885 werd hij burgemeester van Mechelen, een ambt dat hij tot kort voor zijn dood zou bekleden.
1891 – 25 maart : Leestse vroedvrouw Florentina Buelens De vroedvrouw, Florentina Buelens, 40 jaar oud, geboren te Leest maar wonende te Willebroek, deed de geboorteaangifte van Maria Victorina “Victorine” Segers (alias Van Moer), de latere echtgenote van Philemon Van Cauteren, een soldaat uit de Eerste Wereldoorlog die begraven ligt in Frankrijk. (Vaertlinck contact, nr.3 van 2016)
1891 – 29 juni : Inhuldiging pastoor Jozef Verbist. Jozef Verbist was te Herselt geboren op 6 oktober 1843. Hij werd te Mechelen priester gewijd op 8 maart 1868 en op 19 maart datzelfde jaar onderpastoor te Sint Pieters Leeuw. Op 1 oktober 1870 werd hij onderpastoor te Leest en 21 jaar later pastoor in dezelfde parochie waar hij Jan Frans Vanddercruyssen opvolgde. “Pastoor Verbist was een graaggeziene figuur te Leest, een plezante kerel, de fratsen zaten hem in ’t bloed. Als hij naar een zieke trok, stak hij eerst stiekem een fles wijn in zijn toog. Ook de kinderen hadden hem graag, hij had voor hen steeds wat bij : “Ik herinner mij uit mijn kindertijd, vertelt Alfons Hellemans, ons huis paalde achter aan het kerkhof, hoe hij af en toe wat speelgoed of een bal over de muur wierp…Eens was mijn vader een hennenkot aan ’t plaatsen in de hof van de pastorij, vertelt hij verder, en als kleine jongen hielp ik hem bij het opleggen van de pannen. En toen kreeg ik enkele centen van onze pastoor, wat in die tijd iets formidabels was…” Zijn gezicht was geschonden door de pokken, maar ook daar kon hij moppen over tappen : “Daar kan geen enkele vlieg over mijn kaken kruipen, placht hij te zeggen, want ze vallen allemaal in de putten, en zonder hun poten te breken…” (LG, blz 98)
Frans Moyson in “De Band” van augustus 1957 : “Pastoor Verbist was de jovialiteit in persoon : grappen vertellen en farcen uitsteken was zijn specialiteit. Het staat op zijn grafzerk gebeiteld : “Hij was de vreugde zijner vrienden”. Zekere dag had de vrouw van de koster de lakens die ze gewassen had, op het gras van het kerkhof te bleken gelegd (er stonden in die tijd zoveel zerken en kruisen niet op ’t kerkhof als tegenwoordig). s’Avonds komt ze de lakens wegnemen…Pastoor Verbist had niet beter gevonden dan zich onder één van de lakens weg te steken. Toen vrouw koster naar het laken kwam, kroop hij langzaam recht, er kwam beweging in dat laken en ’t ging in de halve duisternis als een wit spook lopen…Onnodig te zeggen hoe die vrouw met de schrik op het lijf halfdood naar huis is gevlucht en nooit meer op ’t kerkhof is durven komen als ’t donker begon te worden… Pastoor Verbist zag in alles de humoristische kant van het leven. In heel het bisdom was hij onder de geestelijkheid gekend als “de Jef van Leest” en de confraters die hem kenden waren altijd op hun hoede om niet door hem op een of andere wijze beetgenomen te worden.”
“Op 29 juni 1891 vierde de gemeente Leest in de beste eenstemmigheid en buitengewone geest de blijde inhuldiging van haar nieuwe herder, den Z.E.H. Verbist, welke er sedert 1870 het ambt van onderpastoor had waargenomen. De feesten prachtig en bijzonder gekenmerkt door het uithangen van dozijnen en dozijnen jaarschriften en gelegenheidsrijmen, waarop we in ons nummer van zaterdag-zondag wel eens terugkomen.” (GvM, 29/6/1932) “…
Vandaag geven we enkele jaarschriften en rijmpjes, welke toen zoo leuk als veelvuldig in dat Zennedorp waren uitgehangen.
Enkele jaar schriften : ‘Alle inwoners van Leest, wenschen hunnen kloeken herder welkom’.
Op de Tisseltbaan, in de herberg ‘Frascati’ : ‘Geachte Verbist, elk gehucht weergalmt van uwen lol’.
Bij Bal, nevens den ijzerenweg : ‘Mocht u vast, achtvolle herder Verbist, uw Leest besturen’.
Bij Van den Bosch : ‘Juicht luide Leestenaars, juicht volop, uw onderpastoor is herder !’
In het Nieuwe Huis : ‘Gij achtbare herder, weest welkom bij allen in uwe parochie’.
Bij den veldwachter : ‘Wij wenschen Verbist, Leestschen herder, insgelijks welkom’.
Op het gemeentehuis : ‘Wij wenschen dat echte eenheid, rust, vrede, heerschappij voeren in Leest’.
Bij Meulemans : ‘Leef nu vele jaren met uwe schapen, gewenschte herder van Leest’.
Bij Teughels : ‘Gansch Leest wenscht hunnen ieverigen herder Joseph Verbist welkom’.
Bij de weduwe Hellemans : ‘De eerwaarde Josephus Verbist is herder van Leest. Alleluja ! Alleluja ! Wij achtten u hier als onderpastoor, ja dubbel achten wij u als herder. Bravo ! Hellemans huysgenooten wenschen u nu, herder, oprecht geluk !’
Bij Van Moer : ‘Joseph Verbist, moget gij lange jaren uwe trouwe Leestsche schapen leiden’.
Bij Frans Selleslagh : ‘Hier woont wittekop Selleslagh, die wenscht den herder Verbist proficiat !’
Dan nog het rijmpje : ‘Reeds een en twintig jaren Zijn er nu heengevaren Dat men in ’t weekblad las Dat heer Verbist hier onderpastoor was. Van dan af steeds heeft hij ons onderwezen, In ’t goede ons onderricht, zijn liefde is nooit volprezen. En ziet daar breekt de blijde dag nu aan, Dat hij van elke parochiaan, Als herder wordt gegroet, als herder nooit volprezen, Dus Leestenaars, al gelijk van aan de Brug tot in de Biest, Roept heden uit met mij, lang leve Mijnheer Verbist !’
Tot slot nog dit, dat op ’t pachthof van Ch. De Greef prijkte : ‘Vrienden, ’t vaandel opgeheven, Alle werk van kant gesteld ! Heden vieren wij vol leven, De inhuldiging van eenen held, Die sinds lang ons weet te leiden Op het pad van eer en deugd. Spijts van hen die ons benijden ! Ze is dus red’lijk, onze vreugd ! Want hij is de vriend er armen, Niemand vraagt hem een stuk brood, Of Verbist met dies erbarmen Helpt hem seffens uit de nood, Daarom ook dat we nu ons vertoonen Arm en rijk, het hart vol moed. Want wij zijn al saam zijn zonen, Hij begeert niets dan ons goed. Zij die God en plicht verachten, Onrust zaaien in het land. D’ondergang van ’t volk betrachten, Worden hier verjaagd met schand. Ziet, zo spreekt hij wat genoegen, Men hier in ons midden smaakt Als men na zes dagen zwoegen, Zich in eer en deugd vermaakt ! Wees dan welkom, weerde herder, Die ons allen zo bemint ; Blijft voor ons wat ge waart vroeger Aller steun en menschenvriend !’
Bij De Win : ‘Leef lang, ware herder Verbist, u wenscht heel Leest, welkom !’
Bij Fl. Troch : ‘Nu met vollen luister voor Josephus Verbist’s plechtige inhaling gevierd’.
Boven de ingangspoort der kerk : ‘Christenen van Leest, juicht nu allen bij de intrede van uwen herder !’
En nu enkele dichtjes : Bij vader Cnops, de oude pelgrim : ‘Hier woont die oude pelgrim. Die overal met veel onzin, Gaat tot genezing van de kwalen. Zoowel bij Vlaming, als bij Walen; Doch heden heeft hij geen tijd, En wenscht Verbist verblijd, Hier jaren lang vreedzaam bestuur En zaligheid in eeuwigen duur !’
Ter herberg ‘Den Vuurmolen’ : ‘Als ik nu doe hetgeen ik kan, Blijk ik dan ook geen braven man ? Mijn wil is goed, wat doe’k er aan, Al steek ik dan op ’t dak geen vaan !’
En nog : ‘Witte, sprak Net, kom uit uw bed! Vandaat is ’t feest voor Verbist te Leest !’
In het Duifken, bij De Smedt : ‘Hier oont Gielen met zijn schep Die liever zakking heeft dan hesp, Zoo kan hij zijn vleeschken kappen, Maar ook met het doorrijden van den stoet, Mijnheer pastoor toesturen zijn groet.’
Bij den Molenaar : ‘k’Heb geenen tijd om graan te malen Als men de pastoor gaat inhalen; Ter heere alleen van d’heer Verbist Is het dan men mij hier gemist !’
Op den huisgevel der wed. De Buysscher : ‘Zoo een feest als ’t dorp nu heeft Heb ik zeker nooit beleefd ! Al kom’t in mijne oude dagen Daarom kan ik toch niet klagen, En ik vier dus vlijtig mee Onzes pastoor blijde intree.’
Bij Teughels : ‘Herder, leef nog lange jaren, Blij de blijde Leestenaren ! Leef gelukkig en in vree ! Wij beloven het nu heden; Leest kent geen onenigheden, Ieder viert met liefde mee !’
Bij de weduwe Hellemans : ‘Welkom Joseph, heil en vrede Brengt het vreedzaam Leest u mede ! Vat nu maar den herderstaf, En de schapen voortgedreven Naar de wei van ’t eeuwig leven Daar wacht God ons allen af !’ ‘Het spant er hier, ‘t’Is al in zwier. En schier in vreugd verslonden ! Nu is heel Leest Volop in feest ’t Heeft eenen herder naar zijn hart gevonden !’ (GvM, 2/7/1932, 13/8/1934)
Mijn grootvader Jan Mees vertelde me in 1977 : “Mijn eerste pastoor, de voorganger van de Beuckelaer, zijne naam ben ik vergeten, (noot : Jozef Verbist) zal ik nooit vergeten. In die tijd hadden wij vier koeien en die waren op vijf dagen allemaal dood. Toen werd die oude pastoor er bij gehaald om onze koeienstal te overlezen. Die koeienstal krioelde van de ratten. En voor die pastoor zich alleen terugtrok in die stal zegde hij tot mijn vader : “Sooi, het kan misschien mijn dood worden, maar ik doe het toch…” Toen hij uit de stal kwam hing er aan elk haartje van zijn kop een druppel zweet en die zelfde avond zagen mijn vader en moeder tientallen ratten onze stal verlaten en de volgende morgen was er geen enkele meer. En een tijdje later was die pastoor dood hé, maar hoelang daarna dat weet ik niet meer…”
Jozef Verbist overleed na een langdurige ziekte te Leest op 12 januari 1911. Hij werd er ook begraven. Bij de inhuldiging van zijn opvolger Joseph Beuckelaers herinnerde pastoor-deken Goidts van O.L.V. o/d Dijle nog aan zijn inzet : “ ’t Is geweten, tijdens eene besmettelijke ziekte, wat hij gedaan heeft in dien akeligen toestand, voor hen, die aan de zorgen waren toevertrouwd van dien voorbeeldigen priester.”
Uit zijn gedachtenisprentje : Gelukkig hij, die in de zoo moeilijke kunst van zielen te besturen, het geheim gevonden heeft achting te winnen en herten te veroveren. Hij was de vader der armen, de trooster der verdrukten, de vriend van allen. Iedereen beweent zijne dood en zijne nagedachtenis blijft in zegening. Een leven zo werkzaam en zoo aangenaam aan God, moest volmaakt worden door lijden; en dat lijden ontving hij zonder klagen. De goedheid zijns inborst maakte hem vele vrienden en de edele gevoelens zijner ziel, gepaard met eene zoete lieftalligheid verwierven hem ieders achting. Geliefde Parochianen : Gij weet hoe ik mij gedurende veertig jaren bij u heb gedragen : niets van hetgeen nuttig was nalatende u te verkondigen in het openbaar en in het bijzonder, daarom doet volgens hetgene gij van mij geleerd hebt, en de God van vrede zal met u zijn..
Hij was de laatste die, zoals ook nog zijn directe voorganger, een eigen grafsteen kreeg in de zandstenen koormuur van de kerk, uiterst links op het kerkhof. Deze arduinen zerk was gekapt door het huis Praille uit Londerzeel en daarop staat in vergulde letters onder een ovaal omkranste en halfverheven witmarmeren hostiedragende kelk : “D.O.M. / TOT ZALIGE GEDACHTENIS / VAN DEN EERW. HEER/ JOZEF VERBIEST/ PASTOOR VAN LEEST/ AAN DE LIEFDE/ ZIJNER PAROCHIANEN ONTRUKT/ IN DEN OUDERDOM VAN 67 JAREN/ HIJ WAS DE VREUGDE ZIJNER VRIENDEN/ DE VADER DER BEHOEFTIGEN/ EN DE PRIESTER/ NAAR DEN GEEST GODS /++ZIJN AANDENKEN/ BLIJVE IN ZEGEN/ R.I.P.”
Foto’s : -Facteur Emiel Van der Elst. -Het gezin Van der Elst-Quintidi. -Burggraaf Eugène de Kerckhove. -Links pastoor Verbist naast zijn onderpastoor Pingnet rond 1895. Zij staan voor de achterkant van de pastorij. -Pastoor Verbist in het gezelschap van drie kerkmeesters in 1910, enkele maanden voor zijn dood. -Zijn doodsprentje.
“Sinds enkele dagen deed in onze gemeente de droeve mare de ronde dat onze geachte burgemeester Jaak Bernaerts ernstig ziek was. En alhoewel we best wisten dat de onpasselijkheid van zeer ernstigen aard was, was nochtans vrijdag voormiddag iedereen ten zeerste getroffen, toen alsdan de laatste HH. Sacramenten aan hem gebracht werden. Des avonds ten 9.30 ure heeft hij het tijdelijke met het eeuwige verwisseld. Dit afsterven was zeker niet voorzien. Op 14 januari ll. toen de teraardebestelling van onzen gemeente-ontvanger plaats had, heeft heer burgemeester Bernaerts nog de lijkrede uitgesproken. De heer Bernaerts was sinds 1888 burgemeester onzer gemeente en in 1913 is dan ook zijn 25-jarig burgemeesterschap met luister door gansch de gemeente gevierd en gefeest. Ook was hij sinds jaren provinciaal raadslid, voorzitter van de landbouwcommuce van Willebroek, voorzitter de Katholieke Vereeniging der beide kantons, Noord- en Zuid-Mechelen, enz. Gansch ten dienste staande zijner medeburgers, heeft hij vooral aan de Leestenaars, doch ook wel aan al de dorpelingen der omliggende gemeenten, zeer belangrijke diensten bewezen. Ook bij de hoogere overheden, zoo van het Provinciaal Bestuur, als andere, stond hij zeer in aanzien, en was er bekend als een bezadigd en verstandig man; ook werd er steeds zijn raad en ondervinding met veel liefde aangenomen en ingewonnen. De plechtige lijkdienst en de begrafenis zullen woensdag in onze parochiale kerk plaats hebben.” (GvA, 4/2)
Begrafenis
“De dag van woensdag was voor onze gemeente een ware, algemeene rouwdag. Van in de vroegte zag men alom de rouwvlaggen half top hangen en bleef de dorpskom stil en verlaten. Alle werk was blijkbaar stilgelegd, en deuren en vensters bleven gesloten. Rond 10.30 ure, kwam er beweging, doordat onze bevolking en tal van vreemdelingen en bewoners der naburige dorpen, langs steen- en veldwegen, aanstapten op weg naar het sterfhuis van heer Bernaerts, die 38 jaar het hoofd onzer gemeente is geweest. Weldra is daar eene dichte, stilzwijgende menigte samengeschaard, die nog immer talrijker wordt. Af en toe brengen auto’s nog steeds overheidspersonen aan. Enkele minuten voor elf ure, verschijnt er ook de geestelijkheid om het stoffelijk overblijfsel van onzen burgemeester af te halen en ter kerke te vergezellen. Bij het buitenbrengen der lijkkist, blazen de klaroenen der oud-soldaten, de veldmarsch en zet zich een zeer talrijke rouwstoet in beweging. Vooraan stappen de schoolkinderen, dan volgen De Landbouwgilde, de Oud-Soldaten, de fanfaren ‘Ste Cecilia’ en ‘Arbeid Adelt’, welke beurtelings rouwmarschen spelen. Het lijk wordt gedragen door de veldwachter van het district. De hoeken des baarskleeds worden gehouden door de heeren schepen Van Baelen, namens het Landbouwcomissie van Willebroeck; Ludovic Lefebvre, burgemeester van Blaesveldt; A. Nobels en A. de Cock de Rameyon, leden der Bestendige Deputatie. Zeer veel volk stapt achter de familie, aan wier hoofd wij ontwaren den Z.E.Heer Bernaerts, rustend pastoor, en broeder van den overledene. Tusschen de menigte, de heeren Karel Lefebvre, senator ; Van Isacker en De Keersmaeker, volksvertegenwoordigers ; Dessain, burgemeester van Mechelen, verschillende provinciale raadsleden, leden van het hooger landbouwbestuur, enz. Bij de aankomst aan de parochiekerk, rond 11.30 ure, liep deze op enkele minuten zoo kroppens vol, dat men er zich niet kon draaien noch keeren. Hebben in het sterfhuis en bij de laatste rustplaats der overledenen dezen lof en goedheid in treffende lijkredenen uitgesproken : de heer Anatole de Cock de Rameyon , namens de Bestendige Deputatie en den Provincialen Raad van Antwerpen ; heer Van Baelen van Blaasveldt, namens het Landbouwcommice van Willebroek, verder namens het gemeentebestuur, de fanfare ‘Arbeid Adelt’ enz. De heer Bernaerts, geboren te Leest den 5 oktober 1849 was aldaar overleden den 1 februari ll. na een leven vol arbeid en toewijding aan het algemeen welzijn zijner dorpsgenoten en medeburgers, steeds was hij bereid diensten te bewijzen hetzij als burgemeester, hetzij als provinciaal raadslid, hetzij als voorzitter van het Landbouwcommice van Willebroek. De betreurde overledene was Ridder der Leopoldorde, vereerd met de Burgerlijke medalie van 1e klas en drager der herinneringsmedalie van Leopold II en des verdienste der landbouwvereniging.” (GvA, 7/2)
In de gemeenteraadszitting van 23 februari bracht Eerste Schepen Theophiel Verschueren hulde aan de nagedachtenis van de overledene en “deed mededeeling dat de familie van wijlen Mr Bernaerts, ingevolge zijnen uitgedrukte wil, aan het gemeentebestuur overhandigde, ten voordele der gemeente, eenen Rentetitel der Belgische schuld van 1.000 franks nominale waarde, 3% 2e Reeks, nr.426026, met den coupon vervallende 1 mei 1924, zonder last voor de gemeente. Hij stelde voor des Raads dankbetuiging aan de familie te betuigen.”
In zijn testament liet Jaak Bernaerts ook 2.000 fr na voor de kerk van Leest “
Foto’s en afbeeldingen: -Jaak Bernaerts in de herfst van zijn leven. -Zijn doodsprentje. -De laatste rustplaats van Jaak en Virginie en van haar eerste man Frans Voet ?
De Katholieke fanfaren “Willen is kunnen” heeft zaterdag namiddag een uitstapje naar Leest gedaan. De leden dezer maatschappij hadden besloten van stoetsgewijs hunne hulde te gaan aanbieden aan den heer burgemeester, ter gelegenheid zijner verkiezing als provinciaal raadslid. In volledig getal trok men naar Leest. Of deze reis vroolijk was behoef ik niet te zeggen : gezang en trompetgeschal wisselden de luimige streken der wandelaars af. Dat muzikanten en levenslustige kerels gedurig dorst hebben is bewezen, door het menigvuldig bezoek van Bachus tempels ! Wij naderen het doel onzer reis. De rangen worden heringericht, en nu vooruit ! Dat de blijde klanken eener opwekkende muziek door de lucht weergalmen, als de nadering der Thisselaars. Het klein gespan is talrijk. Huppelend en kwetterend loopt het voorop. Hier juicht en zingt het ! Daar stoot en vecht het ; ginds tuimelt een groepje de gracht in ; en, voorop stapt fier en deftig eenen tamboer-majoor met holleblokken en korte broek. In hunnen kinderlijke eenvoudigheid beseffen zij niet, dat zij woestaards, heethoofden, rustverstoorders, gevaarlijke lieden, enz.. (stijl nummer 3) vergezellen. Wij zijn de woning van M. Bernaerts genaderd. De fanfaren zet zich in orde en voert de schoonste harer stukjes uit. De feesteling verschijnt en wordt door M. Van Keer geluk gewenscht. Zichtbaar getroffen, door de blijken van hoogachting welke hem worden toegezwaaid , bedankt de achtbare heer burgemeester in vleiende bewoordingen de daar aanwezig zijnde lieden. Iedereen is voldaan, iedereen juicht. Zulke broederlijke feesten zijn balsemend voor een katholiek gemoed. Bij zulke gelegenheden kan men zijne katholieke gevoelens eens lucht geven, dan beheerscht het rondborstig kristen karakter al de ongedwongene handelingen van den Vlaamschen landbouwer. Katholiek is hij en zal het blijven ! Hij zal steeds een gedurige tegenstrever zijn der vuige handelingen van eene zoogenaamde, liberale partij. Van eene partij, welke voor prediker eenen Heymans heeft ; die, opentlijk lessen van ontucht geeft in Salvator...”
Toespraak
Jaak Bernaerts was ook een goed spreker. Op 21 mei 1905 werd er in Leest, ter gelegenheid van het 75-jarig bestaan van België, een groot festival voor muziekmaatschappijen georganiseerd door de fanfare “Arbeid Adelt” waarbij ook de nieuwe standaard van deze fanfare werd ingehuldigd. Dit alles met medewerking van het gemeentebestuur. Toen de afgevaardigden van de maatschappij op het gemeentehuis werden ontvangen werden ze door burgemeester Bernaerts verwelkomd met volgende gelegenheidstoespraak :
“Mijnheeren, vergadert in de gemeente Leest, een dorpje waar land- en werkman leeft, met hart en ziel verkleefd aan den godsdienst en zeden zijner vaderen, verenigd, om samen door vreugdetonen en volksfeest, bij de inhuldiging van onzen Nieuwen Standaard te vieren het 75-jarig bestaan van België’s onafhankelijkheid, zo weze mijne eerste vreugdekreet : Leve de Koning ! Andere dorpen zijn ons voorgegaan, andere nog zullen volgen met hunne blijdschap lucht te geven, bij het herdenken van het jaar 1830. ’t Jaar 1830, toen wij een juk afschudden dat ons te zwaar op de schouders woog,’t jaar 1830 toen voor ons de eerste maal de zon van vrijheid scheen op onzen geliefden vadergrond. Dank aan die mannen van hou en trouw en vrome wilskracht, aan die mannen die aan God en hun land verknocht, immer voor ’t oog hadden dat : rust roest, en dat arbeid adelt ; aan die mannen die met onverschrokken moed, door eendracht sterk hebben getoond dat hij de vrijheid wou en won, de fiere Vlaamsche leeuw. Dank aan de dapperen, die goed en bloed voor die vrijheid pand stelden. Aan hen hulde van vurige dankbaarheid en liefde ! Tot in den jongsten dag wezen hunnen namen met erkentelijkheid en eerbied herdacht. Mijnheeren, wat schoons, groots en nuttig er sedert toen door onze Vorsten is tot stand gebracht, is u allen bekend. Kunst, wetenschap, handel en nijverheid zijn zo zeer ontwikkeld, gevorderd, en hebben ene zo reusachtige uitbreiding genomen, dat vreemde Natiën, niet alleen met verbazing, maar zelfs met scheelziende blikken, onzen vooruitgang bewonderen. Overal mogen wij met fierheid spreken over onze landelijke instellingen. Hij leeft gelukkig de Belg, gesteund en gesterkt door godsdienst en plichtsbesef; hij begrijpt wat eerbied is en wat trouw en verkleefdheid vermag aan Vorst en vaderland. De Standaard, Mijnheeren, onzer muziekmaatschappij die zich bij deze plechtiging voor de eerste maal ontplooid heeft voor leuze : “Arbeid Adelt”. De Koning, onzen beminden vorst, laat geene gelegenheid voorbijgaan, zonder door raad en daad, die schone zinspreuk van onzen standaard te bevestigen. In alle omstandigheden toont Hij, dat Hij den landelijken arbeid hoog schat, en hem op eene bijzondere wijze genegen is. Wij zien Hem, op alle grote tentoonstellingen ons vee en onze voortbrengselen bewonderen den vooruitgang van onzen veestapel gemoedelijk bestatigen, en iedereen aanzetten, tot verbetering van dien nationalen rijkdom, die ene, om zo te zeggen de enigste levensbron is, van ons volksbestaan. Mijnheeren, ik acht mij gelukkig U allen mijnen hartelijken dank toe te sturen, voor uw welwillend antwoord aan onze uitnodiging. Uwe tegenwoordigheid bij deze nationale vreugdefeest, toont uwe vaderlandsliefde en verkleefdheid aan het Vorstenhuis, uwe aanwezigheid is een bewijs hoe zeer ge waardeert dat op onze dagen de gevoelens van vaderlandsliefde niet genoeg kunnen aangemoedigd worden. Mijnheeren, ik drink op de vriendschap, op de eendracht in ’t bijzijn en bijzonder van elke maatschappij in ’t algemeen onder al de maatschappijen hier aanwezig. Ik bid U, Mijnheeren, de gevoelens mijner dankbaarheid te deelen, en ze te brengen tot hulde van eerbied en liefde aan onze dappere strijders van ’t jaar dertig, aan de nagedachtenis van den 1e koning der Belgen en aan den vorst die ons heden bestiert. Moge God hem nog vele jaren voor België’s heil besparen... Leve de Koning ! Leve het Vaderland !”
25 jaar burgemeester
Het 25-jarig burgemeesterschap van Jaak Bernaerts liet Leest niet onopgemerkt voorbijgaan. De Gemeenteraad stemde een speciaal krediet van 300 frank als toelage aan het “Feestcomiteit” en op zondag 20 april 1913 werd er een feestzitting georganiseerd waarvan we volgend verslag terugvonden in “De Band” van maart 1958, uittreksel uit de verslagen van de gemeenteraadszittingen in 1913 :
“Ten acht ure en half voormiddag vergaderen de gemeenteraadsleden ten gemeentehuize namelijk MM Diddens Victor, Lodewijk Wauters, schepenen. Theofiel Verschueren, Frans Beullens, Karel Lodewijk Van Aken, Jan Baptist Verbergt, Karel Laurent Van den Branden, Joseph Selleslagh, raadsleden en August Van den Bossche, secretaris. Zij begeven zich ten huize van den achtbaren Jubilaris, en vergezellen hem ter Kerk, alwaar om 9 uren, eene plechtige H.Mis van dankzegging gezongen wordt, waarna hij stoetsgewijs huiswaarts gebracht wordt. Rond twee uren voormiddag wordt den Jubilaris aan de Capellebaan ontvangen door den Gemeenteraad, secretaris, ontvanger weldadigheidsbureel en E.H. Pastoor en Onderpastoor, en het Kerkfabriek, en welkom gezegd door den Schepen Diddens, en vervolgens voorafgegaan van den praalstoet naar het gemeentehuis geleid. Aldaar wordt de feestrede uitgesproken door schepen Diddens, hem een prachtig Kruisbeeld aangeboden als gift van al de inwoners, en den Eerewijn den Jubilaris, zijne familieleden en vrienden aangeboden. Den achtbaren Jubilaris dankt de inwoners voor hunne gift en genegenheid, alsook de Feestkommissie. Er worden vervolgens bloemtuilen aangeboden door : I. Mr Dumont, hoofdonderwijzer, namens de leerlingen en het schoolpersoneel. II. De fanfaren maatschappij “Arbeid Adelt”, door Mr Antoon Moyson,voorzitter. III. Mr Jn F. Cnops, namens de oud soldaten maatschappij. IV. Mr Jn Fr. Busschot, namens de St. Sebastiaensgilde. Bij ieder van welke aanbiedingen, den achtbaren Jubilaris eene dankende aanspraak doet. Tenslotte doet Heer Van den Bossche, secretaris, eenen gelukwensch aan den Jubilaris, waarin hij den onvermoeibaren iever van den Jubilaris bij zijn Burgemeesterschap der gemeente voordraagt en de diensten door dezen tot welvaart der gemeente bewezen, waarop den heer Burgemeester ook eene dankrede uitsprak. Daarna wordt den Jubilaris stoetsgewijs ter kerk vergezeld, alwaar hij aan den ingang verwelkomt wordt door den E. H. Pastoor Beuckelaers. Na het Te Deum van dankzegging wordt de Jubilaris huiswaarts geleid alwaar een eetmaal de familie, gemeenteraad, armenbestuur, H.H.Geestelijken, kerkfabriek, onderwijzers en feestkommissie aangeboden wordt. Het feest werd gesloten met eene algemeene verlichting.”
Gazet van Mechelen wijdde er op 21 april ook een artikel aan :
Uit Leest – Zilveren jubelfeest.
“Zie, laat het ons rechtuit bekennen, de Leestenaren zijn met den helm geboren!.. Sinds weken was er aldaar sprake van het zilveren jubelfeest van burgemeester Bernaerts, maar het weder was toch zo wisselvallig en...men besloot van de feestelijkheden te verdagen tot betere dagen.” ... Er werd geopteerd voor zondag 20 april en dat bleek een uitgelezen dag. “Van in de verte ontwaarden wij reeds de fladderende en wapperende vreugdevanen welke ons een hartelijk welkom schenen toe te roepen. Al de wegen, leidende naar de kom van ’t dorp brachten tal van bezoekers aan; ... De plechtige Mis van Dankzegging des voormiddags in de parochiale kerk opgedragen was door eene samengepakte, ingetogene menigte bijgewoond. De feeststoet om 1 uur in de Capellebaan gevormd en bevattende niet minder dan 53 afwisselende nummers, was flink en puik eene treffende getuigenis gevende van de innige verknochtheid welke de Leestenaren hunnen burgemeester toedragen. Alleman, elke groep, iedere maatschappij of vereniging der gemeente was daar vertegenwoordigd. Kort na vier ure, kwam de stoet op de Dorpplaats en stapte de achtbare Jubilaris gevolgd door gemeente- en andere besturen de rijtuigen uit, om zich tot de plechtige ontvangst op het gemeentehuis te begeven. Hier kwamen beurtelings aan het woord de heeren Diddens, eerste schepen, welke namens de gemeente de heer Bernaerts huldigde en hem een rijk geschenk, door de bijdragen van elkeen bekostigd, aanbood. Daarna de Voorzitter van de katholieken Kiezersbond, dan de hoofdman der Sint Sebastiaensgilde, vervolgens den heer hoofdonderwijzer Dumont, daarna de voorzitter der fanfaren “Sint Cecilia”, de aanvoerder der Oud-Soldaten en tenslotte de gemeentesecretaris. Allen loofden en huldigden de eerste magistraat voor zijne bijzondere gaven en voortgebrachte werken en brachten hem prachtige bloemengaven. Zichtbaar bewogen wist de heer Jubilaris nochtans voor allen een zeer gepast antwoord te vinden en te geven. Eens de feestzitting op het gemeentehuis geëindigd, begaf zich de feesteling en zijn gevolg naar de kerk, alwaar een dankend “Te Deum” den Allerhoogsten ter eere werd aangeheven. De reeds op zich zelf genomen prachtige dorpskerk was netjes versierd. ... Zegden wij hierboven dat Leest waarlijk krioelde van ’t toegestroomde volk ; wij moeten er ook bijvoegen dat de hoofden der omliggende gemeentens daar waren om hunnen goeden ambtgenoot en vriend te huldigen, zoo ontmoetteden wij er de heeren burgemeesters L. Lefebvre van Blaesvelt, Graaf de Buisseret de Blarenghein van Breendonck, Fr. Verschueren van Heffen, L. Peeters van Hombeeck; zooook de heer H. Claes, lid der Bestendige Deputatie van Mechelen, enz., enz.”
In de editie van 19 april van Gazet van Mechelen vonden we de samenstelling van de stoet :
“...1. Postillons, 2. Hoornblazers te paard, 3 Vaderlandsche kleuren, 4. Ruiters te paard, 5. Gemeentemaagd, juffer te paard, 6.De doelschutters, 7.St. Cecilia, maagd te paard, 8.Fanfare Sint Cecilia, 9. De drie Goddelijke deugden, 3 vrouwen te paard, 10.Koekbakkers, wagen, 11. De Edele Graanoogsters, twee vrouwen te paard, 12. De Bolgilde, 13. De Jachtgodin, vrouw te paard met gevolg, 14. Ambachtswagen, 15. Veloclub, 16. Duivenmelkers, wagen, 17. Katholieke Bond, 18. Fanfare Willen is Kunnen,groep, 19.De Vier Gebroeders, 20. Melkhandel, 21. De Congregatie van Sint Joannes Berchmans, 22. De Kupidos te paard, 23. St Sebastiaensgilde, 24. De liedjeszangers, wagen, 25. De negen Provinciën, 26. Opsinjoorken met lijfwacht en gazetdragers, 27. De Aalmoes, vier vrouwen te paard, 28. De Zottigheid,groep te voet, 29. Herderinneke te paard, 30. Landbouwwagen (Bist), 31. Koningin Elisabeth van Hongarië, maagd der Rozen, 32. De Dorpsherberg, wagen, 33.De Fortuin, maagd te paard, 34. Koningin Elisabeth, met gek vooraan, 35. Jonkheid der gemeente, 36. De Vriendschap, twee vrouwen te paard, 37. Maatschappij “Hoop en Troost”, 38. Beenhouwerswagen, 39. De Schoolkinderen, 40. Bestuurbare ballon, 41. Heilige Barbara, vrouw te paard, 42. Fanfare “Arbeid Adelt”, 43. Maagdekenswagen, 44. St. Nokolaas en St. Pieter, met gevolg, 45. Hoveniersbond, 46. H.H.Koning Albert en Elisabeth, 47. De Heer Burgemeester, omringd van Eerewacht, 48. De Gemeenteraad, 49. De Geestelijke Overheid, 50. De Kerkfabriek, 51. Armbestuur, 52. Het rad van avontuur, 53.Maatsschappij Oud-Soldaten. De ontvangst van den stoet vond plaats Capellebaan, nabij den Steinen Molen, stipt om 13 uu en men ging langs de Bist, Kleine Heide, Boulevard, Thisseltbaan naar ’t Dorp. ’s Avonds algemeente verlichting en prachtig vuurwerk, bal in al de zalen.”
Vervolgt.
Foto’s-Afbeeldingen : -De tekst van een “kluchtlied” ter ere van burgemeester Bernaerts. -Foto van Jaak Bernaerts uit “Le Petit Belge”, supplement illustré van 23/8/1896: “souvenir des élections de Malines”. -De Dorpsstraat rond 1910. Links het huis van burgemeester Jaak Bernaerts, later bewoond door René Voet. Rechts achter de Sint-Jozefkapel staat het hoevetje van Jozef Selleslagh, de latere woonst van de familie Denijn. Op het akkerland centraal in beeld bevindt zich thans de apotheek Annaert. Langs die kant van de baan stond geen enkel huis, voor de Franse revolutie behoorde dit akkerland toe aan de Jezuïeten. -Zittend Jaak Bernaerts en zijn echtgenote Marie Virginie Wouters voor hun woonst met achter zich de drie jongste kinderen uit het eerste huwelijk van Marie Virginie met Frans Voet : Florentine Voet (links), ze huwde later met de brouwer Jaak Plasqui, haar broer Constant Voet (de vader van de latere bewoner René), die achteraf trouwde met Adèle Cools en Marie Voet uiterst rechts. Zij trouwde met Van Bosterhout uit Lier. De drie oudste kinderen ontbreken op de foto : de oudste dochter was overleden en beide anderen, Louisa en Lida, waren getrouwd. (LG) -Jaak Bernaerts is 25 jaar burgemeester en dat werd voor het nageslacht vastgelegd. De foto dateert van 2 mei 1913. Het feestvarken staat midden vooraan op deeerste rij.
1885 – Donderdag 26 februari : Babylijkje in de Zenne opgevischt “In de nabijheid der brug van Leest onder Heffen, is verleden donderdag 26 februari het lijkje opgevischt van een welgemaakt pasgeboren kind. Het lijkje scheen een 8-tal dagen in het water gelegen te hebben. Het parket van Mechelen is ter plaatse geweest.” (Mechelschen Courant van 8 maart 1885)
1885 – 8 maart : Mechelsche Courant : Sint-Pieters-Penning “We hebben deze week het verslag over het werk van Sint-Pieters-Penning ontvangen. Ziehier, voor 1882 en 1883, de opbrengst in de verschillende parochieen der dekenij van Mechelen.
18821883
Leest 251,63 265,90
Al deze giften zijn vrijwillig door de geloovigen bijgebracht geweest : dit is het beste antwoord dat er te geven is aan de geuzen die den S.Pieters Penning beknibbelen. Wie niet wil moet niet geven !”
1888 – Jaak Bernaerts werd de opvolger van burgemeester Livinus De Laet. Dit tot 1924. Jaak Bernaerts was te Leest geboren op 5/10/1849 als zoon van Pieter Bernaerts (1814-1890) en van Petronella Selleslagh (1809-1879) en hij zou er ook overlijden op 1/2/1924. Hij was gehuwd met Maria Virginie Wouters (°Leest 18/8/1831, +Leest 29/10/1910), een dochter van burgemeester Carolus Wouters en de weduwe van Frans Voet. Tot in 1894 woonden ze op het Hof ter Haelen, daarna bouwde hij zich een huis aan de Sint Jozefkapel.
Jaak Bernaerts was een belangrijk man, niet alleen te Leest. In 1882 werd hij daar gemeenteraadslid, in 1896 werd hij lid van de Provinciale Raad en in 1890 werd hij ondervoorzitter van het “landbouw commice Willebroeck”, een commissie waarvan hij in 1894 voorzitter werd. En dat was nog niet alles : “Ondervoorzitter van ’t Provinciaal Landbouwcommice, gekozen in 1918.” “Bestuurslid van ’t Provinciaal Landbouwfonds sedert 1893.” “Voorzitter van ’t Provinciaal verbond der veekweek Syndicaten sedert 1908.” Bovendien bekwam hij een hele sliert “medalie’s” : “...is op 2 februari 1905 benoemd tot Ridder der Leopoldorde”. “Heeft bekomen de Burgerlijke Medalie van 1e klas.” “De Herinneringsmedalie van Leopold II.” “Het Burgerlijk kruis van 1e klas in 1919 en de bijzondere landbouwdecoratie van 1e klas in 1905”. (GA-10/1/1920)
Bij zijn benoeming als burgemeester op 5 maart 1888, werd door onderpastoor Verbist (die drie jaar later te Leest pastoor zou worden) de volgende heildronk uitgesproken :
Heildronk voor mijnen Vriend Jaak Bernaerts
’t Was volop feest in ’t dorp van Leest. De Gilde van Sint Sebastiaan zat aan de aberdaan. O neen, ‘k ben verre mis, ze zat aan de stokvisch. Op eens komt per expres van Hombeek een depêche. Getekend Victor, Gust en Neel. De eene bezag den andren scheel. Wat ding mag dat toch zijn ? Vroeg Lo aan Katelijn. Zie hier wat men vertelt wat de depêch al meldt : J. Bernaerts burgemeester van Leest. En ziet de Stokvischfeest Wordt rad van kant geschoven en om vriend Jaak te loven Sprong ieder in akkoord. Men heeft het nooit gehoord Hoe dan met mond en hert Gejuicht gejubeld werd. Een weinig naderhand, wordt ’t poër losgebrand, En ’t bulderend kanon gaf vuur zoo veel het kon. Het scheen of dat de grond, op dat zoo plechtig stond, Gansch in beweging kwam; ’t was alles vuur en vlam, En feest en vreugde zangen. Men zag op ieders wangen Den blos van lust en vreugd, het deedt eenieder deugd. En nooit zal men beschrijven, hoe dat de gildewijven Dien dag zich amuseerden en stokvisch prefereerden. Al wordt men honderd jaren, eenieder zal bewaren Hoe men die avond Jaak in vreugd en in vermaak Met opgeruimd gemoed en zangen heeft begroet. Reeds vroeg den volgenden dag, Gaf wederom het kanon maar vuur zo veel het kon. Niet alleen te Battel of Sempst maar zelfs kon men te Tempst De zware slagen hooren. Wordt er een prins geboren Van vorst of konings bloed dan ook wordt hij begroet Door lof en vreugde zangen, maar niet in alle rangen. Zo er dan ware feest, éénparig was te Leest, De vreugd toen men vernam dat de benoeming kwam Van Jaak als burgervader de vriend van altegader. Gegroet, gegroet o schoone dag ! Waar ’t volk van Leest op zoemen mag ! Nu moet ik u bestellen, hoe zijn inhaling is geschied. ‘k Zou jaren lang vertellen, Neen, zulks beschrijft men niet ! Leest maar eens het program, Ge zult dan zien hoe ’t kwam. Al is het slechten tijd, dat men van breid en wijd Van tien uur in ’t rond, te Leest te gapen stond. Naar arken van triomph met kunst en pracht omgeven. Naar jaarschrift dicht in rijm naar vader Cats geschreven. Naar maagden met blazoen op moedig ros gezeten. Naar wagens rijk versierd ; Ik mag hier niet vergeten En wat eenieder treft dat is ne groote kreft De Dominé tot kreft verkozen zat met zijn billekens schier bevrozen. Neen nooit is het geschied ; en nooit vergeet men niet, Dien dag, wanneer de stoet door arm en rijk begroet, Den Burgemeester geleide Langs Bist en Dorp en Heide. Ja ieder zegt om ’t meest, dat is bij zoo een feest Geen twintig uur in ’t rond ooit zulken stoet bestond. En onze Lieve Heer droeg zorg ook voor het weer. Pas was eenieder ’t huis of, zonder veel gedruis, Kwam snel met witte vlekken, de sneeuw den grond bedekken. Het vuurwerk stak men af een weinig na acht uren, En ’t ging zo bliksems straf dat alle de geburen ’t Vergaan meenden te zien Van ’s werelds klootmachien. ’t Was alles wel vergaan naar lust in pays of vree En ieder nam van ’t feest de zoetste herinnering mee. Vriend Jaak ! moge God u lange jaren Voor ’t heil van Leest besparen ! Gelukkig gezond in vree ten allen tij met Virginie uw vrouw en kinderen aan uw zij. Kom dan goede vriendschaar De roomers opgeheven ! En wenscht Jacobus honderd jaar In vreugd te mogen leven !!! J. Verbist, onderpastoor.”
FEESTLIED
Gezongen ter gelegenheid der inhuldiging van J. Bernaerts, als
B U R G E M E E S T E R V A N
L E E S T
Oh schoone dag ! Gij doet gansch Leest herleven Elk is te been er heerscht vreugd overal : Men kan er waarlijk geen gedacht van geven Wat een geluk ons treft in dit dal. Een ware vader is heden ons geschonken ’t Is een beschermer van groot maar meer van klein.
Welkom Bernaerts ! Zij welkom Burgemeester, Ja welkom hier bij uwe vriendenschaar Geen wijk, geen huis, geen hutje of men feest er Oh waarde vreiend ! wij groeten u te gaar. Kom bij ons kom, ’t is u die wij verwachten, Gij zijt ons steun, ons troost en liefde in Leest Reeds jaren lang deden wij niets dan wachten Naar dees zoo lang betrachte feest. Juicht vrienden ! juicht en laat uw stemmen klinken Bernaerts is daar uw lijden is gedaan. Het is een man, ne krassen, ja ne flinken Heft ras voor hem een vrolijk liedjen aan. Zijn wakend oog die staart over Leest henen Hij is bereid ons allen bij te staan. En twist en tweedracht zal haast zijn verdwenen En alles in broederliefde te gaan. Weleen vreugd voor alle Leestenaren Elk kent zijn naam, zijn goedheid en zijn vlijt. Hij zal ons steeds van dwinglandij bewaren Altijd vooruit den eerste in den strijd. Tegen den list ’t geweld der liberalen Een katholiek is immers nooit niet bang ; Laat ons dus opnieuw met drift herhalen Leef Burgemeester, leve lang. Gij arme lieden staakt ook maar uw kermen En klaagt uw nood aan Bernaerts uwen vriend, Hij zal u wel zijn leven lang beschermen Want ’t is den armen die hij oprecht bemindt. Zijn milde hand reikt hij reeds tot u lieden, Zijn zoete stem stort troost en moed in ’t hert ; Hij zal u zijn milde giften bieden, Eens zal u helpen in nood, in druk en smert. Op vrienden ! op dus allen klein en grooten Gij arm en rijken voegt uwe stem te gaar Laat ons den Burgemeester duchtig groeten Bravo ! Bravo ! hij leve honderd jaar. Dit is de wensch der brave Leestenaren Hoera ! Hoera ! hij leve lang Bernaerts Welkom ! Welkom ! blijf hier nog honder jaren En trekt dan gelukkig hemelenwaarts.
Gedicht door : Den raadseloplosser BOERKES WITTEKOP. (Mechelen – Drukkerij J.C. De Roy, Huidevetterstraat 18)
Vervolgt…
Foto’s :
-Burgemeester Jaak Bernaerts. -Jaak Bernaerts en Maria Virginie Wouters. -De handtekening van burgemeester Bernaerts. -Feest bij de familie Bernaerts-Wouters-Voet. -Hun woning rond het jaar 1900.
1881 – Livinus De Laet uit Hever, volgde burgemeester Bogaert op.
Burgemeester tot 1888 waarna hij opgevolgd werd door Jaak Bernaerts. Hij was te Hever geboren op 24 april 1819 als zoon van Joannes Franciscus De Laet en van Maria Theresia Verlinden. Henricus Livinus De Laet huwde te Hever op 23 april 1845 met Maria Theresia Geets (°Hever 5/7/1815, +Leest 3/1/1892). Ze kregen vijf kinderen : -Virginie, geboren in 1845. -Jan Antoon, geboren in 1849, overleed op 20/11/1877 bij een ongeval waarbij hij een paar ruggewervels had gebroken. -Justine, geboren 1852. Ze was getrouwd met Mon Van Baelen uit Blaasveld en werd sindsdien te Leest “Madammeke Van Baelen” genoemd. Ze woonden eerst op Scheurcappruyn en achteraf in het huis van de kerk tussen het klooster en de zaal St.-Cecilia. -Jacobus, geboren 1855, overleed op achtjarige leeftijd. -Pauline, geboren 1858. Ze trouwde met Henri Evarist Van Bouckout uit Zemst die reeds tweemaal weduwnaar was van de gezusters Anna en Marie Katrien Ceulemans. “Madame Van Bouckout” woonde te Brussel waar ze een pelswinkel openhield. Livinus De Laet overleed te Leest op 19 april 1894. Hij was de bouwer van het gemeentehuis (1882). (Foto onderaan)
1881 – 31 januari : Begrafenis te Leest van dokter Fr. Neefs.
Deze Mechelaar was gemeenteraadslid en bestuurder van de Katholieke vereniging ‘De Vlaamsche Bond’ van de kerk van O.L.Vrouw over de Dijle waar de lijkdienst plaats vond. Hij werd dezelfde dag op 31 januari 1881 op het kerkhof van Leest begraven. (GvM, 30/1/1932)
1883 – 11 maart : Pastoorsmeid verdronken in de vijver
“Ten jare duizend acht honderd drij en tachtig, den twaalfden Maart ten vier ure namiddag, verscheen voor ons Henricus Livinus De Laet, burgemeester, Ambtenaar van den Burgerlijken Stand der gemeente Leest, Arrondissement Mechelen, provincie Antwerpen, ten gemeentehuize alhier Arnoldus Leopoldus Teughels, schrijnwerker, oud dertig jaar en Franciscus Eduardus Van Hoof, landbouwer oud acht en twintig jaar, beiden te Leest gehuisvest, beiden buurmans der overledene, dewelke ons hebben verklaard dat gister elfden dezer maand omtrent vijf ure namiddag, alhier nabij de Mechelbaan uit eenen vijver getrokken is het lijk van Melania Vindevogel, dienstmeid, gehuisvest te Leest, geboren te Auweghem Provincie Oost-Vlaanderen den zeventienden mei achttien honderd eenentwintig, wettige ongehuwde dochter van Benedictus Vindevogel en van Amelia Ruysschaert, beiden overleden. Wij hebben ons van voormeld overlijden verzekerd. Waarvan akte door ons ten Gemeentehuize in dubbel opgemaakt, en na voorlezing geteekend door onsen de Comparanten. (Getekend : F.E. Van Hoof, A.L. Teughels en H.L. De Laet) (Met dank aan Eddy Apers)
1884 – Zondag 20 april – Mechelsche Courant
“De jury’s voor de kiesaxamens der maand april zijn vastgesteld als volgt in de Cantons Mechelen, Duffel, Heyst-op-den-Berg en Puurs. Mechelen (2e Canton) …bijg. Lid M. Hellemans J.P., hoofdonderwijzer te Leest.”
1884 – Maandag 18 augustus : J. LEMMENS ontving medaille 2de klas voor daad van moed en zelfopoffering.
Mechelschen Courant van zondag 24 augustus 1884 : Stadsnieuws. “Verleden maandag heeft te Brussel in het paleis der akademie, de plechtige prijsuitdeeling plaats gehad der belooningen voor daden van moed en zelfopoffering. HH. MM.. de koning en de koningin waren van Oostende gekomen om die plechtigheid bij te wonen. Aan het bureau hadden plaats genomen M. Victor Jacobs, minister van binnenlandse zaken en verscheidene hooge ambtenaars. Ziehier de namen onzer medeburgers die eene belooning verkregen hebben : J. LEMMENS , landbouwer te LEEST heeft zich den 4 juli 1883 tijdens eenen brand onderscheiden ! Medalie van 2e klas. … M. Jacobs, minister van binnenlandse zaken heeft deze brave lieden van harte geluk gewenscht, en dat nog wel in het vlaamsch, hunne moedertaal. Onder het liberaal ministerie gebeurde zulks altijd in het fransch welke taal vele Vlamingen niet begrijpen.”
Die periode publiceerde de Mechelsche Courant elke week een ander raadsel zoals onderstaand in de editie van 21 december : “Mijn eerste draait, mijn tweede loopt. Mijn heel ligt stil. Hoe ‘k ben gedoopt. Dat wilde ik juist u vragen. ‘k Zeg nog, dat ‘k een gemeente ben in Belgenland gelegen, bij… ‘k Laat nu uw brein zich plagen.” Het antwoord was molenbeek en dat werd o.a. gevonden door ‘Boerke Selleslaghs Wittekop Leest.” Deze laatste hoorde haast elke week bij de winnaars.
1884 -24 oktober : Caroline NEES werd schooolhoofd in de meisjesschool
Caroline Nees volgde Petrus Jozef Hellemans op als schoolhoofd van de parochiale school die op dat ogenblik meisjesschool werd. Meester Hellemans ging daarbij over naar de gemeenteschool van meester Dumont, als hulponderwijzer. Caroline Nees woonde in de school, de latere parochiezaal in de Kouter, in het lokaal links bij het binnenkomen. Dat bestond toen uit twee plaatsen. ’s Morgens na de mis kwam ze haar boterhammetjes met spek opeten bij de familie Hellemans en ook ’s avonds kwam ze daar eten vooraleer haar dagelijks wandelingetje te doen. Ze bleef in dienst tot na de eerste wereldoorlog en nam officieel ontslag op 1 mei 1920. Mathilde Hellemans volgde haar op als schoolhoofd. (LG) (Foto onderaan)
1885 – Louis HELLEMANS volgde zijn vader op als koster te Leest.
Ludovicus ‘Louis’ Josephus Maria Cornelius Hellemans was te Kraainem geboren op 30 december 1871 en met zijn ouders gedurende de schoolstrijd als kind met zijn ouders te Leest ingeweken. Hij was nog geen vijftien toen hij zijn vader opvolgde als koster-orgelist in 1885. Uiteraard nog zonder papieren. In november 1890 zou de kerkfabriek zijn definitieve benoeming regelen. Dit "wijl Ludovicus reeds gedurende vijf jaren tot voldoening van geestelijke en wereldlijke overheden die plaatsen bekleed en uitgeoefend heeft, hij is nu reeds negentien jaren geworden en is te allen tijde van een deugdzaam en voorbeeldig gedrag geweest en dient tot onderstand van zijne moeder met minderjarige kinderen." Zijn eerste benoeming kreeg hij op 15 november 1890; ze werd in 1904 hernieuwd. Op 20 juni 1897 huwde hij met de tien jaar oudere Leestse Joanna Catharina Victoria Teughels (°24/2/1861). Victoria was de zuster van de gemeente-ontvanger en schrijnwerker Noldus en de dochter van Petrus Teughels en Monica Van Hoof. Louis en Victoria bewoonden haar ouderlijk huis op het Dorp, het rechterdeel van ‘De Rozelaar’, waar Georges Gobien later zijn winkeltje had. Haar vader, die als schrijnwerker nog meegewerkt had aan de vergroting van de kerk, had deze stalling en schuur van ‘De Roozelaar’ omgebouwd tot woning en herberg. Zij kocht zelf het goed (in 1898). Het café ‘Estaminet’ werd echter gesloten op last van de pastoor. Het koppel kreeg er vier kinderen en verkocht er wat kleingoed. Ook was hij nog landbouwer en verzekeringsagent. Louis werd langdurig ziek en wellicht ook vervangen. Maar door wie ? Officieel werd hij in 1916 opgevolgd door Jozef Rheinhard. Louis Hellemans overleed te Leest op 25 februari 1916 waar hij ook begraven werd. Na zijn dood verkocht Victoria het huis aan de kerk en het werd officieel het kostershuis. Dat huis werd veel later afgebroken en vervangen door de Raffeisenkas. Zijn vrouw overleefde hem, op enkele dagen na, drie jaar (+27/2/1919). Nazaten van Louis en Victoria :
-Louise, geboren op 12 mei 1898, stierf toen ze 3 jaar was, op 30 mei 1901. -Stephanie, geboren op 26 juli 1899. Ze werk kloosterzuster te Gent en overleed te Antwerpen op 16 februari 1936. -Alfons, geboren op 28 juli 1901, trouwde in 1928 met Alida Scheers uit Leest. Zij bewoonden het ouderlijk huis vader Louis Hellemans. -Constant, geboren op 2 oktober 1903. Bij de aftocht van de Duitsers, op 11 november1918, deed hij een val van de hooizolder. Hij was op de tas gekropen om stro naar beneden te gooien voor een koe die door de aftrekkende Duitsers was opgeeist. In het halfduister viel hij zelf naar beneden en een Duitse legerdokter stelde een schedelbreuk vast waaraan hij overleed. Moeder Victoria kwam deze slag nooit te boven : ze overleed het jaar nadien. (‘De Sint-Niklaasparochie in Leest’, W. Hellemans, LG en DB van november 1985)
“De goedheid van zijn hert maakte hem vele vrienden en de eedele gevoelens zijner ziel evenals zijn minzamen omgang verwierven hem de algemeene achting. O Heer, de iever voor uw huis verteerde mij : ik kende noch rust, noch moeite. In zijne langdurige ziekte was hij gelaten en aan Gods wil onderworpen : hij verborg zooveel mogelijk de pijnen die hij uitstond…” (Uit zijn gedachtenisprentje)
Foto’s : -Het gemeentehuis van Leest dat burgemeester Livinus De Laet in 1882 had laten bouwen. -Zijn handtekening. -Van links naar rechts : Mathilde Hellemans, Caroline Nees, Henriette Troch en Marie Meulemans in 1913. Leerkrachten van de meisjesschool. -Het gezin koster-organist Louis Hellemans-Victoria Teughels met drie van hun vier kinderen in 1905. Van links naar rechts : Alfons (de latere meester Hellemans), vader Louis, Stefanie, moeder Victoria en zoontje Constant.
1873 – Jan Baptist Bauwens werd benoemd tot veldwachter.
Jan Baptist Bauwens was te Appels geboren op 13 januari 1835 als zoon van Hubertus en van Joanna Maria Van Guchte. Hij huwde te Antwerpen op 4/3/1864 met Maria Catharina Bauweraerts (°Turnhout 7/7/1837, + …?...) Hij bleef veldwachter tot 1900 waarna hij werd opgevolgd door Isidoor Constant Van Hoof. (“Veldwachters te Leest”, Eddy Apers)
“Bij beraming van den12 april 1900, heeft de gemeenteraad van Leest aanvraag gedaan tot het bekomen der Medalie van 1e Klas voor den heer Jan Baptist Bauwens, alsdan veldwachter te Leest, voor dezes goede diensten van meer dan 35 jaar veldwachter, en tot heden is er geen gevolg aan gegeven. Aangezien d’heer Bauwens, alsnu op pensioen gesteld is, zoo nemen wij de vrijheid door deze, onze vroeger gedane vraag te herinneren...” (Brief van het gemeentebestuur tot de arrondissementskommissaris van Mechelen, gedateerd 21 november 1901)
1873 – Inhuldiging en wijding beeld van Sint Joannes Berchmans.
“Van 10 tot 19 augustus 1873, was het naburige Leest in volle feestvreugde en zulks ter gelegenheid der inhuldiging en wijding van het beeld en altaar, ter eere van den H. Joannes Berchmans, aldaar opgericht. Beide prachtige voortbrengsels waren het werk van kunstbeeldhouwer J. Geefs van Antwerpen. De wijding werd door Kan. De Decker gedaan.” (GvA, 10/8/1932)
Volgens Wilfried Hellemans bestaat de mogelijkheid dat de Diestenaar Jan Berchmans (°1599,+1621), novice bij de Mechelse jezuïeten van 1616 tot 1618, toen ook in de Leestse kerk catechismusonderricht gaf op zon- en feestdagen. Pastoor Vandercruyssen bevorderde de devotie tot deze heilige en richtte er ook een genootschap voor op : “Het genootschap van de gelukzalige/heilige Joannes Berchmans”. Het altaar bevond zich vroeger achteraan in de kerk, de huidige rouwkapel, is er uit weggenomen maar bestaat nog. Het beeld van de heilige staat nu hoog op een sokkel, rechts buiten de ingang.
1879 - Jan Theodoor Bogaert volgde Leopold de Meester op als burgemeester te Leest.
Dit tot 1881 waarhij werd opgevolgd door Livinus De Laet. Jan Theodoor Bogaert was van Niel waar hij alwaar hij werd geboren op 8 oktober (een andere bron zegt december) 1841 als zoon van Christian Bogaert en van Pauline (Cecilia) De Pauw. In 1866 was hij hulponderwijzer in de gemeenteschool te Leest en dat jaar trouwde hij aldaar op 8 november met Maria Louisa Wouters, de weduwe van burgemeester Mattheus Buelens. Na haar dood in 1875, hertrouwde hij te Leest op 16/8/1876 met Maria Ludovica Frans (een andere bron vermeldt Marie Louise Lorans ipv Frans) uit Rijmenam. Jan Theodoor Bogaert overleed amper vijf jaar later te Leest op 3 juli 1881.
1879 – Petrus Josephus HELLEMANS werd koster-orgelist te Leest
Jozef Hellemans werd op 27 maart 1838 te Zandhoven geboren als zoon van Jan Philippe en van Anne Marie Verbruggen. In 1879 verhuisde hij, als gediplomeerd onderwijzer, met zijn gezin en meid uit Kraainem, naar Leest. In Kraainem was hij hoofdonderwijzer aan de gemeenteschool én koster-orgelist. Omwille van de schoolstrijd gaf hij daar zijn ontslag, wie dat niet deed werd toen door de kerk geëxcommuniceerd. In Leest begon hij met een parochiale school. Het schoolgebouw in de Kouter (later parochiehuis) werd er speciaal voor gebouwd met de bijdragen van de parochianen. De school was gemengd. Hij werd er schoolhoofd waarna pastoor J.F. Vandercruysen hem tegelijk benoemde tot koster-orgelist. Voor deze functies ontving hij in totaal 2.400 frank per jaar. Later, na de schoolstrijd, transformeerde de school in een meisjesschool en ging meester Hellemans over als hulponderwijzer naar de gemeentelijke jongensschool van meester Dumont. In Leest kocht hij, in 1879, de toen recente woning en herberg ‘Het Keizershof’ op het dorpsplein (later Dorp-Leest nr. 12). Hij sloot de herberg en het paar kreeg er nog een achtste kind, hun zesde dat in leven bleef. Na de schoolstrijd bleef hij koster-orgelist : zijn benoeming werd nog hernieuwd (op 10 mei 1882). Maar van hoofdonderwijzer aan de parochieschool was hij sindsdien hulponderwijzer aan de gemeenteschool. Jozef Hellemans overleed op 19 november 1885 als bijna 48-jarige te Leest en werd er begraven in een niet meer bestaand familiegraf. Zijn vrouw Stefanie Mannekens uit Schoten die daar op 2 augustus 1840 geboren was en met wie hij in 1864 getrouwd was, werd dan winkelierster in stoffen en overleefde hem 32 jaar. Omwille van de Eerste Wereldoorlog vluchtte ze naar Asten (Nd.-Brabant, Nederland) waar ze op 26 februari 1918 overleed en begraven werd. Vijf van hun zes kinderen werden in Kraainem geboren : -Angelina, geboren te Kraainem op 2 augustus 1865, overleed te Leest op 6 november 1915. -Leontine, geboren Kraainem, overleed te Grimbergen omstreeks 1930. -Jozef, geboren te Kraainem op 15 december 1869, behaalde het diploma van onderwijzer. Hij stierf echter op 24 november 1889 ‘na een schrik die hij had opgedaan in de Battelse bergen.’ -Louis, geboren te Kraainem op 30 december 1871, huwde met Victoria Teughels uit Leest en werd de volgende koster van Leest. -Mathilde, geboren te Kraainem, werd schoolhoofd van de meisjesschool te Leest en overleed in 1938 te Merksem. Ze werd te Leest begraven. -Alfons, geboren te Leest in 1882, overleed te Merksem. (‘De Sint-Niklaasparochie in Leest’, W. Hellemans, LG en DB, november 1985)
Foto’s : -Handtekening van veldwachter Bauwens. -Het vroegere Sint-Jan Berchmansaltaar. -Het beeld van de Heilige Joannes Berchmans (foto van Paul Van Roy). -Handtekening van Jan Theodoor Bogaert. -Zijn gedachtenisprentje. -Onderwijzer-Koster Petrus Jozef Hellemans en Echtgenote Stefanie Mannekens in 1880.
1865 – Mattheus Edward Buelens werd burgemeester van Leest.
Mattheus Edward Buelens was te Hombeek geboren op 16/4/1830 en zou hetzelfde jaar dat hij burgemeester werd, op 10 april 1965 te Leest, overlijden. Hij was amper 35. Mattheus Buelens was afkomstig uit Hombeek en de zoon van Petrus Joannes Buelens (°1783,+1871) en van Joanna Maria Smets (°1797, +1876). Mattheus Buelens huwde te Leest op 26 november 1856, met de weduwe Marie Ludovica Wouters (°Leest 4/8/1824, +Leest 8/11/1875), oudste dochter van de vroegere burgemeester Carolus Wouters. Haar eerste man Jaak Somers, pachter op de Rendelbeekhoeve, was tien maanden voordien overleden (14/1/1856). Mattheus Buelens had zijn woonst op de Dorpsplaats waar later de beenhouwerij van Nante De Prins gevestigd was. Hij liet vier kleine kinderen achter : -Jan Constant (geboren 1857, overleden in 1865), -Theofiel (geboren 1859, was gehuwd met Pelagie Steemans), -Henri Augustinus (geboren 1861, overleden 1876) en -Marie Theresia Leonie (geboren 1865, overleden 1873).
Na de dood van haar man trouwde Marie Louise Wouters een derde maal, in 1866, met Jan Theodoor Bogaert, die later burgemeester werd van 1879 tot 1881. Ze overleed in 1875. Ze was de dochter geweest van een burgemeester en de echtgenote van twee anderen. Tot 1867 zou Bonifacius Lauwers de taak van burgemeester overnemen. (De Band-1959 en LG, blz. 109)
1865 – Bonifacius LAUWERS werd de tijdelijke opvolger van burgemeester Buelens.
Hij tekende als “burgemeester” akten van de burgerlijke stand van Leest van oktober 1865 tot eind 1966. De molenaar Bonifacius Lauwers was te Hombeek geboren op 13/5/1820 als zoon van Joannes Frans Lauwers (1769-1852) en van Petronilla Bulens (1786-1844). Hij had zijn molen in de Juniorslaan, locatie waar later zijn kleinzoon Gust woonde. De molen verdween tijdens de eerste oorlogsmaandan van 1914. Bonifacius Lauwers waseen eerste maal te Heffen gehuwd hop 16/4/1845 met Anna Catharina Van Loock (°St.Kat.Waver 30/1/1779, + Leest 25/11/1868) en een tweede maal eveneens te Heffen met Francisca Pelagia Ceulaerts (°2/3/1846, + ?). Francisca was 25 jaar jongen dan hij. Acht van hun elf kinderen werden volwassen : Fons (1871), Fien (1873), Victor (1874), Frans (1879), Leonard (1881, vader van Gust de latere burgemeester), Jan (1883), Marie (1887) en Kato (1890). Deze laatste huwde met burgemeester Miel Verschueren.
1865 – 6 maart : Willem LIPKENS werd als “ondermeester” benoemd. (“DB”, maart ’1958)
1867 - Petrus De Maeyer werd burgemeester van Leest.
Hij was te Leest geboren op 14 december 1809 en overleed te Mechelen op 12 Februari 1891. Deze bakker en herbergier was een zoon van Jacobus De Maeyer (°Puurs rond 1746, +Leest 1812) en Anna Catharina Peeters (°Londerzeel 1769, +Leest 1830). Petrus De Maeyer huwde een eerste maal op 3/5/1838 te Leest met Joanna Catharina Coremans (°Tisselt 28/11/1800, +Leest 13/11/1839), winkelierster-herbergierster en een tweede maal met Monica De Blezer (°Puurs 2/8/1807, + Leest 31/12/1861).
1871 – Leopold de Meester nam de burgemeestersjerp over van Petrus De Maeyer.
Dit tot 1879. Leopold was de oudste zoon van Pieter Jan de Meester (°Mechelen 1790, +Hombeek 1847 -eveneens burgemeester te Leest en te Hombeek) en van Catharina Geelhand de Merxem (1798-1866).
Leopold de Meester werd geboren in 1825 en huwde met Anna Rachel de Coussemaeker. (°Douai Frankrijk, 8/3/1841, +1916) die hem twee kinderen schonk : Emmanuel (°1866) en Isabelle (°1871). Hij was eerst schepen te Hombeek (1856), daarna burgemeester te Leest en nadien provincieraadslid van Antwerpen.
Van 1847 tot 1866 nam hij het beheer van de familie en dit van Expoel waar. Leopold was een man van zijn tijd en dweepte met de romantiek. Dat vertaalde zich ook in de aanleg van een totaal nieuw park. Hij herschiep het in een Engelse landschapstuin wat toen erg in de mode was. In het park van het kasteel ontstonden er kronkelende wandelwegen, bomenpartijen op lichte hellingen, bloeiende struiken, valleien met open zichten en afgronde vijvers. De bomenlanen met centrale steraanplanting werden herschapen in akkerland en ook de omgeving werd stelselmatig verder ontbost iets wat met zijn vader Gaspard de Meester al een aanvang genomen had. Vele reuzendikke bomen werden toen verkocht. Leopold de Meester, een dichterziel, beschreef het vellen van een reuzeneik in het Stockenbroeck, getuige van zoveel eeuwen geschiedenis. Als attente botanist plantte hij met zijn broer Athanase in het nieuwe park een zeer rijke variëteit van bomen. Bij het overlijden van hun moeder Catharina Geelhand de Merxem in 1866 stond Leopold Expoel af aan zijn jongere broer Athanase. Hij woonde eerst te Leest. Later kocht hij het kasteel van Ramsdonk waar hij zou blijven wonen en na hem zijn zoon Emmanuel de Meester (1866-1943) en diens echtgenote Theresia van Outryve d’Ydewalle. Hun zoon Bernard de Meester de Ravestein is in 1936 teruggekomen naar Expoel in Hombeek. Een andere zoon van Leopold, Henry de Meester de Ravenstein verkocht het Hof ter Haelen aan Emiel Verschueren. Henry werd later burgemeester te Zandhoven. Leopold de Meester overleed in 1885. Hij was ook de grootvader van de laatste burgemeester van Hombeek.
Vervolgt.
Foto’s :
-De handtekening van Mattheus Edward Buelens zonder de letter E. -Centraal in beeld molenaar Bonifacius Lauwers in 1902, omringd door familieleden en naast zijn tweede echtgenote Francisca Pelagia Ceulaerts (met muts). -Zijn handtekening. -Handtekening van Petrus De Maeyer. -Zijn gedachtenisprentje. -Het Expoel kasteel te Hombeek. -Het wapenschild van de Meester : in sabel negen aaneengesloten bollen in goud in vorm van kruis met onderschrift : Deo et labore. -Handtekening van Leopold de Meester.
De geschiedenis van de “Kompagnie van Scherpenheuvel” uitschrijven vergt meer tijd dan ik had verwacht. Paul Van Roy bezorgde me honderden foto’s die moeten verwerkt worden en werkzaamheden aan de basiliek van Scherpenheuvel stelden raadpleging van het archief aldaar uit.
Om die reden nemen we de chronologie van de wijzigingen-aanvullingen in de Kornieken weer op om later de afgewerkte geschiedenis van de Leestse bedevaarders integraal te publiceren op deze website. Marcel.
1846 – Livinus Van Ostade werd onderpastoor te Leest Onder het pastoorschap van Gabriel Hermans kwam er eindelijk terug een onderpastoor. Livinus Van Ostade werd in Turnhout geboren op 15 maart 1819 en priester gewijd te Mechelen in 1845. Leest was dus zijn eerste werkterrein. Hij werd er benoemd op 31 december 1845 en vatte zijn taak aan in 1846. Als onderpastoor maakte hij te Leest de kerkvergroting mee en hij doopte er 35 kinderen tussen 30 mei en Kerstmis 1854. Hij trouwde er 9 koppels en hij zegende er 11 gestorven mensen van 7 juni tot 3 oktober 1854. Zijn salaris bedroeg 500 fr. Zijn pastoor schreef over hem : “Hij is vroom en studeert vlijtig.” En ook : “Zijn onderricht in de vroegmis geeft hij zo goed hij kan en de pastoor zou niet weten wie het beter zou kunnen.” (“De St-Niklaasparochie in Leest”, W. Hellemans)
1855 – Stichting Broederschap van de Heilige Rozenkrans. (“DB”, oktober 1957)
1856 – Intekenlijst voor het kleed van O.L.Vrouw van de Rozenkrans In 1856 was het kleed van Onze-Lieve-Vrouw van de Rozenkrans in de kerk van Leest aan vervanging toe. Bijgevoegd (onderaan) de intekenlijst die circuleerde in de parochie om het nieuwe kleed te financieren. In totaal werden 256 oude Belgische franken opgehaald, een voor die tijd aanzienlijk bedrag. De pastoor gaf 10 frank - noblesse oblige - en was daarmee de enige man te midden van een gezelschap van uitsluitend vrouwelijke parochianen die de overige 246 frank inlegden: Maria (uiteraard), Melanie (2x), Francesca (4x), Rosalie, Anna, Joanna, Phelasia... Girl power in het parochieleven ! (Aartsbisschoppelijk Archief Mechelen)
1858 – Louis Voet werd burgemeester te Leest. Hij was te Hombeek geboren op 10 februari 1813 als zoon van Pieter Antonius Voet en van Anna Monica De Keyser. Hij was gehuwd op 24/8/1839 te Hombeek met Petronella Paulina Eugenia Lenaerts (°Mechelen 11/5/1816, +Mechelen 28/10/1895) . Deze laatste werd op kerstdag 1861 meter van “Jozef”, een klok die pastoor Joris was gewijd en gegoten door Van Aerschot te Leuven. Peter was Willem Devens uit Antwerpen. Louis Voet was geneesheer te Leest en de bouwer van het kasteeltje op de Kouter, waar later de familie Moyson in zou komen. Het kasteeltje werd er in 1842 door de dokter gezet. Zijn broer jonkman Joannes Voet bezat een grote boerderij op de grens tussen Leest en Hombeek en toen die op rijpe leeftijd “de ploeg aan de haak hing”, bouwde hij een herenhuis te Hombeek rechtover de kerk, gelijkaardig aan dit kasteel, alleen wat kleiner. Na de dood van dokter Louis Voet, op 31 mei 1864, werd het kasteel opnieuw door een geneesheer betrokken : dokter Van den Broeck. Rond 1896 kwam de familie Moyson er zich vestigen. Vader Moyson was een neef van dokter Voet.
Vervolgt.
Foto’s : -Livinus Van Ostade werd onderpastoor te Leest. -De intekenlijst voor het kleed van O.L.Vrouw van de Rozenkrans. -Het kasteel Moyson in de Kouter werd door Louis Voet gebouwd. -Zijn handtekening en doodsprentje.
Volgens Modest Van Steenwinkel bestond de “Kompagnie van Scherpenheuvel” uit een groepje mensen dat jaarlijks, in naam van gans de parochie, te voet op bedevaart ging. Ze hadden geen ledenlijsten en wie een paar maal meeging werd vanzelf als lid beschouwd. De meeste Leestenaren gingen al eens mee en sommigen hielden het jaren vol. Elk jaar werd een omhaling gehouden om de algemene onkosten van de bedevaart te dekken. De rest van het geld werd besteed aan enkele missen voor de overledenen en de zieken van de parochie. Ook werd er jaarlijks een grote mooie kaars geofferd “die hield dan gans het jaar wacht : als stille getuige van onze liefde, bij het beeld der Lieve Vrouwe want O.L.Vrouw van Scherpenheuvel draagt de kenspreuk : ik bemin die mij bemint !”
De kompagnie was ook vertegenwoordigd in de Leestse processies, daarvoor werd in 1953 nog een prachtig houten Mariabeeldje aangekocht, 30 cm hoog en met de hand uitgesneden. Het droeg een brocaat zijden kleed en mantel, een massief zilveren kroontje en scepter, en een gouden ketting en kruisje, dat laatste was een gift van één van de leden. Louis De Hondt vervaardigde er een speciale draagbaar voor. Traditiegetrouw werd de bedevaart gehouden acht dagen voor Sinksen. Men vertrok om 4 uur ’s morgens aan de St-Annakapel. De meeste bedevaarders hadden in de parochiekerk dan al een mis bijgewoond. Een eerste maal werd halt gehouden te Bonheiden (aan de Sint Annakapel aldaar) waar de eigenlijke processie gevormd werd en vanwaar ook regelmatig de rozenkrans gebeden werd. Onderweg werd gebeden voor de zieken en de overledenen van de parochie, ook voor de geestelijkheid, voor de soldaten, voor de jeugd en voor allen die om een gebed hadden gevraagd. Aan elke kapel die ze tegenkwamen werd even een halte gemaakt. Rond acht uur bereikte men Keerbergen alwaar koffie werd gedronken. Volgde een kort oponthoud te Tremelo, te Betekom en te Aarschot waar rond 12 uur gemiddagmaald werd. Dan Rillaar en eindelijk op die lange heuvelachtige baan zien ze de toren van Scherpenheuvel waar ze rond 16 uur toekomen. Daar werden de pelgrims processiegewijs opgehaald door de geestelijkheid van de basiliek. Godsdienstige oefeningen volgden : lof, beeweg in de kerk, rozenkransweg, kruisweg en als dat alles achter de rug was konden de vermoeide bedevaarders zich rond 18 uur gaan verfrissen in hun logement. Jarenlang waren “In de Lindeboom” en “In ’t Wit Huis” de vaste logementsplaatsen, soms kwam daar “De Sleutel” nog bij.
Na een deugddoende nachtrust stonden de bedevaarders op, woonden rond 4 uur een mis bij aan een zij-altaar van de basiliek en de lange terugtocht kon worden aangevat. Terwijl er bij de heenreis voortdurend de rozenkrans werd gebeden, werd er nu als eens meer gezongen onderweg. Ontbijt te Aarschot, middagmaal te Keerbergen, met meestal een bord soep (heel vaak van asperges) of een glas bier naar keuze, op kosten van de kompagnie. Te Bonheiden werd de kompagnie traditiegetrouw bijna altijd met een regenbui bedacht. Ondertussen waren reeds heel wat familieleden van de bedevaarders en dikwijls ook de Chiro de kompagnie tegemoet gekomen. Rond 17 uur kwam gewoonlijk de Sint Annakapel in zicht alwaar de bedevaarders werden opgewacht door pastoor en onderpastoor met een woord van dank en proficiat aan al de tochtgenoten. In de parochiekerk werd de zegen gegeven met het H. Sacrament en tot slot een danklied aan Maria gezongen.
Zo’n bedevaart was vroeger jaren een heel avontuur. Zo moest er in Keerbergen, bij gebrek aan een weg, een uur lang door het mulle zand gemarcheerd worden en bij warm weer kon men zich alleen beschutten door zoveel mogelijk de schaduw op te zoeken van plaatselijke dennenbomen, want de huizen waren zeer schaars. Het is ook gebeurd dat iemand met stukgelopen voeten op stokken moest meegesjouwd worden, niet te vergeten dat elke bedevaarder ook zijn eigen ransel op de rug moest meedragen. Na de eerste wereldoorlog werden de bedevaarders gevolgd door paard en kar. Dit gespan voerde dan al de bagage mee. “Fons van Stienes” was het die de eerste jaren voor het vervoer instond, uit dankbaarheid omdat hij tijdens de Duitse bezetting zijn paard mocht behouden. Na Fons werd Frans Piessens (“den Blokmaker”) bereid gevonden. Wegens het immer stijgende aantal bedevaarders volstond een gewone kar niet meer voor de talrijke pakken. De familie Van der Hasselt (Ferdinand en Frans) stelde zich graag met een “landbouwcamion” ter beschikking. Meestal werd die voortgetrokken door de paarden van Victor Verschueren en Sus Van den Brande. Later begeleidde “Louis van Jonker” (Louis De Hondt) de bedevaarders met zijn “automobiel”.
Vervolgt.
Foto’s : -De Broederschap van Onze Lieve Vrouw van Scherpenheuvel Leest. -De Kompagnie was ook vertegenwoordigd in de processies. Hier herkennen we Albrecht en Isabella achter hun vlag in de Molenstraat. -Het houten Mariabeeld uit 1953. -De Sint-Annakapel te Leest, de traditionele vertrekplaats. -De St-Annakapel te Bonheiden waar een eerste maal halt gehouden werd.
1843 – Bedevaart Scherpenheuvel Vanaf 1843 staat in de boeken te Scherpenheuvel voor de eerste maal een bedevaart van Leest vermeld. (J.D.D. – DB – 1954) In “De Band” van juli 1959 schreef Jan De Decker dat men “beweerde” dat de “Kompagnie van Scherpenheuvel” te Leest zou bestaan sinds 1743. Hij heeft daar nooit een bewijs van teruggevonden en wij tot dusver ook niet. In een brief van 11/5/1786 noemde pastoor De Heuck zichzelf de zorgdrager van het “een en eenighste Broederschap” in Leest, daarmee doelend op een ander, dat van “het Broederschap van het Allerheiligste”. Een bewijs van het bestaan van de Broederschap in de 19de eeuw vonden we op het doodsprentje van Judocus Van San (°Leest 30/9/1824, +Mechelen 17/1/1872) alwaar er sprake is van de organisatie van een derde lijkdienst op dinsdag 30 januari 1872 “wegens het Broederschap van O.L.V van Scherpenheuvel in de kerk der H. Joannes Baptist”. Er bestaan heel wat druksels van de Kompagnie van Scherpenheuvel die al sinds 1945 over een paarse vlag beschikte (zie foto hierna) die ze elke jaar meedroeg in de processies. Intrigerend genoeg staan op die vlag de klassieke afbeelding van de aartshertogen Albrecht en Isabella geknield bij de boom met het beeld en twee jaartallen : 1775 en 1945. Zou de Kompagnie of Broederschap dateren uit 1775 ?
Het bedevaartsoord SCHERPENHEUVEL
De geschiedenis van het bedevaartsoord Scherpenheuvel gaat terug tot de middeleeuwen. De Zichemse kapelaan Lodewijk van Velthem beschreef in zijn “Spieghel Historiael” in het jaar 1304 een wonderbaarlijke, in kruisvorm gegroeide eik, die zich op een heuveltop bevond in onbewoond gebied tussen Zichem en Diest en talrijke bedevaarders aantrok. Er werd een mariabeeld aan opgehangen en volgens de legende wou een herder in 1514 het gevallen beeld oprapen en mee naar huis nemen. Toen hij het in handen had, bleef hij als versteend staan en kon geen voet meer verzetten. De herder bleef maar weg en zijn bezorgde baas ging hem zoeken. Wanneer die de ongelukkige herder vond met het beeldje in zijn handen, hing hij dat terug in de eik. Vanaf dat moment kon de herder terug bewegen. Met de troebelen ten tijde van de Reformatie verdween dat beeldje op een onbekende manier rond het jaar 1580. Inwoners van Zichem merkten dat de bedevaarders bleven komen, ook al kon er geen beeld vereerd worden en om die reden hingen ze in 1587 een nieuw beeldje aan de eik, het huidige beeld van Onze-Lieve-Vrouw van Scherpenheuvel. Vanaf het einde van de 16de begin 17de eeuw werd Scherpenheuvel uitgebouwd tot een prestigieus en tot over de landsgrenzen bekend heiligdom. De ontwikkeling van Scherpenheuvel stond helemaal in het teken van de strijd tussen katholieken en protestanten. Voor de katholieken was het heiligdom een teken van hoop en overwinning, het bewijs van het katholieke gelijk. Voor de prostestanten was Scherpenheuvel het bewijs van de katholieke dwaling. Beide partijen vochten deze strijd uit via vlugschriften en pamfletten. Als aalmoezeniers in het Spaanse leger begonnen de Zuid-Nederlandse Jezuïeten zich sterk in te zetten voor de ontwikkeling van de bedevaartplaats. Met hun soldatenbedevaarten naar Scherpenheuvel zorgden zij voor een grote bekendheid en bevorderden zij op hun manier de devotie tot O.L.Vrouw. Tijdens de vasten van 1604 liet een Zichemse pastoor een bescheiden houten kapelltje bouwen bij de eik. Het genadebeeld werd van de eik gehaald en in het kapelletje geplaatst. Toen, in opdracht van de Mechelse aartsbisschop Hovius, de Antwerpse bisschop Miraeus een onderzoek voerde naar de wonderen die in Scherpenheuvel plaatsvonden, gaf deze laatste de opdracht om de eeuwenoude eik te kappen. De boom werd in drie stukken verdeeld en versneden in meer dan honderd mariabeeldjes die door de aartshertogen in heel Europa verspreid werden. Deze beeldjes droegen snel de devotie tot O.L.Vrouw van Scherpenheuvel uit, en worden tot op vandaag op verschillende plaatsen nog steeds vereerd. Ondanks herhaalde aanvallen van protestantse bendes bleef de toeloop in Scherpenheuvel groeien. Verschillende wonderen maakten dat deze plaats steeds verder bekend raakte. Wanneer de Spaanse troepen in 1603 in ’s Hertogenbosch konden standhouden tegen de troepen van de protestantse Maurits van Nassau, werd de overwinning toegeschreven aan O.L.Vrouw van Scherpenheuvel. De aartshertogen Albrecht en Isabella gingen als dank op bedevaart naar Scherpenheuvel en lieten er kostbare geschenken achter. Bovendien hadden zij opdracht gegeven om er een grotere stenen kapel te bouwen en dachten ze er aan om van Scherpenheuvel een nationaal heiligdom te maken. Na de val van Oostende in 1604 beslisten de aartshertogen om van Scherpenheuvel een zelfstandige stad te maken en er een grote kerk te bouwen en in 1607 begon architect Wenzel Cobergher met de voorbereidingen van de bouw van een nieuwe kerk waarvan de eerste steen in 1609 door de aartshertogen zelf gelegd werd. De kerk werd gebouwd in de typische contrareformatorische bouwstijl, de barok en zo werd Scherpenheuvel het katholieke antwoord op het protestantisme. In 1624 werd de congregatie van de Oratorianen van Philippus Neri opgericht. De Oratorianen moesten instaan voor het opvangen van de bedevaarders. Speciaal voor hen werd achter de nieuwe kerk een klooster gebouwd. Nadat er bijna twintig jaar aan gewerkt was, kon aartsbisschop Jacobus Boonen in 1627 de nieuwe koepelkerk inwijden (de kerk kreeg pas in 1922 officieel de titel van basiliek). Na de inwijding van de kerk kwam aartshertogin Isabella naar voren met de handen vol goud en juwelen die ze neergooide op de altaartrappen om te beduiden dat aardse goederen niet de hoogste waarden zijn in het leven. De mensen rondom haar volgden haar voorbeeld en deze gewoonte is jarenlang in gebruik gebleven. Ondertussen was ook de nieuwe stad verder uitgebouwd als een (symbolisch) bolwerk met stadsmuren en -grachten. Het geheel van stad en kerk werd gebouwd in de vorm van een zevenhoek en overal werden symbolen en emblematische boodschappen verwerkt die de overwinning van het katholicisme uitbeelden. De faam van Scherpenheuvel groeide gestaag en in de loop van de 17de eeuw bleven de bedevaarders uit binnen- en buitenland toestromen, waaronder talrijke vorstelijke en kerkelijke gezagsdragers. Het opzet van de aartshertogen en van de aartsbisschop was geslaagd. Van een onbewoonde plaats waar een mariabeeldje vereerd werd, groeide Scherpenheuvel uit tot een stad en een internationaal gekend en gerenommeerd heiligdom van Onze-Lieve-Vrouw. Tot op vandaag is Scherpenheuvel het drukst bezochte bedevaartsoord van België.
De Waterput
Vandaag nog steeds een veelbezochte toeristische attractie is de Waterput van Scherpenheuvel. De waterput, opgetrokken in rode baksteen, dateert van 1682 en was oorspronkelijk 62 meter diep. In het begin van de 19de eeuw was het metselwerk grotendeels ingestort en drong een herstelling zich op. Die was in 1819 afgerond en men moest niet meer naar Zichem om water te halen. Tot 1910 betaalde de bevolking voor het water dat al trappend in een wiel van 3 m diameter werd opgehaald. Voor water, dat men niet zelf putte, moest uiteraard meer betaald worden.
Het waterputgebouw is opgenomen in het beschermd landschap van de Onze-Lieve-Vrouwbasiliek en omgeving maar tegenwoordig wordt er geen water meer bovengehaald.
Vervolgt met “De Kompagnie van Scherpenheuvel” uit Leest.
Foto’s :
-De basiliek. -De oratoriaan Philippus Neri. -Het beeld uit 1587. -In 2011 kreeg het Mariabeeld van paus Benedictus XVI een Gouden Roos. Dat is één van de belangrijkste onderscheidingen binnen de katholieke kerk, die slechts uitzonderlijk wordt toegekend. Het is de eerste maal dat een Belgisch bedevaartsoord er een kreeg. -De waterput.
1819 – Cornelius MEULDERMANS werd veldwachter te Leest Hij was te Leest geboren op 2 februari 1778 en overleed er op 27 april 1839. Cornelius was een zoon van Guillielmus Muyldermans en Lucia Alewaters. Hij huwde te Heffen op 21/7/1817 met isabella Vranckx (Francqs). (‘Veldwachters te Leest’ Eddy Apers)
Een kepie, een kenteken, een uniform. Iedereen op de buiten kende de “garde” en de “garde” kende iedereen. Sommigen menen dat de kolfdragers uit de 16e eeuw de voorlopers waren van de sjampetters. De structuur van de landelijke politie werd vastgelegd in de wetgeving van einde 18e eeuw. Het decreet van 14 december 1789, met betrekking tot het oprichten van gemeenten, voorzag in artikel 50 dat één van de bevoegdheden van het gemeentegezag er moest in bestaan “de inwoners het voordeel verschaffen van een politie, met het oog op de netheid, de gezondheid, de veiligheid en de rust op straat, openbare plaatsen en in de openbare gebouwen.” Het ambt van veldwachter dateert van 1791 : “om de eigendommen te beschermen en de oogsten te bewaken, zouden veldwachters moeten aangesteld worden in de gemeenten die onder de rechtsmacht van de vrederechter en onder het toezicht van de gemeente-officieren staan.” Die maatregel was echter facultatief. Het decreet van 20 messidor 1803 legde aan de gemeenten de verplichting op veldwachters aan te stellen. Een besluit van 25 fructidor 1809 raadde de gemeenten aan de veldwachters te kiezen uit oudgedienden of oud-soldaten. Die richtlijnen volstonden echter niet om een perfecte organisatie van het veldwachterskorps te verzekeren. Daarom vaardigden ook de provinciale autoriteiten een aantal richtlijnen uit zoals het vaststellen van weg- en jachtovertredingen, het opzoeken van gevluchte militairen, enz. Later werd de veldwachter benoemd door de provinciegouverneur uit een lijst van twee kandidaten voorgedragen door de gemeenteraad (de burgemeester mocht een derde kandidaat aan de lijst toevoegen). De gouverneur mocht echter vrij een kandidaat benoemen en was op geen enkele manier gebonden aan de rangorde van de voordracht. Alhoewel de veldwachter door de gouverneur werd benoemd, was hij een gemeenschappelijk agent en maakte hij deel uit van het gemeentepersoneel, er werd alleen door beoogd hem zoveel mogelijk onafhankelijk te maken van het plaatselijk gezag. Alhoewel hoofdzakelijk benoemd om te waken over het behoud van eigendommen, oogsten en vruchten te velde, kreeg zijn ambt een drievoudige bevoegdheid : officier van de gerechtelijke politie maar met beperkte bevoegdheid, agent van de openbare macht en agent van de administratieve of gemeentelijke politie.
In 1840 telde ons land 3.257 veldwachters, in 1970 2.254. Na de samenvoeging van de gemeenten en het verder verdwijnen van het landelijk karakter in de dorpen daalde het aantal veldwachters gevoelig. (Driemaandelijks tijdschrift Gemeentekrediet van België, nr.105 – juli 1973. GVA-13/4/1978, 29/11/1982, 25/3/1990)
Op 1 april 1987 ging de laatste veldwachter van Leest met pensioen. Victor Van Hoof had er toen 35 jaar dienst opzitten.
1823 – 15 augustus : Philippus Jacobus VAN PUT(TE) ook VAN DE PUT pastoor benoemd. Philippus Jacobus Van Put(te) (Van de Put) volgde pastoor Vertongen op. Hij was te Kontich geboren op 17 juni 1775 onder het Oostenrijks bewind en werd priester gewijd te Mechelen onder de Fransen (20/12/1806). Een klein half jaar later werd hij onderpastoor in O.L.Vrouw o/d Dijle te Mechelen en dan in Putte (15/10/1808). Vanuit Boortmeerbeek waar hij pastoor was (sinds 15/8/1813), werd hij in Leest tot pastoor benoemd op 15 augustus 1823 onder het Nederlands bestuur. Zijn oude moeder kwam bij haar zoon wonen en stierf er als weduwe in 1826. Jacob Van Put doopte in Leest 406 kinderen van 15 augustus 1823 tot 26 september 1833. Hij huwde er 87 koppels van 8/1/1824 tot 12/8/1833 en schreef 225 begrafenissen in van 27 oktober 1823 tot 20 september 1833. Per jaar consacreerde hij (tussen 1829 en 1833) wisselend 3000 tot (in 1833) 3600 communies. Op één of twee personen na voldeed ieder er aan de paasplicht. Pastoor Van Put had geen onderpastoor. Hij bleef pastoor te Leest tot 1833 waarna hij werd opgevolgd door pastoor Gabriel Hermans. Philippus Jacobus Van Put overleed te Mechelen op 17 juli 1847. (MC-19/11/1882 en “De Sint-Niklaasparochie in Leest”, W. Hellemans)
1826 – Martinus Josephus MOORTGAT werd de nieuwe koster van Leest Martinus werd te Steenhuffel geboren op 1 november 1807 en hij huwde te Leest op 23 augustus 1828 met Joanna Coeckelbergh. Op dat huwelijk was zijn voorganger Jan Frans Van Varenbergh getuige. Joanna Coeckelbergh was de dochter van de landbouwer Karel en van Anna Catharina Verbruggen. Het echtpaar kreeg 9 kinderen van wie er meer dan een jong stierf : -Gillis Louis, geboren 29 augustus 1829 werd schoolmeester te Leest en overleed toen hij 25 jaar was, op 3 maart 1854. -Pauline, geboren 6 december 1833. -Karel, geboren 5 januari 1835. -Gaspar August, geboren 30 maart 1837, stierf datzelfde jaar op 21 juni. -Clotilde, geboren 17 april 1838, stierf op 7 juni 1862. -Jan Baptist, geboren 19 augustus 1840. -Francisca Victoria, geboren 10 december 1842. -Euphemia Maria, geboren 15 oktober 1845. -Amelie, geboren 30 november 1848. Tien jaar (van 1826 tot 1836) was hij gratis orgelist geweest in de Leestse kerk. Dan, op 22 oktober 1836 en ter attentie van aartsbisschop Engelbertus Sterckx, schreef de kerkfabriek voor hem een ‘Getuygenis van goed gedrag en aanbeveling’ voor de ‘plaets van coster van Leest’. Dit omdat hij ‘nu reeds tien jaeren de plaets van coster gratis met den grootsten lof bediend heeft’. Daarop werd hij tot koster-orgelist benoemd voor 4 jaar op 24/8/1936. Tussen 1825 en 1862 was hij op zijn beurt tientallen keren huwelijksgetuige. Tot 1876 werd zijn benoeming negen keer verlengd. Maar enkele jaren later, in 1879 tijdens de schoolstrijd, werd hij door pastoor J.F. Vandercruysen ontslagen na meer dan een halve eeuw Leestse kerkdienst ! Dit omdat hij bleef lesgeven in de gemeenteschool. Wellicht uit ontgoocheling verliet hij Leest en overleed elders. Joanna Coeckelbergh overleed te Leest op 13 april 1876. (‘DB’,november 1985. ‘De Sint-Niklaasparochie in Leest’, W. Hellemans)
1827 – Dominicus Josephus DE KEERSMAECKER werd eerste assessor. Letterlijk betekent een assessor : bijzitter. Het was de benaming van verschillende functies in het openbaar bestuur. Vóór 1795 werd de plaatsvervanger van de Drost van Drenthe als voorzitter van de Etstoel assessor genoemd. In de periode 1814-1851 was de assessor vergelijkbaar met de huidige wethouder in een gemeentebestuur. Hij was te Oppuurs geboren op 14/2/1764 als zoon van Josephus Florentinus De Keersmaecker en Anna Catharina Van Grootven en huwde te Leest op 14/2/1792 met Maria Theresia Fierens (°Leest 5/12/1766, +Leest 4/2/1833). Dominicus Josephus De Keersmaecker overleed te Leest op 24/12/1840.
1835 – 20 mei : Huwelijk maalder Franciscus Van Breedam met zijn Leestse nicht Coleta Van Breedam. “…Franciscus Van Breedam (Noot : maalder van de Molen van Blaasveld) de nieuwe maalder, huwde te Leest op 20 mei 1835, Coleta Van Breedam, geboren te Leest op 27 april 1806, dochter van Petrus Frans en van Anna Van Doorselaer. Zij waren dus gebroeders kinderen. Franciscus, voormeld, op bezoek bij zijnen oom Petrus Frans Van Breedam, maalder, op Steine Molen te Leest, vroeg men hem wanneer hij ging trouwen. ‘Dit kind daar in de wieg, Coleta, mijne eigene nicht, zal mijne echtgenote worden’, was zijn antwoord en inderdaad hij huwde er mede in 1835. Trouwen gelijk de maalder is nu nog in den volksmond gekend en verteld te Blaesvelt. De echtelieden Van Breedam-Van Breedam hadden volgende kinderen, allen te Blaesvelt ter wereld gekomen : A.-Anna Antonia, °3/3/1836, +Mechelen 14/9/1917. Huwde Carolus Andreas Josephus Boonaerts, dokter te Thisselt (°Tisselt 12/6/1827, +Blaasveld 4/8/1899). Anna Antonia, door typhus aangetast en stervende nabij, werd met ware toewijding bijgestaan door dokter Boonaerts. Na de genezing zijner dochter kwam haar vader dokter Boonaerts voldoen en hem zijnen dank uitdrukken erbij voegend, niet te weten hoe zijne erkentenis te betuigen. Geef mij uwe dochter, het is mijn vurigsten wensch, antwoordde de geneesheer en korte maanden daarna werd het huwelijk voltrokken.
B.-Joannes Domenicus, °23/9/1837, +Blaasveld 10/6/1919. Bleef ongehuwd.
C.-Ludovicus, °28/11/1839, +Mechelen 8/9/1910. Huwde op 5/4/1875 Maria T.H. Proost.
D.-Anna Rosalia, °28/2/1841, +Blaasveld 10/2/1860. Bleef ongehuwd.
E.-Maria Van Breedam, °6/8/1843, overleed te Blaasveld, bleef ongehuwd.
F.-Livinus, °14/2/1845, +Blaasveld 16/4/1931. Bleef ongehuwd. Hij en zijn broeder Dominicus waren de laatste maalders geweest van Blaesvelt.” (‘De Molen van Blaasvelt’ GvM 19/9/1936)
1836 – In 1836 werd Carolus Wouters burgemeester. Hij zou dit 22 jaar blijven (tot 1858). Carolus Wouters werd op 25 april 1797 te Hombeek geboren als zoon van Louis Wouters (afkomstig uit Eppegem) en van Anne Marie Jacobs (uit Hombeek). Hij trouwde te Leest op 7/1/1824 met Anna Catharina Huysmans (°Tisselt 3/8/1790, +Leest 1/11/1869), die weduwe was gebleven van Jan Frans Steenmans (+1820). Ze woonde op het Hof ter Halen. Carolus verbleef op die hoeve tot aan zijn dood op 21 juni 1858. Zijn oudste dochter Marie Louise (zie foto onderaan) huwde een tweede maal met Mattheus Buelens die in 1865 burgemeester werd. Een andere dochter, Marie Virginie huwde met Frans Voet en die volgde zijn schoonvader op als pachter op het Hof ter Haelen. Na de dood van Frans Voet (1877) hertrouwde Marie Virginie met Jaak Bernaerts, die achteraf burgemeester werd te Leest. De gemeenteraad bestond uit de schepenen Jean B. Scheers en J.Fr. De Keersmaecker en de raadsleden M.J. Moortgat, Charles Coeckelbergh, Dominique Busschot, Guillaume Sellslagh, P.J. Verhoeven en Jean Baptiste Dierckx. In 1840 werd Englebert Verschueren als raadslid geïnstalleerd en hetzelfde overkwam Jacques Steenmans in 1843. Carolus Wouters overleed te Leest op 21 juni 1858 en werd als burgemeester opgevolgd door Louis Voet.
1839 – Adrianus De Wit werd de opvolger van veldwachter Meuldermans. Adrien De Wit was te Leest geboren Leest op 21 april 1807 als zoon van Jacobus (°6/10/1747, +23/8/1813) en van Maria Cnops (°Hombeek 1770). Gehuwd een eerste maal te Mechelen in de O.L.Vrouwkerk op 11 mei 1836 met Coleta Verbruggen (°Leest 5/5/1808, +1854), een tweede maal op 12/12/1855 met Maria Theresia Van der Poel (°1825). Hij had vier kinderen met zijn eerste vrouw Coleta Verbruggen : Clara Virginie (1831), Jan (1840), Hendrik (1843) en Desiré (1849). Adrianus De Wit overleed te Leest op 2 maart 1878. Zijn sabel, in het bezit van Kamiel De Wit, lag ooit tentoongesteld op een tweede paasdag in het parochiehuis.
Ten jare duizend acht honderd achtenzeventig den tweeden maart ten vier ure namiddag, verscheen voor ons Joannes Victor Scheers, schepen gedelegeerden Ambtenaar van den Burgerlijke Stand der gemeente Leest, Arrondissement Mechelen, provincie Antwerpen ten gemeentehuize alhier Joannes Baptista De Wit, landbouwer, oud zevenendertig jaren en Joannes Baptista Bauwens, veldwachter, oud drijenveertig jaren, de eerste zoon en de tweede vriend van den overledenen en beiden gehuisvest te Leest, dewelke ons hebben verklaard dat heden om elf ure voormiddag, ten zijnen woonhuise, Thisseltbaan, wijk A numero 113, is overleden Adrianus DE WIT, gepensioneerde veldwachter, gehuisvest te Leest, daar geboren den eenentwintigsten april achttienhonderdzeven, weduwnaar in eerste huwelijk van Coleta VERBRUGGEN, echtgenoot van Maria Theresia VAN DER POEL, huishoudster te Leest wonende, wettigen zoon van Jacobus De Wit en van Maria Cnops beiden alhier overleden.
Bijgevoegd : -Handtekeningen van respectievelijk veldwachter Cornelius Meuldermans, assessor Dominicus J. De Keersmaecker, burgemeester Carolus Wouters en veldwachter Adrianus De Wit. -Op de foto : Marie Louise Wouters, dochter van burgemeester Carolus Wouters en echtgenote van de latere burgemeester Mattheus Buelens.
1818 – Pieter Jan de Meester werd burgemeester van Leest tot 1836. Daarna nam hij dat ambt waar te Hombeek van 1836 tot 1847. Pieter Jan (Petrus Joannes) de Meester was te Mechelen geboren op 4/11/1790 als zoon van Gaspar-Antoine de Meester, die advokaat was bij de Grote Raad van Mechelen en onder de Franse bezetting voorzitter van het noordelijk kanton van Mechelen, en van Jeanne Francoise Judoca du Trieu. De familie de Meester was o.a. eigenaar van het Hof ter Halen en van het Expoel kasteel te Hombeek. In 1824 huwde Pieter Jan de Meester met zijn nicht Catherine Geelhand de Merxem (°20/2/1798, +1866), die hem drie kinderen zou schenken : -Leopold (1825-1885), -Melanie (1826-1842) en -Althanase (°Antwerpen 1829-1884).
Leopold huwde met Anna De Coussemaecker en woonde eerst in Leest. Hij kocht daarna het kasteel van Ramsdonk waar hij bleef wonen. Leopold zou later burgemeester van Leest worden. Hij was een begaafd plantkundige die o.a. de aangelegde Franse tuin van het Expoel domein omtoverde tot een Engels park met onnoemlijk veel boomsoorten, golvende terreinen, vijvers en kronkelende weggetjes. Leopold zorgde ook voor de oprichting van de gemeenteschool in Ramsdonk.
Athanase de Meester huwde in 1855 te Antwerpen met Eudolie de Terwagne (1831-1873). Hij was senator en verbleef tijdens de zomermaanden met zijn vrouw en zes kinderen op Expoel. Tijdens de schoolstrijd zette hij zich in om de vrije school in de Bankstraat te Hombeek te lanceren, hij sponsorde de bouw en bracht de gezusters Lemesle van Antwerpen naar Hombeek als onderwijzeressen. Athanase was een verwoed jager en ook in het jachtseizoen was Expoel voor hem een gedroomde plaats. Rond de jaren 1880 hield hij op de domeinen in Leest en Hombeek regelmatig grote jachtpartijen. Daarbij werden dan zo’n 350 hazen en patrijzen buitgemaakt. Het kasteel was niet verwarmd. In de winter van 1873 deed hij er een longontsteking op en overleed.
Tijdens het burgemeesterschap van Pieter J. de Meester werd de gemeenteschool van Leest gebouwd. De gedenksteen werd bij de verbouwing van de school in 1937 naar het kasteel te Hombeek gebracht. Pieter Jan de Meester woonde te Hombeek en is er ook begraven. Achter het koor van de oude kerk van Hombeek liet hij een ruime familiekelder bouwen, op de plaats waar ook zijn ouders begraven lagen. Door uitbreiding van de parochiekerk in 1855 is deze kelder nu onder de linker dwarsbeuk komen te liggen, dus onder de kerkvloer.
Hij stierf schielijk in zijn koets, op een honderdtal meter van zijn kasteel, toen hij op 5 juni 1847 de werken ging inspecteren aan de baan Hombeek – Kapelle o/d Bos. (die weg werd op dat ogenblik rechtgetrokken) Op de plaats van zijn dood liet zijn echtgenote een kapel bouwen met de inscriptie : “Hier stierf 5 juni 1847 weled. H. Pieter de Meester, borgemeester van Hombeek. Bidt voor de ziele”. Het oude Mariabeeld in deze kapel werd in 1914 vernield. In 1918 werd de kapel gerestaureerd en het beeld vervangen door een Maria met kind Jezus.
Het wapenschild van de Meester : in sabel negen aaneengesloten bollen van goud. Als burgemeester van Leest werd hij in 1836 opgevolgd door Carolus Wouters. (Bronnen : “LG”, “DB” en ’t Ridderke nr. 3 van juli 2005)
Foto’s : -Kasteel Expoel. -Handtekening van Pieter Jan de Meester. -Wapenschild van de familie de Meester. -Het kapelletje dat de echtgenote van Pieter Jan voor haar man na zijn dood, op de plaats van zijn overlijden, liet bouwen.
1798 – 2 januari : Pastoor De Heuck uit zijn pastorij gezet. Op datum van 2 januari 1798 lezen wij in het doopregisterdagboek van pastoor De Heuck : “Uit hoofde van die onrechtvaardige wet van de Franse Republiek werd de pastoor uit zijn pastorij gezet door een zekere Peeters, die voor deze speciale opdracht gedelegeerd was. Hij was van deze parochie en verraadde aldus zijn afkomst. Hij was begeleid door een soldaat en door agent Jan Frans Beulens en Angelus Van der Hulst. Slechts drie dagen geleden verhuisde de pastoor naar het landgoed Ter Moortere van Jonkvrouw Joanna Antonia Pauli”. Hij nam zijn meubelen mee, want, schrijft hij, “waren die in het voornoemde huis gebleven, ze waren met de rest aangeslagen geweest”. Pastoor De Heuck was op dat ogenblik 72 jaar oud. Hij betrouwde echter de situatie niet, daar verscheidene van zijn collega’s aangehouden en gedeporteerd waren naar Cayennes. Op aandringen van zijn parochianen “Consuasus per parochianos” verliet hij het Hof ter Moortere op 19 januari 1798 om negen uur ’s avonds om zich buiten Leest te gaan verschuilen. De feiten gaven hem gelijk, want hij werd tot tweemaal toe vruchteloos te Leest opgezocht, “bis frustra requisitus”. Hij kwam pas terug naar Ten Moortere op 9 mei 1799, wanneer de lucht wat zuiverder geworden was, om er zijn pastorale functies in het geniep te hervatten. Op 17 april 1801 nam hij terug zijn intrek op de pastorij en vanaf 12 juni 1802 gebeurde de eredienst opnieuw in de kerk. (WLS,blz.27)
Die Joannes Franciscus (Jan Frans) Bulens was agent municipal van Leest. Hij was een zoon van Quirinus Bulens en van Catharina Bulens. Hij was te Leest geboren op 9/3/1753 en overleed te Vilvoorde op 11/9/1806. Jan Frans Bulens wat te Leest gehuwd op 27/5/1783 met Marie Philippine Van Paesschen (°Tisselt 1761, +Heffen 20/7/1833). In 1796 woonde dit gezin in de Winkelstraat te Leest en bij hen woonden ook de knechten Francois Verbeeck (34 jaar), Jacobus Peeters (22 jaar), Guillian Verschueren (18 jaar) en de diensters Anna Marie Mees (21 jaar), Anna Maria Apers (18 jaar) en Maria Anna Apers (21 jaar). Deze laatste twee zijn dochters van Cornelius Apers en Joanna Huysmans die toen enkele huizen verder in de Winkelstraat nr 69 woonden. (Bevolkingsregisters Leest VT 1796)
1798 – 23 oktober : Pieter JACOBS gesneuveld.
– Zijn akte van overlijden : “Vandaag, 5 Germinal van het jaar zeven der Franse Republiek (=25 maart 1799) te 9 u. ’s avonds, voor mij, Jaak De Swert, municipaal agent van de gemeente Sint-Katelijne-Waver, is verschenen in het gemeentehuis burger Jan Antoon Van Keerbergen, openbaar ambtenaar van de burgerlijke stand van het kanton Mechelen, die verklaart dat burger Pieter Jacobs, oud negenenveertig jaar, zoon van Jacob en Anna Meulders, die is gefusilleerd de tweede Brumaire (=23 oktober 1798) te halfelf ’s avonds, geboren te Liesens (=Leest) departement van de Twee Neten, wat Jan Antoon Van Keerbergen me heeft verklaard, dat genoemde Pieter Jacobs is gestorven de tweede Brumaire te halfelf ’s avonds te Mechelen, Revolutieplein. Na deze verklaring heb ik me aanstonds ter plaatse begeven. Ik heb me verzekerd van het overlijden : de huidige akte waarin Jan Antoon Van Keerbergen, openbaar ambtenaar mij zijn dood heeft verklaard, heeft de gezegde verschijner verklaard door een brief. J. De Swert, agent.” (Vertaald uit het Frans. M.Dillen, ‘De Boerenkrijg’.)
1800 – Jaak DE MAEYER werd burgemeester. Jaak De Maeyer volgde A. Van der Hulst op als burgemeester te Leest. (tot 1802) Hij was te Puurs geboren in 1744 en overleed te Leest op 29 april 1812. Jaak De Maeyer huwde een eerste maal met Jeanne Verbeeck uit Willebroek die op 29 april 1793 te Leest overleed. Op 23 februari 1794 hertrouwde hij te Kapelle-op-den-Bos met Marie Therese Selleslagh (°Kapelle-op-den-Bos, +18/12/1794) en op 5 november 1795 huwde hij een derde maal en dit met Anna Catharina Cleymans (°Londerzeel 21/9/1771, +Leest 9/9/1830).
1802 – Pieter Jan MOEREMANS werd burgemeester van Leest. Pieter Jan Moeremans volgde Jaak De Maeyer op als burgemeester te Leest. Hij werd te Blaasveld geboren op 25/11/1749 als zoon van Michal Moeremans en Joanna Maria Schelkens en vestigde zich te Leest in 1787. Op 3 februari 1778 was hij te Blaasveld gehuwd met Anna Catharina Selleslagh (°Willebroek 1751/1756, +Leest 22/3/1834). Tijdens de Volkstelling van 1796 te Leest woonden zij “op de plaats” (Dorp). Die Volkstelling werd door hem mede ondertekend als “greffier”. In de bevolkinsboeken van 1819 werd hij vermeld als kostganger bij de familie Fierens in het dorp. Als beroep noteerde men hovenier. In 1807 werd hij als burgemeester opgevolgd door Jaak Somers. Pieter Jan Moeremans overleed te Leest op 17 september 1836. Nazaten van hem expoiteren nog altijd de bekende bakkerij Moeremans te Blaasveld.
1807 – Jaak SOMERS volgde Pieter Jan Moeremans op als burgemeester van Leest. Hij was te Leest geboren als zoon van Guilielmus Somers en Catharina De Keyser. Hij huwde op 24/2/1798 te Mechelen met Catharina Voet (°Mechelen 8/8/1773, +Leest 2/3/1811) en een tweede maal te Hombeek op 19/11/1811 met Barbara Ceulemans (°Hombeek 5/9/1787, +Leest 6/5/1848). Barbara Ceulemans was de dochter van de burgemeester van Hombeek. Jaak Somers werd in 1818 opgevolgd door Petrus Joannes De Meester.
1817 - Ontslag voor veldwachter Guillaume Brion. Wegens slechte staat van dienst en luiheid kreeg veldwachter Guillaume Brion dat jaar zijn onslag. Hij was veldwachter te Leest van voor 1808 en geboren te Kapelle o/d Bos (Oxdonk ?) rond 1761. Hij werd te Leest gedoopt op 8/9/1761 en overleed er op 1/8/1830. Hij was een zoon van Petrus Brion en van Maria Anna Verbeeck en huwde te Kapelle-op-den-Bos op 19/4/1801 met Anna Maria Houthuys (1766-1844). (kon niet schrijven) Deze garde werd opgevolgd door Cornelius Meuldermans. (‘Veldwachters te Leest’ Eddy Apers)
Bijgevoegd : -Huwelijksakte van Jaak De Maeyer en Anna Catharina Cleymans. -Zijn overlijdensakte. -Handtekening van Pieter Jan Moeremans. -Handtekening van burgemeester Jaak Somers.
Wijzigingen en aanvullingen - Kronieken van Leest.
1785 – Joannes Franciscus VAN VAERENBERGH volgde zijn vader op als koster. Met deze op 18 juli 1766 geboren Leestenaar, derde kind van de vorige koster, jonggezel en ook weer koster-schoolmeester, trad de vijfde en laatste koster aan uit dezelfde stam. Na 29 september 1797, datum waarop pastoor De Heuck door de Franse overheersers uit zijn pastorij werd gezet en moest gaan onderduiken, was het koster Jan Frans Van Varenbergh die de borelingskes ging dopen en de doden naar hun laatste rustplaats bracht. Dit gebeurde zonder enige plechtigheid. De bijkomende ceremonieën van de doop werden achteraf in het Hof ter Moortere door de pastoor zelf aangevuld. Deze situatie duurde tot 1801. Toen kwam alles terug in orde. Toen Jan Frans Van Varenbergh oud en versleten was, hij telde toen 70 lentes, schreef hij op 19 oktober 1836, op aandringen van pastoor Hermans, een brief aan de aartsbisschop van Mechelen, om zijn ontslag aan te vragen : “Niet meer bekwaam zijnde door doofheyd en hoogen ouderdom om nog lange de plaets van coster, die ik nu reeds meer dan een halve eeuw bediend heb, met eer te konnen vervullen, geeve mijne demissie aen zijne Hoogweerdigheyd den Aertsbisschop van Mechelen, hoopende dat men zoodanige arrangementen ten mijnen opzigte zal neemen, dat ik weynig van mijne gewoonelijke inkomsten verlieze, terwijl ik arm zijnde de zelve noodig heb om te kunnen subsisteren. Blijve met alle agting enz…” Hij schreef ook een gelijkaardige brief naar de burgemeester van Leest om zijn ontslag te krijgen als onderwijzer. Dit ontslag werd hem toegestaan en er werd hem ook voldoening gegeven op materieel gebied. Hij mocht blijven beschikken over een gedeelte van het kostershuis (waar ook het nieuwe kostersgezin Moortgat zijn intrek nam) en zijn jaarlijks inkomen (100 frank) werd hem uitbetaald. “De cette manière,” vermeldt het verslag van de kerkraad, “le vieux papa pourra terminer honorablement sa carrière…” Op dezelfde zitting benoemden de kerkmeesters met voltalligheid van stemmen de nieuwe koster Marten Jozef Moortgat die reeds een tiental jaren orgelist was van de kerk, “Un homme vertueux et jouissant d’une bonne réputation, tres instruit…” zo beschrijft hem ditzelfde verslag. Joannes Franciscus Van Varenbergh overleed te Leest op 2 november 1843. Hij werd bij zijn ouders begraven (zie 1764). (‘DB’, november 1985. ‘De Sint-Niklaasparochie in Leest’, W. Hellemans)
1794 - Weer een piek in de sterften te Leest, dat jaar 48 doden. In 1794 waren te Leest 48 doden (op een gemiddelde van 24), 23 doden voor de maand augustus en september. Bij dit jaar 1794 lezen we in de Kronijken van Mechelen : “1794 was het jaar van de aankomst der Fransen te Mechelen na hun overwinning op de Oostenrijkers te Pleurus. In dit jaar heerste er een wrede hongersnood. De hoofdoorzaak van het gebrek aan eten was de hoge prijs aan dewelke het graan mocht verkocht worden. De markten waren leeg omdat de landlieden met hun paard en kar niet dierven buitenkomen uit vrees dat de Fransen ze zouden aanslagen…” Voor 1600 werd onze streek herhaalde malen door ziekterampen geteisterd : zo heerste de Pest van 1467 tot 1472, de Koepokken van 1515 tot 1522 en nogmaals de Pest van 1571 tot 1574. Hierover hebben we echter geen overlijdensgetallen, daar het overlijdensregister te Leest slechts aanvangt in 1599. Voordien werden de doden niet ingeschreven. (“DB”, november 1976)
1796 – Angelus Van der Hulst, eerste burgemeester van Leest ? Leest en alle andere kleine gemeenten met minder dan 5.000 inwoners werden samengevoegd en maakten deel uit van de Administration municipal du canton de Willebroek. In het voorjaar 1796 moet de Municipale Raad van Willebroek samengesteld geweest zijn. De vertegenwoordigers van Leest waren Angelus Van der Hulst als agent municipale en M. Coeckelbergh als adjoint. Commissaris van de Minicipale Raad was Scheppers, voorzitter was Spiette, Chirurgien, gewezen seigneur de Puurs. De agents municipeaux en de adjoints moesten in principe wettelijk verkozen zijn. Dit was niet gebeurd. Deze agenten werden aangeduid en van hen mag men aannemen dat ze door de overheid Fransgezind geacht werden. Ze mogen bij hen gerekend worden die vroeger het gedachtengoed van de Vonckisten verdedigden en zich keerden tegen de oude macht van kerk en adel. Hun aanstelling was engagerend maar er stond hen nog een zeer ondankbare taak te wachten. De agent en zijn adjoint waren onbezoldigde boodschappers. De vaak repressieve en gehate wetten van de Fransen moest de Agent overbrengen naar de plaatselijke verantwoordelijken. Het volk werd ervan op de hoogte gebracht door de champetter die ze voorlas en aanplakte. De wetten op gebied van belastingen, confiscaties, kerksluitingen, verplichte legerdienst etc. gingen ze zelf meer en meer verfoeien. Buiten de grote morele druk werden ze door hun medeburgers in de gemeente veracht, bedreigd met brandstichting en zelfs met de dood. Ze werden het vlug beu en zegden hun moeilijke job op. (Ward De Kempeneer in Boerenkrijgnr van ’t Ridderke, nr.2-1998)
Ergens kan men Angelus Van der Hulst de eerste burgemeester van Leest noemen en dit tot 1800. Angelus Van der Hulst was te Boortmeerbeek geboren in 1763 als zoon van Petrus Van der Hulst en van Theresia Van Doren. Het echtpaar woonde in 1796 in de Winkelstraat waar ze 4 knechten en 2 meiden bezaten. Hij huwde te Leest op 14/2/1792 met Barbara Peeters (°Leest 2/12/1759, +Leest 30/6/1823). Angelus Van der Hulst overleed te Leest op 16 januari 1832.
Bijgevoegd : -Handtekening van Angelus Van der Hulst. -Huwelijksakte Angelus Van der Hulst en Barbara Peeters. -Overlijdensakte van Angelus Van der Hulst.
Aanvullingen en wijzigingen aan de Kronieken van Leest.
1741 - Leest kende dat jaar 54 doden In 1741 telde de gemeente Leest 54 doden (op een gemiddelde van 15) : alleen reeds tussen de periode van 9 september tot 23 oktober werden 45 overlijdens genoteerd, dat kwam neer op één per dag. De oorzaak van dit hoge sterftecijfer kennen we uit de Kronijken van Mechelen : “…In de maand september van 1741 heeft men de ziekte de Roode Loop te Mechelen gekregen, waarvan talrijke personen ten grave zijn gedragen. Het getal van doden in de stad beliep tot 1159…” De “Rode Loop” was een “besmettelijke ziekte in de buik, waarbij men bloed afging.” (“DB”, november 1976)
1747 – 30 oktober : Zitting raad van het Magistraat “…in zitting van 30 oktober 1747 van den raad van het Magistraat werd er gesproken over de verschillende buitensporigheden en ongeregeldheden welke de Huzaren van het regiment van Turpin die gekampeerd lagen op Heffen, LEEST en Hombeek aldaar uitvoerden ; er werd voorgesteld deze regimenten binnen de stad te loogeren, op voorwaarde dat de drie genoemde dorpen tusschen zouden komen in de kosten van huisvesting en voeding…” (“Mechelsch Dagboek 1742-1749 – De Franschen te Mechelen…”, GvM, 24/12/1939)
1764 – Judocus VAN VA(E)RENBERGH werd de nieuwe koster. Judocus Van Varenbergh werd te Diegem geboren op 19 mei 1715. Hij was bijna 45 jaar toen hij op 5 februari 1760 in het huwelijksbootje stapte met Anna Teresia Elias, de dochter van koster Franciscus. Het echtpaar kreeg vier kinderen : -Johanna, geboren op 28 december 1762, stierf vier dagen later. -Joannes Baptist, geboren op 18 januari 1764. -Joannes Franciscus, geboren op 18 juli 1766, werd in 1794 reeds ‘successor custodis’ genoemd (opvolger van de koster). Hij bleef ongehuwd. -Anna Katrien, geboren op 1 juni 1770. Judocus werd door de abdis voorgedragen op 4/12/1764, benoemd en zoals zijn voorgangers was hij geregeld huwelijksgetuige. Pastoor De Heuck getuigde in 1774 over hem dat hij zijn taak goed volbracht. Als koster bedroeg zijn jaarlijks inkomen in 1765 41 gulden en 12 stuivers van de kerkfabriek. Tien jaar later was dat 31 gulden en 12 stuivers van de kerkfabriek en 17 gulden en 10 stuivers van de H. Geesttafel. Daarbij nog 12 gulden als onderwijzer want hij was koster-schoolmeester. Hij bewoonde op het dorpsplein ‘bij gedoge’ een huis van de kerkfabriek en de H. Geesttafel. Judocus Van Varenbergh stierf op 19 maart 1801, als bijna 86-jarige en werd plechtig begraven op het kerkhof voor de koster van Hombeek. ‘Tijdens 36 jaar, 3 maand en 14 dagen was hij hier koster geweest’ noteerde pastoor De Heuck. Op zijn grafsteen, de meest rechtse tegen de buitenmuur van het kerkkoor, staat bovenaan in ingelegd marmer : ’PIE JESU + DOMINE’ en onderaan : ‘DONA EIS + REQUIEM’ (Zoete Heer Jezus, geef hen rust). In dezelfde materialen, op de plek van het +, staat bovenaan een stralen uitstralend barok kruis, sinds 2001 deels stuk, en ondereen een doodshoofd op twee knoken. Tussenin de tekst : ‘SEPULTURE VAN DEN EERZAEMEN / JUDOCUS VAN VARENBERGH , COSTER / ENDE SCHOOL MEESTER TOT LEEST. / 41 JAEREN, STERFT 19 MEERT 1801 / OUD 86 JAEREN. / ENDE ZYNE WETTIGE HUYSVROUWE. / ANNA THERESIA PETRONELLA ELIAS / STERFT DEN 26 FEBRUARIUS 1808 / OUD 83 JAEREN / SY HEBBEN GEFUNDEERD JAERLYKX / 2 GEZONGEN JAERGETYDEN VOOR HUN / BEYDER ZIELEN LAEFFENISSE. / ENDE HUNNE 3 KINDEREN / JOANNES BAPTISTA VAN VARENBERGH / STERFT DEN 23 JUNI 1812 /JOANNES FRANCISCUS VAN VARENBERGH / OOK COSTER EN SCHOOLM TOT LEEST / STERFT DEN… / ANNA CATHARINA VAN VARENBERGH / STERFT DEN…’ Zoals hierboven vermeld overleed zijn echtgenote Anna Teresia Elias op 26 februari 1808. (‘DB’, november 1985 en ‘De Sint-Niklaaskerk in Leest’, W. Hellemans)
1766 – 11 februari : Overlijden van Aegidius Fierens, kapucijn. In “De Kapucijnen in de Nederlanden en het Prinsbisdom Luik” door P. Hildebrand, archivaris, Deel VII van “DeVlaamse Religieuzen” vond Eddy Apers de naam terug van een Leestenaar : Aegidius Fierens, gedoopt te Leest op 18 januari 1697. Hij was de zoon van Willem Fierens en van Barbara Verschuren : ■— v. L e e s t of v. M e c h e l e n , Br., Aegidius Fierens ; ged. Leest 18 Jan. 1697 ; z. v. Willem en Barbara Verschuren ; inkl. 26 Febr. 1719 ; w. Antw. 1755 ; f ibid. 11 Febr. 1766.
1784 – Jacoba Moons legde haar kloosterbeloften af als zuster Agnes. “Vurige near volginge Jesu Christi uytgekondigt over Jacoba MOONS (nu ganaemt) Suster Agnes gebortig van Leest : uytsrpekende haere dry solemnele beloftens in het vermaerd klooster van Gallileën, gezeyd de Zwerte-Zusters onder den regel van den H. Vader Augustinus binnen de provincie van Mechelen”, 1784; druksel. (‘Varia’. Stadsarchief Mechelen, een farde van 70x60cm met 173 druksels en handschriften, blz.10, onder nr.52). Jacoba Moons was te Leest gedoopt op 6/2/1765 als dochter van Joannes Moons en Joanna Keulemans. (Info Eddy Apers)
Aanvullingen en wijzigingen aan de Kronieken van Leest
Aanvullingen en wijzigingen aan de Kronieken van Leest.
1638 – Bouw van het KOSTERSHUIS Op de plaats waar thans het gemeentehuis met aangebouwd schoolhuis staat, stond vroeger het ‘kostershuis’. Het werd gebouwd in 1638 op een stuk grond van 64 roeden (figuratieve kaart Van Acoleyn 1723), behorende voor de helft aan de H. Geesttafel (het werk van de armen. Na de Franse revolutie werd dat het Weldadigheidsbureau, het toenmalig OCMW). …’item nog heeft de kerk samen de de H. Geest een huys met hofken tot Leest aen de Plaetse, wordt bij den koster bewoont en bij promissie hem gegund, mits zijnen dienst weldoende is…’ Zo lezen wij in de rekeningen van de kerkfabriek en van de H. Geesttafel uit 1639 en 1640. Wat het bouwen van dat huis gekost heeft, vinden we terug in de rekeningen van 1636 en 1642 : 304 gulden 16 stuyver in totaal. 222 gulden aan de kerk en 82 gulden aan de H. Geest. Dit kostershuis behoorde dus voor de helft aan de kerk en voor de helft aan de armen. ‘Cette maison appartient donc à l’église et aux pauvres,’schrijft pastoor Hermans op 19 juli 1834 in een brief aan de aartsbisschop Engelbertus, ‘et le clerc l’a occupée après comme avant la révolution francaise’ (De koster heeft er in gewoond zowel voor als na de Franse revolutie). Diezelfde brief vermeldt ook dat dit huis in 1829 in twee werd verdeeld, het ene gedeelte liet men aan de koster, het andere deel werd gebruikt als gemeentehuis, omdat men toen dacht, schrijft de pastoor, dat het gemeentegoed was. Men heeft zelfs in 1829 een school gezet op datzelfde terrein, en ook die school heeft men in twee delen gesplitst : een deel dat dienst deed als schoolgebouw, een ander deel doet dienst als wachtlokaal met politiekamer voor de militairen. Vermits de koster terzelvertijd ook schoolmeester was, deed de woning van de koster bijgevolg ook dienst als huis van de schoolmeester. (Voor het schoolgebouw er stond gaf de koster schoolonderricht in het kostershuis zelf.) Om later moeilijkheden te vermijden wijst pastoor Hermans de gemeenteraad, aan de hand van de rekeningen van de kerkfabriek, op de ware eigenaars van deze grond, en hij komt met hen tot een overeenkomst ‘à l’amiable’. Zo wordt op 23 maart 1846 de grond waar het gemeentehuis op staat en de school (1 a 14 ca) overgegeven aan de gemeente. De gemeente van haar kant zal jaarlijks een eeuwigdurende rente van 15 frank betalen, de helft aan de kerkfabriek en de helft aan het bureau van weldadigheid. Dit akkoord wordt ondertekend door notaris Fremie, burgemeester Carolus Wouters, de schepenen J.P. De Keersmaecker en Carolus Coeckelbergh, pastoor Gabriel Hermans, kerkmeesters Engel Verschueren en Petrus Demaeyer, en de administrateurs van het bureau van weldadigheid August Premiesen, J. Steenam en B. Dierckx. Getuigen waren herbergier en landbouwer Johan Selleslagh en veldwachter Adriaen De Wit. Koster Martinus Moortgat mag het kostershuis blijven bewonen, op conditie dat hij ‘de kinderen van de ouders staende op den arme gratis zal onderwijzen.’
In 1879 hebben we de schoolstrijd. Meester Dumont komt naar Leest als onderwijzer van de gemeenteschool. In 1882 komt er een nieuw gemeentehuis met schoolhuis, dat in ’t vervolg door de gemeenteschoolmeester zal worden bewoond : meester Dumont, na hem meester Moons en meester De Leers. De nieuwe koster Petrus Jozef Hellemans, die terzelfdertijd onderwijzer werd in de parochieschool, nam zijn intrek in het huis op de Dorpsplaats, waar later meester Alfons Hellemans zijn gezin grootbracht. Koster Louis Hellemans woonde eveneens op de Dorpsplaats , in het huis van Victoria Teughels dochter van Jan Baptist, met wie hij getrouwd was. Toen dit huis, na beider dood, in 1919 verkocht werd aan de kerk, zou het nog een tijdje een kostersfamilie herbergen : het gezin van Jef Rheinhard. In 1978 werd dit huis door de kerk verkocht aan Jos De Smedt. (Georges Herregods, ‘DB’, november 1985)
1683 – Peeter ELIAS volgde zijn vader Jacques op als koster te Leest Peeter Elias, ook Ilias, was geboren op 6/9/1649 en volgde zijn vader op als koster te Leest van 1683 tot 1722. Officieel nam hij die functie waar vanaf 1692. Peeter Elias trouwde te Leest met Katrien De Lathouwer op 13 februari 1673. Vader Jacques was getuige. Het echtpaar kreeg 12 kinderen : -Peeter, geboren 17 december 1673, stierf na twee jaar op 2 juli 1675. -Jacques, geboren 11 januari 1675, stierf eveneens zeer vroeg, op 16 september 1676. -Katrien, geboren op 26 februari 1676, overleed op 13 februari 1717. -Peeter, geboren 23 juni 1677, overleed op 1 mei 1711. -Petronilla, geboren 3 december 1678, overleed op 30 januari 1705. -Jeanne, geboren op 11 maart 1680. -Niklaas, geboren 8 april 1681, overleed op 22 april 1711. -Jacques, geboren 19 oktober 1683, huwde in 1711 met Clara Janssens. -Franciscus ‘Frans’, geboren 16 maart 1685, volgde zijn vader op als koster van Leest. -Helena, geboren 4 februari 1687. -Maria, geboren 26 maart 1689. -Elizabet, geboren 11 december 1690. Hier waren complicaties, want dit jongste dochtertje stierf de week nadien op 18 december 1690. Twee dagen later stierf ook de moeder Katrien De Lathouwer en vader Peeter Elias bleef bijgevolg zitten met acht wezekindjes, het oudste amper veertien jaar oud. Hij zou nog zeven jaar wachten vooraleer te hertrouwen. Waarschijnlijk werd hij ondertussen bijgestaan door zijn stiefmoeder Katrien De Bleser, de weduwe van zijn vader in een tweede huwelijk. Zij stierf op 4 augustus 1696. Het jaar daarop 7 augustus 1697 ging Peeter Elias een tweede huwelijk aan, dit keer met Catharina ‘Katrien’ Van Regenmortel. Spoedig was de ooievaar daar weer : het kindje André dat op 3 december 1698 boven de doopvont werd gehouden, zou echter de maand niet uitdoen, het stierf op oudejaarsavond van datzelfde jaar. De facto was Peeter Elias negenendertig jaar koster-schoolmeester (1683-1722) en (tot 1717) geregeld ook huwelijksgetuige. Doorgaans werd zijn werk positief beoordeeld. Maar in het verslag, opgemaakt door aartspriester A.I. De Coriache in 1701, staan drie klachten. Zo bleek zijn schooltje –dat alleen tijdens de winter open was- weinig succesvol. Ten tweede luidde hij de klokken niet op tijd voor de mis, waarop hij weliswaar vrank repliceerde. En ten derde liet hij zijn koeien grazen op het kerkhof. Peeter Elias stierf te Leest op 17 juli 1722 en werd begraven bij zijn ouders. (“De kosters van Leest”, DB november 1985 en “De Sint-Niklaasparochie in Leest”, W. Hellemans)
1692 – 4 oktober : Akt Notaris Hendrik Van Berwaer Jacques Feeremans uit Leest in het Land van Mechelen is voogd over Kathlijne Van der Veken, minderjarige erfgename van Guilliam Van der Veken en Anna Peeters uit Niel. Feeremans ontvangt in die hoedanigheid 102 gulden van haar gewezen voogd Philip Verdonck. Philip Verdonck had dit geld in bewaring sinds de dood van zijn vrouw. Opgemaakt in het bijzijn van Jan Peeters en Guilliam Peeters. (Met dank aan Christiane Apers en René Pattyn. Hendrik Van Berwaer resideerde als notaris te Mechelen)
1693 – Leest telde dat jaar 44 doden Dit, terwijl het gemiddelde aantal overlijdens op de gemeente toen 11 was. De reden is ons onbekend. (“DB”, november 1976)
1722 – Franciscus ELIAS volgde zijn vader Petrus op als koster te Leest Joannes Franciscus Elias was te Leest geboren op 16/3/1685 als zoon van Petrus en van Catharina De Lathouwer. Toen hij zijn vader opvolgde was hij zevenendertig jaar. Het jaar nadien werd hij officieel benoemd en trad hij ook in het huwelijk (20/11/1723) met Petronella Koeckelbergh. Het echtpaar kreeg vier kinderen : -Joanna, geboren in 1724, werd niet ingeschreven in het doopregister van Leest. -Anna Teresia Petronella, werd geboren op 11/6/1725 en zou huwen met Judocus Van Vaerenbergh (die zijn schoonvader zou opvolgen als koster). -Frans, geboren op 27 september 1726, stierf kort nadien. -Maria Anna, geboren op 14 januari 1729. Het inkomen van koster Elias bedroeg 50 florijnen per jaar : 33 ontving hij er van de kerkfabriek – vanaf 1759 was dat 41 – en 17 van de H. Geesttafel. Hij woonde gratis in het kosterhuis. Franciscus Elias stierf als 79-jarige op 4 december 1764. Hij was 42 jaar koster geweest. Hij werd bij zijn vader in de kerk bijgezet, al staat zijn naam niet op de grafsteen gebeiteld. (‘De Band’ november 1985 en ‘De Sint-Niklaasparochie in Leest’, Wilfried Hellemans)
1723 - Joannes Franciscus Van Heymbeke volgde pastoor Van den Male op. Deze Anderlechtenaar (°1693) werd tot priester gewijd op 20 februari 1717. Hij zou pastoor blijven te Leest tot het jaar 1773, op twee maand na een halve eeuw, een unicum in de parochiegeschiedenis van het dorp. Hij was benoemd via het concours te Mechelen op 1 juni 1723 en voorgedragen door de abdis Seraphina ’t Servrancx (1707-1733) op 17 juni erna. Zijn institutie of “inleyding” vond plaats te Leest op 20 juni 1723. Als pastoor noteerde hij driemaal de Leestse bevolking per straat : in 1723, 1730 en 1740 met respectievelijk 674, 719 en 749 inwoners. Hij doopte in Leest 1204 kinderen tussen 26 juni 1723 en 11 april 1773, zegende er 329 huwelijken in tussen 28 juni 1723 en 22 november 1773 en begeleidde 809 stervenden van 28/6 1723 tot 9/4/1773. Negen maand (augustus 1727 – mei 1728) was hij ook deservitor in Hombeek, waar hij het aan de stok kreeg met de familie van de overleden pastoor. De reden : zijn vervangingsinkomen. Gedurig had hij ook last met de Kortenbergse abdis om op haar kosten zijn Leestse pastorij te laten herstellen. Zo schreef de rentmeester op 21 juli 1753 aan het bisdom : “Ick verliese mijn couragie als ick hoore dat onse Eerweerdighe Mevrouwe soo overvallen wordt, ick vreese dat sy daer nogh haeren beck sal in laeten...” Toch haalde de pastoor het telkens en bekwam hij zelfs dat er een nieuwe pastorij zou komen. Wat met twintig jaar uitstel ook gebeurde. De laatste jaren van zijn pastoorschap moest het hoogkoor herbouwd worden. Dat hij tegelijk mee het interieur liet venieuwen, was feitelijk onnodig. Maar ja, de barok was in...en zo deed men beroep op Pieter Valckx en Lambert Jozef Parrant. De eerste tien jaar van zijn pastoorsschap bedroeg zijn inkomen 400 gulden per jaar. In 1733 verzocht hij de aartsbisschop om een verhoging. Op 28 juni 1734 keurde deze laatste een verhoging toe tot 500 gulden ’s jaars ‘boven alle de accidenten, huijs ende hoff pastoreel’. Deze nieuwe regeling met vier gelijke, driemaandelijkse betalingen zou behouden blijven tijdens zijn verdere ambtstermijn. Jan Van Heymbeke overleed te Leest op 12 april 1773. Hij ligt samen met zijn zuster Joanne Maria Van Heymbeke begraven in de rechterzijgang van de kerk. (Wilfried Hellemans, “Pastoors Gevraagd”, ’t Ridderke nr.2, 2004 en “De Sint-Niklaasparochie in Leest”, “LG”, blz 94)
1732 – Leest kreeg bezoek van Aartsbisschop Thomas-Philippus kardinaal D’ALSACE Dat jaar, onder pastoor Joannes Van Heymbeke, bezocht aartsbisschop Thomas-Philippus kardinaal D’Alsace (1716-1759) de Leestse parochie. Het is bekend dat de aartsbisschop ‘zorgvuldig de 405 pastorijen van zijn bisdom’ bezocht. In de Leestse kerkrekening staat naar aanleiding van dat bezoek slechts één uitgave : ‘voor gelevert wasch (noot : waskaarsen) voor de kerk als sijn Eminentie heeft gevisiteert’. (Archief Aartsbisdom)
Foto’s : -Pastoor Van Heymbeke ligt, samen met zijn zuster, begraven in de rechterzijgang van de kerk. -Aartsbisschop Thomas-Philippus kardinaal D’Alsace.
We nemen de draad van de chronologie weer op met aanvullingen en wijzigingen teruggevonden in diverse publicaties over Leest. Ik heb opnieuw alle nummers (tot 1979) van het onovertroffen maandblad “De Band” doorgenomen -met dank aan Karel Soors- en ontelbare details bovengespit en overgenomen. Brieven van missionarissen, kloosterzusters, soldaten…sportverslagen en -uitslagen, activiteiten en gegevens van de verschillende verenigingen… Geschriften van Frans Teughels, Albert Huysmans, Georges Herregods en andere monumenten van de Leestse geschiedschrijving….diverse reportages zoals het “Mexicaans avontuur” van wielerkampioen Staf Van Cauter, de belevenissen van pater De Laet tijdens zijn drie maanden onder het bewind van de Simba’s… Speciale aandacht ging ook naar de verschillende burgemeesters en andere notabelen van de gemeente. Ook naar de kerkelijke instanties zoals de diverse kosters, waarvoor we uitvoerig geput hebben uit het werk van Wilfried Hellemans waarvoor mijn dank. Ook de toponiemen van Leest werden geïntegreerd, dit op datum van publicatie in de periodiek van Milac en de laatste vijf jaren van “De Band” zullen nog worden verwerkt. Nog veel leesgenot. Marcel
1580 – Getuigenissen over de klokkenroof… Getuigenissen bij de Mechelse notaris Van Meere (SAM 09/12/1589) : “Peeter Joossens ongeveer 28 jaar oud, “groff smit”, poorter te Mechelen verklaarde op verzoek van meier en gezworenen van Heffen en Leest dat in 1580 “corts naer de invasie vanden vijanden ende sarpriuse deser voors. stede” Anthony vanden Maele, Antwerpenaar, “ghecommen is binnen het artillerie huys deser stede”. Hij heeft “doen ter tijdt opeenen orts oft zekeren cleynen straetwagen doen oplaeden twee groote clocken waeraff deene competeerende ende toebehoirde der voorscreven prochie van Leest ende dandere der prochie van Heffene”. Hij zag toen dat vanden Maele “de voors.clocken tschepe ghedaen laden heeft ende ghevuert naer Antwerpen”. Later heeft Joossens diezelfde klokken gezien “aende nyeuw waghe indien byvanck vande minderbroederen clooster tot Antwerpen”. Hij was heel zeker dat het die klokken waren. Hij verklaarde ze “wel te kennen deur dien hij opde zelve zoo tot Leest als Heffene respective dicwils daeroppe ghespelt, gebeyaert, ende gheluyt heeft gehadt”. Hun toon kende hij ook goed daar hij “binnen der prochie van Heffene den tydt van zeventhien jaeren lanck continuel(lyck) ghewoont heeft gehadt”. Niet enkel over klokken wist hij iets te vertellen. Hij had ook gezien dat vanden Maele “de schuren vande gestoffeerde vergulde tafereelen int voorsc. artillerye huys daerse op solder ghestelt waren in kisten ghepackt heeft gehadt ende de zelve ghedaen vueren heeft naer Antwerpen. Hij deed zijn verklaring “inden bonten os ghestaenaen dadeghem plaetse ter presentie van deersame persoonen Mr. Peeter vanden Gheyne, Peeter diddens, Jan ooster ende Hans verhyck”. Er was nog een andere getuige van die gebeurtenissen, Jan Verbercht, timmerman, 48 jaar en poorter van Mechelen, was door de meier van Heffen wettelijk gedagvaard. Ook hij had in 1580 “corts naer de Surprinse deser stede gheadsisteert met eenen Jan oostermans van Leest int artillerye huys… (alwaer hy attestant doen terttydt woonde) met mest gedeckt heeft gehadt twee clocken te weeten de ghene van Leest ende Heffene”. Wie gaat ze daar zoeken ? Kort daarna was Anthonij vander Maele gekomen “beyde voorsc. clocken daerse gedeckt waren heeftsec ommen ontdecken en(de) dedese vuyt het voorsc. artillerye huys voeren”. Ook hij kende die klokken “deurdyen hy de zelve zoo tot Leest als Heffene zelve heeft helpen affdoen” vanwaar ze naar het artilleriehuis werden gevoerd. Hij zag ook dat vander Maele “zekere figuren van belden de welcke boven op solder gheset waren mede ghedragen heeft gehadt”. (Leon Bernaerts in Vaertlinckcontact nr.3 van 2015 : “Woelige tijden,…”)
1573 – Koster Anthonis VAN ENERE Eerste vermelding van koster Anthonis Van Enere, koster te Leest zeker van 1573 tot 1581. Mogelijk was hij afkomstig uit Zemst. Hij wordt tweemaal vermeld. In 1573 moest hij op strafbedevaart naar O.L.Vrouw van Halle. Dit om een zekere Peeter Guedens ‘met een gaffel gestoken te hebben’. En in 1581 werd hij op 31 januari genoemd als koster van Leest. (‘De Sint-Niklaasparochie te Leest’, W. Hellemans)
1592 – Koster Peeter VAN (DEN) BROECK / BROUCKE Eerste vermelding van koster Peeter Van (Den) Broeck (Broucke) in het Kerkarchief van Leest. Hij was zeker koster van 1592 tot 1594. “Peeter van(den) broeck al(ia)s de custere tot Leest gheeft der kercke van gronde daer zy schuere op staet inde plaetse (nu Leest-Dorp) zes stuivers per jaar (in 1592) . Omdat hij de grond onbebouwd liet, moest hij echter niets geven. In latere kerkrekeningen komt zijn naam voor bij datzelfde item en met telkens dezelfde inhoud. (‘De Sint-Niklaaskerk in Leest’, W. Hellemans)
‘De tweede helft van de 16e eeuw was voor Leest en omliggende een triestige tijd. De godsdienstoorlog is volop aan gang. De bevolking wordt geterroriseerd de ene keer door Spaanse soldeniers, de andere keer door soldaten van Oranje of door de geuzen. Zo wordt in 1571 de ‘kercke affgebrandt bij de soldaten van Grave Van Swertsberge’. De schade is enorm want het zal acht jaar duren vooraleer de kerk hersteld is en plechtig kan worden ingewijd. Dit gebeurt door aartsbisschop Hovius. Bij die gelegenheid wordt aan Monseigneur een ‘etentje’ aangeboden. Onder de disgenoten vinden we die dag ‘koster Pieter Van Broucke’. (‘DB’, november 1985) -
1595, 1600 en 1602-1604 :Joannes (Hans) DAEMS koster te Leest. “De visitatieverslagen van landdeken Petrus Bernaerts vermelden dat Hans in 1595 tegelijk koster was in Hombeek en in Leest. Omdat hij dan in de stad resideerde, konden de kinderen niet (meer ?) in Hombeek schoollopen. In de bewaarde Leestse verslagen over 1596 en 1598-1601 staat geen kostersnaam vermeld ; toch schreef G. Hermans dat Hans Daems in 1600 in Leest aan de slag was als ‘koster en schoolmeester’. En daarna ? Wel, van dan af wordt het wat moeilijk. In 1601 lezen we nog dat ‘de Hombeekse koster de (Leestse) pastoor wat bijstaat (‘subservit’) en dat moet dan wel Joannes Verlinden zijn, zoals blijkt uit het Hombeeks verslag. Het volgend jaar is Joannes of Hans Daems ‘die hier en in Hombeek de pastoor bijstaat’ de Leestse koster. Eigenaardig toch want dezelfde verslaggever, landdeken Antonius De Mot, noteert als Hombeekse koster…Joannes Verlinden. In 1603 en 1604 wordt J. Daems weer met naam genoemd als koster in Leest. Over Hans Daems staat bondig en goed aangegeven dat pastoor en gemeenschap over hem tevreden zijn (1602). En verder dat hij éénzelfde register gebruikte voor de dopelingen in Hombeek en Leest en éénzelfde voor de gehuwden van de twee parochies (1604).” (‘De Sint-Niklaasparochie in Leest’, W. Hellemans)
-1601 en 1605-1607 :Koster Joannes VERLINDEN “Blijkbaar was Hans Verlinden –in Hombeek al (vanaf 1599) koster-onderwijzer – (in 1601) dus ook in Leest aan de slag. Dat gebeurde opnieuw van 1605 tot in 1607. En daar er toen in Leest geen schooltje was, volgden wat Leestse kinderen ook bij hem in Hombeek de lessen. Jammer genoeg verwaarloosde hij zijn taak en dronk, kreeg vermaning na vermaning en verliet Hombeek.” (‘De Sint-Niklaasparochie in Leest’, W. Hellemans) -
1608 :Bertelmies VAN GHIJSEL koster tot zeker 1621. Zijn naam werd ook Bartholomeus Gijs(s)els, Gijssele en (Van) Gysel geschreven. Zijn geboorteplaats is ons onbekend maar hij huwde te Leest op 29 augustus 1604 met Catharina KEYSERS (De Keyser). Getuigen bij dat huwelijk waren hun beider vaders: Martinus De Keyser en Petrus Van Gijsel. Deze laatste zou een maand daarop overlijden (+17/9/1604). Uit dat huwelijk ontsproten vijf kinderen : -Maria, geboren op 19 juli 1604. -Anna, geboren op 7 december 1608. -Petrus, geboren op 31 mei 1611. -Arnold, geboren op 21 maart 1612. -Willem, geboren 17 januari 1621 stierf toen hij 19 was (19 augustus 1640). In 1607 was Bartholomeus Van Ghijsel kerkmeester en in meer dan een verslag herhaalde de landdeken telkens opnieuw dat hij als koster ‘voldeed aan de pastoor en de parochianen’. In 1617 staat er duidelijk bij dat hij geen les gaf : de Leestse kinderen liepen nog altijd school te Hombeek. Hij stierf te Leest op 20 augustus 1629 en werd twee dagen later begraven in de kerk. Als koster genoot hij het voorrecht onder de kerkvloer te worden begraven. Op zijn grafzerk stond te lezen : ”Hier light begraeven / Bertelemies Van Ghysel / Coster was in synen tyt / deser Kercke, sterf op den 20 / dagh Augustus 1629 / bidt voor de Siele.” Zijn vrouw Catharina ‘Katrien’ Keyzers overleefde hem 35 jaar, zij stierf te Leest op 23 juni 1664. (‘DB’, november 1985 en ‘De Sint-Niklaasparochie in Leest’, W.Hellemans)
1627 –Jacques ‘Jacobus’ Elias werd koster te Leest Officieel volgde zijn benoeming op 25 december 1629 maar toen was hij al van in 1627 aan slag. Jacques Elias (in sommige kerkrekeningen wordt zijn naam Ilias, Elrias en Ilrias gespeld) was een ingeweken Leestenaar. Geboren in 1611 werd hij reeds op jonge leeftijd koster te Leest, want bij zijn overlijden op 25 augustus 1692, op 81-jarige leeftijd, schreef pastoor Michael Gijsens in zijn overlijdensregister : ‘Jacobus Ilias custos hujus paroeciae per 64 annos, aetatis 81 annorum, sepultus est in ecclesia nostra prope altare B.M.V. (Jacob Ilias gedurende 64 jaar koster van deze parochie 81 jaar oud, hij werd begraven in onze kerk dichtbij het altaar van O.L.V.) Jacques Elias beleefde in 1627 de overgang naar weer eigen Leestse pastoors. Tegelijk was hij de eerste uit een rij van vijf generaties Leestse kosters uit éénzelfde familie : drie droegen de naam Elias en twee heetten Van Vaerenbergh. Jacques Elias huwde met Johanna ‘Jenneke’ Le Paige of Lepaige, ze kregen acht kinderen : -Jacques, geboren 1 mei 1637, zou later trouwen met Anna Feermans. -Mattheus, geboren 26 september 1638. -Maria, geboren 15 april 1640. -Laurent, geboren 30 april 1643. -Henri, geboren 17 augustus 1644. Dit zoontje stierf op 15 april 1648. -Frans, geboren 19 november 1645, overleed op 11 augustus 1677. -Jan, geboren op 1 december 1647, overleed op 20 april 1684. -Peeter, geboren 6 september 1649, zou zijn vader opvolgen als koster van Leest. Blijkbaar kon Jacques Elias het niet goed vinden met zijn pastoor N. De Clercq (1630-1641). Al in 1636 is er in een rekening sprake van koster Van Vaecken, misschien een tijdelijke vervanging. Het werd zo erg dat de pastoor (in 1640) in een Latijnse brief aan de aartspriester zes ernstige klachten opsomde. Namelijk : 1.Vanaf 19 februari 1640 weigerde de koster nog langer dienst te verrichten. 2.De koster beschuldigde de pastoor dat deze hem frauduleus minder ontvangsten zou hebben gegeven dan die waarop hij recht had. 3.Hij verweet de pastoor dat die een zekere Leestenaar (‘quendam Leestensem’) zou aangezet (‘geleerd’) hebben om heimelijk stokken (rijshout ? W.H.) te stelen die (dat) de pastoor daarna voor eigen gebruik zou gekocht hebben. 4.Een door de pastoor gemaakte opmerking over zijn werk beantwoordde de koster boudweg met : ‘doe het zelf.’ 5. De koster maakte zijn dienst te schande als ‘lusor’ (speler, gokker ?). En bovendien leerde hij de jeugd op school dansen wat toch maar verderfelijk was. 6.Op 19 maart 1640 werden er ’s nachts en in het geniep vier hoogstnodige houten beschermingspalen weggenomen voor de pastorij die nadien – en dat hebben velen gezien én veroordeeld – teruggevonden werden bij de koster. Kon zo iemand opnieuw aangenomen worden en weer koster zijn ? Kon hij dat ambt nog uitoefenen zonder schande en met voldoende waardigheid ? De pastoor liet het aan zijn superieuren om hierover te oordelen en te beslissen. Blijkbaar kon het. Misschien heeft het weggaan van de pastoor uit Leest (in februari 1641) er de herbenoeming van de koster wel vergemakkelijkt. Overigens schreef hij (in 1648) de kerkrekening waarvoor hij zes gulden ontving. En ook nadien voldeed hij als koster-schoolmeester zowel aan de pastoor als aan de parochianen, schreef aartspriester F. Vanden Driessche bij zijn visitaties (o.a. in 1654). Vierenzestig jaar was Jacques koster in Leest; het staat op zijn grafsteen én in het register al maakte vanaf 1683 zijn zoon wel de dienst uit. Hij werd vooraan in de kerk begraven, dicht bij het altaar van O.L.Vrouw. Op zijn nog moeilijk leesbare grafsteen, nu achteraan in de linker zijbeukvloer, staat dit : ‘Sepulture van de Eersaemen Jacques Elias coster deser kerck omtrent 64 jaeren, gestorven den 25 augusti 1692 oudt 81 jaeren ende Jenneke Lepaige syne wettighe huysvrouw gestorven den 29 january 1669 ende Peeter Elias synen sone oock coster den tydt van 47 jaeren oudt 72 jaeren sterft den 17 juli 1722. Bidt voor de zielen…’ Na de dood van zijn echtgenote Jenneke Lepaige hetrouwde Jacques in 1669 met Catharina De Bleser die in 1696 zou overlijden. (‘De Band’, november 1981 en ‘De Sint-Niklaasparochie in Leest’ van Wilfried Hellemans)
De broeder van de CELA brengt me ’s morgens 5 verse ananassen mee van de inlandse markt, die zullen wij morgen thuis opeten. Want ik had mijn vrouw moeten beloven ananas mee te brengen. Een pater brengt ons in zijn wagentje naar het vliegveld. De hal is al proppensvol met mensen en met al wat ze meesleuren, vooral tamtams hadden veel aantrekkingskracht op de kopende toerist. De formaliteiten verlopen gezellig kalm en als het vliegtuig een en zelfs twee uur en meer vertraging heeft maakt niemand er zich druk over. Om 12 uur komt dan het vliegtuig toe, vol met nieuwe mensen die door hun familie en kennissen hartelijk worden begroet. Wij stappen in onder geleide van een Rwandese hostess. Eerst vliegen wij nog door naar het zuiden, naar Bujumbura, de hoofdstad van Burundi. Om gemakkelijk te kunnen landen moet ons vliegtuig zijn overtollige benzine hoog in de lucht laten ontsnappen. Wij worden verzocht niet te roken bij dat maneuver. Van over het Tanganika-meer nadert ons vliegtuig Bujumbura. Het vliegt het dal in en moet zich dan op zijn zijde keren in een brede zwaai tussen de bergflanken in. Als wij door het raampje kijken zien wij de bergen heel dicht naast ons. Plots worden wij hevig geschud, wij zijn geland. Wij stappen uit. Op een groot bord staat vermeld dat het verboden is te fotograferen. Slechts enkele blanken staan hun gasten wuivend op te wachten. In dit land hebben de laatste maanden hevige stammentwisten gewoed : 100.000 Hutu’s werden er vermoord door de heersende klasse. België heeft zijn ontwikkelingshulp hierom opgeschort. Gans de vlieghaven is voor ons alleen. Wij zitten weer in een grote vuile hall en maar weer wachten. Van ergens komt muziek, een plaat speelt “I beg your pardon. I never promised you a rose garden”. De mensen die in Burundi op bezoek geweest zijn sluiten zich aan bij onze groep. Ze zijn eindelijk door al de formaliteiten gesukkeld en delen kwistig hun laatste Burundees geld uit en zo kunnen wij ook een Coca drinken. Eindelijk kunnen wij vertrekken. De steward gooit de plaatsreservering in het vliegtuig overhoop en laat achtereenvolgens de niet getrouwde koppels instappen, dan de oude koppels, daarna de jonge koppels en dan de rest, dus wij. Toch kunnen wij nog een goed plaatsje aan een venster bemachtigen. Wanneer wij opstijgen zie ik nog met een glimp een soort grote hagedis, wel 2 meter lang, over de startbaan kruipen. Het vliegtuig moet zo geen toeren meer uithalen als bij het dalen en wij hangen meteen in de lichtgrijze nevel over het Tanganika-meer; boven is de lucht staalblauw. Een vriendelijke steward met grote snor komt het eten opdienen. Het is drie uur en van ’s morgens geleden dat wij iets naar binnen gekregen hebben. Na drie weken broussekost eindelijk terug fijn eten, asperges en een goed stuk vlees. Nu geen achterdocht meer over wie heeft het klaar gemaakt en hoe. Champagne als drank. Heerlijk. Na het dessert laat ik me lui zakken in mijn zetel. Wij vliegen over het Victoria-meer. Na enige tijd landen wij in Naïrobi, Kenia. Piloten, stewards en hostessen verlaten het vliegtuig, een nieuwe bemanning komt aan boord. Wij blijven zitten. Na een half uurtje stijgen we weer op. Wij worden de sensatie van het dalen en het stijgen nu al gewoon. Boven de Soedan komen er wolken die zich boven elkaar opstapelen. Bliksems schieten er alle kanten doorheen. Het moet een geweldig onweer zijn. Wij vliegen er boven in de blauwe lucht. Ergens voelt men zich als niet meer behorend tot die wereld. Het wordt donker. Wij vliegen steeds in oostelijke richting en zijn nu al drie uren van het Belgische uur weggeschoven. Naast ons zit een dame. Zij is haar zoon geneesheer in Rwanda gaan bezoeken. Haar man, een onderwijzer, zit zonder iets te zeggen rond te kijken, een boek te lezen. Het is pikdonker als wij om 23 uur in Djedda in Saoudi-Arabië landen. Wij vliegen laag over de platte blokke-dozen huizen allen aaneengeplakt door een vierkant koertje waar een licht brandt. Wij kunnen goed de mensen onderscheiden. Af en toe een laan met lichten van auto’s en van reclameborden. Plots realiseren wij het ons : na drie weken natuur zijn wij terug in de beschaving. Hier de beschaving van het oliegeld. Op het vliegveld komen en gaan prachtige vliegtuigen, Arabieren met tulband en in lang wit kleed worden in grote Amerikaanse wagens aan- en weggevoerd. Hoewel het hier avond is, is het toch nog 40 graden warm. Ons vliegtuig tankt vol voor de laatste trip. In de heenvlucht waren wij op 8 uur van Brussel in Rwanda. Nu vliegen wij al 12 uur en wij zitten ergens in de woestijn goed halfweg. Wij hebben 5 à 6 uur vertraging opgelopen. Het maakt vele passagiers wat zenuwachtig. Zullen ze ons blijven opwachten op Zaventem. Velen zijn ingedommeld, met enkelen sta ik bij de steward in de keuken achteraan in het vliegtuig en samen maken wij er een erepunt van de nog resterende flessen champagne, die de steward telkens triomfantelijk uit een ijskoelbak haalt, leeg te krijgen. Wij vliegen over de zuidpunt Italië en plots komt in mij het gevoel op van “wij zijn thuis”. Ons oud Europa. Wij volgen de Italiaanse kust, die te zien is aan de vele lichtjes. In Genua is er vuurwerk. Boven Luxemburg begint het vliegtuig te dalen en moeten wij ons vastriemen. Iedereen is nu klaar wakker. Het is 3 uur in de morgen wanneer wij op Zaventem landen, na 15 uur in hetzelfde vliegtuig gezeten te hebben. Zullen ze ons staan opwachten ? Zullen ze zo lang gebleven zijn. Vlug moeten wij nog een kaart met ons adres invullen : moest er in het vliegtuig soms een besmettelijke ziekte meegereisd zijn dan zouden ze ons kunnen verwittigen. Wij lopen door de brede gangen van de vlieghaven naar de douanecontrole. Enkele dames hebben de gelegenheid gezien om vlug van garderobe te veranderen en komen er nu voor alsof ze maar pas van huis weg geweest zijn. Ik sloef op mijn sandalen en op mijn katoenen hemd en broek hangt nog het stof van Afrika. Tussen de velen die opdringerig staan te wachten bij de uitgang zie ik mijn vrouw. Zij ziet mij. Hij is er bij, denkt zij. Hij is terug. Het was mijn eerste vliegreis. Ik was toen 41 jaar oud.
Karel Duysburgh.
Kleine toelichting.
Dit reisverslag heb ik kort na mijn thuiskomst in één trek (nl. nacht) geschreven. Het is gebaseerd op het dagboek dat wij getrouw iedere avond bijhielden. Wij zaten dan samen om met enkele trefwoorden het wel en het wee van die dag vast te leggen. Het taalgebruik is dan ook van die periode, van 1973, méér dan veertig jaar geleden. Sommige woorden zijn zelfs nu niet meer passend, bvb het woord “neger”, toen heel normaal en ook de naam Zaïre bestaat niet meer. Toch heb ik het taalgebruik behouden, het is immers een verhaal uit die tijd. Ik fotografeerde toen in dia’s. De getoonde foto’s zijn dus bewerkingen van oude dia’s, dia’s die over de jaren heen door vele handen rondgegaan zijn. In het algemeen zijn de kleuren goed behouden gebleven. Sommige foto’s zijn wel door de tijd aangetast. Foto’s die ik dan heb behouden geven een speciale situatie weer die ik toch wou tonen. K.D.