“Leest.- Willem NAGELS, 64 jaar oud, was voor een paar dagen verdwenen met 500 frank op zak. Dinsdag morgen werd de man thuis verhangen gevonden. Hij had geen geld meer bij zich. Het parket van Mechelen kwam dinsdag namiddag een onderzoek doen ter plaatse.” (GvA, 2/4/1930)
1930 – 13 mei : Geboorte van Philimena VAN PRAET, zuster Maria Ferdinanda.
Ze werd geboren in de Alemstraat, ging nooit naar de kleuterschool en liep haar lagere school te Tisselt. Ze ging binnen bij de Dochters van Maria te Willebroek op 8 september 1946 en werd geklaad als zuster Maria Ferdinanda (op 10/3/1947). Haar tijdelijke professie deed ze een jaar later en haar eeuwige in 1948. Zoals nog andere zusters van haar congregatie in die jaren werd ze onderwijzeres gediplomeerd te Hasselt (14/6/1952). Onmiddellijk erna gaf ze zowat dertig jaar les aan de meisjesschool te Aartselaar. Dit in verschillende klassen en functies. Eerst als gewone leerkracht (1952-1959), dan als directie met klas (1/4/1959-1974) en dan opnieuw als gewone leerkracht (1974-1982) : ze wou absoluut geen directie-zonder-klas zijn. Ook taalleerkracht is ze er geweest. Daarna werkte ze tien jaar als vrijwilligster bij mentaal gehandicapten te Boechout (1982-1992). Dit tot die gemeenschap verhuisde naar het Moederhuis van de congregatie te Willebroek. Bovendien was ze er algemene overste van de congregatie van 18/7/1996 tot 14/3/2002. (“De Sint-Niklaasparochie in Leest”, W. Hellemans)
1930 – Zondag 1 juni : Antoon Leemans voor 50ste keer te voet naar Scherpenheuvel.
“Zondag toekomende zal de gemeente Leest eene zeldzame gebeurtenis vieren. Gelijk in vele andere gemeenten van Klein-Brabant, bestaat de gewoonte, dat jaarlijks eene bedevaert gebeurt naar Scherpenheuvel. De bedevaarders vertrekken des nachts, om ’s anderendaags avond terug te keeren, wel te verstaan te voet. Eene der inwoners, namelijk Antoon Leemans, landbouwer, Tinneschuurstraat, Leest, gaat dit jaar voor den vijftigste keer te voet naar Maria’s genadeoord.
Geboren in 1857, op 7 juli, van diep christene ouders, toog hij voor de eerste maal, het jaar dat hij ‘lotte’, naar het heiligdom, en nam van toen af, een groot deel aan het inrichten der processie, die een oogenblik scheen te verdwijnen, ter oorzake der concurrentie van trein en fietsen en autobussen.
Jaarlijks gaan er nu een zeventigtal bedevaarders naar Scherpenheuvel van de gemeente. Ondanks de moeilijkheden, en dagelijksche bekommernissen van zijn talrijk huishouden, was hij steeds op post en wordt hij nu op bijzondere wijze gehuldigd.
Gansch de gemeente, waaronder de twee muziekmaatschappijen, gaan den jubilaris afhalen tot Battel, rond 3.30 ure ; hij zal dan stoetsgewijze naar de parochiekerk geleid worden, door de geestelijkheid, daarna zullen hem in bijzijn zijner familieleden, prachtige geschenken aangeboden worden met aanspraken.
Eene zijner zonen, namelijk Jaak Leemans, de wachtmeester bij de gendarmerie te Heyst-op-den-Berg, de oudste Emiel, is meestergast in de Brouwerij Van Diepenbeek te Mechelen en zal binnen enkele weken gedecoreerd worden voor 25 jaar trouwen dienst in die inrichting. Wat ook meldenswaard is, dat vader Leemans meer dan dertig jaar werkman is bij den burgemeester.
Op dien ouderdom nog 45 km weg afleggen te voet, dat mag tellen !” (GvA, 31/5/1930)
1930 – 7 juni – GvA – Rechtbank van Mechelen
“Voor melkvervalsching waren gedaagd, een drietal melkverkoopers van Leest, welke allen veroordeeld werden tot eene boete van 700 fr. of 1 maand gevang, met uitstel 3 jaar.”
1930 – 3 juli : Brief naar de Vrederechter ivm opname Krankzinnige.
“Op den 5 juni 1930 werd ter bevolking alhier Blaesveldstraat nr. (onleesbaar) ingeschreven de genaamden Eudonia Josephina Iglesias, ongehuwd zonder beroep, geboren te Londen (Engeland) met hare moeder weduwe Joachim Iglesias, geboren Bauwens Ludovica Joanna van Amerikaansche nationaliteit en daar opgesloten.
Bedoelde Eudonia Josephina Iglesias werd ten huize harer moeder te St Jans Molenbeek, als krankzinnige opgenomen en verzorgd, ten laste van Stad, Provincie en gemeenzaamheid van onderstandwoonst (??). De gemeente Lembeek is hare bijstandwoonst. Ingevolge een schrijven van de gouverneur der provincie Antwerpen, van den 2de dezer maand, wordt het gemeentebestuur aanzocht deze zieke aan ons oordeel voor te leggen opdat zoonodig eene nieuwe of aanvullende ordonnantie kunnen genomen worden, waarbij voormelde zieke ten huize harer moeder te Leest zou kunnen opgesloten blijven, op de kosten als vroeger..” (Brief van het gemeentebestuur Leest)
Een tweede brief vertrok op 17 november 1930 naar de Gouverneur van de provincie Antwerpen: “Op den 19 oktober 1930, hebben wij, gelijkvormig de wet van 27/11/1891, toegezonden aan de gemeente Lembecq, een afschrift der beslising van het Schepencollege dezer gemeente, d.d. 9 oktober 1930, tot opneming ten huize alhier, van de krankzinnige Iglesias Eudonia Josephina, zonder beroep, geboren te Kennington, graafschap Londen, den 19/3/1895, dochter van Joachim, overleden en van Bauwens Ludovica Joanna, en tot heden heeft de gemeente Lembecq, geen antwoord hieraan gegeven. Wij voegden aan gemeld de getuigschriften twee getuigschriften van de dokters Van Assche en Tambuyser met het besluit van Mr de Vrederechter van het zuidkanton Mechelen, de opsluiting der bedoelde krankzinnige machtigende.
De gemeente Lembecq was, op 13/10/1916, dagteekening der beslissing tot de eerste opsluiting van bedoelde krankzinnige, dezes bijstandwoonst. Ingezien de gemeente Lembecq, geen gevolg geeft aan de voorschriften der wet op den openbaren onderstand, zoo doen wij bij deze beroep op uwe welwillende tusschenkomst. Namens het gemeentebestuur van Leest, op bevel, de secretaris Vandenbossche.
1930 – 26 juli – GvA : Afgestudeerd TE BERLAER . EXAMEN.
“Hebben hun uitgangsexamen afgelegd in Middelbare Land- en Tuinbouwhuishoudschool, onzer gemeente, de volgende juffers uit het Arr. Mechelen : Met grootste onderscheiding : Rosa Lambrechts van Leest.”
Foto’s : -Philimena VAN PRAET, zuster Maria Ferdinanda. -Relikwie van Scherpenheuvel.
1929 – 7 december – GvA : Vergiftigingzaak te Leest
“We hebben in de laatste dagen, en dat wel meer buiten onze gemeente dan in Leest zelve, zoo wat geheimzinnig horen praten over ’n geweldige vergiftigingszaak welke te Leest verschillende personen zou op de rand van het graf gebracht hebben. Bij die praatjes bleef ook de dorpspolitiek niet achterwege en zoo meer. Daar wij willen voorkomen dat er losbolachtig over die zogezegde vergiftigingszaak zou geschreven worden, zooals het met het geval van Moyson is geweest, willen we hier het gebeuren eens zeer nauwkeurig samenvatten.
Op 23 november ll. werd alhier de schuur van landbouwer Troch V. leeggedorschen. Een twaalftal geburen staken een handje toe, zooals dat hier de gewoonte is. Bij etenstijd vergastte het volk zich aan boterhammen met kaas of paardenvleesch naar beliefte. De dag daarop, des zondags, voelden zich diegenen onpasselijk welke van het vleesch hadden genomen ; daarbij nog andere menschen die niet bij het dorschen aanwezig waren geweest maar toch van hetzelfde vleesch hadden gebruikt. Uit het ingestelde onderzoek, door de gendarmen ingesteld, bleek dat het genomen vleesch bij een winkelier van ons dorp was gekocht, welke het op zijne beurt zich bij een winkelier in de Adeghemstraat te Mechelen had aangeschaft. Het onderzoek in kwestie wees nog niet uit dat beide winkeliers voor niets in die zaak betrokken waren. Wat nog zonderling mag genoemd worden is dat twee personen, hebbende ook paardenvleesch gegeten, doch niet bij de twee hooger bedoelde aangekocht, ook ongesteld waren ; dan weer anderen , die alhoewel er van gebruikt te hebben, geen de minste ongesteldheid gevoeld hebben. De heer Dokter Van Assche van Hombeek welke bijgeroepen was, verklaarde dat er hier van geen vergiftiging sprake was; ook waren allen, ras frisch en gezond te been ; alleen de zoon Polspoel was zeer ernstig ziek, doch hier ook verklaarde Dokter Loncin van Mechelen dat er hoegenaamd geen vergiftiging in ’t spel was. Het overige van het paardenvleesch is door de rijkswacht en heer Geudens, bestuurder van het openbaar slachthuis te Mechelen tot verder onderzoek aangeslagen geweest. Het gevolg van dat al was een geweldig weg en weer praten, het uiten van beschuldigingen of verdachtmakingen. Men had maar het verkoopen van vergiftigd paardenvleesch moeten verbieden, en zoo meer. Het gerecht en andere overheden kregen wel ongeteekende brieven, juist zoals te Muysen, vol akeligheden en verwijtingen, doch tot heden is er nog nergens een klacht neergelegd geweest.
Slotsom : de zaak is geweldig overdreven –nogmaals juist zoals te Muysen – en in onze gemeente wordt er thans niet meer over gesproken.”
In dezelfde krant van 9 december verscheen volgende rechtzetting :
“Omtrent den hier volgende zin, rakende de personen waar het paardenvleesch is gekocht geweest en door den drukker aldus samengevat : ‘het onderzoek in kwestie wees nog niet uit, dat beide winkeliers voor niets in de zaak betrokken waren’, moeten we zeggen dat er aldus moet gelezen worden : ‘het onderzoek in kwestie wees nog uit dat beide winkeliers voor niets in de zaak betrokken waren.’”
En uiteindelijk op 10 december :
“Nog de zogezegde vergiftigingszaak. – Zondag heeft de heer wetsdokter Louvaux nog een bezoek aan onze gemeente gebracht met betrekking op de hier vroeger besproken vergiftigingszaak, welke thans als gans beëindigd dient aanzien te worden. Geen de minste klacht is neergelegd, en al het gerucht dus op nul uitgedraaid.”
1930 – 11 januari : Geboorte van Constance KEULEMANS, zuster Wilhelmina.
Ze werd geboren in de Kouter en trad in bij de zusters annonciaden te Huldenberg op 8 september 1950. Door haar professie in 1953 werd ze zuster Wilhelmina en in april 2003 vierde ze haar gouden jubileum. Zuster “Mien” werd regentes “linnennaad” gediplomeerd te Antwerpen (St.-Maria-Instituut, 1959) en gaf van dan tot 1967 plastische opvoeding en naad in de Middelbare Landelijke Huishoudschool te Keyhof-Huldenberg waar ze tot 1968 ook woonde. Ook in Mechelen gaf ze in 1967-1968 plastische opvoeding en naad aan de Beroepsschool (Nieuwe Beggaardenstraat). Ondertussen had ze in Brugge leren kantklossen (diploma 1964) en woonde van 1968 tot 1980 in Oud-Turnhout, Zwaneven en van 1980 tot 1986 in Dessel. Ze onderwees naald en kant in de Beroepsschool te Ravels (1968-1982).
Nog altijd leert ze enkele medezusters in het moederklooster te Huldenberg die kunde en kunst aan. Zelf vervaardigde ze bovendien prachtige stukken hedendaagse kant (Maria Boodschap, Uilen).
Sinds 1986 verblijft ze in Wijnegem. (“De St-Niklaasparochie in Leest”, W. Hellemans)
1930 – Zaterdag 18 januari : Smartelijk ongeval
“Zaterdag namiddag, rond 1 ure, gebeurde er op den Battelschen steenweg, ter hoogte van nr. 288, een smartelijk ongeluk, dat het leven heeft gekost aan een elfjarig zoontje der echtgenoten Somers, wonende zelfden steenweg in het nummer 253e. Volgens dagelijksche gewoonte reed de melkhandelaar Mertens van Leest , na zijne ronde in de stad gedaan te hebben, huiswaarts met zijn gespan. Gekomen aan genoemde plaats kwam daar ook het zoontje Somers uit tegenovergestelde richting uit Battel op de velobaan aangereden, hebbende een klein pakje aan het stuur. Is nu het kind een ogenblik het stuur kwijt geweest door naar bedoeld pakje te grijpen, of wat, niemand zal dat nog uitmaken, doch plots zwenkte de kleine velorijder zoozeer dat hij met zijn rijwiel den borduursteen van den veloweg afreed en juist voor het rechterwiel van het lichte melkkarreken terecht kwam. Het wiel ging over de borst van het knaapje, ondanks alle pogingen van den voerder om het ongeluk te vermijden. Deze sprong aanstonds van zijn gespan en raapte het jongetje op, vragende of het pijn had. Een snikkend ‘ja’ volgde en was het eenige dat over de lippen van het ongelukkig knaapje gekomen is. De toegesnelde werkman van hovenier Budts droeg het knaapje oogenblikkelijk naar zijn ouders huis, slechts een honderdtal meter verder, op denzelfden steenweg, stedwaarts gelegen. De onmiddellijk bijgehaalde geneesheer Lemaire kan slechts den dood vaststellen. Men begrijpt de droefheid der zoo diep getroffen ouders, welke zoo hun frisch en gezond kind van voor enkele minuten thuis kregen. Ook de melkhandelaar Mertens was zeer onder den indruk van het voorgevallene, dat hij toch niet had kunnen voorzien.
Het parket is des namiddags ter plaatse geweest om de noodige vaststellingen te doen.” (GvM, 20/1/1930)
1930 – 17 maart : Geboorte van Petrus ‘Jean’ VAN DAM, medestichter van FC Telstar (SK Rapid Leest)
Omdat ik de Kronieken van Leest maar bewerkt heb tot het jaar 1996 en Jean Van Dam twee jaar later overleed was zijn geboortedatum aanleiding om hem in het daglicht te plaatsen.
Zijn officiële voornaam was Petrus maar in Leest noemde iedereen hem Jean. Hij was in Zemst geboren maar woonde korter bij het centrum van Hombeek zodat hij daar de lagere school doorliep. Hij kreeg er nog les van meester Hellemans, de vader van zijn vriend Fons.
In 1967 nam hij, met zijn uit Herentals afkomstige echtgenote Maria Peeters, café Telstar in de Dorpstraat over (thans 2018 Restaurant ’t Witte Goud). Toen voor de jeugd van Leest the place to be. Het dorp zat toen zonder voetbalploeg en onder impuls van de cafébaas werden er vriendenwedstrijden georganiseerd. Pure improvisatie waaraan ontelbare telefoontjes vooraf gingen. Geen sinecure om een tegenstrever of een terrein te vinden en frustrerend als die tegenstander weer eens niet kwam opdagen. Jean Van Dam zag dit met lede ogen aan en samen met zijn vriend, bakker Fons Hellemans, besloot hij Leest een voetbalclub te schenken. Het was evident dat men opteerde voor de benaming FC Telstar en intussen had cafébazin Maria reeds voor een volledige uitrusting gezorgd. De volgende stap was een geschikt terrein vinden. Met man en macht werd gezocht en uiteindelijk gevonden : naast de Zenne was een weide vrijgekomen en die werd dra omgetoverd tot een heus voetbalveld. Nu er zekerheid was van een eigen terrein werd er besloten om aan te sluiten bij de K.K.S.F.B.(de Katholieke Sportfederatie), een zuiver liefhebbersverbond. Maar om een reglementair speelveld te bekomen waren twee doelpalen niet voldoende. Met vereende krachten werden ontelbare vrachtwagens aarde aangevoerd. Bij de start van de competitie 1968-69 was enkel het veld klaargekomen en zat de club nog zonder kleedkamer. Improviseren is echter een sterke kant van Vlamingen en ook voor dit probleem werd een oplossing gevonden. De zaal van “het Brughuis” bij Frans Apers kreeg tijdelijk een andere bestemming : met lakens werd het café in drie vakken opgedeeld, respectievelijk voor de bezoekers, voor de scheidsrechter en voor de thuisploeg. Een metalen kuip op de kolenkachel zorgde voor warm water... Jean Van Dam zou Celine van het Brughuis altijd dankbaar blijven. Reeds na vier wedstrijden slaagden de mensen van het eerste uur erin om te voorzien in een basisinfrastructuur : een kantine en kleedkamertjes voor bezoekers en scheidsrechters. De eigen ploeg bleef bij Apers.
Veel vooruitzichten hadden die pioniers aanvankelijk niet. Ze gingen van start met slechts zestien leden en werden ingedeeld in de afdeling A, maar na enkele wedstrijden vergrootte hun ledenaantal zodat ze verplicht werden om bijkomend vriendenwedstrijden te organiseren voor een reserveploeg. Motiverend en verheugend was dat de club dat eerste competitiejaar afsloot met een tweede plaats, eindigend op slechts één puntje van de leiders. Jammer genoeg was er slechts één klimmer voorzien...
Op 12 oktober 1969 vond de officiële inhuldiging van het nieuwe voetbalveld en de nieuwe voetbalploeg F.C. Telstar plaats en dat werd een hoogdag voor het dorp.
Jean Van Dam werd uiteraard de eerste voorzitter van de club. In het weekblad “De Mechelse Week”van 16 augustus 1984 omschreef Jean de taken van een voorzitter :
“Een voorzitter moet alles in de gaten houden, de zaak samenhouden en zorgen dat iedereen zijn taken uitvoert. Zowel de verstandhouding tussen de spelers als deze tussen de bestuursleden moet op peil gehouden worden. Met problemen komt men steeds bij de voorzitter terecht. Soms moet ik al eens op tafel slaan als iemand tekort schiet, maar anderzijds zal ik me ook wel neerleggen bij een meerderheid van de vergadering. Ook de relatie met de sponsor, met de pers en met de scheidsrechter moet door een voorzitter in ’t oog gehouden worden. Met het voorzitteschap ben je altijd bezig, je moet vooruit kijken, praten, contacten leggen, verzoenen. Zo heb ik onze relatie met V.V. Leest weer op vriendschappelijk peil gebracht. We mogen op hun plein spelen, er worden weer transfers gedaan.. Vroeger was dat kat en hond, maar dat mag toch niet tussen buren. Zo is het ook tussen spelers : clanvorming moet vermeden worden, vooral door diplomatisch optreden...”
Zelf was de voorzitter er niet vies van om zijn handen vuil te maken. In Het Laatste Nieuws van 30 augustus 1989 blokletterde Willy Romain :
“Voorzitter trekt kalklijnen”. Jean trok toen eigenhandig de kalklijnen voor aanvang van een oefenpartij van zijn club tegen Racing Mechelen. Iets wat de journalist ten zeerste kon waarderen.
Over de mislukte fusie met buur Leest verklaarde hij ooit dat Gust Emmeregs absoluut secretaris wou worden en alzo alles naar zich toe wou trekken.
In 1969 gaf hij zijn voorzitterschap even door aan Ted Brusselmans om zijn zonen-wielrenners Mark en Dirk te begeleiden naar de koers, maar twee jaar later nam hij die functie opnieuw op zich en dit tot in 1991.
Zeven jaar lang zouden Jean en Maria lief en leed delen in het toen populairste café van Leest. In 1974 verhuisden ze naar de Verschuerenlaan. Jean was eerst chauffeur bij het Ministerie van Volksgezondheid, later ging hij over naar het Vlaamse Parlement waar hij de privé-chauffeur werd van de Secretaris-Generaal.
Zoals zijn te vroeg overleden vriend en medestichter Fons Hellemans werd hij ere- voorzitter van SK Rapid. Hij was ook ere-chef-chauffeur van het Vlaams Parlement, ere-lid van de Leestse fanfare St-Cecilia en lid van Vevoc.
Hij overleed na een pijnlijke ziekte in het Onze-Lieve-Vrouwziekenhuis te Mechelen op 6 juni 1998.
Petrus ‘Jean’ Van Dam liet twee kinderen na uit een eerste huwelijk : Louis (1949) en Jeannine (1950) en drie uit zijn tweede huwelijk met Maria Peeters : Mark (1957), Dirk (1961) en Hilde (1966).
“Je leven was een leven van werken het liep niet over rozen maar ’t was vol van stil geluk. Veel te vlug kwam aan dit alles een eind We hadden nog zoveel samen te doen, te zeggen, te delen,… Missen zullen we je zeer, aan je denken keer op keer. Dit afscheid nemen is dan ook onbeschrijfelijk zwaar, maar samen met jouw steun, zullen we proberen er iets van te maken.”(Uit zijn gedachtenisprentje)
Foto’s : -Constance Keulemans, zuster Wilhelmina. -Jean Van Dam tijdens een tornooi in 1983. -De flamboyante voorzitter in de herfst van zijn leven.
1927 – 15 januari : Leestse Communiebond tekende verzet aan tegen vervolging
“Voor onze Mexicaansche broeders. – Op initiatief van de Communiebond van Leest, heeft er ’n grote vergadering plaats gehad, om verzet aan te tekenen tegen de vervolging die de katholieke kerk in Mexico teistert.
Treed op als spreker : de heer Alfons Verbist, leraar aan de katholieke Normaalschool te Mechelen. Met stijgende geestdrift, voortspruitend uit een oprecht katholiek medevoelen, hebben de 250 mannen kennis genomen van de krachtige weerstand die de Mexicaanse katholieken bieden aan hun verdrukkers, en die hun enigszins herinnert aan de strijd der Sansculotten van de Franse revolutie tegen onze katholieke voorouders van den Boerenkrijg. …
Volgende motie werd na de meeting opgemaakt en geestdriftig toegejuicht : 250 burgers te Leest vergaderd op 15 januari 1927 : tekenen krachtig verzet tegen de verkrachting waarvan de katholieke pers in Mexico het slachtoffer is. Keuren ten strengste de goddeloze artikelen af der Mexicaanse wet, waardoor aan de beste der Mexicaanse burgers, niet alleen de meest elementaire natuurwetten, maar tevens het kostbaarste bezit der mensheid, vrijheid van godsdienstige overtuiging en van vereniging wordt ontzegd. Juichen katholiek Mexico toe in zijn heldhaftige weerstand tegenover de verdrukker en eisen met hun broeders de erkenning van Kristus’ koningschap, niet alleen voor het gemartelde Mexico, maar voor gans de maatschappij. Besluiten aan deze motie alle mogelijke ruchtbaarheid te geven. Voor de communiebond te Leest.” (GvA, 2/2/1927)
1927 – Zondag 5 juni : Vlagwijding te Battel
De H. Hartbond uit Leest was vertegenwoordigd in de optocht n.a.v. vlagwijding van het H. Hart te Battel. (GvA, 7/6/1927)
1927 – 5 juli : Overlijden van Maria – Justina “Stien” VAN DEN HOECK
Justine “Stien” Van den Hoeck was meid bij koster-onderwijzer Petrus Jozef Hellemans-Mannekens en hun dochter juffrouw Mathilde. Ze was met hen uit Kraainem meegekomen om op de kinderen te passen. Elke morgen zag men haar buiten komen om kolen te ziften. Dat deden toen velen, om de wegen te herstellen, want van hogerhand gebeurde dit niet. Men kon haar zien lopen met een mand of een zak op het hoofd : ze droeg namelijk, net als in Kongo, alles op de kop. “Nooit heb ik een beter mens gekend,” vertelde Alfons Hellemans over Stien, “ze was begaan en bekommerd met alleman…” (“LG”, blz 272)
Maria-Justina “Stien” Van den Hoeck was te Kraainem geboren op 8 september 1851 en ze overleed te Leest op 5 juli 1927, op haar vijfenzeventigste.
1927 – Maandag 12 september : Brand
“Maandag namiddag, rond 3 ure, is brand ontstaan op de hoeve van het landbouwersgezin Aug. Fierens, gelegen te Leest-Heide. De man was met zijne vrouw op het veld aan de arbeid, toen zij plots vlammen zagen opstijgen uit de schuur, daar waar de varkenskoten gelegen waren. Op het alarm daagde er dadelijk hulp op en men gelukte er in het vee te redden. Het verslindend vuur heeft echter tot prooi gemaakt de hoeve, de stalling en de schuur. Slechts weinig van de inboedel kon gered worden. De schade wordt op 70.000 fr. geschat. De hoeve met haar afhankelijkheden was nog maar onlangs gebouwd. De vrouw, bij het zien van den brand werd door een hevige crisis overvallen en haar toestand is bedenkelijk. De oorzaak van de brand is onbekend.” (GvM, 13/9/1927)
1927 - Vrijdag 16 september : Grote Begankenis St.Niklaaskerk Leest
Advertentie GvA (13/9) : Vrijdag 16 sept. a.s. feestdag van den H. Cornelius, Paus en martelaar, aldaar aanroepen tegen de stuipen bij de kinderen, lamheid, de geraaktheid en de vallende ziekte. Grote begankenis. Missen ten 6, 8 en 10 ure. Lof ten 2 ure. Na de diensten verering van de relikwie van St Cornelius. Voor de inschrijvingen in de Broederschap, zich begeven in het Sacristij.
1927 – Zaterdag 3 december : Maria Eleonora Wilh. DE MARRE begraven te Leest
“Mejuffer Elisa De Marré, redemptoristinne; Mevr. Emile De Marré, hare kinderen en kleinkinderen melden met innige droefheid het afsterven van hunne teergeliefde zuster, schoonzuster, tante en groot-tante : Mejufvr. Maria Eleonora Wilh. De Marré, geboren te Mechelen den 1 mei 1852, aldaar godsvruchtig overleden den 30 november 1927, bediend van de HH. Sacramenten.
De plechtige lijkdienst gevolgd van de begrafenis in den familiekelder te Leest, zal plaats hebben op zaterdag 3 december, ten 11 ure, in de parochiale kerk van Onze Lieve Vrouw van Hanswijck. Vereniging ten sterfhuis, 3 Consciencestraat te 10.30 ure.” (GvA, 3/12)
1928 – 31 mei : Overlijden van de religieuze Florentina Octavia DIDDENS
Deze Leestse werd geboren op 26 augustus 1866 en trad op 21 oktober 1891 in bij de zusters norbertienen te Duffel als vijfentwintigjarige. Als zuster Huberta werd ze er twee jaar later, op 27 september 1893, geprofest. Ze overleed te Duffel als bijna tweeënzestigjarige na een korte, pijnlijke ziekte en werd er ook begraven. (“De Sint-Niklaasparochie in Leest”, W. Hellemans)
1928 – 23 juli : Vonnis tegen ‘melkvervalsching en ontrooming van 25%’.
De Rechtbank van Mechelen veroordeelde een melkhandelaar Leo Geerts ((°Boortmeerbeek 8/2/1894) uit Boortmeerbeek tot 2.000 frank boete en het uithangen van dit vonnis op diverse plaatsen, waaronder aan het gemeentehuis van Leest. (GvM, 22/8/1928)
1928 – 13 oktober : Geboorte van Ludovica SOLIE, zuster Celestina.
Ludovica “Louisa – Wiske” Maria Theresia Solie werd in Leest in de Winkelstraat geboren op 13 oktober 1928. Ze was lid van de BJB en trad als bijna achttienjarige in bij de zusters annonciaden te Huldenberg op Lichtmis 1947 en werd zuster Celestina. Haar afscheidsprentje als “gelukkige B.J.B.-zus” dateerde ze die dag. Van 1952 tot 1966 was ze kleuterleidster te Vlimmeren en vanaf september 1966 tot bij haar op rust gaan in 1989 in Millegem.
In dezelfde gemeenschap was ze lid van de parochieraad en van het pastoraal team, ook kosteres en orgeliste. Dit alles in Millegem hoewel ze feitelijk (tot 1995) te Wommelgem in het klooster woonde. Sindsdien verblijft ze in het congregatierusthuis te Hadschot (Geel). (De St-Niklaasparochie in Leest”, W. Hellemans)
1929 – Leest 12 januari : Overlijden van Ferdinand Felix Bendictus VAN DER HASSELT
Hij was landbouwer, schepene van de gemeente Leest, ere-voorzitter van de fanfare ‘Arbeid Adelt’, bestuurslid van de Boerenbond en lid van de Communiebond en van ’t genootschap Van S’ Vincentius.
Ferdinand was te Asse geboren op 1 december 1874 en gehuwd met Joanna Louisa De Boeck.
“Zijn diep geloof en zijn godsdienstzin gaf hem macht en sterkte om elke tegenkanting en beproeving geduldig te verdragen,” aldus zijn gedachtenisprentje. De lijkdienst en teraardebestelling vond plaats op woensdag 16 januari in de parochiekerk. “Hij was alhier best gekend en geëerd om zijne eenvoudige, brave levenswijze, gans toegewijd aan zijne geliefde woonplaats. De afgestorvene was ook ere-voorzitter der fanfare ‘Arbeid Adelt’ en bestuurslid der bloeiende plaatselijke Boerengilde. Een zeer talrijke menigte bracht ook een laatsten groet, een blijk van genegenheid aan de aflijvige bij dezes overbrenging naar zijn laatste rustplaats, terwijl zijne geliefde fanfare de statigste treurmarsen liet horen. Bij het graf sprak de heer burgemeester Victor De Laet ene pakkende lijkrede, waarin de verdwenene dankbaar gehuldigd en herdacht werd als brave christen, als trouw gemeentebestuurslid, als man van plicht en eer uit elk oogpunt.” (GvM, 19/1)
1929 – Maart : Karel Van den Brande tot schepen verkozen.
Met 5 stemmen tegen 4 stemde de Gemeenteraad voor Karel Van den Brande als nieuwe schepen in opvolging van de overleden Ferdinand Van der Hasselt. (GvM, 30/3/1929)
1929 – April : Maria DE KEERSMAECKER te Leest begraven.
“Mme Wed. Gustave Lebrun-Lauwers en hare kinderen Mej. Jeanne Lebrun en Mr en Mme Marcel Lebrun, Mr en Mme Jules Lauwers en de familie De Keersmaecker verzoeken ons het overlijden mede te delen van hunne teergeliefde moeder, grootmoeder en bloedverwante : MADAME MARIA DE KEERSMAECKER, wwe uit 1ste huwelijk met Mr B. Lauwers en uit 2de huwelijk van Mr V. Misotten, godsvruchtig overleden te Mechelen, den …(onleesbaar) april 1929 in den ouderdom van 86 jaar.
De lijkdienst zal plaatshebben op vrijdag …(onleesbaar) april 1929 om 12 ure, in de Metropolitane kerk van St. Rombouts te Mechelen, gevolgd van de begrafenis te Leest. Vereniging ten sterfhuize, Drapstraat 8, om 11.30 ure.” (GvM, 18/4)
1929 – 24 mei – GvM : C. Mertens na val in ’t ziekenhuis
“Uit Leest. Zoon C. Mertens vermaakte zich met enkele kameraden aan de woning zijner ouders en deed zulke geweldige val dat hij het linker dijbeen brak. De 18-jarige jongeling is ter verpleging naar de St. Jozefskliniek te Mechelen overgebracht.”
1929 – 26 mei : Wetgevende Verkiezingen
“Candidaten der katholieke Arrondissementsvereeniging – van Mechelen ,huldigende de standsorganisatie (landbouw) Heer V. De Laet, burgemeester Leest.”(GvM, 27/4)
Victor De Laet stond op de tweede plaats van de plaatsvervangers.
1929 – Van 15 tot 29 juni : Eindexamens Katholieke Normaalschool voor Onderwijzers Mechelen
In de namenlijst van de leerlingen die de ‘onderwijzersakte’ behaalden die van één Leestenaar : Theofiel SPRUYT. Hij studeerde af met onderscheiding. (GvM, 2/7/1929)
Theophiel werd te Leest geboren op 28/8/1909 als zoon van Guilielmus en Maria Coleta Fierens uit de Koeistraat. Hij huwde in Willebroek op 27 augustus 1935 met Juliana De Vlaemynck (Info : Lieve Huysmans).
Foto’s : -Van links naar rechts : Alfons Hellemans, Stien Van den Hoeck, Mathilde Hellemans en nichtje Maria Hellemans. -Gedachtenisprentje van Stien. -Wiske Solie zittend uiterst links in haar kleuterklas uit 1932. -Gedachtenisprentje van Ferdinand Van der Hasselt.
1926 – Donderdag 5 augustus : Werkman geëlektrocuteerd te Leest
“Donderdag namiddag waren werklieden bezig met het schilderen der elektrische palen, even buiten de kom van de gemeente. Een werkman, zekere Vermost, ongehuwd en 33 jaar oud, wonende Leuvensesteenweg te Mechelen, die zich met zijn lederen riem en de daaraan vastzijnden verzekeringsketting wilde vastmaken, wierp deze ketting over de elektrische draad, met het ongelukkig gevolg dat de ketting de draad raakte en de ongelukkige geëlektrocuteerd werd. Vermost werd totaal verpulverd naar beneden gehaald.” (GvM, 6/8/1926)
1926 – 21 december : Overlijden van Marcel DIDDENS
“De familiën Diddens en Naegels laten met droefheid weten het overlijden van Mijnheer Marcel DIDDENS, echtgenoot van Julia NAEGELS, geboren te Leest, den 8 september 1878, godsvruchtig overleden den 21ste december 1926 , na eene langdurige en pijnlijke ziekte opgedaan in het bannelingsschap 1916-1917, bediend van de HH. Sacramenten. Voorzitter van de Mechelse bannelingen.
De lijkdienst, gevolgd der begrafenis, zal plaats hebben zondag 26 december, ten 11 ure, in de parochiale kerk van Onze Lieve Vrouw over de Dijle.Vereniging ten sterfhuize, Hoogstraat 69. Vrienden en kennissen die bij vergetelheid geen doodsbericht ontvangen hebben, gelieve dit bericht als dusdanig te aanschouwen.” (GvM, 24/12/1926)
1927 – 4 januari : Aanstelling van de gemeenteraadsleden en verkiezing van schepenen.
Victor DE LAET werd burgemeester. Frans Beullens, Karel Van den Brande, Alfons Polspoel, Prosper Busschot, Jozef Apers, Victor De Laet, Ferdinand Van der Hasselt en Philip Jozef De Prins legden de eed van getrouwheid af in handen van burgemeester Theophiel Verschueren. Jozef Albert Apers werd gekozen als eerste en Ferdinand Van der Hasselt als tweede schepen.
Op 24 februari zouden Th. Verschueren en Frans Beullens echter ontslag nemen. Ze werden vervangen door Jan Nuytkens en Jan Jozef Verlinden. De burgemeesterssjerp ging naar Victor De Laet, hij zou dit ambt 12 jaar uitoefenen.
Victor Josephus De Laet was op 16/3/1887 te Leest geboren als zoon van Johannes Franciscus De Laet (1848-1893) en van Catharina Pelagie Bernaerts (Leest°12/10/1845, +Leest 1/2/1927). Zijn vader Johannes werd op 6 augustus 1848 geboren op de Netelhoeve in de Bist. Diens ouders waren kozijn en nicht : Jan en Mie De Laet. Na zijn huwelijk kwam hij in de Tiendeschuurstraat wonen. Hun dochtertje Clementine stierf toen het zes jaar oud was, in 1886. Het jaar daarop werd hun enige zoon Victor geboren. Vader Johannes stierf aan de gevolgen van tyfus op 25 juni 1893. Moeder Pelagie Bernaerts was een zuster van burgemeester Jaak Bernaerts. Victor De Laet studeerde aan het Klein Seminarie van Hoogstraten en nadien een jaar te Leuven, maar de ouderlijke boerderij eiste hem voortijdig op, toen knecht Cools bij het beren zijn been had gebroken. Op 11 juni 1912 huwde hij met Anna Laurette Julia Meuldermans (°Hombeek 24/5/1888, + Leest 6/8/1984) die hem elf kinderen schonk (zie hierna).
Buiten zijn aktiviteiten als landbouwer en burgemeester was hij ook stichter en voorzitter van de plaatselijke Boerengilde, keurmeester op alle jaarmarkten uit de omtrek, voorzitter van het “landbouwcomice”, lid van de Hogere Landbouwraad en kassier van de Raiffeisenkas.
In “De Band” publiceerde meester Huysmans ooit een brief, gedateerd 7/2/35, van zijn collega De Leers gericht aan burgemeester De Laet : “Achtbare Heer Burgemeester, Hierbij deel ik u een schrijven mede, welke mij is gezonden geworden door den Heer Kantonnalen schoolopziener. Er wordt mij gevraagd medalies te willen verkoopen, om alzoo bij te dragen tot het oprichten van een gedenkteeken ter eere van onzen diepbetreurden Vorst, Koning Albert. zeer gaarne wil ik den oproep van Zijne Excellentie, den Minister van onderwijs beantwoorden. Ten einde de geldinzameling met gelooden bussen te doen, wil ik u eerbiedig vragen de toelating te geven hetzelve te laten plaats grijpen in onze gemeente. Ik zou graag hebben dat dit zou geschieden onder uw toezicht en vraag U daarom of het niet mogelijk is een onderhoud met U en met Mejuffer Hellemans, morgen namiddag na de klasuren, te hebben....”
Het antwoord van Vik De Laet zegt veel over de burgemeester : “Waarde Heer Hoofdonderwijzer, Gaarne steun ik u met al mijn krachten, voor dat heerlijk werk, want een volk dat zijne groote mannen niet meer eert, is een volk rijp voor slavernij. Vandaag, onmiddellijk na de school, zal ik het gevraagde onderhoud gaarne toestaan... Hand en groet, (getekend) V. De Laet.”
Naschrift van meester Huysmans : “Deze briefwisseling vind ik prachtexemplaren, raak tekenend, mooi belichtend en doorlichtend het karakter, illustrerend en reliëf gevend aan de geaardheid van beide schrijvers. Enerzijds, meester De Leers, grootoorlogsinvalide. Wie heeft hem niet gekend, altijd gloeiend dwepend en zich koesterend in zijn diepste gevoelens van laaiend patriotisme, wat menselijk en begrijpelijk was... Anderzijds Vik De Laet, burgemeester, graag schalk en olijkerd in de wandel, formuleert in fijne feeling een aanmoedigend antwoord met als sluitstuk een koene en kortgebalde vriendengroet, waarbij meester De Leers, bij ’t lezen ervan, beroerd in houding is gesprongen, kan ik mij voorstellen... We hebben ze beiden wel goed gekend. Elk in zijn job en zijn wandel, hebben ze ieder op eigen manier, veelvuldig en soms ook diep, hun stempel gedrukt op landelijk Leest en volk. Waar is die tijd van toen...?”
Victor De Laet trouwde op 11 juni 1912 te Hombeek met Julia Meuldermans, die er geboren is op 24 mei 1888. Hun huwelijk werd gezegend met elf kinderen (“DB”, oktober 1975) :
1.Pelagie : °20 mei 1913. Ze huwde op 7 september 1937 met Jan Eeckelaers uit Londerzeel.
2.Victor : °28/6/1914, trouwde op 30 april 1957 met Pauline Mertens uit Leest.
3.Jaak : °14/3/1916, huwde met Marie Beullens.
4.Julia : 18/4/1918, trouwde op 24 april 1946 met meester Constant Huysmans.
5.Georges : °18/12/1919, trouwde op 22 augustus 1951 met Simonne Verbruggen, geboren in Hombeek. Acht kinderen : Vicky 1952, Myriam 1955, Kris 1956, Karin 1958, Stefaan 1960, Geert 1961, Hans 1964 en Jurgen 1967.
6.Louise : °18/11/1921, trouwde op 16 september 1947 met Jules Selleslagh.
7.Frans : °17/4/1923, trouwde op 15 april 1947 met Victoire Van Dam. Vier kinderen : Gerda 1948 gehuwd met Jan Daelemans, Alfons (Fonny) 1949 gehuwd met Maria L’Hoir, Marina 1955 als kind overleden en Ludo 1958. Frans was jarenlang de waard van de herberg “In den Barreel” op het dorpsplein.
8.René : °28/12/1924, vertrok als Witte Pater in 1950 naar Afrika (Bunia).
9.Jeanne : 11/7/1926, overleed aan de kroep als bijna 19-jarige (19/6/1945).
10.Maria : °29/9/1927, trouwde in 1953 met Jan De Keersmaecker uit Kapelle-op-den-Bos.
11.Josée : °19/3/1929, trouwde op 5 mei 1972 met Louis Van Santvliet uit Boom.
Victor De Laet overleed te Leest op 17 januari 1970. Ook zijn doodsbrief was indrukwekkend :
Lid van de Bond van het H. Hart. Gewezen burgemeester van Leest.
Lid van de Hoge Landbouwraad, Ere-voorzitter der Boerengilde Leest.
Ere-kassier der Raiffeisenkas van Leest.
Voorzitter van het Veekweeksyndikaat Puurs-Willebroek.
Lid van het Provinciaal Veekweeksyndikaat van Antwerpen.
Lid van de Provinciale Landbouwmaatschappij en de Provinciale Landbouwkamer.
Lid van het Verbond der Boerengilden van het Arrondissement Mechelen.
Ridder in de Leopoldsorde en de Kroonorde, vereerd met het Landbouwereteken 1ste klas en de zilveren medalie van Sint-Rumoldus.
Foto’s :
-Johannes De Laet en Pelagie Bernaerts, de ouders van Victor De Laet. -Het gezin Victor De Laet- Julia Muyldermans in 1928 met van links naar rechts : Frans, Pelagie, Victor, vader De Laet, René, Julia, Jeanne, moeder Julia Muyldermans, Maria, Jaak, Louise en Georges. Josée, de jongste is nog niet geboren. -Victor als boer, met de pijp tussen de tanden en de schop op de schouder. -En als keurmeester op jaarmarkten. -Een krantenartikel over een veeprijskamp waarin Victor De Laet vermeld werd als jurylid. -Zijn doodsbrief.
Frans Lodewijk Albert Moyson was geboren te Leest op 22 november 1901 als zoon van Antoon Moyson en van Virginie Wouters, bewoners van het kasteeltje in de Kouter. Hij had nog een zus Florentine (gehuwd met Jozef Stoppie) en een oudere broer Louis (huwde Ida Tobback). Zijn ouderlijke woonst, het ‘kasteel Moyson’, was in 1842 gebouwd door dokter Louis Voet, een neef van zijn vader Antoon. Rond 1896 zou de familie Moyson zich in de Kouter vestigen.
Op 29 mei 1926 werd Frans te Mechelen tot priester gewijd. Twee dagen later deed hij zijn eremis in de kerk van Leest. Van de parochianen ontving hij toen een wit romeins kazuifel die nog steeds in de Leestse kerk bewaard wordt. Op de binnenkant van de voorzijde staat : De inwoners van Leest / aan den / E.H. F. Moyson / 31 mei 1926.
Enkele maanden eerder was hij als diaken leraar benoemd aan het Mechelse Sint-Romboutscollege en het volgend schooljaar aan het O.L.Vrouwinstituut te Vilvoorde. Daarna werd hij onderpastoor : eerst te Scheut en dan te Mol (Sint-Petrus en Paulus, 23/6/1934).
Als gevolg van een stemoperatie vroeg hij overplaatsing naar een landelijker plek en hij werd pastoor te Gestel (18/11/1951). Maar ook dat vergde nog teveel van hem. Na één jaar werd hij directeur en aalmoezenier van de Sint-Jozefkliniek en het rusthuis te Bornem (5/12/1952). Daar benaderde hij iedereen ‘als priester met zijn wijs woord, zo menselijk doorvoeld en tegelijk vergezeld van een luimige kwinkslag’. Daar ook heeft hij ‘op een fijne wijze’ de vernieuwing en aanpassing volgens het (tweede) Vaticaans concilie doorgevoerd zonder iemand te kwetsen of opzij te zetten. In 1976 vierde hij er zijn gouden priesterjubileum.
Frans Moyson stierf te Bornem op 16 december 1977 maar werd begraven in het nog bestaande familiegraf te Hombeek. (‘De Sint-Niklaasparochie in Leest’, W. Hellemans)
Frans Moyson over zijn jeugd in ‘De Band’ van februari 1955 :
“In het januarinummer 1955 van ‘De Band’ hebben we een veteraan, Z.E.H. De Hondt, de oudste van de Leestse geestelijken, aan het woord gehoord. Mijn relaas gaat over 10 jaar later… Ik ben de 55 gepasseerd, en ik kan me dus stilaan bij de oude garde gaan rekenen…Het eigenaardige van de mannen van mijn generatie is wel, dat ze met één voet in het vooroorlogse regiem (oorlog ’14-18 natuurlijk) en met de andere voet in het naoorlogse regiem, hun kinder- en jeugdjaren hebben doorgebracht. Wij hebben de oude klok nog horen tikken, ze stond gedurende de oorlog 1914-18 stil, en na de oorlog had ze een andere klank. De oorlog had immers op velerlei gebied een grote verandering meegebracht. Van mijn allerjongste kinderjaren herinner ik me, alhoewel heel vaag, dat de steenweg in de Kouter gelegd werd en dat er in die tijd in heel de Kouter slechts een paar huizen stonden. Dat van Guske Spruyt in de beemd, dat van Janneken Andries, het onze met de twee daaraanpalende huizen van De Wit en van Spoelders.
Voor hetgeen mijn eerste opvoeding in kerk en school betreft, moet ik verwijzen naar het relaas van Z.E.H. De Hondt, namelijk dat we veel achting hadden voor onze geestelijkheid : Pastoor Verbist en onderpastoor Pignet, en dat we van Meester Dumont ’n solied onderwijs hebben gekregen dat een stevige grondslag was voor onze latere studies.
Een paar humoristische herinneringen aan Meester Dumont : we hadden veel respect voor hem, maar ook veel schrik van zijn ‘koterhaak’ die in de winter moest dienen om de stoof te koteren en het vuur aan te wakkeren…Die koterhaak was een tuig om ontzag van te hebben, want hij was zo groot als Meester Dumont zelf, en hij moest niet alleen dienen om het vuur aan te wakkeren, maar soms ook om diegenen die niet horen wilden, te doen voelen dat de Meester het meende. Meester Dumont had ook biekens en het was voor ons een buitenkansje als de biekens aan ’t zwermen waren : terwijl hij de zwerm ging vangen, mochten wij op de speelplaats gaan spelen. Ik herinner me ook nog dat we op een zomerse voormiddag gedurende de klas opgeschrikt werden door een hevig geronk, het was een vliegmachien : we mochten allen van Meester Dumont naar buiten gaan om ons eerste vliegmachien te zien.
Over Pastoor Verbist wil ik ook nog een paar anecdootjes vertellen, die –alhoewel ik ze zelf niet heb meegemaakt- ik toch van de eerste bron heb vernomen. Pastoor Verbist was de jovialiteit in persoon : grappen vertellen en farcen uitsteken was zijn specialiteit. Het staat op zijn grafzerk gebeiteld : ‘HIJ WAS DE VREUGDE ZIJNER VRIENDEN’. Zekere dag had Vrouw X. de lakens die ze gewassen had, op het gras van het kerkhof te drogen gelegd (er stonden in die tijd zoveel zerken en kruisen niet op ’t kerkhof als tegenwoordig). ’s Avonds kwam Vrouw X. de lakens wegnemen…Pastoor Verbist had niet beter gevonden dan zich onder één van de lakens plat neer te leggen. Toen Vrouw X. aan het laken kwam waaronder de Pastoor lag, kroop hij langzaam recht, er kwam beweging in het laken, en ’t ging in de halve duisternis, als een wit spook lopen…Onnodig te zeggen hoe Vrouw X., met de schrik op ’t lijf, halfdood naar huis is gevlucht en nooit meer op ’t kerkhof is durven komen als ’t begon donker te worden…Er kon nog weleens een dode uit het graf opstaan ! Dergelijke en tientallen andere grappen kunnen er met tientallen aangehaald worden, mar ‘k mag het niet te lang trekken ! Pastoor Verbist zag in alles de humoristische kant van het leven. In heel het Bisdom was hij onder de geestelijkheid gekend als de ‘JEF VAN LEEST’ en de confraters die hem kenden waren altijd op hun hoede om niet door hem op een of andere wijze beetgenomen te worden !!
Begin augustus 1914 : eerste kennismaking met de Duitsers te Leest. Het was in de tweede helft van augustus op een zondagnamiddag : de Belgische piotten die in de omgeving lagen, reden zenuwachtig per velo heen en weer…De Duitsers waren in aantocht, zeiden ze. En werkelijk, een patroelje Duitse ‘Huzaren van de dood’ waren te Hombeek. Wij zagen ze in de verte op de Zennedijk, tussen Hombeek en Leest te paard, een tiental draven. Ze maakten rechtsomkeer en reden terug naar Hombeek waar ze in een herberg binnen gingen en hun paarden aan de deur lieten staan. De piotten waren dra verwittigd en reden langs de Kouter er op af. Enkele ogenblikken later hoorden we geweerschoten knallen. De Huzaren waren buiten gekropen en de enkele soldaten die hier en daar achter de huizen zaten, onthaalden de Duitsers op geweerschoten. Een drietal Huzaren sneuvelden te Hombeek in ’t dorp. De anderen vluchtten langs het Heike door de velden, en kwamen zo door de Kouter naar Leest, waar de Belgische piotten zich langs de steenweg in de grachten hadden verscholen…Twee drie Huzaren waren reeds op de steenweg geraakt, waar ze door onze piotten werden geschoten. Het zijn deze Huzaren die op ’t kerkhof te Leest werden begraven. We hadden onze eerste Duitsers gezien.
Daarmee was de rustige periode van voor 1914 ten einde, en het oude regiem, waarover ik in het begin van dit artikel sprak, was afgesloten. F. Moyson”.
In ‘De Band’ verscheen na zijn dood volgend In Memoriam :
Een Leestenaar ging heen : E.H. Frans Moyson is niet meer… “Z.E.H. Frans Moyson is van ons heengegaan. Hij werd geboren te Leest op 22 november 1901, werd priester gewijd op 29 mei 1926. Reeds voor zijn wijding werd hij leraar wat alleen voor de beste studenten was weggelegd. Toch voelde hij zich geroepen om in de pastoraal te staan en werd weldra onderpastoor te Mol waar hij 18 jaar werkte tot 1951. Nu nog spreekt men in Mol met veel lof over deze begaafde en vrome priester. Intussen had hij een operatie ondergaan en was hij zwak op de stem, wat hem verhinderde om zware diensten te doen. Hij probeerde een jaar in de landelijke parochie van Gestel maar het bleek niet mogelijk, gezien zijn werkzaam temperament. 5 december 1952 (dus 25 jaar geleden) werd hij benoemd tot Directeur van de Kliniek en het Rusthuis, een taak die hij met heel de inzet van zijn priesterlijk geloof, totaal in dienst van de zieken en bejaarden geheel belangeloos heeft volbracht. In 1976 heeft hij in alle stilte, zonder ophef, zijn gouden priesterfeest gevierd. Ieder die hem ooit gekend heeft wist, hoe hij hield van de Zustergemeenschap, van alle bejaarden, van iedereen voor wie hij iets goeds mocht doen. Hij heeft op een fijne wijze te vernieuwing en aanpassing volgens het Vatikaans Concilie doorgevoerd zonder iemand te kwetsen of opzij te zetten. Zijn edel-menselijk aanvoelen maakte hem tot de blije, eenvoudige en gastvrije priester die altijd klaar stond voor zijn medepriesters en voor iedereen. Als man van gebed wist hij de kracht te vinden om de moeilijkheden van het leven te verdragen, zijn eerlijke persoonlijke overtuiging te verdedigen en zich te onderwerpen aan (soms moeilijk begrijpbare) beslissingen van de overheid. Frans, wij zullen je missen. Meneer de Aalmoezenier de bejaarden zullen je missen. Ook de Zusters zullen U missen. Een onkreukbaar mens, een openhartige vriend, een liefdevol man is heengegaan. Een tot weerziens bij de Heer !”
Foto’s : -Frans Moyson naast zijn oudere broer Louis voor het kasteeltje. -Frans Moyson in 1914. -Frans als pastoor op latere leeftijd.
1925 – 8 mei : Vonnis uitgehangen aan het gemeentehuis
Maria Julia Verschueren, landbouwster, geboren te Heindonk op 18/8/1893 en aldaar wonende Grote Bergen 60, kreeg van de Rechtbank een boete van 600 frank en als bijkomende straf uithanging van het vonnis op verschillende locaties. Zo ook aan het gemeentehuis van Leest. Ze was gestraft wegens ‘melkvervalsching’. (GvM, 29/7/1925)
1925 – Zondag 17 mei : Een brutale aanranding te Leest.
Een jeugdig bandiet aangehouden . “Zondag namiddag, ten 4 ure greep er op den Leestschen steenweg bij Mechelen, een brutale aanranding plaats. Rond voormeld uur wandelde de 40-jarige juffer Seimans, woonachtig te Mechelen, rustig naar Leest en hield in hare hand een handzakje, waarin haar geld geborgen zat. Plots werd zij door een jeugdig bandiet aangevallen, die haar ruwweg haar handzakje ontrukte. De kerel vluchtte ijlings weg, wijl juffer Seimans op hulp riep zooveel zij roepen kon. Voorbijgangers zetten den kerel achterna wijl de veldwachter hem eveneens op de hielen zat. Na een half uur jacht op den bandiet konden zijne achtervolgers hem op den Sennedijk, nabij het Sennegat, bij de lurven vatten. De aangehoudene is een 17-jarige student, zekere A., wonende te Londerzeel. Hij werd nog in het bezit gevonden van het handzakje dat eene som van 200 fr. inhield en nog enkele waardevolle voorwerpen. De jeugdige nietdeug werd overgeleverd aan de gendarmen van Blaesvelt. Hij werd over zijne heldendaad ondervraagd, en verklaarde dat hij enkele stonden tevoor, eene dame had aangerand van Leest. Het was mevrouw Troce, die hij had overvallen, doch die hij weerom had laten gaan, daar zij niets bij zich droeg. Het parket heeft den jeugdigen kerel in verzekerde bewaring gesteld en een onderzoek geopend aangaande dezen brutalen en stoutmoedigen aanval.” (GvM, 20/5)
1925 – Maandag 18 mei : Paard op hol
“A. Maes, maalder van Leest, reed maandag met kar en paard door de Klaterstraat te Blaasveld. Plots verschrikte het paard en stormde in wilde vaart vooruit. De maalder en zijn zoontje riepen, maar niemand dierf het hollende paard tegenhouden, zoo woest was de vaart. Aan L. De Smedt stond het gespan van een straatleurder. Wat den maalder ook deed, de botsing was onvermijdelijk. Het paardje van de leurder werd aan de borst getroffen door den treem der kar. Het arme dier bloedde dood. De maalder en zijn zoon kwamen er gelukkiglijk heelhuids van af. De stoffelijke schade, die heel groot is, wordt niet door de verzekering gedekt.” (GvM, 20/5/1925)
Alfons Maes had zijn maalderij op de toenmalige Tisseltbaan (thans Juniorslaan). Voor de eerste wereldoorlog was het terzelfdertijd maalderij en café “Het Molenhuis”. Deze mechanische maalderij (zonder molen) werd met een armgasmotor aangedreven.
1925 – 19 juni : Brief van burgemeester Theofiel Verschueren
“Bulletijn van inlichtingen gezonden aan Mr de Procureur des Konings te Mechelen. Bijzondere inlichtingen over Van den Brande Ant. Eduard. Over zijn gedrag van voor den oorlog, is niets ten zijnen nadeele te melden ; voor den oorlog was hij ijzerbewerker, na den wapenstilstand is hij gehuwd, zich te Mechelen gaan vestigen ; in juli 1921 vestigde hij zich wederom te Leest met zijne vrouw. Later is hij gaan werken in het bezette gebied, waar zijne vrouw hem vervoegde ; hij behield zijne woning te Leest en kwam bij tusschenpoozen alhier in verblijf. Op 11 juni 1924, kwam hij in de gemeente, bij tijdelijke afwezigheid zijner vrouw, vertrok hij, of liever vluchtte hij, met zijne schoonzuster, vrouw Jacobs en dezes kind naar Duitschland. Vrouw Van den Brande kwam klacht doen deswegens eene nieuwe eenzelvigheidskaart vragen, en getuigschrift tot bekoming van nieuwen reispas voor Duitschland om de twee weggevluchten te kunnen gaan opzoeken (zie gevoegd afschrift van onzen brief van 12 juni 1924). Door die daad laat het gedrag van Van den Brande veel te wenschen onder geestelijk oogpunt, en hij heeft hierdoor het vertrouwen en de achting der inwoners verloren. Te Leest, den 19 juni 1925, de Burgemeester Th. Verschueren.”
1925 – 14 oktober : Bestelling voor smid Jan Moons
Die dag stuurde het Gemeentebestuur van Leest volgend bericht aan : “Jan Moons, smid te Leest. Gelief te willen leveren voor de gemeente meisjesschool te Leest voor rekening der gemeente Leest 2 koolschuppen en een vuilblek. Gelief ook het nodige te doen aan de stoven in de meisjesschool. De Burgemeester.”(GA)
1926 – 13 maart : Gemeenteraad weigerde elektriciteit.
“De pastoor en de hoofdonderwijzer vragen elektriciteit in hun woning te plaatsen. Vijf stemmen “neen” tegen 2 “ja”. (“DB”, maart 58)
Bijgevoegd : -Op de achtergrond de maalderij van Alfons Maes. De dame achter het ventje op de fiets (haar zoontje Frans Maes) is Victoire Op de Heide, de vrouw van de maalder. Rechts van Frans, het meisje met de pop, is zijn zusje Roza Maes. -Naamkaartje van smid Moons.
1924 – 3 oktober : Pro Justitia aan gemeentehuis van Leest
In een vonnis van de Rechtbank van Eerste Aanleg van Mechelen van 3 oktober 1924 werd Ivo De Schoenmaeker (°Heffen 25/12/1898) veroordeeld tot 600 fr boete of een gevangenisstraf van 2 maand wegens melkvervalsing. Het vonnis diende ook een maand aangeplakt te worden op verschillende locaties, o.a. ook aan het gemeentehuis van Leest. (GvM, 3/12/1924)
Op 21 november datzelfde jaar werd Emilia Antonia Van Remoortere uit O.L.Vrouw Waver door dezelfde rechtbank veroordeeld tot dezelfde straf wegens botervervalsing. Ook dit vonnis diende een maand uitgehangen te worden aan het gemeentehuis van Leest. (GvM, 8/12/1924)
1924 - Zaterdag 13 december : Moorddadig gevecht te Leest
“Zaterdag avond zaten verscheidene verbruikers in de herberg van De Decker op de Tisseltsche baan, zich te vermaken bij ’t vogelpikspel. Onder de bezoekers bevond zich zekere Alfons Blaedt, werkman, 38 jaar, te Leest wonende, een oorlogsinvalied en ook de gebroeders Edmond en Antoon Leemans. Er ontstond ruzie die in vechten ontaarde en het duurde niet lang of de twee gebroeders vielen tegelijk op Blaedt, dien zij zelfs met een velo op het hoofd sloegen. Dan lieten zij den jongen gaan, doch volgden hem op den voet tot hij aan zijne woning kwam welke hij binnen trad. De twee baldadigaards beproefden zelfs de deur in te stampen en toen Blaedt terug buiten durfde te komen, sloegen zij hem zoo nijdig met een ledig pintglas op het hoofd, dat de ongelukkige nederzeeg en in zeer bedenkelijke, toestand werd opgenomen. Het parket is op de hoogte van de zaak gesteld.” (GvM, 16/12/1924)
1925 – Wetgevende Kiezingen Kamer van Volksvertegenwoordigers
“Candidaten der Grondwettelijke Katholieke Kiesvereeniging van het Arrondissement Mechelen”. Op de tweede plaats van de “Bijgevogede candidaten” stond Victor DE LAET uit Leest, “vertegenwoordigende de landbouwers”. (GvM, 14/3/1925)
1925 – Leden van de Eucharistische Kruistocht en hun verplichtingen
In “De Band van september 1957 publiceerde Jan De Decker een lijst uit 1925 in oud schrift met de namen en handtekeningen van onderstaande jongens en meisjes, leden van de E.K. :
Groep A (tot 14 jaar) :
Jaak De Laet, Emiel Coeckelbergh, Huysmans Constant, Huysmans Julius, Selleslagh Jozef, Van Steenwinckel Mod., Verschueren Cyriel, Piessens Leopold, Teughels Louis, De Smedt Albert, Ceuppens Karel, Leemans Marcel, Rheinhard Herman, Robijna Albert, Boonen Julius, Daelemans Frans, Solie Jozef, Verbruggen Frans, Absillis Karel, Van der Elst Leonie, Van Praet Angela, Rheinhard Paulina, Teughels Julia, Emmeregs Cecilia, Rheinhard Helena, Lamberts Pelagia, De Maeyer Josephina, Spruyt Louise, De Hondt Paulina, Robijns Maria, Van den Heuvel Emerentia, Briat Anna, De Hondt Emmerencia, Van der Elst Roza, Rheinhard Elisabeth, De Prins Victorine, Sijmons Josephina, Lamberts Leontine, Apers Ida, Boonen Victoria, Rottiers Sophia, Van den Heuvel Virginie, De Win Juliana, De Bondt Melanie, Van Roey Mathilde, D’Hoogh Stephanie, Fieren Josephina, Goovaerts Alida.
Groep B (ouder dan 14) :
Robijns Paulina, Maria Rheinard, Emma Dumon, Geerts Louisa, De Laet Pelagie, De Prins Maria, Van Praet Melanie, De Wit Melania, Verbeeck Leontine, Fierens Leonie, Van den Brande Stephania, Scheers Bertha, Somers Louise, Rheinhard Gerarda, Rheinhard Jozefina, Rheinhard Anna, Verbeeck Celine, Van Roey Florence, Brugghemans Clementine, Pepermans Rosalie, Van Praet Angela.
Zij plaatsten hun handtekening onder volgende verplichtingen :
Groep A :
1.Ten minste op zondag en donderdag van elke week godsvruchtig communiceren.
2.Ten minste driemaal in de week de H. Mis bij te wonen.
3.’s Zondags naar het Lof te gaan.
4.De dagelijkse opdracht te doen van den dag.
5.De gelegenheden van zonde te vluchten.
6.De maandelijkse vergadering bij te wonen.
Groep B :
1.De wekelijkse H. Communie, bij voorkeur ’s zondags.
2.De dagelijkse opdracht van de dag.
3. Op zondat het Lof bij te wonen.
4.De maandelijkse vergadering bij te wonen.
5.De gelegenheden van zonde te ontvluchten :
a)dansgelegenheden en twijfelachtige cinema’s. b) onzedige kleding : het bovenkleed moet opgaan tot aan de hals ; het bovenkleed moet –voor meisjes tot 10 jaar de knieën bedekken en voorzien zijn van mouwen tot aan de elleboog; voor meisjes boven de 10 jaar, tot goed beneden de knieën hangen, wijd genoeg zijn en voorzien zijn van lange mouwen uit niet-doorschijnende stof ; halve kousen worden enkel toegelaten voor meisjes tot 10 jaar ; boven de 10 jaar moeten de meisjes lange niet-doorschijnende kousen dragen. De jongens zullen gekleed gaan in een aan den hals gesloten kostuum, kousen dragen en de bovenbenen tot aan de knieën bedekt houden.
1925 – Eerste uitgave van de DIALECT-ATLAS van Klein-Brabant
Dat jaar verscheen het eerste deel van een ‘Reeks Nederlandse Dialectatlassen’ of RND. Een serie van zestien atlassen over dialecten binnen het Nederlands taalgebied dat zich uitstrekte over Nederland, het noordelijk deel van België, een klein deel in het noordwesten van Frankrijk en Bentheim in Duitsland.
Dit eerste deel was samengesteld door Dr. Edgard Blancquart en bevatte vertalingen en 149 fonetische kaarten voor de Vlaamse regio Klein-Brabant, die wordt gevormd door de stedendriehoek Antwerpen, Brussel en Gent. De fonetisch transcripties werden gebaseerd op registraties vanaf 1921 van vertalingen van de betreffende 139 zinnen in dialecten van 59 plaatsen in deze regio. (Wikipedia)
In de tweede uitgave van de Sikkel uit 1950 (‘Dialect-Atlas van Klein-Brabant’) vonden we ook een bijdrage over Leest :
“De naam van deze gemeente in haar eigen dialect is : li:est. De inwoners heten : li:esteneirs. Een bijnaam is hun onbekend. Het aantal inwoners op 31-12-1920 was : 1.673. Taaltoestand. De voornaamste wijken zijn : tarp – li-sta – de kla-na – de gry-ta – de bi.st – de winkalstraat – de geuzan’uk – de ko-tar - (Noot : mijn toetsenbord kan niet alle tekens weergeven). De Leestenaars van de wijk De Bist spreken wat meer op zijn Kapelles ; die van de Alemstraat enigszins op zijn Tisselts ; al de anderen spreken gewoon Leests ; van Frans of zuiver Nederlands geen sprake. Te Leest zijn geen fabrieken : bijna iedereen houdt zich met landbouw bezig : 60 à 70 werklieden gaan dagelijks naar Mechelen : ongeveer een dozijn naar de fabrieken van Willebroek.
Zegslieden :
1.Selleslagh Victor, 27 jaar, geboren te Leest en aldaar onderwijzer ; V. van L. en M. van Kapelle-op-den-Bos : heeft altijd te L. verbleven, hoewel tijdelijk woonachtig aan den buitenrand van Hombeek ; spreekt buiten de klas het dialect van Leest-dorp.
2. Mevr. Selleslagh Ivo ; 36 jaar, geb. te L ; altijd te L. verbleven ; V. en M. van L. ; verbleef sedert korten tijd aan den buitenrand van Hombeek, maar spreekt steeds het dialect van Leest-dorp.”
1925 – 30 mei : Jan Theodoor HUYBRECHTS benoemd tot veldwachter
Voor de vervanging van Isidoor Constant Van Hoof werden er te Leest van de elf twee kandidaten veldwachters weerhouden : Jan Theodoor Huybrechts en Antoon Eduard Van den Brande. Eerstgenoemde zou het pleit winnen. De burgemeester gaf op 19 maart volgende inlichtingen over de toekomstige veldwachter aan de Procureur des Konings : “Dezen jongeling, geboren van werkliedenfamilie, trad in dienst bij landbouwer Spruyt waar hij werkzaam bleef tot zijn inlijving bij het leger. Na zijn dienstvolbrenging trad hij terug in dienst bij Spruyt tot het uitbreken van den oorlog, wanneer hij het leger vervoegde. Na den wapenstilstand keerde hij weder bij Spruyt. Hij is een zeer oppassend dienstknecht, werkzaam, geen dronkaard en kan als voorbeeld aan velen dienen. Hij is kalm van karakter, en zijn gedrag en zedelijkheid zijn zeer goed.”
Eduard Van den Brande, de tweede kandidaat, zou op 12 mei naar Kongo vertrekken om daar zijn geluk te beproeven.
Jan Theodoor Huybrechts was boerenknecht bij de familie Spruyt in de Winkelstraat, hij was wees en woonde bij de familie in. Later huwde hij de dochter van zijn baas en pleegvader, Serafien, die hem zelf ten huwelijk vroeg. Theodoor had zelf een aangenomen dochter (Maria Nuytkens), evenals hijzelf een wees. “Hij was te goed om iemand op te schrijven”, zouden de mensen later over hem zeggen. Op 30 mei zou Jan Theodoor Huybrechts benoemd worden mits een jaarwedde van 4.500 fr. (GR-18/6/1925) In 1954 werd hij opgevolgd door Victor Van Hoof.
“Haast regelmatig kwam de toenmalige veldwachter (Noot : Jan Theodoor Huybrechts) bij ons over de drempel. Wanneer hij binnenkwam langs de poort van het werkhuis betekende dat, dat het voor een officiële boodschap was. Het duurde enkele ogenblikken eer ons vader (Noot : Theodoor “Dore” Teughels van de herberg ‘De Rooselaer’ en de schrijnwerkerij) de machines had stilgelegd. Met een : “wat is er nu weer, garde ?” trok hij op de wachtende man in uniform af. Daarop nam de man van de wet een vel papier uit zijn zwartlederen brieventas en overhandigde dit aan ons vader. “Die snotneus ook al, ’t is nog haast een kind”, hoorde ik hem nog zeggen, maar aan zijn manier van doen kon ik opmaken dat mijn plotselinge vrees wel ongegrond was geweest. Samen trokken ze langs een andere deur bij ons de herberg in. “Schol sjampetter” zei ons vader tot de man die daar stond te duimen onder de revers van zijn jas, terwijl de overige vingers er bovenop tokkelden. Om te kunnen drinken nam de garde de eeuwig tussen de zware lippen hangende opgerookte sigaar, uit de mond en klopte ze af tegen de zool van zijn schoen. “Schol”, zei hij ook en dronk gretig van het schuimend nat. In één teug was het glas halfleeg. “Hier,” ging ons vader verder, “neem nog een sigaar”, terwijl hij de nog haast volle kist aanbood. “Dat moest ge toch niet doen, Dore,” zei de vent, terwijl hij echter gretig de hand in het houten bakje stak. Met de andere hand knoopte hij ondertussen de klep van zijn borstzaak los om daarin de zo kreukbare tabakstok op te bergen. Een kleine schudding met het kistje gaf hem te verstaan er nog één te nemen. “Dat moest ge toch allemaal niet doen, man, dat is toch veel te veel,” mompelde hij binnensmonds, terwijl hij de hand uitstak om een tweede te nemen. “Weet ge garde,” zei de baas, toen hij weer de kraan opendraaide om de pinten nog eens te vullen, “’t is dat ik U liever niet langs de poort zie komen. Het betekent nooit wat goeds, als ge langs daar komt. Met zulke bende jonge mannen en een auto kunt ge u aan van alles verwachten.” Een tijdje nadien viel de voordeur van de herberg dicht. Toen ons vader mij even later op een speciale manier dat papier overreikte, begreep ik dat beide mannen niet vruchteloos zo lang in het staminee gezeten hadden…” Frans Teughels ontving die dag via de garde zijn inschrijving op de militielijsten en de uitnodiging om naar de keuring te gaan. (“Naar de keuring”, De Band van augustus 1983)
Foto’s : -Ivo De Schoenmaeker. -Uit de “Dialact-Atlas van Klein-Brabant. -Veldwachter Jan Theodoor Huybrechts.
1924 – 26 januari – Belgisch Staatsblad : Erekruis der gedeporteerden
“Bij Koninklijk Besluit wordt het Erekruis der gedeporteerden toegekend aan hiernavermelde personen welke tijdens den oorlog 1914-18, wegens werkweigering in massa naar vijandelijk grondgebied werden weggevoerd of werden opgeëischt door den bezetter en ertoe gedwongen om buiten hunne haardsteden te gaan werken :PROVINCIE ANTWERPEN – Leest - Spruyt W., Van der Taelen P.” (GvA, 26/1)
1924 – 1 februari : Overlijden burgemeester Jaak BERNAERTS
Van beroep was hij landbouwer, alhoewel hij zichzelf ook wel betittelde als “eigenaar”. Jaak Bernaerts was gehuwd met Maria Virginie Wouters, een dochter van Carolus Wouters en weduwe van Frans Voet. Tot in 1894 woonden ze op het Hof ter Haelen, daarna bouwde burgemeester Bernaerts zich een huis aan de Sint-Jozefkapel.
“Sinds enkele dagen deed in onze gemeente de droeve mare de ronde dat onze geachte burgemeester Jaak Bernaerts ernstig ziek was. En alhoewel we best wisten dat de onpasselijkheid van zeer ernstigen aard was, was nochtans vrijdag voormiddag iedereen ten zeerste getroffen, toen alsdan de laatste HH. Sacramenten aan hem gebracht werden. Des avonds ten 9.30 ure heeft hij het tijdelijke met het eeuwige verwisseld. Dit afsterven was zeker niet voorzien. Op 14 januari ll. toen de teraardebestelling van onzen gemeente-ontvanger plaats had, heeft heer burgemeester Bernaerts nog de lijkrede uitgesproken. De heer Bernaerts was sinds 1886 burgemeester onzer gemeente en in 1911 is dan ook zijn 25-jarig burgemeesterschap met luister door gansch de gemeente gevierd en gefeest. Ook was hij sinds jaren provinciaal raadslid, voorzitter van de landbouwcommuce van Willebroek, voorzitter de Katholieke Vereeniging der beide kantons, Noord- en Zuid-Mechelen, enz. Gansch ten dienste staande zijner medeburgers, heeft hij vooral aan de Leestenaars, doch ook wel aan al de dorpelingen der omliggende gemeenten, zeer belangrijke diensten bewezen. Ook bij de hoogere overheden, zoo van het Provinciaal Bestuur, als andere, stond hij zeer in aanzien, en was er bekend als een bezadigd en verstandig man; ook werd er steeds zijn raad en ondervinding met veel liefde aangenomen en ingewonnen. De plechtige lijkdienst en de begrafenis zullen woensdag in onze parochiale kerk plaats hebben.” (GvA, 4/2)
Begrafenis
“De dag van woensdag was voor onze gemeente een ware, algemeene rouwdag. Van in de vroegte zag men alom de rouwvlaggen half top hangen en bleef de dorpskom stil en verlaten. Alle werk was blijkbaar stilgelegd, en deuren en vensters bleven gesloten. Rond 10.30 ure, kwam er beweging, doordat onze bevolking en tal van vreemdelingen en bewoners der naburige dorpen, langs steen- en veldwegen, aanstapten op weg naar het sterfhuis van heer Bernaerts, die 38 jaar het hoofd onzer gemeente is geweest. Weldra is daar eene dichte, stilzwijgende menigte samengeschaard, die nog immer talrijker wordt. Af en toe brengen auto’s nog steeds overheidspersonen aan. Enkele minuten voor elf ure, verschijnt er ook de geestelijkheid om het stoffelijk overblijfsel van onzen burgemeester af te halen en ter kerke te vergezellen. Bij het buitenbrengen der lijkkist, blazen de klaroenen der oud-soldaten, de veldmarsch en zet zich een zeer talrijke rouwstoet in beweging. Vooraan stappen de schoolkinderen, dan volgen De Landbouwgilde, de Oud-Soldaten, de fanfaren ‘Ste Cecilia’ en ‘Arbeid Adelt’, welke beurtelings rouwmarschen spelen. Het lijk wordt gedragen door de veldwachter van het district. De hoeken des baarskleeds worden gehouden door de heeren schepen Van Baelen, namens het Landbouwcomissie van Willebroeck; Ludovic Lefebvre, burgemeester van Blaesveldt; A. Nobels en A. de Cock de Rameyon, leden der Bestendige Deputatie. Zeer veel volk stapt achter de familie, aan wier hoofd wij ontwaren den Z.E.Heer Bernaerts, rustend pastoor, en broeder van den overledene. Tusschen de menigte, de heeren Karel Lefebvre, senator ; Van Isacker en De keersmaeker, volksvertegenwoordigers ; Dessain, burgemeester van Mechelen, verschillende provinciale raadsleden, leden van het hooger landbouwbestuur, enz. Bij de aankomst aan de parochiekerk, rond 11.30 ure, liep deze op enkele minuten zoo kroppens vol, dat men er zich niet kon draaien noch keeren. Hebben in het sterfhuis en bij de laatste rustplaats der overledenen dezen lof en goedheid in treffende lijkredenen uitgesproken : de heer Anatole de Cock de Rameyon , namens de Bestendige Deputatie en den Provincialen Raad van Antwerpen ; heer Van Baelen van Blaasveldt, namens het Landbouwcommice van Willebroek, verder namens het gemeentebestuur, de fanfare ‘Arbeid Adelt’ enz.
De heer Bernaerts, geboren te Leest den 5 oktober 1849 was aldaar overleden den 1 februari ll. na een leven vol arbeid en toewijding aan het algemeen welzijn zijner dorpsgenoten en medeburgers, steeds was hij bereid diensten te bewijzen hetzij als burgemeester, hetzij als provinciaal raadslid, hetzij als voorzitter van het Landbouwcommice van Willebroek. De betreurde overledene was Ridder der Leopoldorde, vereerd met de Burgerlijke medalie van 1e klas en drager der herinneringsmedalie van Leopold II en des verdienste der landbouwvereniging.” (GvA, 7/2)
In de gemeenteraadszitting van 23 februari bracht Eerste Schepen Theophiel Verschueren hulde aan de nagedachtenis van de overledene en “deed mededeeling dat de familie van wijlen Mr Bernaerts, ingevolge zijnen uitgedrukte wil, aan het gemeentebestuur overhandigde, ten voordele der gemeente, eenen Rentetitel der Belgische schuld van 1.000 franks nominale waarde, 3% 2e Reeks, nr.426026, met den coupon vervallende 1 mei 1924, zonder last voor de gemeente. Hij stelde voor des Raads dankbetuiging aan de familie te betuigen.”
In zijn testament liet Jaak Bernaerts ook 2.000 fr na voor de kerk van Leest “op last voor de kerk te doen celebreren 2 eeuwigdurende gezongen jaargetijden.”
1924 – 30 april : Jozef Maria Frans CLEEREN werd onderpastoor te Leest
Jozef Cleeren was te Hoeleden geboren op 23 mei 1888 en priester gewijd te Mechelen op 31/5/1914. In die stad werd hij op 8 mei 1914 leraar aan het Sint-Romboutscollege. Als onderpastoor te Leuven (Sint-Michielsparochie, 20/11/1914) kwam hij daar om zijn onverzettelijke Vlaamse overtuiging, in scherp conflict met Kardinaal Mercier.
In 1917 werd hij overgeplaats naar Dworp (taalgrens) waar hij “De Groote Vlaamsche Bond” stichtte. Na de grote, woelige Sporenviering te Halle werd hij overgeplaatst naar Kalmthout (30/6/1921) en op 30 april 1924 naar Leest. Hij doopte er 403 kinderen van 21/5/1924 tot 25/3/1936 en trouwde er 5 koppels van 13/8/1927 tot 11/8/1934. Mee onder zijn impuls ontstond, in 1925, de plaatselijke Davidsfondsafdeling.
Ooit kwam hij in aanvaring met hoofdonderwijzer J.B. De Leers die hij ooit sloeg in het bijzijn van de schoolkinderen. Heeft dit gebeuren meegespeeld in zijn verwijdering uit Leest ? Na Leest kwam hij in Boom terecht als pastoor van de nieuwe Sint-Catharinaparochie waar hij op 5 april 1936 benoemd werd. Op de huldiging van zijn aanstelling sprak o.a. ook pastoor Beuckelaers. Hij betreurde “het heengaan uit Leest van zijn goede onderpastoor en (wees) op het vruchtbare apostolaat van E.H. Cleeren.”
Op 1 juni 1953 ging hij op rust. Als erepastoor woonde hij eerst in zijn ouderlijk huis te Hoeleden maar overleed later in he priesterrusthuis “Emmaus” te Korbeek-Lo op 11 februari 1974. Hij werd wel begraven te Hoeleden (14/2/74).
Op zijn doodsprentje lezen we : “Buitengewoon fijnzinnig, was hij bekommend voor de anderen. Trouw aan zijn priesterideaal heeft hij zonder verpozen gewerkt aan de verheffing van zijn volk. Man uit een stuk trok hij bewust en onverschrokken rechtdoor naar het vooropgestelde doel.”
En in een krantenartkeltje naar aanleiding van zijn sterven : “Zijn rechtvaardigheidsgevoel dreef hem tot de verdediging van zijn achtergestelde, verarmde en destijds ook nog onderontwikkelde volk.
E.H. Cleeren was een koppige doorzetter die met hart en geest aan de Vlaamse strijd meedeed, steeds vol dienende eenvoud.” (“De Sint-Niklaasparochie in Leest”, W. Hellemans en “DB”, nr. 8 van 1956)
In 1956 schreef hij De Band vanuit Hoeleden : “...Bij mijn aankomst te Leest werden mij op de pastorij twee kamers toegewezen langs de hofkant. ’s Morgens, na een eerste rustige nacht, opende ik het venster van mijn slaapkamer wijd, maar smeet het met een zeer snelle onbewuste beweging weer toe, omdat mijn reukorgaan door een heel verdachte geur (?) werd geprikkeld, die voortkwam niet van de hoffelijke bloemen, maar veeleer van de liefelijke Zenne, waarvan de wateren door Brussel worden bezoedeld ! Meestal ging of fietste ondergetekende over Kouter, Bist, Geuzenhoek, Tisseltbaan en andere modder- en steenwegen, om terug te keren tot zijn paradijselijk lustoord langs Alem-, Blaasveld-, Koe-, Scheer-, Molenstraat en andere boulevaars. (...)
Vele herinneringen aan Leest zijn mij bijgebleven. Onder andere en eerst en vooral dat de mensen van Leest zulke brave, diepgelovige christenen zijn. Zelden heb ik zulke innige en geestdriftige samenwerking gekend tussen geestelijkheid en parochianen. Nergens ben ik zulke gewillige, vreugdige, opgeruimde, blijde mensen tegengekomen als te Leest. De Leestenaren hielden van een goede kermis, van een vettig teerfeest, van een pot (of meer) schuimend bier en van Onze Lieve Heer. Slechts alle zes jaren kwam er een kink in de kabel : in de tijd van de gemeenteverkiezingen ; dan was het geraadzaam niet te veel in de huizen te komen, want dan zoudt ge zo met een broodmes de argwaan en de achterdocht van de gezichten gekrabt hebben ; dan hadt ge nog alleen vriendschap van de zuigelingen en de kleuters. Gelukkig duurde die periode niet lang en het leven van elke dag ging dan weer gewoon verder : de mensen gingen ’s zondags naar de kerk. De Zenne liep op en af en verpestte de lucht of er niets gebeurd was, de boerenauto’s reden ’s dinsdags over de brug en terug en stopten hier en daar voor een herberg, om de motor van de nodige benzine te voorzien, de jonge pattatten werden gestoken en geleverd, de asperges gebusseld, de bloemkolen gesneden of ’s avonds zat heel de familie ronde de grote tafel om de spruitjes te kuisen...”
Foto’s : -Burgemeester Jaak Bernaerts. -Onderpastoor Cleeren.
1924 – 10 januari : Overlijden van Noldus Teughels.
Noldus Teughels was herbergier, 35 jaar lang gemeenteontvanger en schrijnwerker. Arnold Leopold ‘Noldus’ Teughels was te Leest geboren op 7 februari 1853. Hij woonde in “de Roselaer” op het Dorpsplein. Het werkhuis van zijn schrijnwerkerij stond achter het huis en was gebouwd op de kerkhofmuur. Later (1927) verbond zoon Theodoor de zaal, die bij het woonhuis behoorde, met het werkhuis en maakte er één grote ruimte van, die als schrijnwerkerij én als feestzaal moest dienst doen. Die zaal diende trouwens voor alles, zelfs voor politieke meetings. Daags voor een teerfeest of toneel werd de scène boven de machines opgebouwd, de tafels gingen langs de kant (daar konden de kinderen op staan) en de feestzaal was beschikbaar. Om gemakkelijker te kunnen manoeuvreren met het hout dat door de zaagmachine moest, had men een gat in de kerkhofmuur gemaakt : de langste planken kwamen tot op het kerkhof. Het gat is nog te zien in de muur.
Trien Beullens volgde haar man op als gemeenteontvanger : “ingezien de lange jaren trouwen dienst van wijlen heer Teughels, besloot de Raad van de wedde aan zijne weduwe te bepalen op de som door wijlen haren man als dusdanig genoten, hetzij a rato van fr. 3.400 s’jaars.”(GA-12/1/1924)
In de nacht van 2 op 3 januari 1909 had de familie Teughels met een inbraak te maken. Gazet van Mechelen daarover : “…het was kwart over 2 ure als zij (noot : de dieven) bij Arnold Teughels aanlandden. Hier waren ze volop aan hun werk binnen het huis, als vrouw Teughels, door een gerucht gewekt werd en dadelijk een luchtgat opende in den planken vloer der slaapkamer, dat uitgaf in de herberg en waardoor zij alles kon zien wat er beneden plaatsgreep. Zij zag drij personen met licht weg en weer lopen en fluisterend tot elkander spreken. De vrouw wist genoeg. Opeens riep zij door het luchtgat naar beneden : “Hé, schiet maar ! Schiet maar !” Juist alsof zij dit tegen haren man riep. Eén der bandieten blies in haast het licht uit, en heel de ploeg verdween langs het venster. Ze hadden in haast hunnen buit vergeten..”
De plechtige lijkdienst, gevolgd van de begrafenis, vond plaats in de parochiale kerk van Leest op maandag 14 januari om 09u30.
Gazet van Antwerpen (19/1) daarover : “Maandag l.l. had alhier in de parochiale kerk de plechtige lijkdienst plaats van den heer A.L. Teughels, gemeente-ontvanger, ambt dat de overledene reeds vijf en dertig jaar trouw waarnam. Eene grote menigte woonde den plechtigen lijkdienst en de begrafenis bij. Bij de laatste rustplaats van den heer Teughels, sprak de heer burgemeester en provinciaal raadslid J. Bernaerts, de volgende rede uit : Geachte omstaanders. Een droeve plechtigheid roept ons hier te samen op den akker van den dood. Waarom die rouw ! Waarom die weedom tusschen allen die mij hier omringen ? Omdat scheiden smarten baart en wij hier vergadert staan ter plechtige ter aardebestelling van eenen geachten en diepbetreurden vriend aan wien wij innigen dank en erkentelijkheid schuldig zijn en komen betuigen. Arnold Teughels is te Leest in 1853 geboren van brave en werkzame ouders van wier hij van jongsaf de deugden heeft nagevolgd en door leerzaamheid, oppanssendheid en werkzaamheid zich heeft weten op de hoogte te brengen van zijn beroep. En wie zal ooit kunnen waarderen hoeveel huisgezinnen hij met wijzen raad en daad heeft bevoordeligd in hunne ondernemingen. Arnoldus Teughels werd op 28 februari door den gemeenteraad als gemeente-ontvanger aangesteld, ambt welke hij tot hiertoe met veel gezorgdheid en nauwgezetheid vervulde tot voldoening zijner overheden, ook werd hem om zijnen iever door Z. Majesteit de Koning de welverdiende burgerlijke medalie van 1e klas toegekend. Vrome Christen, vreedzaam burger en goede huisvader, heeft hij altijd het zijne bijgedragen om zijn talrijk huisgezin eene goede opvoeding te bezorgen.”
“Met zorgen heeft hij zijne dagen doorgebracht en was een vader waardig om in de gedachtenis der braven te leven. Recht in zijnen handel, eenvoudig in zijnen wandel, de deugd toegenegen, leidde hij op aarde een echt christelijk leven : enkel het kwijten van zijne plichten en het welzijn van zijn huisgezin voor oogen hebbende.” (Uit zijn gedachtenisprentje)
Arnold Leopold ‘Noldus’ Teughels was een zoon van Jan Baptist en van Monica Van Hoof. Hij was gehuwd met Joanna Catharina “Trien” Beullens (°Leest, 20/6/1855, +Mechelen, 24 augustus 1929). Zij brachten negen kinderen groot :
-Marie (Rosalie), geboren op 1 februari 1885, huwde in 1924 met Dolf Geerts (Mechelen).
-Toor (Victoria), geboren op 19 maart 1887, huwde in 1911 met Jan Frans De Mol (Mechelen).
-Fien (Rudolfina) bleef ongehuwd, ze was geboren op 18 september 1888. Het huis over de Zennebrug links werd door haar nog gezet.
-Door (Theodoor), geboren op 7 september 1890, trouwde in 1912 met Emma Blommaerts uit Katelijne-Waver.
-Clotilde, geboren op 30 juni 1892, huwde met Jozef Frans Joris (Mechelen).
-Louis (Cornelis Jozef), geboren op 4 maart 1894, trouwde in 1921 met Elvire De Rooster (Warande).
-Rik (Henri), geboren op 5 april 1896, trouwde in 1922 met Annemarie Degang uit Mechelen.
-Frans, geboren op 27 mei 1898, trouwde in 1920 met Hortense Schits.
-Virge (Virginie), geboren op 22 april 1902, trouwde in 1924 met Antoon Wouters.
Meer over deze familie in deze Kronieken : 26/10/1990 onder De Rooselaer.
Bijgevoegd : -Achteraan van l. naar r. Joanna Catharina “Trien” Beullens, haar man Arnold “Noldus” Teughels, oudste dochter Marie Teughels en vierde dochter Clothilde. Zittend : Theodoor, Frans, Henri en Louis Teughels, zonen van Noldus. De foto dateert van kort na de Eerste Wereldoorlog. -Eén van de oudste foto’s van het Dorpsplein (rond 1895) met links de eeuwenoude herberg “De Rooselaar”van Noldus Teughels zoals die er uitzag voor de verbouwing van 1907. -Bewijs van terugbetaling aan Trien Beullens van de borgtocht die haar man had betaald als gemeenteontvanger. -Doodsprentje van Arnold “Noldus” Teughels.
1924 – Theofiel VERSCHUEREN werd burgemeester te Leest.
Met de gemeeenteraadsverkiezingen van 1921 (24 april) gebeurde er iets onverwachts. De Sussen, de partij van de burgemeester (Jaak Bernaerts) verloren hun meerderheid en alleen Jaak Bernaerts, Jan Baptist Verbergt, Jaak Joseph Selleslagh en J.C. Van den Brande waren verkozen. De Blekken hadden vijf verkozen kandidaten : Theofiel Verschueren, Frans Beullens, Marcelinus Lemmens, Alfons Polspoel en Prosper Busschot. Het schepencollege bestond uit burgemeester Bernaerts, eerste schepen Theofiel Verschueren en tweede schepen Alfons Polspoel.
Er werd door de Blekken klacht ingediend bij het provinciebestuur tegen Jaak Bernaerts. Alle documenten die met dit dossier te maken hebben zijn spoorloos. Wanneer Jaak Bernaerts in 1924 overleed, werd Theofiel Verschueren de eerste burgemeester afkomstig van de Blekken en hij werd benoemd in het K.B. van 26 juni 1924.
Met de verkiezingen van 1927 zouden de Sussen terug -en dit voor twaalf jaar- aan de macht komen en toen werd Verschueren opgevolgd door Victor De Laet (tot in 1938). J. Apers en Ferdinand Van der Hasselt waren toen schepenen. Deze laatste werd de tweede ambtsperiode vervangen door Fr. Boonen.
Tijdens de periode van 1932 tot 1938 zetelde Theofiel Verschueren, samen met Alfons Polspoel, Prosper Busschot en Pieter De Prins voor de Blekken.
Van 1939 tot 1944 en van 1954 tot 1964 zou zijn zoon Emiel Verschueren ook de burgemeesterssjerp dragen.
Jacobus Theophilus Verschueren was de zoon van Joannes Franciscus (Jan) Verschueren en van Anna Catharina Steemans. Hij werd te Leest geboren op 26 maart 1853 en trouwde er op 4/3/1886 met Petronilla Victoria Selleslagh (°Leest 21/7/1853, +Leest 22/7/1907).
Theofiel was landbouwer en hij woonde in de Scheerstraat in een woning die later bewoond werd door zijn kleinzoon en naamgenoot Theofiel en Amelie Verbeeck. Theofiel Verschueren was medestichter van de fanfare “Sint-Cecilia” en bleef voorzitter tot aan zijn dood op 26 mei 1942.
Op 8 maart 1927 ontving hij van de Leestse Gemeenteraad volgende dankzegging : “Wij zeggen U, in naam van den Raad, dank, voor uwe bewezene en ononderbroken diensten, gedurende 38 jaren, als gemeenteraadslid, schepen en burgemeester van Leest.”
(Bronnen : GA, “LG”, “De Band”, Stan Gobien “Leest in Feest”)
Bijgevoegd : -Theofiel Verschueren. -Document van zijn benoeming. -Zijn handtekening. -Zijn bidprentje.
Factuur van schrijnwerkerij Teughels, Dorp Leest : “Gemaakt eene kist Envelop voor eene doodskist met lijk er in te plaatsen voor de genaamde Sophie Sarazin Fransche vluchtelingen welke te Leest is overleden,4 november 1918 (?) afkomstig van phalampain Frankrijk. Voldaan 4 november 1919.”
Verdere gegevens over deze Franse vluchtelinge heb ik tot dusver niet kunnen achterhalen. Evenmin de plaats waarvan ze zou afkomstig zijn Phalampain. Wel bestaat er in Frankrijk een gemeente genaamd Phalempin in het departement Nord, op 12,7 km van Lille.
1920 – 25 juni – ‘De Volksstem’ : Grote brand te Leest
“Brand brak uit in de hoeve van landbouwer A. Fierens, gelegen alhier ter plaatse gezegd ‘Leestsche Heide’. Het gezin bestaande uit man, vrouw en twee kinderen, bevond zich aan den veldarbeid, op een 100 meter achter hun woning gelegen, toen zij vlammen uit de schuur zagen opslaan. Zij snelden toe, alsmede buren, om te redden wat te redden viel. Het hoornvee en een paar varkens konden met de grootste moeite gered worden. Inmiddels had het vernielend element zich steeds verder uitgebreid en ook de hoeve aangestast. Hoeve, schuur en stallingen met gansch den inboedel werd een prooi der vlammen. Enkel een paar muren staan nog recht. De schade bedraagt ongeveer 65 duizend frank en is slechts gedeeltelijk verzekerd. De oorzaak is niet gekend.”
1920 – 17 november : Alfons Hellemans werd benoemd tot onderwijzer van de nieuwe derde klas.
Alfons Hellemans (°Leest 28/7/1901, +Mechelen 20/4/1986) werd, met vijf stemmen op vijf, benoemd tot onderwijzer van de nieuwe derde klas in de gemeentelijke jongensschool in de Scheerstraat. Zijn jaarwedde : 4.800 frank + 200 frank verblijfsvergoeding. Voordien had hij korte tijd les gegeven in Schaarbeek aan de aanneembare jongensschool van de broeders Maristen. Zijn periode te Leest zou amper drie jaar duren omdat hij niet goed overweg kon met hoofdonderwijzer De Leers. Daarna zou hij bijna veertig jaar les geven te Hombeek aan de gemeentelijke jongensschool in de Bankstraat. Meer over Meester Hellemans in deze Kronieken : 20 april 1986.
1921 – 15 maart : Petrus Alfons “Fons” VAN HOOF overleed aan de gevolgen van een gasaanval.
Op 15 maart 1921 stierf er nog een Leestenaar ten gevolge van de oorlog. Fons Van Hoof was te Leest geboren op 6 mei 1894 als zoon van Frans Eduard en van Maria Louise “Wiske” Huys. Zijn ouders baatten de herberg “In de Groene Linde” uit op het Dorpsplein. Fons diende bij het 14e Linieregiment. Nadat bij de familie Van Hoof een bericht was toegekomen dat hun zoon Theofiel was gesneuveld werd Fons, die door het oorlogsgas was aangetast, vanuit een hospitaal naar huis gebracht als invalide.
Jacob Albert Huysmans : “Nog zie ik Fons, bij een hete zomerdag, hijgend zitten, in het lommer van hun lindenboom…” Petrus Alponsus Van Hoof was te Leest geboren op 6 mei 1894 en overleed op 15 maart 1921 te Leest op zesentwintigjarige leeftijd. Zijn doodskist bij schrijwerkerij Teughels kostte 100 frank.
1923 – 27 november : Erekruis der Gedeporteerden voor Alfons Geerts.
Bij Koninklijk Besluit van 27 november 1923 werd het ‘Eerekruis der gedeporteerden’ verleend aan Alfons J. Geerts uit Leest.
Bijgevoegd :
-Uit “het schrijfboek voor aanduidingen van het werk en levering” van Dore Teughels : een doodskist voor de Francaise Sophie Sarazin.
-Laatste aandenken aan Fons Van Hoof.
-Honderd frank bedroeg de kost voor zijn doodskist bij schrijnverkerij Teughels.
-Het “Eerekruis der gedeporteerden” voor Alfons Geerts.
1919 – 1 juni : Assisenhof van Antwerpen – Lijst der gezworenen.
“Ter eerste burgerlijke kamer onzer rechtbank werd er overgegaan tot het uitloten van de leden van de jury die zullen te oordelen hebben over de zaken die voor ons Assisenhof zullen worden gebracht gedurende de eerste reeks van den zittijd van het tweede kwartaal 1919, waarvan de opening vastgesteld is op maandag 16 juni aanstaande. Met het oog op den overvloed van zaken die tijdens dezen zittijd aan de jury zullen worden onderworpen, zal ons Assisenhof in twee gesplitst worden. Het eene zal worden voorgezeten door heer de Lichtervelde, terwijl de debatten van het andere zullen worden geleid door heer Scheyvaerts, beiden raadsheren bij het Beroepshof van Brussel. Ook voor de eerste maal zijn er twee lijsten terzelfder tijd uitgetrokken.” In de eerste lijst ‘WERKELIJKE GEZWOORENEN’ vonden we de naam van één Leestenaar terug : de rentenier Antoon Moyson. (GvA, 1/6/1919)
1919 - 6 juni : Rechterlijke Kronijk – Rechtbank van Mechelen.
-W. van Leest, diefstal van velo, wordt na ’t pleit van meester Van den Heide vrijgesproken.
-Gebroeders Alb. En L. Fl. van Willebroek en B. van Leest, zijn aangehouden voor verheling in betrekking met een diefstal eener koe. Meester De Glas verdedigt de gebroeders Fl. en meester Albert Nobels deze laatste. Na ’t pleiten worden Alb. Fl. tot 15 maand en 100 fr., Leop. Fl. tot 1 jaar en 100 fr., en B. tot 6 weken en 300 fr. veroordeeld. (GvA, 6/6/1919)
1919 -16 augustus : Toekenning Overwinningsmedaille voor Jaak De Croes
“In uitvoering van het Koninklijk Besluit van 14 Juli 1919 een onderscheidingsteeken stichtende tusschen de verbondenen, bestemd om de gevoelens van nauwe kameraadschap te onderhouden en te bewaren die, na op de slagvelden de macht der legers van het Recht uitgemaakt te hebben, in Vredestijd de grootheid der verbondene Natiën zullen verzekeren door de eendracht in de herinnering, De Majoor-Bevelhebber van het vervoerkorps der 1° L.A. heeft de eer te laten weten aan den soldaat DE CROES JEAN dat de Overwinnings-Medalie hem toegekend is den 16 Oogst 1919”
Op 23 september dat jaar ontving Jaak : “BREVET, in uitvoering van het Koninklijk Besluit van 21 Juli 1919, eene Herinneringsmedalie van den Oorlog 1914-1918, instellende. Den Majoor-Bevelhebber van het vervoerkorps der 1e L.A. heeft de eer te laten weten aan den Soldaat DECROES JEAN dat de Herinneringsmedalie van den Oorlog 1914-1918 hem is toegekend. Het lint zal versierd zijn met een gonder en twee zilveren staven.”
Op 10 maart 1922 ontving hij 8 frontstrepen : 1ére DIVISION D’ARMEE Corps des Transports. VERKLARING De ondergeteekende Lievens Francois bevelhebber der 11e kompagnie van het Vervoerkorps der 1ste L.A., verklaart bij deze dat bij beslissing van den Luitenant Generaal, bevelhebber der 1ste Legerafdeeling in datum van 20 Octobre 1921 (8) huit chevrons de front worden toegekend aan den genaamde DE CROES JACQUES st.m 05 matr : 2588. Te Beverloo 10 mars 1922.” (Ondertekend F. Lievens)
De Vuurkaart
Jaak kwam ook voor in het “Guldenboek der Vuurkaart”. De “Vuurkaart” werd in 1932 in het leven geroepen door de toenmalige minister van Landsverdediging L. Dens. De bedoeling was om een onderscheid te maken tussen de “strijders” van 14-18. “Een groot aantal oudstrijders,” aldus minister Dens in zijn verslag aan Koning Albert I, “die tot 35 maand aanwezigheid tellen in eene eenheid welke door het vuur en de beweging in rechtstreekse aanraking met den vijand was, hebben enkel de Zege- en de Herinneringsmedaille van den oorlog 1914-18 bekomen en zijn aldus verloren in de massa gemobiliseerden zonder dat er iets hen onderscheidt van diegenen die hunnen plicht in het achtergebied hebben volbracht, doch die slechts enkele dagen werkelijken dienst hebben gedaan tusschen 1 augustus 14 en 11 november 1918. Die vaststelling heeft Uwe Majesteit er toe gebracht toe te stemmen in het invoeren van een speciale kaart, uitsluitend bestemd voor die keurlingen voor wie ’t doodsgevaar dagelijksch brood was. De “Vuurkaart” geeft geen “rente van den strijder”, zoals die in België bestaat wegens oorlogsdiensten onder den naam van “Frontstrepenrente”. De “Vuurkaart” krijgt dus enkel eene beteekenis van eeredocument. Daar zij in principe wordt afgeleverd aan al de militairen die ten minste 12 maand tot eene eenheid in rechtstreeksche aanraking met den vijand hebben behoord, zal zij voor hen die ze bekomen hebben het onweerlegbaar bewijs zijn van hun volharding in de inspanning, niettegenstaande de gevaren en de ontberingen...”
Dit alles werd in een Koninklijk Besluit gegoten dat door de Koning op 14 mei 1932 werd ondertekend. In een Koninklijk Besluit van 6 februari 1934 werd bepaald dat alle houders van de “Vuurkaart” het onderscheidingsteken “Vuurkruis” kregen toebedeeld.
-Op 6 augustus 1938 stuurde het Ministerie van Landverdediging hem volgend aangetekend schrijven : “Mijnheer, ik heb de eer u in ’t bezit te stellen van uwe identiteitskaart, welke recht geeft op 75 ten honderd vermindering op de normale prijzen der spoorkaartjes. Hoogachtend. De Minister van Landsverdediging, bij bevel voor den Directeur van den Intendancedienst Eerste Kapitein Intendant AVAERT, Sectiehoofd.”
Slecht nummer geloot.
Jaak De Croes had een slecht nummer (189) getrokken en was er ingeloot. Tegenslag, vier jaar later zou de loting in ons land afgeschaft worden. België was één van de laatste West-Europese landen dat die stap zette.
In zijn ‘Livret de Mobilisation’ (Mobilisatie-Zakboekje) vonden we terug dat hij geboren was te Mechelen op 10 juni 1885 als zoon van R… (?) Guillaume en van Marie Victor. Eeckeleers en ingelijfd in het leger op 21 juni 1905 als milicien. Als beroep stond er ‘cultivateur’ landbouwer genoteerd. In zijn persoonsbeschrijving noteerde men (uiteraard in de taal van Moliére) dat hij een ‘plein’ aangezicht had, een klein voorhoofd, een grote neus, gewone mond, ronde kin, kastanjebruin haar en zwarte wenkbrauwen. Er stond ook vermeld dat hij in 1905 een vaccinatie tegen de pokken had gekregen. Er stonden ook enkele adreswijzigingen in vermeld. In november 1907 stond zijn adres op Stuivenberg nr 39 Mechelen genoteerd en in 1911 op Dorp 20 te Leest. In zijn zakboekje bewaarde hij naast de tekst van de Brabançonne en een ‘Huldelied aan de Koningin der Belgen’ook een ‘Hulde aan Sergeant De Bruyne’ :
“De Bruyne Hendrik August, geboren te Blankenberge den 2 februari 1868, trad in dienst bij het 2e linie op den ouderdom van 18 jaar. Sergeant benoemd den 1en april 1888, verlangde hij korten tijd nadien naar de eer, om mede te werken aan het grootsche plan, door onzen Koning opgevat : de Beschaving van Midden-Afrika. Hij ging scheep naar Congo den 14e september 1889, vol levenslust en geestdrift. In dit grnzenloos gebied kon bij vrijen teugel laten aan zijn werkzaamheid, zijn verstand en zijn dapperheid. Den 12en december 1891 werd hij onder-luitenant benoemd van de Openbare Macht en aangeduid om toegevoegd te zijn aan luitenant Lippens, die te Kassongo verbleef, in de streek waarvan de Arabieren nog de meesters waren en waaruit zij alle mogelijke partij trachtten te trekken. Als De Bruyne bij Lippens kwam, vond hij hem in zieken toestand. Hij zou nu een leven van toewijding aan zijn nieuwen overste beginnen, en zijn trooster, zijn steun, zijn trouwste vriend worden. Zij bevonden zich daar in de afhankelijkheid van een echten roover, den verrader Sefu, zoon van Tippo-Tip; zij waren inderdaad zijn gevangenen, steeds aan zijn bedreigingen en aan zijn wreedheid ten prooi, en aan de grootste ontberingen blootgesteld, daar zij zich moeielijk, ja soms onmogelijk van krijgs- en mondbehoeften konden voorzien. Den 2en oktober schreef De Bruyne onder anderen : ‘De toestand is schrikkelijk. Lippens is ziek te Kassongo, aan alle soorten van schanddaden blootgesteld en ik ben alleen te midden van al deze roovers. Geheel Manyema is maar ééne bende door den oorlog opgeruid onder hetzelfde vaandel. Nooit heb ik een kerel gezien, die zoo dom, zoo verdierlijkt, zoo laf, zoo leugenachtig is als deze verachtelijke moordenaar van een Sefu. Ik word hier behandeld als een gemeene slaaf, enz.’ Na ongeveer een jaar in dat midden geleefd te hebben, werd De Bruyne door Sefu onder een geleide van twee a driehonderd Arabieren naar de afgevaardigden van den Congo-Staat gezonden om hun de bevelen van deze dwingeland over te brengen. Den 14en november liet hij aan luitenant Scheerlinck weten dat hij zich ’s anderendaags op de oevers van den Lomani zou begeven om met hem te onderhandelen. Zoodra Scheerlinck dat nieuws vernam, besloot hij alles te wagen om zijn ongelukkigen kameraad te verlossen. Maar hij had slechts een handvol mannen bij zich en hij had het bevel niets beslissends te ondernemen voor de aankomst van kommandant Dhanis. Het was ’s anderendaags, den 15en november, feestdag van onzen Koning, dat het gdenkwaardig feit gebeurde, dat van sergant De Bruyne een held gemaakt heeft, de Oudheid waardig. Zooals hij het aangekondigd had, bevond zich De Bruyne op de gestelde plaats, maar in zoo een ellendige staat dat zijn kameraden hem met moeite herkenden : ontvleesd, bleek, met eenige lompen bedekt, de voeten in bloed van de doornen. Tusschen hem en Scheerlinck is er maar een rivier van 90 meter breed, die hij gemakkelijk kan oversteken, want hij is een goed zwemmer en wordt maar door een klein groepje Arabieren bewaakt, daar de andere zich op eenigen afstand houden. Scheerlinck mocht zelf de rivier niet oversteken of hij stelde zijn vriend in ’t gevaar van onmiddellijk door zijn bewakers vermoord te worden. Hij verwittigt De Bruyne dat er goede schutters in de struiken verborgen zitten, geheel om degenen die hem omgeven te dooden, en hij wakkert hem aan om in ’t water te springen. Hij doet hem bemerken dat Lippens reeds moet dood zijn en dat er hem in geen geval meer hulp kan gegeven worden; hij toont hem aan den eenen kant de terugkomst in het vaderland, het geluk van het weerzien van ouders en vrienden, het vooruitzicht van een lang en gelukkig leven; aan den anderen kant de foltering en den dood. Dat hij in ’t water springe en hij is gered ! Een korte strijd wordt in het hart van den jongen held geleverd, maar een oogenblik is genoeg om hem de wederzijdsche gevoelens te herinneren die zijn lot aan het lot van zijn overste, van zijn vriend verbinden. Hij aarzelt niet meer en antwoordt eenvoudig maar krachtig : ‘Neen, dank u ! Ik kan Lippens niet verlaten. Ik beb het bewijs niet dat hij dood is. Verzoek mij niet.’ Hij maakt een gebaar van laatste vaarwel en trekt met trage stappen terug, om zich in de handen van de Arabieren over te leveren, met de zekerheid dat hij den dood te gemoet gaat. Eene zo verheven deugd kon maar in een uitverkoren ziel ontstaan en door een mannelijke opvoeding ontwikkeld worden. Eere aan hen die hem het leven schonken ! Eere aan hen die deze gevoelens bij hem ontwikkelden ! De Bruyne werd naar Kassongo bij den stervenden Lippens teruggebracht, en veertien dagen later, den 1en december 1892, vielen beiden onder den dolk der Arabieren. De stille moed, de verachting van den dood, de onwrikbare opofferingsgeest, de volstrekte verkleefdheid van De Bruyne aan den overste met wien hij geleefd en geleden had, zijn een gedenkwaardig voorbeeld van burgerlijke en militaire deugden. In het burgerlijk leven zoowel als in het leger is het de tucht die de noodige banden vestigt om de pogingen van allen op een gemeenschappelijk doel te richten. Maar zij is niet voldoende om groote daden te verwezenlijken, gelijk degene die we hier vereeren. Daarvoor is nog van noode wederzijdsch betrouwen en achting, belanglooze verkleefdheid van de eenen voor de anderen en een volkomen zelfverloochening.”
Jaak De Croes was geboren te Mechelen op 10 juni 1885 en gehuwd met Maria Van der Auwera. Hij overleed te Leest op 19 februari 1960.
“...Hij was een rechtschapen man, goedhartig en eerlijk in zijn levenswandel. Eenvoudig en oprecht van omgang, werd hij geacht door alwie hem kende en zijn aandenken zal bij ieder in ere blijven...” dixit zijn doodsprentje.
Foto’s : -Soldaat Jaak De Croes. -Zijn vuurkaart 1914-1918. -Zijn brevet, het schriftelijke bewijs dat hem de herinneringsmedaille van de oorlog 1914-18 werd toegekend. -Links Jaak met een vriend na de oorlog. -Zijn gedachtenisprentje.
1919 – 7 februari : Overlijden Frans Jozef De Borger.
In het ziekenhuis Saint Meën te Rennes, Frankrijk, overleed Frans Jozef De Borger aan de gevolgen van zijn kwetsuren. Hij werd drie dagen later ter plaatse begraven. Frans De Borger was te Leest geboren op 18 december 1894 als zoon van Pieter Frans en van Maria Elizabeth De Mayer. Hij nam deel aan de oorlog als soldaat bij het 4de Regiment Jagers te voet.
In de ‘Belgian War Dead Register’ vonden we : -Soldaat Tweede Klasse mil 1914 met stamnummer 128/2165 (28866). -Datum indiensttreding : 27 september 1914. -Woonplaats : Kleine Heide 7 Leest. -Ongehuwd. -Beroep : landbouwer. -Lichaamslengte : 1,66 m. Haarkleur : kastanje. -Overlijden : ziekte (progressieve cachexie) (cachexie : extreme magerheid, treedt o.a. op in de terminale fase van bepaalde aandoeningen) -Plaats hospitalisasie : Rennes (Frankrijk), departementaal asiel, 1917/08/04 (vanaf 4/8/1917 ?) -Plaats overlijden : idem. -Begraafplaats : Rennes Est (FR) dep. Ile-et-Vilaine gemeentelijke begraafplaats op 10 februari 1919.
1919 – 22 mei : Antoon Jaak MOYSON uitgeloot voor het assissenhof van Antwerpen
Op 28 mei 1919 schreef de burgemeester van Leest : Aan Mijnheer de Prokureur des Konings bij de Rechtbank van 1e aanleg te Antwerpen. Bij deze doen ik Uld terug geworden het uittreksel van de uitloting van 22 mei 1919, waarbij den genaamden heer Moyson Antoon Jaak, Rentenier, alhier wonende Kouter nr. 13, aangewezen is om te zetelen voor de Assisen der provincie Antwerpen. 1e Reeks, zittijd 2e kwartaal 1919, waarvan de opening vastgesteld is op den 16e juni 1919. Heer Moyson heeft voortdurend woonst te Leest, op boven aangewezen adres, en is bij mijne kennis, de Vlaamsche en de Fransche taal genoegzaam machtig voor het ambt van gezworenen waar te nemen.
In Gazet van Antwerpen van 1/6/1919 verscheen de ‘lijsten der gezwoorenen’ : “Ter eerste burgerlijke kamer onzer rechtbank werd er overgegaan tot het uitloten van de leden van de jury die zullen te oordelen hebben over de zaken die voor ons Assisenhof zullen worden gebracht gedurende de eerste reeks van den zittijd van het tweede kwartaal 1919, waarvan de opening vastgesteld is op maandag 16 juni aanstaande. Met het oog op den overvloed van zaken die tijdens dezen zittijd aan de jury zullen worden onderworpen, zal ons Assisenhof in twee gesplitst worden. Het eene zal worden voorgezeten door heer de Lichtervelde, terwijl de debatten van het andere zullen worden geleid door heer Scheyvaerts, beiden raadsheren bij het beroepshof van Brussel. Ook voor de eerste maal zijn er twee lijsten terzelfer tijd uitgetrokken. EERSTE LIJST – WERKELIJKE GEZWOORNEN... (Noot : volgt een hele namenlijst, waaronder ook die van Antoon Jaak Moyson, de rentenier van het gelijknamig kasteeltje in de Kouter).
Antoon Moyson was een verzekeringsagent uit Hombeek die zich rond het jaar 1896 in het kasteeltje in de Kouter kwam vestigen en er zijn naam aan gaf. Dit gebouw was in 1842 gezet door dokter Louis Voet. Diens broer jonggezel Joannes Voet bezat een grote boerderij op de grens tussen Leest en Hombeek en toen hij ‘zijn ploeg aan de haak hing’ bouwde hij een gelijkaardig maar kleiner herenhuis te Hombeek tegenover de kerk, waar later Jef Stoppie en Florentine Moyson hun intrek zouden nemen. Na de dood van dokter Voet werd het kasteeltje opnieuw door een geneesheer betrokken : dokter Van den Broeck.
Antoon Moyson was een neef van dokter Voet en gehuwd met Virginie Wouters ((°Zemst 30/3/1869, +Leest 13/9/1927) de enige dochter van grote boeren uit Zemst : Frans Wouters en Dorothea Vandermeulen. Na het huwelijk van hun dochter verkocht het echtpaar hun doening in Zemst en kwam bij hun schoonzoon en dochter te Leest inwonen. Frans Wouters had te Leest nog twee broers : Louis en Jozef, en één zuster Melanie, allen ongehuwd. Zij bewoonden de Steenoordhoeve in de Winkelstraat (zie foto) die in 1901 afbrandde.
Antoon en Virginie Wouters kregen drie kinderen : Louis (huwde met Ida Tobback), Florentine (zou huwen met Jef Stoppie) en Frans, die later priester werd. Antoon Moyson was nog een tijdlang voorzitter van de fanfare ‘Arbeid Adelt’. De imposante beuk voor het kasteeltje langs de straatkant zou dateren van 1840. Bij een noodweer in 1969 verloor hij een zware tak en werd nadien heelkundig behandeld.
In Gazet van Antwerpen van 16 april 2011 verscheen een artikel over kastelen die te koop stonden in de regio Mechelen onder de titel ‘Kastelen in de etalage’. Ook het Leestse kasteeltje stond te koop : Geklasseerd landhuis met bakoven
-Adres : Kouter 90, Leest, Vraagprijs ? 1.150.000 euro. -Grondoppervlakte ? 9.040 m2. -Bouwjaar : 1842. -Slaapkamers ? 4. -Makelaar : niet bekend. -Wat ? Geklasseerd neo-classicistisch landhuis bestaande uit een hoofdgebouw met achterliggende koer, omsloten door twee bijgebouwen en een tuinmuur met metalen hekken. De bijgebouwen zijn een vervallen boerderij-conciërgewoning en een stalling met bakoven. Het herenhuis heeft een monumentale gang, vloer in zwart marmer en een eiken strap. De kelders zijn gewelfd en de zolder bevat een duplex met indrukwekkende dakspanten. Rondom het plantsoen vooraan ligt een weg met parkeerplaatsen. Het park bevat indrukwekkende oude bomen, onder meer rode beuken. (BEPR)
Het kasteel Moyson een spookhuis ?
Dat is althans een bewering van de Nederlandse website The Ghosthunter.nl. Deze website zou gesticht zijn in 1996 en de eerste vijftien jaar van zijn bestaansgeschiedenis ruim 2,5 miljoen bezoekers tellen. Ghosthunter maakt films en foto’s van locaties waar paranormale dingen gebeuren en verkoopt die wereldwijd. Van het kasteeltje in de Kouter staan een dozijn foto’s afgebeeld met volgende kommentaar :
-Ze noemen het kasteel Moyson maar eigenlijk is het een soort herenhuis. Er hebben architecten ingezeten. Maar waarom vindt iedereen het zo’n mysterieus gebouw ? Het staat achteraf van de straat en het straalt iets uit van opzouten. Wat is het geheim ?
-Er gebeuren rare dingen. Je verwacht het niet maar de deur staat wagenwijd open.
-Ook de zolder heeft zijn mysterie, er is aanwezigheid dat voel je en dat merk je.
-Een zeer fraaie en knappe dakconstructie. Hoe kom ik nou op deze benaming ? Ingegeven door een overleden architect. Ben tenslotte helderhorend dus kan je zo’n mededeling binnenkrijgen.
-Op het kleine kastje zit een heel klein Orbje. (noot : een orb is een lichtbol, in het Engels light orb, een optisch verschijnsel dat zich voordoet bij het maken van foto’s, bestaande uit typische cirkelvormige witte of doorzichtige vlekjes. Sommige mensen geloven dat orbs de energie is van een overleden persoon…)
-Bij deze kant van de zolder zijn er ook Orbjes aanwezig. Het straalt uit, er is iets.
-Ook de trap heeft een energieveld. Het loopt heen en weer. Je neemt het waar. Er zitten entiteiten in de gang en kamers.
-Het lijkt of het steeds drukker wordt op de zolder.
-Even een rustig plekje, maar hoe lang nog ?
-Het huis heeft een mysterieus waas over zich heen. Wat is er aan de hand ? Ik voel ziekmakers. Dat is geen goed teken. Het gebouw moet gezuiverd worden. Het straalt uit naar bijgelegen huizen.
-Nou kasteel, eerder een landhuisje maar wel een apart landhuisje.We gingen er maar weer eens terug naar toe foto camera mee en weer foto’s maken. Dat het er spookt is duidelijk gezien de volgende fotoreportage in het nachtelijke uur buiten genomen.”
Momenteel (2015) zijn de bewoners en tevens eigenaars opnieuw dokters : Thomas Somers is een specialist neus-keel-oren en is werkzaam in het Sint-Augustinus Ziekenhuis te Wilrijk. Zijn echtgenote is dermatologe met een praktijk in Antwerpen. Dokter Somers is van Mechelen afkomstig, waar zijn ouders in zaden deden. Naast het kasteeltje kochten zij ook de aanpalende gebouwen aan. De verkopers van het huis waren de stedenbouwkundige architect Eddy Vandevenne en kinesiste Annie Stoppie die het kleiner kasteeltje in Hombeek bewonen. Eddy zakte ooit door de houten vermolmde vloer van het kasteeltje in Leest en raakte zwaar gewond. Mogelijk zaten die orbjes daar voor iets tussen…
In een aflevering van de ‘Leestse figuurkens’ van Anselms Jedrie (J.A. Huysmans) kwam ook Antoon Moyson voor (‘Zo de ouden zongen’, De Band van maart 1980) :
“…’s Zondag stond er geregeld een rij mannen bij de trappen der kerkpoort, reikhalzend uitziend naar een uit de mis komende hoeveboer diens mogelijke werkaanbieding. De rang der notabelen, beperkte zich zowat, vanaf meestal tot een boer Burgemeester, kasteelheren De Mot en Moyson, Schepenen, Schoolhoofden en enkele welstellenden … Voor de heren hadden wij in ons buffet enkele speciale glazen met een oorken aan, van vorm als meisjes, met ingebonden lenden, op hoge schoenhakken : dus niet aanvaardbaar voor gewone mensen, den Burgemeester Bernaerts aangeboden, met gehalveerde moed, omdat diens aanwezig ontzag, de drinkebroers hun dorst plots minderde ; aan mijnheer Moyson, met wat waakzaam nazicht, want die was nogal vergeetachtig in betalen…
Nabij het kasteel Moyson woonde de familie Van Steen, herberg ‘In den Lusthof’ en meesterkleermakerij. Bij valavond op een donderdag, was de zoon Mandus gaan helpen naar het Brughuis, waar voor de fanfarefeesten gisteren een koe was geslacht, en nu werd uitgebeend, daarvan kregen de helpers wat soepmergpijpen bedeeld. Daar was ook komen kijken de heer Moyson, de Erevoorzitter, (Noot : van de fanfare ‘Arbeid Adelt’) en die kreeg naar een jaarlijks verworven recht, die verleidelijke koeientong, ingepakt tussen zijn winterfrak, mee…Mandus snelt naar de winkel van Mineca, rechtover de kerk, een deelbedrijf plus herberg en feestzaaltje ‘El Dorado’, een zaak van 1.000 artikelen : aardvruchten, luchtvruchten, zeevruchten, tot zelfs helse petrol en hemelse kloefen, maar die zal men toch zeker, eens ter bestemming wel aan de poort moeten laten staan… Mandus doet hier, met den vinger voor de lippen, een nuttig koopje, en wacht buiten op zijn ginds aankomende koutergebuur. Eens voorbij, de buiten het dorp pinkende laatste straatlantaarn, doet Mandus alsof hij wat drankduizelig wordt en is al enkele malen in Moysons armen gevallen, en na meerdere proefnemingen, bij vertels tot thuis, heeft hij tussen Moysons frak, dien pak met zijn ‘aankoop’ weten te verwisselen. De heer Moyson belt aan het kasteel, en stuurt de meid met zijn pakket naar de keuken en zegt monkelend : ‘Elsje, dat moet ge morgen tegen de middag, lichtjes bruin grillen, want dan komt de Grote Pastoor ter tafel, voor enigs te regelen voor de komende Eerste Misviering van onze zoon en wel te rusten nu”… De volgende dag werd ’s avonds, bij die van het ‘Molenhuis’ de tafel gedekt en de lekkere tong opgediend voor drie gegadigden. Mandus had de Wieter en Sooi uitgenodigd op de traktatie van Mijnheer Moyson, om hun reeds gevorderde inzet voor de komende geburenhulde… Een paar weken later keren de Wieter? Sooi en Moyson van de kerk huiswaarts en Wieter en Sooi bedankten hun kasteelheer voor hun gekregen tongfestijn. Moyson verbeet zijn verbazing en zei filosofisch : ‘Beter gehad, dan nog moeten krijgen, mannen’…Hij drukte bedachtzaam op beide bepalingen van deze spreuk haar dubbel averechts, ten goede en ten kwade : eensdeels, de opluchting voor hem, van zijn voorbije avontuur, en anderzijds, enigs heimwee voor hen, naar hun voorbije feestje… En wat later kwam de dag der feestviering : de stoet vertrok onderdoor een triomark voor het kasteelpark, opstappend naar de maat van processiemarchen der beide fanfares, met voor, tussenin en achter, allerlei uitbeeldingen, van student tot priester worden, langs de bevlagde en met hulde brengende rijmdichten versierde woningen. Zelfs aan den overkant van den Bleukensweg, prijkt een eind in het veld, op een paalbord, als primeur een originele zet : ‘Da zijn de patatten van de Wieter, gebeerd met den hectoliter’, vertellers van ginds verder : ‘Heil den nieuwe Herder’. Vader Moyson doet even zijn koets stoppen, want bij die zin met ‘hectoliter’ is het alsof hij, als thuis enkele weken geleden, met de Grote Pastoor aan tafel, hier dien geroosterden dis weer riekt, van vier onverwachte braadharingen, doch bij een tweede lezing, is dat gevoel vervlogen en klapt hij zelfs goedmoedig de handen.”(Zie ook in deze kronieken : priesterwijding van Frans Moyson, 29 mei 1926)
Foto’s :
-Frans De Borger. -De familie Moyson-Wouters voor de ingangsdeur van het kasteeltje op de Kouter. Zittend : Frans Wouters en zijn vrouw Dorothea Vandermeulen. Links hun dochter Virginie Wouters,daarnaast met de kleine Frans Moyson op de arm staat Clementine Scheers ‘Mance van Spoelders’. Zij woonde in bij de familie Moyson en is er uitgetrouwd toen ze twintig was. De twee andere kinderen zijn Florentine en Louis Moyson. Uiterst rechts Antoon Moyson. (LG, blz. 229) -De Steenoordhoeve in de Winkelstraat die afbrandde in 1901. Op de voorgrond Melanie Wauters. -Het kasteel Moyson in 1989.
Het gezin van Austustinus en Maria Theresia Van den Bergh-Haverhals. De foto werd vermoedelijk genomen in juli-augustus 1918 aan hun herberg in de Bormstraat te Tisselt. Albert die het verhaal deed van zijn ongelukkige broertje zit op de schoot van zijn moeder. Boven links Jozef Van den Bergh die de ramp overleefde naast zijn oudste broer Frans die tot de slachtoffers hoorde. (Foto :"Vaertlinckcontact", "Groote oorlog editie")
1918 – 14 november : Ontploffing te Kapelle-op-den-Bos, twintig doden waaronder twee geboren Leestenaars.
Op 14 november 1918 om halfacht explodeerde munitie in een treinwagon. Twintig personen, jong en oud, kwamen om. Velen werden gewond.
De Nieuwe Gazet van 18 november 1918 daarover : “Daar zij al hun buit niet konden meevoeren verkochten de Duitsche soldaten den laatsten dag van hun verblijf te Capellen op den Bosch, in het station al wat er in de wagons was opgestapeld, tot meubels toe. Een talrijke menigte verdrong zich in ’t gebouw toen plotseling, door een onbekend gebleven oorzaak, drie munitie-wagons ontploften, waarbij 20 kinderen die in de nabijheid speelden, werden gedood en 40 werden gewond.”
Onder de getroffen gezinnen waren er twee geboren Leestenaars :
-Pieter Antoon Verbergt (°Leest 19/11/1862, +14/11/1918) zoon van Filip Verbergt en Anna Cornelia Bosman, die samen met zijn echtgenote Veronica Houwelijks om het leven kwam. Het echtpaar woonde te Kapelle-op-den-Bos, Schuttershof 10. Hij was fabrieksarbeider, zij huishoudster
-Angela Virginia Potums (°Leest 23/2/1871, +14/11/1918), dochter van Jan Baptist Potoums en Anna Verdickt. Angela V. Potums was weduwe van Frans Filip Peeters. Ze kwam om samen met haar man Egied Moens. Hij was staatswerkman, zij huishoudster. (’t Ridderke nr.3 1999)
In “Vaertlinck contact” speciale “Groote Oorlog” editie 2014 verscheen de getuigenis van Martha Verbruggen die de ramp meemaakte en die op haar, als kind, een enorme psychische impact had.
“…Ons gezin woonde op de hoek van de Wipstraat en de Mechelse weg waar mijn ouders een hotellerie hielden, een restaurant uitbaatten en een staande wip hadden. Ik was 8 jaar geworden van februari van dat rampspoedige jaar 1918. De Duitsers moesten in november vluchten terwijl de mensen op dat ogenblik in euforie leefden. Ik had reeds enkele dagen een tricolore strikje in mijn haar dat mijn moeder voor mij had gemaakt. Op het spoor hadden de vluchtende Duitsers wagens laten staan; hoeveel kan ik mij niet meer herinneren. Ik hoorde zeggen dat daarin goederen opgeslagen waren die de Duitse troepen hadden gestolen in Vlaanderen, bericht dat onder de mensen voortging als een lopend vuur. Die dag, 14/11/1918, ’s morgens vroeg, ging ik uit nieuwsgierigheid ook eens kijken naar de wagons op het spoor, samen met mijn nichtje uit Brussel Martha Verhagen, toen 14 jaar en Jozef Van Dijck, toen 10 of 11 jaar. Hij woonde samen met nog een kind en zijn moeder bij ons in; zijn vader was aan het front. Mijn nichtje had thuis een piano en vermits wij hadden horen zeggen dat in de achtergelaten wagons ook piano’s aanwezig waren, was onze nieuwsgierigheid dan ook zeer groot. Buiten weten van onze ouders gingen wij een kijkje nemen. Er waren aan en op de spoorwegberm zeer veel mensen aanwezig. Wij geraakten tot aan één van de wagons en zagen er boeken in liggen. Jozef Van Dijck stapte binnen. Op het ogenblik dat hij in de wagon was en ik op de tranche-pied stond en van hem een boek wou aannemen, gebeurde de ontploffing. Het was niet aan de wagon waar ik stond, maar aan deze die het verst richting Hombeek stond, dus links van mij. Ik herinner mij niet het geluid van de explosie, wel dat ik plots niets meer zag en wegliep, trapte op kreunende mensen, iets wat ik mij nog steeds duidelijk herinner en waaraan ik gans mijn leven een gevoel van angst heb overgehouden. Ik rolde de spoorwegberm af. Later vernam ik dat veldwachter Alfons Vergaelen mij had opgeraapt en naar huis had gedragen. Mijn vader riep of ik nog leefde. Ik was zwaar gekwetst en zag gans zwart, verschroeid : mijn kleren, zelfs mijn ondergoed, hadden vuur gevat. Diezelfde dag bracht mijn vader mij naar Brussel met de bateau mouche en vervolgens in Brussel met de diligence naar het ziekenhuis aan de Square Marie-Louise. Ik bleef er twintig dagen opgenomen. Ik vernam later dat de dokters van Londerzeel en Hombeek naar Kapelle waren gekomen om de gewonden te verzorgen want op dat ogenblik was er hier geen dokter. Acht dagen ben ik blind geweest en mijn beide trommelvliezen waren gescheurd. Ik verloor uiteindelijk het zicht aan mijn linkeroog. Later vernam ik ook dat Louis een kist had open gekapt. De man was elektrieker, was gehuwd en had twee kinderen. Men had hem teruggevonden in het houtgewas van de spoorwegberm".
Die dag vielen 19 doden; de volgende dag overleed nog Frans Van den Bergh uit de Bormstraat (Tisselt) aan de gevolgen van de ontploffing. (Noot : Joannes Franciscus Van den Bergh, 12 jaar oud. Hij stierf echter een maand later in het ziekenhuis van de Keizerstraat te Mechelen).
"Ik weet dat buiten mij nog enkele mensen, die gewond raakten, de ontploffing overleefden zoals Mon van de Houtte die op de Oostdijk woonde en de moeder van Jan Peeters ook wonend op de Oostdijk, zij verloor een oog”.
Aan de hand van verschillende (mondelinge) bronnen kan opgemaakt worden dat in één van de wagons zich een kist dynamietpatronen zou bevonden hebben die exploideerde toen deze werd open gekapt met een pikhouweel. Men meende dat in de kist(en) suiker zat. José Van de Ven deelde mee dat zij haar moeder vaak hoorde vertellen dat de springstof bij de kleinhandelszaak van Frans De Wit in de Mechelseweg in bokalen in de vitrine te koop stond in de volle overtuiging dat het suiker was. De dynamietklontjes en de suikerklontjes moeten dus erg op elkaar geleken hebben vandaar de grote vergissing met de fatale gevolgen. Tijdens de voorbereiding van een bijdrage in 1999 over deze ramp vertelde Albert Van den Bergh het verhaal dat zijn broertje Frans Van den Bergh naar de spoorweg was gegaan, samen met zijn jongere broer Jozef, toen ongeveer 8 jaar. Door de explosie had Frans brandwonden opgelopen en meerdere brokstukken in zijn lichaam gekregen. Het kind werd overgebracht naar het gasthuis in de Keizerstraat te Mechelen waar hij negenentwintig dagen na de explosie overleed. Zijn jongere broer bleef ongedeerd. Uit de notulen van de gemeenteraad van Kapelle-op-den-Bos van dezelfde dag vernemen we het officiële verslag over de ramp. Als gevolg van het drama was de raad ’s avonds in spoedzitting samen gekomen. Reeds op 12 november was een goederentrein gestopt op de lijn Dendermonde-Mechelen ter hoogte van het station. Duitse soldaten verkochten in de loop van de avond allerhande goederen zoals meubelen en werkgerief aan spotprijzen. De volgende dag kwam de verkoop van ’s morgens vroeg al op gang. Om 11 uur vertrok de trein. Een tiental wagons bleven zonder bewaking achter, maar alles bleef rustig. Op 14 november kwamen inwoners opnieuw van ’s morgens vroeg samenstromen aan de achtergelaten wagons. Toen bleek dat er geen bewaking aanwezig was, werden ze met breekijzers open gebroken. Het is toen dat een lading munitie ontplofte. Het verslag van de gemeenteraad beschrijft dat de personen die zich in de nabijheid van de wagons bevonden onkennelijk werden verminkt of gedood. Vele mensen vluchtten, maar een aantal onder hen bleef ter plaatse om eerste hulp te verlenen. Dokters van Londerzeel, Hombeek, Willebroek en van Kapelle-op-den-Bos werden opgeroepen om hulp te bieden. Zij lieten zes gewonden overbrengen naar de ziekenhuizen van Brussel en Mechelen. Onder hen ook de 12-jarige Frans Van den Bergh. Het gemeenteraadsverslag van 14 november 1918 eindigt met de beslissing van de raad om “alle deze lijken ten kosten der gemeente aanstonds te doen begraven in eenen gemeenzamen begraafplaats, morgen 15 november om 2 ure namiddag, en op 16 november eenen dienst te doen celebreren om 9 ure.” (Gust Van Auwenis in “Vaertlinck contact” speciale “Groote Oorlog” editie 2014)
Op 22 juli sneuvelde Jan Frans Huys op het veld van eer te Nieuwpoort.Hij werd daar de dag nadien begraven op het plaatselijke kerkhof.Jan Frans Huys was te Mechelen geboren op 11 april 1893 als zoon van Frans Florent en Amelie Peeters. Hij diende bij het 4de Regiment Carabiniers. In het ‘Belgian War Dead Register’ vonden we nog volgende gegevens : Woonplaats : Leest, Koestraat. Ongehuwd. Beroep : houweelpikker spoorwegen. Lichaamslengte : 1,68 m, Haarkleur : zwart/blonde snor. Soldaat Tweede Klasse mil 1913 met stamnummer 134/480. Doodsoorzaak : gestorven (obusscherven – uiteengereten). Plaats van overlijden : Nieuwpoort Stad (C.R. Nieuwendamme). Begraafplaats : -op 24 juli 1918 : De Panne, begraafplaats Duinhoek, graf nr. 2/54. -Later herbegraven : De Panne, militaire begraafplaats Kerkstraat. Graf B – 75.
1918 – 6 september : Ivo Fierens overleden.
Te Foverges (Haute-Savoie, Frankrijk) overleed Ivo Fierens. Hij was te Leest geboren op 10 augustus 1894 als zoon van Jozef Remi en Maria Louisa Jacobs. Ivo Fierens diende bij het 12e Linieregiment.
Op zijn bidprentje stond volgende tekst : “Met welbehagen zag de Heer op zijnen nederigen dienaar neer die niet op ‘t kruis maar op zijne legerstede lijdend uitgestrekt lag. Door verduldig zijne pijnen uit te staan deed hij zijne verdiensten ten hemel klimmen gelijk geurige wierookswalmen tot uitboeting van ’t zondig menschdom en de bevrijding van zijn dierbaar Vaderland. Als een rookwolk ben ik heengegaan. In den bloei mijner jaren. In ’t begin mijner levensbaan kwam het levensbootje op de rots te varen. Broeders, Zusters, Kameraden, Vrienden droogt uwe bittere tranen af. Eens zal ik u hier wedervinden en opreizen uit mijne kille graf. Mijne blanke ziel is heengevlogen. Vaarwel zeggende aan dit aardsche oord en met mijne ouders bevind ik me hierboven In des Heeren zalig Sionsoord."
In het ‘Belgian War Dead Register’ vonden we: Soldaat Tweede Klasse mil 1914 met stamnummer 112/58850/2924, in diensttreding : 22/9/1914. Hij was landbouwer en ongehuwd. Hij was 1,74 m lang en had blond haar. Doodsoorzaak : ziekte. Plaats hospitalisatie : BeMH Cauvelat le Vigaeu van 1/10/1914. Plaats overlijden Faverges (F – Gard) (hospitaal). Begraafplaats : Faverges F – Haute Savoie Belgische begraafplaats graf nr 1. (7/9/1918)
1918 – 28 september : Jan Geerts gesneuveld.
Op enkele kilometers van Houthulst, te Klercken, sneuvelde Jan Geerts. De eerste dag van het laatste offensief in de Vlaanders was voor hem fataal. De aanval werd die dag op drie punten ingezet : Houthulst, Westrozebeke en Passendale. Jan Geerts was te Leest geboren op 24 november 1895 als zoon van Karel en Melanie Verdickt. Hij ging binnen als oorlogsvrijwilliger bij het 20 ste Linieregiment. Hij zou te Leest begraven worden op 29 januari 1919.
Het ‘Belgian War Dead Register’ : Soldaat Tweede Klasse OV met als stamnummer 120/672 geeft als geboortedatum 24/11/1894. Doodsoorzaak : gesneuveld. Plaats overlijden : Sint-Pieters.
1918 –14 oktober : Alfons Hieckeleers gesneuveld.
De Belgische aanval waarbij Jan Geerts was gesneuveld, bleef steken aan de spoorlijn Oostende – Torhout – Roeselare. Op 14 oktober werd een tweede aanval ingezet, om half zes ’s morgens. Om 13 uur werden Handzaeme en Roeselare veroverd. Diezelfde namiddag valt ook Cortemark in Belgische handen. Daar sneuvelde Alfons Hieckeleers. Hij werd ter plaatse begraven. Alfons Hieckeleers was te Leest geboren op 15 juni 1885 als zoon van Rosalie Hieckeleers. Hij was oorlogsvrijwilliger bij het 10e Linieregiment. Een zieledienst ging voor hem door te Leest op dinsdag 4 februari 1919.
Op zijn bidprentje stond o.a. een citaat van Kardinaal Mercier (Herderlijke Brief. van 25/12/1914) : “...De Heer bekroont de dapperheid van den soldaat, die, zijn lot bewust, zijn leven ten beste geeft om de eer van zijn vaderland te verdedigen en de gekrenkte rechtvaardigheid te doen eerbiedigen, en de dood – christelijk aanveerd – verzekert zijne zielezaligheid !” En verder : “...Vaartwel, dierbare Moederen geliefde Zusters, die mij zoo innig lief had, zoo gaarne ware ik weer gekeerd om voortaan in uw midden te leven, de Heer heeft er anders over geschikt, zijn Heilige Wil geschiede. Ik stierf jong, maar gelukkig door het vergieten van mijn bloed medegeholpen te hebben voor de vrijwording van ons Vaderland. Mijne laatste gedachte was aan U, vergeet mij niet in uwe gebeden. Eens zien we elkander weder in den hemel...”
Het ‘Belgian War Dead Register’ : Soldaat Tweede Klasse OV 1914 met stamnummer 110/63218. Indiensttreding 6/8/1914. Ongehuwd, 1,652 m lang en met bruine haarkleur. Zijn beroep was werktuigkundige (draaier). Doodsoorzaak : gesneuveld (obusscherven). Plaats overlijden : Kortemark.Begraafplaats initieel : Kortemark, nabij de spoorweg op 200 m van de baan Kruisstraat – Kortemark graf 27768-677, op 15/10/1918. Begraafplaats : Houthulst, Poelkapellestraat militaire begraafplaats graf Q – 677.
Brief van het gemeentebestuur naar “Den heer Zivil Kommussaris” te Mechelen :
Op 24/3/1917 hebt u toelating gegeven aan Edmond Van Baelen, landbouwer Winkelstraat Leest, tot aankoop van een paard, in vervanging van zijn paard, door de Duitsche overheid opgeeischt geweest. Van Baelen heeft een paard aangekocht van Rolus Alfons, landbouwer Blaesvelt, Kleinheide nr 1, in welke gemeente dit paard in het register voorkwam onder nr. 18, en het is na den koop, te Leest ingeschreven onder nr. 203, merrie 13 jaren oud, bruin haar. Van Baelen komt nu melden dat den vroegeren eigenaar van het paard slechts toelating gekregen heeft tot verkoop van dit paard aan eenen inwoner van Blaesvelt ; van deze voorwaarden had Van Baelen geene kennis. In deze omstandigheden is onwetende dus gehandeld door deze landbouwer. Dientengevolge Mr den Zivil Kommissaris, ben ik zoo vrij aanvraag te doen om het paard aan Van Baelen te laten daar hem dit zoo dringend nodig is tot bewerkingen zijner eigene landen en om hulp van paardenwerk te kunnen gunnen, aan zijne buren die ook geen paard meer bezitten.
Te meer bevestig ik dat er gebrek aan paarden in de gemeente is, welk gebrek zich nog voordoet ten gevolge het natte seizoen, waardoor overlast van paardenwerk komt. In de hoop, Mr, dat de gedane vraag voldoening moge genieten, bied ik u mijne groeten aan. De Burgemeester.”
Isidoor Edmond “Mon” Van Baelen was te Blaasveld geboren op 30 mei 1853 en hij overleed te Leest op kerstmisdag 25 december 1935. Samen met zijn vrouw Jutina De Laet, een dochter van burgemeester Livinus De Laet, (°Leest 22/2/1852, +Leest 6/7/1935) bewoonde hij “Scheurcappruyn” in de Winkelstraat (zie het jaar 1417 in deze Kronieken). In 1920 verkochten ze dat hof aan de familie Frans Fierens-Van Winge en verhuisden in het huis van de kerk tussen het klooster en de zaal Sint-Cecilia.
1917 – 15 oktober : Theofiel Ferdinand Albert Van Hoof sneuvelde te Diksmuide.
Op 15 oktober 1917 sneuvelde te Diksmuide aan de IJzer de Leestenaar Theofiel Ferdinand Albert Van Hoof. Hij werd geboren te Leest op 11 januari 1892 als zoon van Frans Edward “Sooi”, de waard uit “de Groene Linde” op de Dorpsplaats en Marie Louise “Wiske” Huys. Theophiel was vrijwilliger bij het 6e Linieregiment en werd begraven te Oeren, nu Alveringem West-Vlaanderen (graf nr. 248) naast de Sint-Pietersbandenkerk.
Volgens het ‘Belgian War Dead Register’ sneuvelde hij aan de gevolgen van verwondingen door obusscherven. Theofiel was Soldaat Tweede Klasse OV met stamnummer 106/74658.
Niet veel later werd zijn broer Fons (“Petrus Alphonsius Van Hoof), die door het oorlogsgas was aangetast, uit een hospitaal naar huis gebracht. Jacob Albert Huysmans : “Nog zie ik Fons, bij een hete zomerdag, hijgend zitten, in het lommer van hun lindenboom…”
Fons Van Hoof was te Leest geboren op 6 mei 1894 en overleed op 15 maart 1921 te Leest op zesentwintigjarige leeftijd. (zie 15/3/1921 in deze Kronieken)
Foto’s : -Laatste gedachtenis aan Theofiel Van Hoof. -Zijn laatste rustplaats op het kerkhof van Oeren (West Vlaanderen).
Wijzigingen -aanvullingen - 1914-18. Weggevoerden naar Duitsland.
Wijzigingen - Aanvullingen
1917 – 4 januari : Dertien Leestenaars weggevoerd naar Duitsland
“Op 4 januari 1917, was Mechelen wederom getuige van het droeve en weerzinwekkende schouwspel der wegvoering van krachtvolle jongelingen, en diep teneergedrukte mannen en vaders. Thans waren het de aangewezenen uit de naburige gemeenten Leest, Hombeek, Tisselt en Heffen, die den lijdensweg naar Duitschland op moesten als slaven gedreven.” (‘Uit vroeger jaren’,GvM van 4/1/1933)
Uit Leest zouden dertien personen werden weggevoerd naar Duitsland. Het grootste deel zou echter reeds in februari worden weergezonden.In het gemeentearchief vonden we de volgende namenlijst en toelichting :
1. Spruyt August, arsenaalwerkman, Tisseltbaan.
2. Van der Taelen Piet Frans, arsenaalwerkman, Dorp.
9. Geerts Corneel Frans, dagloner te Leest, alsmede landbouwer te Tisselt, Moer.
10. Alewaters Karel Lodewijk, landbouwer Tisseltbaan.
11. Teughels Jaak, werkman, Dorp.
12. Geerts Antoon, arsenaalwerkman, Molenstraat.
13. Potoms Lodewijk, verhuisde naar Blaasveld.
“Nummer 3 op bovenstaande lijst Joseph Rottiers, was te Opdorp geboren op 16 mei 1887. Hij was spoorbaanwerker bij de staatsspoorwegen en werd door de Duitse bezetter weggevoerd naar het kamp van Soltan, alwaar hij drie maanden verbleef zonder te willen werken. Daarna werd hij overgevoerd naar Elsederutten alwaar hij onder bedreiging van slagen en verhongering gedwongen werd te werken in de steengroeven en ijzerertsmijnen tot 8 juli 1917, dit zonder loon. Joseph Rottiers werd weggevoerd omdat hij weigerde voor de Duitsers aan de spoorbaan te werken. Te uitgeput om nog te kunnen werken, werd hij teruggestuurd naar België.” (GA-13/2/1923)
Jozef Rottiers was gehuwd met Louisa Van den Branden en overleed te Leest op 8 december 1963.
“Willem Lodewijk Leemans, nr. 4 op de lijst, werd geboren te Leest op 26/10/1890 als zoon van Antoon en van Maria Clotildis Van den Branden. Hij zou weerkomen op 8 juli 1917.” (GA-13/12/1922)
Julien Geerts, nummer 8 op de lijst, vertelde daarover : “Ik vertrok op 4 januari 1917 vanop Nekkerspoel en kwam als laatste van allen terug op 15 juli 1917, na 6 maanden en 11 dagen. Wie zes maanden Duitsland had gedaan, kreeg na de oorlog een decoratie, ik was er nog juist bij. We verbleven in het kamp te Solto. Daar waren de Leestenaars samen, maar om te werken moesten wij uit elkaar. Eerst werd ik tewerkgesteld in een steengroeve bij Melsdorf boven Kiel. We moesten er kiezel uithalen. Nadien heb ik in een melkerij gewerkt te Mecklenburg en op het laatste zat ik in een houtfabriek te Lüneburg, waar ze triplex maakten. Het eten dat we kregen was niet fameus : van die ‘groene kraag’ beten gelijk we zeggen, gemengd met mosselen of vis ; daar is geen enkele koe, die dat zou gewild hebben. Ze gaven ons ook ‘Choucroute’ : witte kolen uit vaten. We kregen ook pap van zogezegde ‘gebarsten tarwe’, geen enkele maag wou dat verteren : dat kwam er uit gelijk het er in ging !” (‘LG, blz. 264)
Juliaan Geerts “Zjeine van de Sjeit” was te Leest geboren op 29 augustus 1898 en hij overleed te Mechelen op 31 mei 1991. Hij was gehuwd met Alida Jacobs (°Leest 23/7/1897, +St.Niklaas 8/12/1963) en schoonvader van fanfaresecretaris en de latere burgemeester August Lauwers. Juliaan Geerts was uitbater van café ‘Stadion’ aan de Kleine Heide. Eveneens was hij handelaar in steenkool, plantaardappelen en meststoffen. Tot zolang zijn lichamelijke conditie het maar enigszins toeliet ging hij met de fanfare mee naar alle concertuitvoeringen. Sterker nog : hij kwam zelfs wekelijks naar de repetitie en ging dan samen met Louis De Croes, Emerance Van den Heuvel en Louis Verschuren in de repetitiezaal luisteren. Hij bleef de hele repetitie lang gezellig zitten en dronk af en toe een pintje bier. Hij was onafscheidelijk verbonden met zijn pijp. Zijn café was destijds het lokaal van de duivenmaatschappij en ook hij was een fervent duivenliefhebber. Zijn café was ook ooit de stamplaats van de vermaarde voetbalploeg FC Leest, die vooral actief was omstreeks 1940. Juliaan Geerts was een bijzonder graag geziene figuur in de fanfare en ook daarbuiten. Wie als jongeling in zijn café één of andere boodschap kwam overbrengen, kreeg gegarandeerd een stuk chocolade. Hij bekeek het leven op een Bourgondische manier en genoot er met volle teugen van. Hij begreep maar niet dat zijn leeftijdgenoten en al wie jonger was dan hijzelf zo vroeg overleden ondanks hun gezegende leeftijd. Hij zei dan : ‘Hoe is het mogelijk dat het nu al met hem is afgelopen…!’ (‘Leest in Feest’, Stan Gobien)
“Va, gij stelde geen hoge betrachtingen in het leven. Tevreden met het lief en leed dat u was beschreven. Steeds eenvoudig maar met een klaar verstand hield ge ons allen samen in familieverband. Uw werklust, uw vriendschap en uw zachtmoedigheid, die zullen u vergezellen naar de eeuwigheid. Verenigingen allerhande die trokken u aan, ’t was een brokje leven naast ’t dagelijks bestaan. De zin van ’t muzikale leven, het maakte u zo blij bij elk optreden van Sint-Cecilia uw maatschappij. Soms spannend, dan weer vredig, zo was ’t hier in Leest, maar het was uw wereld in ’t hart en in de geest. Ook als duivenliefhebber waart gij steeds paraat, ’t bracht mensen weer samen, ’t bracht leven in ’t straat. In uw handel en wandel waart ge zo spontaan, gij en uw echtgenote 36 jaar achter de tapkast gestaan. Ge hield van dit leven, de mens, de natuur, soms stil zitten mijmeren samen met een gebuur. Zo gingen de uren, de dagen voorbij, maar toen kwam een dag, ’t was de laatste van mei. Beste familie, dank voor de goede zorgen en genegenheid die ik van u mocht ontvangen. Beste Lydia, dank zij u heb ik mijn laatste levensjaren gelukkig in mijn vertrouwde huis kunnen sluiten. Vaarwel, eens zien we elkaar weer, allen verenigd bij de Heer.” (Uit zijn gedachtenisprentje)
Voor het nummer 12 op de lijst, Antoon Geerts, verzocht burgemeester Bernaerts om zijn terugzending in een brief van 6 maart 1917 naar ‘den heer Voorzitter van het Meldeamt te Mechelen’ : “Bij deze neem ik de vrijheid aanvraag te doen tot terugzending naar de gemeente Leest, van mijnen ingezetene Geerts M. Antoon, werkman van beroep, geboren te Leest den 3 april 1879, en alhier woonst hebbende Molenstraat nr. 8. Dezen man is op 4 januari 1917 overgevoerd geworden naar het Kamp van Soltan (Duitschland). Hij is gehuwd met Van Kerckhoven Joanna Octavia, oud 36 jaar, en was, bij zijne wegvoering, vader van 4 kinderen, die geboren zijn in 1905, 1907, 1912 en 1913. Zijne vrouw is op 5 maart 1917 bevallen van één vijfde kind, hetwelk den last van dit gezin nog vergroot, en de hulp des vaders in dezen ogenblik vraagt. Den weggevoerde is altijd van goed gedrag geweest, goed huisvader, spaar- en zeer werkzaam, en zijne terugzending wordt door zijn gezin en familieleden zeer betracht. Hierbij verklaring van een werkgever. Van eene landbouwersfamilie voortspruitende, heeft hij altijd zijne bezigheid in de landbouwerij gevonden sedert den duur van den oorlog. In de hoop, Mijnheer, dat deze vraag gunstig onthaal verwerve, bied ik u mijne groeten aan. De Burgemeester van Leest.”
Een veertiende weggevoerde Jan August Maes, tijdens de oorlog in Hombeek wonend, was te Heffen geboren op 18 april 1885. Later kwam hij naar Leest wonen in de Tiendeschuurstraat. Hij was gehuwd met Maria Jozefina Leemans. Omdat hij rijwielmaker was, een beroep dat toen onmogelijk uit te voeren was, en bijgevolg werkloos, werd hij op 4 januari naar Soltan gevoerd. Na drie maanden verplaatste men hem naar Elsederutten tot 26 juli 1917, de dag zijner terugzending naar zijn vaderland. (GA-6/2/1923)
Foto : -Twee keer Juliaan Geerts met zijn onafscheidelijke pijp.
– “3 Schies Dragonders Regiment nr 15 verblijft in de gemeente (Noot : Tisselt) van 8 mei 1916 tot 18 juli daarna. Dit escadron is gelast met de aangeklaagde feiten nopens personen te onderzoeken van 8 omliggende gemeenten. De secretaris L. Patteet, wordt gedurende dit tijdvak dag voor dag opgeeischt om te dienen als taalman, omdat de onderzoeksrechter wilde fransch spreken.” (Verslag van het verblijf der Duitschen in de gemeente Thisselt gedurende den oorlog 1914-18 – Gemeentearchief Willebroek)
1916 – 10 augustus : Woning en inboedel van Antoon STOOP door brand vernield
“Bij deze doen ik U kennen dat op den 10e dezer maand omtrent 5 uren ’s morgends, in de Kapellestraat, de woning en inboedel van den landbouwer Antoon Stoop, door brand vernield zijn. Ongelukken van personen zijn niet te betreuren. De oorzaak van den brand ontstaning is niet kunnen vastgesteld worden.” (Brief van 14 augustus van de burgemeester van Leest naar de Procureur des Kongs te Mechelen)
Antoon Stoop, grondwerker, zoon van Antonie en van Petronella Van de Wygerd, was in Terheyden (provincie Noord Brabant -Nl) geboren op 25 december 1868. Hij vestigde zich te Antwerpen en verhuisde na zijn huwelijk met Maria Catharina Geerts op 29 augustus 1895 naar Leest.
Deze arbeidster (°Leest 29/3/1877) was een dochter van Petrus Franciscus en van Albertina Cleijmans.
Antoon Stoop was medestichter van de Koninklijke Fanfare Sint-Cecilia en hij overleed te Leest op 25 augustus 1953.
Bijgevoegd : -Huwelijksakte van Antoon Stoop en Maria-Catharina Geerts. -Zijn bidprentje.
Brief van de burgemeester gericht aan de Procureur des Konings te Mechelen : “Bij deze heb ik de eer u ter kennis te brengen. Volgens alsnu ingewonnen inlichtingen moet er na de overgaaf van Antwerpen, ontgravingen van gesneuvelde Belgische soldaten gedaan zijn op het grondgebied der gemeente, door twee personen zich uitgevende, als belast geweest te zijn, om al de begraven soldaten in diepere grafkuilen te steken. Tot nu heeft men niet met juistheid kunnen aanwijzen, wie die personen waren die deze daad begingen, doch men denkt dat het dezelfde personen (van Blaasveld) zouden kunnen zijn die aldaar aangehouden en veroordeeld zijn door het Duitsch bestuur voor lijkontgraving. De daders zouden kunnen erkend worden door Louis Leemans en zoon, landbouwers Blaesveldstraat alhier en door Louis Van Camp, landbouwer Thisseltbaan alhier. De burgemeester van Leest.”
1915 – 16 oktober : Verboden graan te malen
Brief van de burgemeester van Leest aan ‘vrouwe Alfons Maes – Op de Heyde, maalderes Leest’ : “Bij deze doen ik u kennen dat ingevolge schrijven van de voorzitter van de Provinzial Ernte Kommission van den 9e october, het streng verboden is graan te malen van personen die niet zouden voorzien zijn van geleide brieven models a, b of d, afgeleverd door den burgemeester.
Deze bewijzen moeten voor het toekomende door de maalders gerangschikt, genummerd en als bewijs bewaard worden. De maalders moeten een maalboek houden, volgens model langs keerzijde zich bevindende. Deze maalboeken zijn verkrijgbaar bij de Provinzial Arnte Kommission, voor de maalders die er de aanvraag ons moeten van doen voor 19 dezer maand (of die kosteloos geleverd worden weet ik niet).
Gelieve mij onmiddellijk te willen doen kennen het gewicht van meel dat kan gemalen worden met uwen molen per dag en hoeveel dagen per week gij werkzaam zijt met den molen. De burgemeester van Leest.”
Francisca – Victoria ‘Toor van den IJzeren’ Op de Heyde was te Tisselt geboren op 1 december 1880 en ze overleed als weduwe te Leest op 30 oktober 1959.
“Eenvoudig, stil en vol goedheid heeft zij geleefd en onvermoeid gezorgd voor haar huisgezin. Een voorbeeld was zij van nederige plichtsbetrachting, van toewijding en onbegrensde offervaardigheid, onbewust van de grootheid van haar schone sterke ziel.”(Uit haar gedachtenisprentje)
De maalderij van Fons Maes op de Tisseltbaan, nu de Juniorslaan, rechtover de latere winkel van Miel Van Praet, was terzelfdertijd maalderij en café ‘Het Molenhuis’. Deze mechanische maalderij (zonder molen) werd met een armgasmotor aangedreven.
Op dat moment waren er in Leest twee graanmolens werkzaam : De stoommolen van de weduwe Bonifacius Lauwers, die per dag 1500 kg kon malen en de graanmolen “met naphte” van Alfons Maes, goed voor 1300 kg per dag. (GA-21/10/1915)
1916 – Jozef Antoon Jan Baptist RHEINHARD werd koster te Leest
Deze Mechelaar en tweede zoon in een gezin van elf kinderen had in de Dijlestad de ‘kosterschool’ gevolgd, een instelling waaruit het Lemmensinstituut is gegroeid. Zijn leraars daar waren Edgard Tinel en Aloïs De Smedt. In de nieuwe kerk en parochie ter ere van Sint-Jozef-Coloma te Mechelen (1897) werd hij de eerste koster-orgelist. Hij gaf er ook les in Gregoriaanse zang aan de seminaristen.
Jozef Rheinhard was te Mechelen geboren op 23 februari 1879 en er gehuwd met Elisabeth Diedens (°17/3/1880) op 13 augustus 1902. Het echtpaar kreeg 13 kinderen waarvan er 3 het klooster ingingen. Na de dood van Louis Hellemans kwam hij, in mei 1916, over naar Leest als koster-orgelist, dit op aanraden van ‘zijn’ pastoor F.J. Moeremans (°1862) omdat er in St.-Jozef-Coloma nog maar weinig kosterswerk was wegens de oorlogsperikelen.In Leest was hij tijdelijk ook drukker, wat betekende dat hij het drukwerk uitbesteedde. Tegelijk was hij beambte, eerst te Mechelen en daarna te Brussel : hij had er te maken met de afwikkeling van de oorlogsschade.In die Brusselse periode liep het uurwerk op de toren altijd een kwartiertje voor, want hij moest elke morgen twee missen spelen en zorgen dat hij zijn trein haalde in Hombeek…
Om hem werk te bezorgen had pastoor Beuckelaers koningin Elisabeth aangeschreven, meter van Liezeke of Elisabeth Rheinhard, het tiende kind maar toen de zevende nog levende dochter op rij. Het gezin Rheinhard heeft in Leest op verschillende plaatsen gewoond : in de Vinkstraat (de toenmalige Koestraat) in het huis van meester Moens (later familie Spruyt). In 1920 nam hij zijn intrek in het huis op de Dorpsplaats waar zijn voorganger Louis Hellemans had gewoond om een paar jaar later te verhuizen naar Kouter nr. 6, het huis van de familie Wouters (Moyson). Nog jong had Jef liederen gecomponeerd op teksten van o.a. R. De Clercq. Zes ervan werden (in 1907) uitgevoerd op de Mechelse beiaard door Jef Denijn en drie jaar later ook uitgegeven. Nadien werden ze nog gespeeld door de Mechelse beiaardiers Staf Nees, Piet Van den Broeck en Jo Haazen. Een tijd ook was Jozef pianoleraar aan het Mechelse Klein Seminarie. Nadat hij zijn kosterstaak niet meer kon opnemen –al bij al was hij net geen halve eeuw koster geweest in Mechelen en Leest samen- duurde het even eer pastoor Coosemans een opvolger vond. Tijdelijk nam Leestenaar Herman Rheinhard de plaats in van zijn vader. Jozef had een hartaanval gehad en leed aan suikerziekte. Hoewel hij gehoopt had gauw naar Mechelen te kunnen weerkeren, overleed hij te Leest op de avond van 14 april 1947, uitgerekend de dag waarop zijn dochter Liezeke burgerlijk getrouwd was. Op zijn doodsbericht staat ze nog als ‘Mejuffer’ vermeld. Op vraag van pastoor Coosemans werd hij begraven met een eerste-klaslijkdienst, hoewel hijzelf dat altijd maar niks had gevonden..
Zijn echtgenote verhuisde in 1948 naar Mechelen, ze zou haar man 23 jaar overleven en bovendien 7 van haar kinderen (+1970). In ‘De Band’ van november 1985 schreef G. Herregods dat het gezin uit acht kinderen bestond : -Maria, geboren te Mechelen in 1903, bleef ongehuwd en was onderwijzeres te Leest (‘juffrouw Maria’) van 1922 tot 1957.
-Gerarda, geboren te Mechelen 30/2/1902 werd regentes snit en naad (bij de ursulinen te Mechelen) en gaf achtereenvolgens les te Willebroek en O.L.Vrouw Waver. Ze trad in in de karmel van Dendermonde (1936) waar ze een jaar later gekleed werd als ‘zuster Godelieve van de H. Eucharistie’. Bij de verhuis van deze karmel naar Moerzeke, verhuisde zuster Godelieve mee. Ze vervaardigde er wassen O.L.Vrouwbeelden onder stolp. Gerarda Rheinhard overleed op 7 februari 1983.
-Anna, geboren te Mechelen op 21/6/1908. Als 16-jarige al wou ze naar het klooster maar vader zei haar te wachten tot ze meerderjarig was : hetzij om te trouwen, hetzij om naar het klooster te gaan. Dus hielp ze moeder bij het huishouden En als net geen 21-jarige ging ze, op Lichtmis 1929, ‘Keyhof’ binnen, het klooster van de annonciaden van Huldenberg, en werd zuster Romualda. In Antwerpen behaalde ze in 1937 het diploma van gasthuisverpleegster en ze werd verpleegster te Wijnegem waar ze zowel in het klooster als in de normaalschool werkte. Tijdens de oorlog kwam ze af en toe nog in het Leestse klooster waar haar familieleden haar konden bezoeken. Later werd ze nog gegradueerde ziekenhuisverpleegster. Ze overleed in de kliniek te Sint-Antonius-Brecht op 6 juni 1973.
-Jos, geboren in 1912, werd huishoudregentes.
-Pauline, geboren te Leest op 9 januari 1917, werd tuinbouwlerares te Berlaar en gaf dan les in het kader van ‘300 urencursussen’. Dit in Blauwberg (Herselt) en in O.L.Vrouw-Tielt (Tielt-Winge). Dan trad ze in bij de zusters Dominicanessen van Bethanië te Lint (1943) en werd zuster Beatrijs. Na Lint verbleef ze in de kloosters te Sart-Risbart (Waals-Brabant) waar de congregatie ‘gevallen meisjes’ opving en te Clermont-Ferrand (Frankrijk). Toen ze in 1948 het klooster verliet –zeker ook om medische redenen- verbleef ze bij een Hollandse familie en gaf dan les te Hoboken in het Sint-Margaretha van Cortona-instituut, een instelling voor verwaarloosde jeugd. Op 27 december 1958 huwde ze te Mechelen haar schoonbroer Paul Van den Eynden (°Tienen 26/11/1920), sinds 4/3/1958 weduwnaar met vier kinderen van haar zus Liezeke (zie hierna). Zelf weduwe geworden (op 23/9/1975) overleed ze in het universitair ziekenhuis ‘Gasthuisberg’ te Leuven op 21 juli 1998.
-Elizabet, (‘Lizeke’) geboren te Leest op 26 juli 1919, trouwde op 19 april 1947 met de hierboven vermelde Paul Van den Eynden. Zij stierf te Duffel in 1958.
-Hilde, werd onderwijzeres en vestigde zich te Mechelen.
-Herman, geboren op 17 mei 1922, trouwde op 30 december 1947 met Victorine Boonen. Hij trok naar Kongo als districscommissaris en overleed in 1967.
Foto’s : -De mechanische maalderij van Fons Maes op de Juniorslaan kort voor de Eerste Wereldoorlog. Op de tweede rij met mooie kledij Victoire Op De Heyde (‘Toor van den IJzeren’), de vrouw van maalder Fons Maes. Zij bevindt zich achter haar twee kinderen : Frans Maes (met fietsje) en Roza Maes met de pop. (Foto : ‘Leest Geweest’, blz. 238) -Jozef Rheinhard. -De familie Rheinhard-Diedens bij de intrede van dochter Gerarda bij de slotzusters te Dendermonde. Van l. naar r. : Marie Rheinhard, moeder Elisabeth Diedens, Jos, Gerarda, Hilda, vader Jozef Rheinhard, Pauline. Onder : Lizeke en Herman. -Maria “Juffrouw Maria” Rheinhard. -Doodsprentje van Elizabet “Lizeke” Rheinhard.
Op 29 september sneuvelde te Londerzeel, bij de eerste schermutselingen, de Leestenaar Ludovicus “Louis” Jacobs. Hij was te Leest geboren op 3 april 1893 als zoon van Frans en Maria Anna Van Loock.Louis diende bij het 12de Linieregiment.
Volgens het ‘Belgian War Dead Register’ sneuvelde hij te Londerzeel St.Jozef, Neeravert en werd hij begraven op de begraafplaats Sint Jozef (graf nr. 28) en uiteindelijk op de gemeentelijke begraafplaats van Willebroek (graf nr. 26) op 5 november 1924.De “Soldaat Tweede Klasse mil 1913 klaroen” had als stamnummer 112/58277.
1914 – 29 september : Uit het dagboek van Domien Van Beveren.
Uit het dagboek van Hombekenaar Domien Van Beveren : “...mijn vrouw en ik reden dan met onze beide kruiwagens met onze drie kleine kinderen op de vlucht.. (...) Wanneer we aan de ijzeren weg gekomen waren begonnen ze weer te schieten en we waren verplicht, gebukt en met een zware last op onze kruiwagen te rijden van aan de bareel tot aan het Hoefijzer. De kogels vlogen om ons heen. Aan de hoeve van Jef Scheers gekomen, was ik de last van het zadel moe en ik wierp hem in de hof. Wij gingen voort tot aan de Winkelstraat, daar stonden de karren, van dewelke een paard zijn zadel verloren had. Ik mag ook niet vergeten te zeggen, dat terwijl wij op de vlucht waren, de windmolen van Stijnenmolen afgebrand is..”(’t Ridderke, nr.4,1996)
1914 – 30 september : Duitse wandaden
“...Jan Baptist De Cuyper, zijne vrouw Francisca De Buyser en Antoon Edward Leemans, landbouwers te Leest uit de Blaasveldstraat, werden bij hunne vlucht, op 30 september 1914, aan het kasteel Lefebvre te Blaasveld, door de Duitsche soldaten gevangen genomen. Ze werden tegen de muur eener woning opzij geplaatst, met den rug naar de Duitschers. Eene ontploffing volgde, en deze drij personen vielen getroffen ten gronde.Leemans bleef roerloos ten gronde liggen, eenigen tijd daarna bemerkende dat de Duitsers vertrokken waren, kon hij, alhoewel zwaar gewond, zich oprichten en verder vluchten in de richting Willebroek, waar hij verpleegd werd. Een zijner armen was verminkt, zoodanig dat hij meer dan zes maand in ‘t gasthuis verbleef ; het gevolg is dat hij zijne werkkracht verloren heeft voor dit lichaamsdeel. Zijne twee gezellen, De Cuyper en vrouw, verloren er het leven bij.Leemans verklaarde dat de Duitschers bij het plegen dezer moorddaden, maar 2 of 3 passen van hen stonden.
Verschillende inwoners der gemeente, waarbij ouderlingen, vrouwen en kinderen waren niet gevlucht. Sommigen werden in de gemeente zelf in eenige huizen bij elkander geplaatst,anderen werden naar Zemst geleid en daar verschillende dagen opgesloten gehouden.
Jaak Teughels werd, na zich verschillende dagen verdoken gehouden te hebben onder een goot, en zich gevoed te hebben met rapen en wortels, door de Duitschers ontdekt. Alhoewel hij alleen niet meer kon gaan, werd hij niettemin naar Mechelen en vervolgens naar Duitschland gezonden. Gelukkig werd hij na korte tijd teruggezonden wegens zijn zwakke gesteltenis.
In bijna alle woningen, door de gevlucht zijnde bewooners verlaten, werd ingebroken. Deuren, kasten, geldkoffers verbrijzeld en den inhoud ervan geroofd. Al wat eenige waarde had als lijnwaad, kleedsel, beddegoed, juwelen en gereedschap werd meegenomen of verbrijzeld door de Duitsche overweldigers.
Veel vee, bijzonder zwijnen en pluimgedierte werd geslacht door de Duitschers, en dit in zulk getal, dat verschillige zwijnenrompen geheel bewerkt na slachting, later in staat van ontbinding op verschillige plaatsen gevonden zijn.
Door de beschieting is groote schade aangericht aan de kerk, dezer meubelen, aan den toren, aan de pastorij, aan de grafmonumenten en aan de omheiningsmuur van het kerkhof. Eene klas der meisjesschool is in brand gestoken en den inhoud is door het vuur vernield. Vele schoolmeubelen zijn door de Duitschers vernield en al de boeken zijn verbrand geworden.” (GA-8/1/1920)
Antoon-Edward Leemans was te Leest geboren op 11 november 1891.Hij overleed er op 14 maart 1960.
1914 – 23 oktober : Jan Victor ROELANTS sneuvelde te Stuivekenskerke
Op 23 oktober sneuvelde Leestenaar Jan Victor Roelants te Stuivekenskerke aan de IJzer. Hij was te Leest geboren op 25 februari 1883 als zoon van Petrus Joannes en Maria Louisa Vertongen.
Bij de zware gevechten om de brug van Tervaete, waar de Duitsers over de IJzer waren geraakt, sneuvelde Victor Roelants. Het waren moordende gevechten : aan de buitengevel van de kerk van Stuivekenskerke, vanwaar de Belgische tegenaanval vertrok, staat een herdenkingsplaats die vermeldt dat die 23 oktober, 1200 Carabiniers en twee derde van het officierenkader niet terugkwamen van die tegenaanval.
In het Belgian War Dead Register vonden we over Victor Roelants nog volgende wetenswaardigheden : Beroep : brouwersknecht. Datum indiensttreding : 1/1/1907. Graad en hoedanigheid : Soldaat Tweede Klasse VAP 1907. Stamnummer : 132/3548/(54338) Eenheid : 2 C 1/1 Doodsoorzaak : vermist. Begraafplaats : graf onbekend.
Op vrijdag 28 maart (jaartal niet vermeld) vond, om 10 uur, in de parochiale kerk van Leest een zielemis plaats.
“De goedheid en de oprechtheid van zijn karakter verwierven hem vele vrienden en de edele gevoelens zijner ziel, gepaard met eene gedienstige vriendelijkheid, schonken hem aller achting. Eenieder betreurt zijn afsterven en zijne gedachtenis blijft gezegend. Hij stierf, niet alleen aan de jongelingen, maar ook aan gansch het volk de geheugenis zijner dood tot een voorbeeld van deugd en kloekmoedigheid nalatende. Dierbare Broeder, Zuster en Bloedverwanten, ik sterf, doch mijne liefde voor u sterft niet; ik zal U in den hemel beminnen gelijk ik U op aarde bemind heb. Eens zullen wij, met vader en moeder die ik thans vervoeg vereenigd zijn. Vaarwel vergeet mij niet in uwe gebeden.” (Uit zijn doodsprentje)
Dokter Max Deauville die zijn ervaringen uit de eerste oorlogsmaanden te boek stelde beschreef daarin hoe hij op 19 augustus 1914 met zijn Regiment 4e Karabiniers, na een uitputtende voetmars, Leest aandeed, onder hen twee Leestenaars Victor Roelants en Jan Huys die beiden later zouden sneuvelen : “...wij marcheren nog uren. Beetje bij beetje, gelukkig vermindert de hitte van de zon. Wij arriveren te Hombeek bij ’t vallen van de avond. De artillerie en enkele andere regimenten gaan hier de nacht doorbrengen, maar wij moeten nog verder gaan tot Leest. Onze schaduwen over de weg worden langer en het wordt donker. De avond wordt fris en dat maakt het marcheren minder zwaar. Toch wordt het tien uur eer wij het dorp bereiken : het bestaat uit enkele schuren en huizen. Er is geen plaats genoeg om ieder van ons onder te brengen. Er wordt dus voor de gelegenheid stro gebracht op het dorpsplein en daarop gaat het merendeel van de mannen slapen. Er worden ook grote vuren aangebracht. De schijn van de vlammen speelt op de witte gevels en de rode daken van de dorpshuizen. De bajonetten van de geweren flikkeren als roodlikkende tongen. Kort daarop is gans het dorpsplein gevuld met neerhurkende gedaanten. Eén van de gemeenteraadsleden blijft permanent op het gemeentehuis. Een lantaarn verlicht een van de gangen, mensen lopen in en uit. Soldaten liggen te slapen in de gangen en op de trappen. We kruipen met tien in een klein vertrekje. Om middernacht reeds moeten zij wakker zijn ! Middernacht ! De vuren worden gedoofd, de donkere rookpluim verdwijnt in slierten de nacht in. Schaduwen kruipen recht op het plein. Hier en daar de gele schijn van een lantaarn. Twintig opgeeiste karren zullen onze ransels vervoeren. Elke wagen is met een zwaar paard bespannen en wordt gemend door een boer. Zij vullen een hele kant van het dorpsplein. De artillerie zoekt te passeren langs een hoek en begint voorbij onze mannen te trekken. Wij krijgen bevel de mannen met zere voeten op de caissons en het geschut te laden. En terwijl de logge kanonnen verder rollen, glijden zij zich tussen de wielen en springen op een bok. De artilleurs vangen hen in ’t voorbijgaan op. Een echt mirakel dat er geen ongelukken zijn ! Na de artillerie komt de infanterie op gang : een zwarte slang in de duisternis. De wagens vertrekken op hun beurt. Acher hen volgt onze lichtere wagen. Langzaam-aan loopt het plein leeg en het stro blijft achter als een bleke vlek onder de schaduw van de lage huizen. Enkele lichamen zijn languit blijven liggen : het zijn mannen die niet meer recht kunnen. Enkelen onder hen trekken we recht om hen op de wagens te hijsen bovenop de zakken. Maar één onder hen is zoo koortsig en uitgeput, dat hij zich niet meer verroeren wil en we laten hem achter aan de goede zorgen van twee vrouwen uit het dorp...” (Dr. Max Deauville in “Jusqu’a l’Yser”)
Foto’s : -Gedachtenisprentje van Louis Jacobs. -Zijn graf op de gemeentelijke begraafplaats van Willebroek. -Doodsprentje van Antoon Edward Leemans. -Als tweede van rechts Victor Roelants met collega’s Karabiniers tijdens een kampperiode in Beverlo. -Zijn gedachtenisprentje.