De broers waren verdienstelijke wielrenners en voetballers. Marcel en Marieke kregen één kleinkind, Vincent Verschuren, het zoontje van Eddy en het petekind van Marcel.
De wielerclub “de Dijlespurters” had in 2006 al meer dan 35 jaar hun lokaal in de Welkom. Toen hun woonst moest afgebroken worden voor de verbreding van de steenweg liet Marcel de garage-werkplaats, op een vijfhonderd meter verder in de richting van Leest, verbouwen tot gedeelte garage met woning en café en deze zaak kreeg dezelfde naam toebedeeld : “In de Welkom”.
Tijdens een weekend van maart 2006 werd er in de café een uitzonderlijke verjaardag gevierd : Marieke Van den Brande, toen 67, stond er vijftig jaar achter de toog. Gazet van Antwerpen wijdde er toen een leuk artikel aan waarin Marieke veelvuldig werd geprezen voor haar klantvriendelijkheid.
Op 30 november datzelfde jaar 2006 overleed Marcel in het A.Z. te Mechelen. Een uitvaartmis vond plaats in de parochiekerk van Leest gevolgd door de begraving in de familiekelder op het kerkhof van Leest.
In Leest vonden we nog een leuk spoor van hem terug, een brief die hij in september 1954 vanuit Laken als soldaat schreef naar “de Band”, de periodiek van Milac : “De twee eerste maanden in Doornik waren streng, de volgende twee al wat minder. In Doornik kenden ze niets anders dan : “Pas op voor de Ballen !” Uw geweer niet goed gekuist of uw ceintuur niet goed geblanketeerd : Ballen ! Na die 4 maanden ben ik in Laken aangeland als Dépaneur van een Diamond. Schoon leven ! Als ik zo mijn legertijd kan doorbrengen ben ik tevreden ! Alle weken thuis, en soms ook al eens binst de week ! Ik dank “De Band” voor hun doos pralines en voor hun fotozakje die ze gestuurd hebben. Voor mij is “De Band” een goed boekje. Ge vindt er al het nieuws over Leest in !”
Marieke zette de zaak alleen verder en die haalde in juli 2019 opnieuw de krantenkoppen bij het bezoek van de populaire Westvlaamse veldrijdster Jolien Verschueren aan haar Leestse en Battelse fans. Jolien was revaliderend na een delicate hersenoperatie.
De “Welkom” blijft ook traditioneel het eindpunt van de “Kompagnie van Scherpenheuvel” waar de vermoeide bedevaarders steevast van Marieke een warm welkom krijgen.
Foto’s :
-Eddy Verschuren als wielrenner.
-Broer Marc.
-Marcel en Marieke achter hun toog.
-Marieke ontving van Jolien Verschueren een wielershirt die een plaatsje kreeg in het café.
-De bedevaarders van 2017 poserend voor “de Welkom”.
Vervolgt met : ‘De onvergetelijke voetafdruk van Georges Herregods in Leest’.
Marcel Verschuren - Maria Van den Brande uitbaters café de Welkom.
1958 - 21 juni : Huwelijk Marcel Verschuren en Maria Van den Brande, de latere uitbaters van café “De Welkom” op de Leestsesteenweg.
Marcel Verschuren was een zoon van de Leestenaar Hendrik “Rik” en van Maria “Mieke” Van den Heuvel. In mei 1933 hadden zijn ouders zich in het toenmalige “Scheerhuys” op de Juniorslaan gevestigd. Rik en Mieke openden er hun “Duivenlokaal”, een herberg voor jong en oud die Mieke meer dan vijftig jaar zou exploiteren.
De Verschurens hebben een eeuwenlange geschiedenis geschreven in Leest. De oudst bekende voorvader was Gilles Verschuren die op 11 december 1668 te Leest trouwde met Petronilla De Keyzer. Rik en Mieke kregen twaalf kinderen waarvan er twee vroegtijdig stierven :
-Frans, °1928, gehuwd met Irma Van Camp.
-Victor, °1930, gehuwd met Ida Mertens.
-Jozefien, °1931, gehuwd met Frans Jacobs.
-Marcel, °Leest 8/12/1933, Mechelen 30/11/2006, gehuwd met Maria Van den Brande.
-Jeanne, °1938, gehuwd met Theo Fierens.
-Hendrik, °1940.
-Melanie, °1942, gehuwd met Albert De Prins.
-Leo, gehuwd met Louisa Van Campenhout.
-Louise, +1946.
-Willy, °1946, gehuwd met Erna Van Camp.
-Ludo, °1952, gehuwd met Nelly Daelemans.
Het was geen sinecure 10 kinderen groot brengen, een herberg uitbaten en dan nog groenten ophalen en verkopen op de markt en in fabrieken. “Rik van den Do” was immers ook groentenhandelaar. Hij was één van de weinige vrachtwagenbezitters in 1933 en bracht de voortbrengsels van de Leestse boeren naar de groentenhalle. Later werd hij de eerste officiële vuilnisophaler in de gemeente. De kinderen moesten dan ook van kleinsaf de handen uit de mouwen steken in de zaak, maar jong geleerd is oud gedaan want op een bepaald moment enkele jaren geleden, hadden Rik en Mieke niet minder dan vier van hun kinderen tot concurrent. Hun zoon Marcel baatte het café “De Welkom” uit aan de Battelse Bergen, zoon Fak “De Sportwereld” net naast de deur van zijn ouders, zoon Victor tapte 200 m verder in “De Statie” en dochter Melanie laafde de dorstigen “In ’t Schipperskwartier” ter plaatse Winkelstraat.
Marcel Verschuren, die te Leest geboren was op 8 december 1933 werkte initieel als automecanicien in de Opel-garage Joostens te Mechelen om later op de Leestsesteenweg te Battel zelf een garage te bouwen en uit te baten. Op 21 juni 1958 huwde hij met Maria “Marieke” Van den Brande uit de Warande. Haar familie kenden ze daar als “die van den Bels”. Op 1 maart 1956 had ze, samen met haar vader Warre -Solo voor de vrienden- op de hoek van de Leestsesteenweg en de Bleukensstraat café “In de welkom” overgenomen. Haar vader had zijn bijnaam te danken aan zijn adoratie voor Rik Van Steenbergen. Na hun huwelijk stapten Marcel en Maria in de zaak die eigendom was van de bierhandelaar Seeldrayers uit Heffen. Een dertigtal jaren zouden ze die blijven exploiteren en bewonen en daar brachten ze ook hun twee sportieve zonen Eddy en Marc groot.
Vervolgt.
Foto’s :
-Marcel Verschuren en Marieke Van den Brande.
-Café “In de Welkom” op de hoek van de Bleukensstraat.
-Marcel en Marieke bij hun huwelijk in 1958.
-Enkele jaren later met hun zoontjes Eddy en Marc.
-Café “In de Welkom” anno 2019 op de huidige locatie.
Vervolg en slot Fé Polfliet, een brokje nostalgie.
Vervolg en slot : Fé POLFLIET : een brokje nostalgie.
Samen met Constant De Prins, Frans Croon, Louis Selleslagh, Louis Geets, René Verschueren en Rik Willems zag hij de toekomst hoopvol tegemoet. Nadien kwamen René De Rey en Frans Feremans de rangen vervoegen. De poort tot het leven werd voor hem geopend. Er werd ook heel veel plezier gemaakt. Omwille van een autoloze zondag moesten de wielrenners van de stal Pol van den Blokmaker met de trein naar de koers. Rik Willems, die ook koster was in Laar, zong op de trein zijn heel repertorium aan Duitse liederen en na een paar minuten zong het ganse coupé mee. Ambiance verzekerd. Qua vriendschap was het een mooie tijd.
In Budingen zou het Kampioenschap van België gereden worden, een speciale dag waar er gepresteerd moest worden. Hoe het kwam weet hij niet, maar het was zijn dag niet en hij gaf op. Fé reed ook nog samen met Roger De Clercq, de oom van Mario. Het was een zeer goed renner en een toonaangevend figuur binnen de crosswereld.
Na veel vergaderen in “De Bareel” werd, onder leiding van “Charel van den Haas”, met medewerking van Pol en Julien Piessens, de Grote Prijs “JUPI”, in het leven geroepen. Het was een officiële cross, waarin de vedetten van toen door de straten en velden van Leest en Hombeek reden. Een tweede uitgave is er nooit gekomen.
Stilaan werd de fiets aan de kant gezet en eindigde de sportcarrière van Fé. Net als iedereen nam hij zijn plaats in binnen de maatschappij, huwde met Maria De Prins, werd vader, grootvader en overgrootvader en dat heeft ook zijn charme.
Fé en Maria exploiteerden jarenlang twee benzine stations. Shell Ganzendries Hoogstraat Mechelen werd opgestart in mei 1967 waarna Maria in juni 1970 Shell Planckendaal, gelegen aan de parking van de Zoo in Muizen, opende. Zijn echtgenote was een sterke pijler in de zaak, naast de administratie ontfermde ze zich ook over de facturatie en dit van de beide stations. Spijtig genoeg heeft hij op 24 december 2017 afscheid moeten nemen van zijn geliefde echtgenote, zijn zielsverwante, steun en toeverlaat.
Met veel dankbaarheid blikt Fé terug op zijn rijkgevuld leven en zijn talrijke sportactiviteiten.
Foto’s :
-Leestse vrienden, van links naar rechts : Frans Selleslagh, Fé, Jef Cuypers, Vic Verschuren en Julien Piessens.
-In 1953 won Roger De Clercq de veldrit te Leest voor Van Kerrebroeck en René De Rey.
-Fé en Maria tijdens verschillende fasen van hun leven.
-Het Shell Ganzendries benzinestation in de Mechelse Hoogstraat.
Vervolg : Marcel Verschuren en Maria Van den Brande uitbaters van café “De Welkom”.
Terwijl hij actief was bij de verschillende ploegen, stichtte hij Excelsior Leest. Excelsior betekent steeds hoger, of dit gelukt is, is andere koek, goede voornemens zijn ook belangrijk. Er werd geoefend op het veld naast het ouderlijke huis in de Kouter en Fé was speler-trainer. Gezien hun verblijf aan de taalgrens was het taalgebruik van de Polflieten doorspekt met Franse woorden en telkens trainer Fé het woord d’abord uitsprak, was Hugo Bradt er als de kippen bij om luid “vooreerst” te roepen. De doelen waren gewoon 2 palen getooid met een of ander kledingstuk en de hoogte had geen belang. De scheidsrechters vielen zo maar niet voor het rapen en een paar keer was de man in het zwart Rik Lauwens Gelukkig bestond de “VAR” toen nog niet. Hij herinnert zich nog de namen van spelers zoals Leo Hellemans, Paul Willems, François Piscador, Louis Polfliet, Toon Lauwens, Willy en Hugo Bradt, Hubert Selleslagh, Karel Fierens, Juul Muysoms en Tomme Verbruggen. De ploeg bestond nog uit andere spelers, maar hun namen is hij spijtig genoeg vergeten. De kleuren waren zwart-wit voor de broek en de trui, de kousen naar ieders keuze en wat men zoal vond in de kousenschuif. In het begin waren hun tegenstrevers een ploeg van de Heide en caféploegen. Zij speelden zelfs tegen een ploeg met de jonge 15-jarige François Tuyaerts, de gehandicapte talentrijke speler, die later een ster werd bij Malinois en als bediende bij Eternit werkte. De matchen werden gespeeld op een wei van Miel Verschueren en een wei in de omgeving van Pieter De Prins op de Kleine Heide. Excelsior nam ook deel aan verschillende toernooien die ingericht werden door officiële clubs. De toernooien, georganiseerd door de Zennevallei in Heffen en een drietal door Sporting Mechelen, waar Excelsior met groot succes aan deelnam, gaven een grote sportieve voldoening. De inrichters heetten hen steeds hartelijk welkom. Door de studies van de jonge spelers is de ploeg een stille dood gestorven, grote transfers zijn er niet gebeurd.
Waarschijnlijk door Constant De Prins, zijn neef, kwam hij in contact met de wielersport. Hij ontmoette Pol Piessens en trad toe tot zijn renstal. Pol werd zijn persoonlijke begeleider, een soort Lomme Driessens. Voor de koers moest hij bij Pol komen eten en Angèle, zijn echtgenote, zorgde voor de traditionele beafsteak, hét krachtmiddel bij uitstek. Bère den Bakker was de masseur van de ploeg en de massage gebeurde meestal bij hem thuis in de Kouter. De eerste cross die hij reed was in Grasheide, een koers voor niet-renners. Er werd gereden met een koersfiets doch met het stuur van een gewone sportfiets. Er waren ongeveer 200 deelnemers en Fé eindigde op de 19de plaats.
Vervolgt.
Foto’s :
-Excelsior Leest in 1952.
-Enkele spelers van Excelsior Leest : Antoon Lauwens, Leo Hellemans, Juul Muysoms, Louis Polfliet en Francois Piscador.
-Pol Piessens en Albert “Bère van den Bakker” De Smedt.
De oorlogsjaren kwamen en zoals overal stonden allerhande activiteiten op een laag pitje. Mil en Fé werden lid van de Lembeekse turnclub en waren uitstekende turners. Maar Mil was ook een goed voetballer, lenig als een kat en snel als een cheeta. Hij werd de goalgetter bij Avenir Lembeek. Vader Polfliet vond Avenir Lembeek maar niks, een club van laag allooi, bovendien waren het socialisten en hij verbood zoonlief te voetballen bij Avenir. Hij had hogere ambities en zag zijn zoon al spelen bij Daring Brussel of White Star. Hoe onze Mil het voor mekaar kreeg is ons een raadsel, maar hij slaagde er telkens in door de mazen van het net te glippen en zijn matchen te spelen. De dag nadien hoorde vader op de trein, tot zijn grote ontsteltenis, dat zijn zoon weer een aantal keren gescoord had en de ster van het veld was. Natuurlijk zat er ’s avonds een dikke vlieg aan de lamp, soms waren er meer vliegen dan lampen. Zijn voetbalcarrière stierf een stille dood.
In Lembeek was er een zekere Wastiels, een begenadigd loper die aangesloten was bij Olympic Essenbeek Halle (OEH) en Fé, ook een goed loper, sloot zich aan bij de club. In de club werd er getraind op pistewerk en bij de opening van het Provinciaal Domein van Huizingen liep hij samen, als inwijding, met de andere clubleden, de piste in. Zijn eerste grote cross met OEH was de Cross du Soir, ingericht door de krant Le Soir. Het was een volkscross waar grote Belgische lopers, zoals Gaston Reiff, aan deelnamen.
Net als Mil, was Fé ook een goed voetballer en sloot zich aan bij Cercle Halle. Op dat ogenblik was hij heel intensief bezig met lopen en voetballen. Meer en meer ging zijn voorkeur naar de voetbalsport.
Op 1 oktober 1951 vertrok hij met een klein hartje naar het leger en werd gekazerneerd in Vielsalm. De wereld was in volle Koreacrisis, de tweede wereldoorlog lag nog vers in het geheugen en de soldaten kregen een dienstplicht van 24 maanden voorgeschoteld. Buiten op bivak gaan met de Chiro en een vakantie bij Peit in Leest, was hij nog niet veel van huis geweest. Niet alleen voor hem, maar ook voor vele anderen, was dit een zware dobber en gelukkig leverde Milac hier goed werk.
Op 28 januari 1952, gebeurde er iets ingrijpend en zou het leven van de familie Polfliet een gans andere wending geven. Vader werd het slachtoffer van een arbeidsongeval in Brussel-Zuid en overleed een paar uur later in Etterbeek. Moeder, 46 jaar, bleef achter met 11 kinderen. In de Katholieke Kring speelde broer Louis, de avond voordien, in een sappig Lembeeks dialect, met succes de rol van een Brussels Ketje. Van toeval gesproken. Wij waren zo fier als een gieter op de prestaties van onze broer en nooit hebben wij hiervan ten volle kunnen nagenieten.
Het leven kabbelde verder, zo ook voor Fé. Ondanks zijn voorkeur voor het voetbal, werd hij bij het leger geselecteerd voor de loopwedstrijden. Er werden wedstrijden georganiseerd tussen de verschillende eenheden, elke eenheid had ambities en stuurde hun beste sportlui. Zo moest hij ook, een beetje tegen zijn zin, het militair kampioenschap in Etterbeek lopen en gaf op. Einde van de crosscarrière. Hij speelde nog memorabele voetbalwedstrijden tegen de ploeg van het Engelse leger.
Ondertussen werd er met gemengde gevoelens afscheid genomen van Lembeek en de vrienden en was het gezin verhuisd naar Leest, wat voor iedereen een grote aanpassing vergde. Omwille van de afstand werd Fé door Cercle Halle uitgeleend aan Tisselt en nadien aan Heffen. Later werd hij voor 25.000 BF verkocht aan Racing Mechelen en deelde de kleedkamer met de toenmalige vedetten, Rik De Saedeleer, Jean Van der Auwera, Rik de Hert, Jef Put en Jos Mannaerts met als trainer de alom geprezen Jan Dogaer. Fé voldeed niet aan de gestelde eisen en werd voor 12.000 BF verkocht aan Kapelle o/d Bos. Hier eindigde ook zijn voetbalcarrière.
Vervolgt.
Foto’s :
-Zij versloegen de Engelsen met 8-2. Als vierde van links onderaan Fé Polfliet.
-Fé links bovenaan.
-Na de overwinning tegen de Engelsen ontvingen de Belgen een trofee. Als derde van links Fé Polfliet.
In het julinummer van “De Band” uit 1957 botsten we op volgend artikeltje dat onze nieuwsgierigheid opwekte :
Felix Polfliet dankt.
"Tijdens de winter werd bij de cyclocross te Leest genoeg ontvangen voor een nieuwe fiets voor de Fé. De Fé dankt langs deze weg al de mensen die zich ingespannen hebben voor het wellukken van die cross. Hij belooft eveneens, het volgend cross-seizoen met zijn nieuwe fiets heel wat betere uitslagen te zullen rijden. 'Goede renner, goed materiaal, goede uitslagen', zegt de Fé."
Leest bleek toen reeds over een cyclo-crosser te beschikken en dat was niet de enige sport waarin deze sportieveling uitblonk. Felix “Fé” Polfliet werd op 29 oktober 1932 geboren als derde telg in het kroostrijk gezin van Carolus Edmundus “Karel” Polfliet (°Leest 10/7/1903, +Brussel 28/1/1952) en van Maria Clementina De Prins (°Kapelle-op-den-Bos 23/9/1905, +Duffel 26/11/1977). Uit die huwelijk ontsproten : -Miel (°Kapelle-o-d-Bos 25/6/1929), huwde Mariette Coeckelbergh en Fernande Hamers. -Josephine (°Leest 15/3/1931, gehuwd met Rik Lauwens. -Felix “Fé” (°29/10/1932), gehuwd met Maria De Prins. -Maria (°Mechelen 25/12/1933). -Louis (°Leest 27/5/1935), gehuwd met Leontine Geens. -Hilde, gehuwd met Frans Lambrechts. -Alfons, gehuwd met Maria Huysmans. -Fernand, gehuwd met Rita Verheyden. -Alida (°Lembeek 9/2/1941), gehuwd met Louis Nuytiens. -Agnes, gehuwd met Vic Vanheerswynghels. -Renilde, gehuwd met Staf Tuyaerts.
Felix huwde met een naamgenote van zijn moeder uit de Kleine Heide die met haar ouders en zus naar Mechelen verhuisde. Haar zus, Elza, werd de tweede echtgenote van Richard Van Praet en een broer Frans Roger De Prins werd op 14-jarige leeftijd slachtoffer van een luchtbombardement in Grand Fort Filippe (Fr) tijdens W0-II.
In december 2018 maakte zijn zus Alida Polfliet volgend portret van de “Fé” en zijn familie : Eind november 1937 veranderde het leven van de familie Karel Polfliet en Maria De Prins. Omwille van zijn werk bij “den IJzerenweg” moest vader met zijn gezin tussen Brussel en Braine-le-Comte gaan wonen. Zij kozen voor Lembeek, het laatste Vlaamstalige dorp, gelegen op een paar honderd meter van Tubize, de taalgrens. Hoe de verhuis van de huisraad gebeurde is niet meer geweten, maar het gezin verhuisde met de trein. Josephine herinnert zich nog goed dat de jongste broer Alfons, amper 6 weken oud, in het doopdeken van de familie gewikkeld was. Hoe ze van Brussel-Noord naar Brussel-Zuid geraakt zijn weet ze ook niet meer. Van de verbinding Noord-Zuid was nog geen sprake. Later, bij ons jaarlijks bezoek aan Leest met de nieuwjaarsbrieven, deden wij dit steeds te voet. Als Nieuwjaar op zondag viel gingen wij, om onze zondagsplicht te vervullen, naar de mis in de Finisterrae-kerk in de Nieuwstraat en zorgden ervoor dat wij steeds lijfelijk aanwezig waren bij de offerande, de consecratie en de nuttiging. Op die manier werd de schade beperkt tot een dagelijkse zonde en bleven wij, in de nabije toekomst, gespaard van het hellevuur.
Het huis dat wij betrokken was mooi en groot, en bood onderdak aan het grote gezin. De vier jongsten van het gezin werden hier geboren. Het was gelegen aan de drukke spoorlijn Brussel-Parijs, midden in het glooiende landschap met zicht op de meanderende Zenne en in de verte het mooie Lembeekbos. De meisjes gingen naar de Sancta Maria-school van de Zusters van de Christelijke Scholen en de jongens naar de Sint Veroon-school van de Broeders van de Christelijke Scholen, met als stichter de Franse broeder Jean-Baptist de la Salle. De avond voor de eerste schooldag van de Polflietjes, had er in de Katholieke Kring een optreden plaats gehad met het Brussels Ketje en dit optreden zou bepalend worden voor de bijnaam die wij ginder kregen. Onze Mil was 8 jaar oud, een wittekop en sprak een vreemd dialect, wat de gelijkenis met het Ketje was is ons een raadsel, maar sindsdien werd hij de stamvader van “De Ketjes van Lembeek”.
Vervolg en slot : Jeugdherinneringen van Lisette Fierens.
Dan hebben wij, Fons van Zillekes (alias Polspoel) en ik, het veel gemakkelijker gehad. Wij waren allebei van Leest. Ik heb Fons wel leren kennen bij een tante van hem, waar zijn ouders met hun kinderen uitgenodigd waren op de kermis in Battel rond een 15 augustus. Het was le coup de foudre, zoals men zegt. Ik kende de hele familie Polspoel, nonkels, tantes, neven en nichten, behalve Fons. Het leven hangt soms af van het toeval, het gelukkige toeval !
In Hombeek konden vroeger de meisjes vanaf 14 jaar, bij de zusters naar de naaischool en zo heeft mijn mama de tante van Fons leren kennen en was ik bevriend met zijn nicht. En voila ! Wij waren na bijna vijf jaren verkering, getrouwd in 1960. Het is in de kerk snel moeten vooruitgaan, omdat die zaterdag Frans Huybrechts (Sooike) begraven werd. Wij gingen in Mechelen wonen, omdat de stad enkel werk gaf aan mensen die in de stad woonden. Nu met de deelgemeenten speelt dat geen rol meer.
Fons werd aangenomen in 1957 als hovenier-bloemist. Wij hebben ruim 40 jaar zeer gelukkige jaren gekend, tot Fons het moest afleggen tegen de ziekte die hem de baas was. Fons was een mens met een zacht karakter en met gouden handen. Een mens om van te houden.
Ondertussen ben ik bijna 20 jaar weer in mijn dorpje, dat mij het liefst van de hele wereld is. De vier kinderen die uit onze verbintenis sproten hebben gezorgd voor tien kleinkinderen en nog dit jaar zullen er zes achterkleinkinderen zijn. Wij hebben niet voor niets geleefd !
Ik blijft het zeer moeilijk hebben met de fusie van mijn dorpje met Mechelen. Ook al woonde ik toen zelf in de stad. Mensen daar hebben een andere ingesteldheid. Een dorp is anders dan een stad, de mensen zijn er opener. Ik woon hier zo graag en Fons was hier ook zo graag terug komen wonen als hij gepensioneerd was. Maar ja, het lot heeft het anders bepaald.
Het dorp, bij de rivier met de verhoogde dijken, werd door een dwaze fusie stad. Meteen het eind van zijn eendrachtige tweespalt betekende dat.
Het dorp wordt nu bestuurd vanuit een ivoren bastion onbereikbaar ver, omringd door strenge wachters, wijl hun vroegere burgervader, met hem kon men spreken, behoorde tot de rang der pachters.
Het dorp, hoe liefelijk landelijk ligt het daar, wat heeft het niet al prijsgegeven : zijn straatnamen, zichzelf en zijn beslotenheid, het onderste uit de beurs om de stad te laten leven.
Het dorp, hoe dat het ook geniet van allerlei voorzieningen en stadse wetenschap, mist, net als Jonas in de walvisbuik, bewegingsvrijheid en meezeggenschap.
Dit zijn de gevoelens zoals ik ze destijds neerschreef en mij altijd zullen bijblijven. De Winkelstraat had destijds een jaarlijkse kermis, kleinschalig maar toch. Aan de hoek met de Tiendeschuurstraat werd er een spiegeltent gezet. De kinderen van Mil De Cock en Tooir van de Veit, regelden dat. Thuis hadden ze café en ze waren gewoon mensen te plezieren. Volgens inlichtingen van Robert Verbruggen, zou de kermis begin jaren ’50 de laatste adem uitgeblazen hebben.
Tijdens onze kinder -en jeugdjaren werd ons jonge leven geregeld door de wetten van de katholieke kerk. Trouwen was enkel toegelaten voor jonge mannen die een lief hadden gezocht in een andere gemeente. Meisjes trouwden in de kerk van de parochie waar ze woonden. Kinderen die in een andere gemeente les volgden, moesten toch hun communie doen in onze kerk. Het woordje seks kenden wij niet. Sekte dat kenden wij wel. Wie een andere religie aanhing was een heiden. Hij was bij een andere sekte. In het portaal van de kerk hingen destijds affiches met de namen van slechte films, af te raden of te mijden. De namen van kranten die niet door katholieken mochten gelezen worden en zelfs de parochiepriesters wezen er in hun zondagse preek op. In sommige boeken stond een imprimatur : welke lectuur geschikt was voor jongeren of volwassenen. Boeken die het referaat index kregen mochten gewoon niet gelezen worden en werden des duivels genoemd. Zelfs het gewijde boek de Bijbel mocht niet gelezen worden door Jan Modaal. De vrijdagen aten wij geen vlees. Er was het ei, er was haring in al zijn vormen, er was gebakken vis. In de vasten en de advent kwam er de woensdag ook nog bij (vleesloos). Vigiliedagen dagen van onthouding. Ook kinderen werden aangeraden te vasten : minder snoep, minder chocolade. Wie als volwassene zware arbeid moest verrichten, moest niet vasten, maar geldelijke steun geven, uiteraard aan de kerk.
Dat een oorlog sporen nalaat, ook bij kinderen, daar getuigt het volgende over. Maria Diddens, Leontine Geens en ik, zitten gezellig te babbelen op de drempel van de St. Jozefskapel. Het zal een feestdag in de week geweest zijn, anders was ik niet in het dorp. Aan de kapel splitsten onze wegen, vandaar. Op zeker ogenblik hoorden wij vliegtuigen brommen, dat geluid zwol aan en wij werden echt doodsbang, wij dachten dat het weer oorlog ging worden. Zo diep zat die angst er nog in (rond 1949).
Ik ben altijd een grensgeval geweest. Geboortig van Vilvoorde kreeg ik de spotnaam “Pjijrefrijter” mee. Wij woonden in de Far West, een buitenwijk van de stad. Die naam is afkomstig van een cinema waar voor de goedkoop, enkel Westerns gedraaid werden.
In Hombeek, waar wij als kinderen geen uitstaans mee hadden, wij woonden in de Pikkerie, de buitenkant van Hombeek, wat geestelijk Zemst-Laar was, ik liep er school tot het derde leerjaar (september-oktober), ik deed er ook mijn eerste communie. Als wij naar Leest kwamen wonen, werd ik weer een grensgeval. Pal bij Hombeek.
En toch is mijn hart hier vastgeankerd. Mijn vader sprak altijd over fluitjes die hij als kind zelf sneed van klakkebussenhout, dat zouden takjes zijn van vlierstruiken (Sambucus). Die zijn hol.
Erratum : ergens in de tekst vermeld ik dat we na ons vormsel koffiekoeken kregen met cacao. Wij kregen limonade te drinken. Lekkere limonade van bij Huysmans, in speciale flesjes met een knikker in. Het was de eerste maal dat ik dat zag.
Lisette Polspoel-Fierens.
Foto’s :
-Huwelijksfoto van Fons en Lisette.
-De flesjes van de limonadefabriek van de familie Huysmans.
-Diverse etiketten van de Leestse limonade.
-“Belgica Lemonade” van de familie Huysmans-Coosemans.
-Mooie tekening van Scheurcapruyn van Stefaan De Laet.
Vervolgt met : Fé POLFLIET : een brokje nostalgie.
In ons dorp zijn nog amper drie herbergen : den Bareel, de Vivelamour en de Gapers. In 1946 waren er dat een aantal meer : ’t Brughuis, Torrekes, de Lange Fons, In den Bareel, Toeir van Lijres, Potzenieke van Ivo’s, Schuermans, Jeanne van Sooi (café en zaal), Mandus (kleermaker en herbergier), de Pitte (Symons), Jules van den Taar, de Croes, Jef Bos en de Rozelaar (café en evenementenzaal) en schrijnwerkerij. En zij hadden allemaal klandizie, de een al wat meer dan de ander.
Dat Leest op feest rijmt, hebben vele organisaties bewezen. Wij, Bertha Smulders en ik, hebben die van onze leeftijd, toen we vijftig werden, bijeengeroepen. Om de vijf jaar doe ik het nu met Rosa Verlinden. De eerste maal waren wij met ruim honderd personen (de partners erbij). Toen we tachtig werden waren er slechts vijftien. Niet iedereen is nog mobiel op die leeftijd en overledenen kunnen helaas niet meer aanwezig zijn.
Op die samenkomsten werd er wat af verteld. Ik herinner mij nog Karel Fierens (reeds overleden). Hij was, als schoolgaande jongen, met de fiets in de Kouter voorbij het huis van meester Huysmans gereden en zag op de voorgevel “Morgenster” staan. Hij zei luidop “Behoudenis der Kranken” (uit de litanie van O.L.Vrouw). Nu wil het toeval toch dat meester Huysmans ergens buiten stond waar hij Karel dat kon horen zeggen. Hij werd de volgende schooldag op het matje geroepen en mocht de litanie enkele malen opschrijven als straf.
Karel was gehuwd met een zekere Suzy Dourlein, hoe hij ze heeft kunnen strikken, is ook zo’n verhaal. Karel was lid van de Chiro, en chiroleden trekken jaarlijks op kamp en dat kan soms dicht tegen Nederland zijn. Wat ooit gebeurde ! Suzy woonde in Baarle-Hertog, een Belgische enclave in Nederland. Na het kamp schreef Karel een briefje naar Suzy en die zei tegen haar zus : wat moet ik met die brief ? Haar zus zei, geef hem aan mij, ik zal er op antwoorden. Maar dat viel niet in de smaak van Suzy. Ze zei, hij heeft naar mij geschreven en ik schrijf terug. En het werd koekenbak.
Maar ja, Baarle en Leest zijn wel een stuk verwijderd van elkaar, hoe overbrug je dat ? Geen wagen ter beschikking, met de fiets dan maar. Enkele maanden dacht Karels vader dat hij ergens een vriendinnetje had in de Walen en hij gaf hem altijd wat geld, om zijn treinticket te kunnen betalen. Karel stak dat geld wijselijk weg en reed met de fiets naar zijn geliefde.
Vervolgt.
Foto’s :
-Het Brughuis van de familie Apers aan de Zennebrug.
-Café “De Sportvriend” van Fons Scheltiens en Roos Beullens.
-Café “In den Sleutel” van de familie Jacobs (“Potzenieke van Ivo’s”)
-Café “Welkom” van Mandus de kleermaker.
-Huize “Morgenster” van de familie Huysmans in de Kouter.
Voor de kerkklokkenwijding in 1950 heb ik, in de tuin van de pastorij, nog mee helpen suikerbonen in tipzakjes steken. Ik weet nog dat het redelijk warm was en dat we af en toe onze handen in water moesten afspoelen omdat de bonen aan onze vingers plakten. Ook in Leest waren de klokken weggeroofd door de Duitse bezetter, om ze om te smelten en tot kanonnen te gieten. Spotliedjes op hun grote leider waren er genoeg :
“Hitler dee e verke dooit Chamberlain dieje kreeg ne poeit en Daladjee dieje kreeg het sjeike mee, hé. En Hitler was nen ezelsdrijver. Hij dreef zijn ezels naar het front en toen zij daar waren aangekomen, toen sch…. z’heule broek vol str… Reikketeik de mitrajeus zjust oep Hitler zaaine neus en dieje zot dieje bleift serjeus es da ni kerjeus ?”
Na het zesde leerjaar gingen de meeste kinderen van dorpsscholen naar de stad, om daar, na het lager onderwijs, de humaniora aan te vatten.
Sommigen waren lid van de BJB of de boerinnenjeugdbond. Voor de jongens was er al gauw de Chiro, voor de meisjes ook de Kruistocht, waar ik bij was -maar geen Chiro. Omdat de oorlog nog niet zo lang voorbij was, noemde men die vereniging soms smalend, Hitlerjeugd.
Wij hebben in ons dorpje een gelukkige tijd beleefd. Er woonde in Leest ook een doktoor -een speciale, gekend als de brutaliteit zelve. Het moet gezegd, als men iets aan de longen mankeerde, dan was je bij hem aan het juiste adres. Twee soorten siroop, zelf bereid, het ene jaar groene het andere jaar bruine. Maar genezen was je. Als er natuurlijk, bij een open wonde, naaiwerk aan te pas kwam, dat was een ander paar mouwen. Met zichzelf had de dokter ook geen medelijden. Als het enigszins kon bezocht hij zijn patiënten (klanten) met de fiets. Niet omdat er toen al files waren, maar gewoon, fietsen is gezond ! Hij had een mooie lieve vrouw, die maakte van dat brutale van hem, veel goed. Een vriendelijke babbel als men de klaargemaakte recepten ging afhalen, want in ons dorp was geen apotheker. De dokter is helaas verongelukt, na een huisbezoek, toen hij de baan overstak om naar zijn wagen te gaan in Heffen. (Noot : dokter M. Stuyck °Antwerpen 11/8/1900, +Heffen 24/12/1962)
Vervolgt.
Foto’s :
-Tijdens de tweede wereldoorlog werden in 1943 ook te Leest de kerkklokken weggehaald om ze om te gieten tot kanonnen. Zij wogen respectievelijk 928 en 234 kg. De derde klok was gebarsten en bleef ter plaatse.
-Marie-José Croes (“José van Sinne”) en een dochtertje van dokter Stuyck namen, op de vrachtwagen die ze wegbracht, afscheid van de klokken…
- De Leestse Kruistochters in 1949 rond onderpastoor De Schutter. Onderaan zittend v.l.n.r. : Agnes Piessens, Maria Selleslagh, Maria Lamberts, Emilia Verbruggen, Leo Jacobs, Lisette Fierens, Rosa Verlinden, Lutgard Hellemans, Isabella Vloebergh. Tweede rij : staande : Gusta Jacobs, zittend Maria Diddens, Godelieve Bradt, Paula Bradt, onderp. De Schutter, Josephine Absillis, Louisette Van Baelen, Leontine Geens, staande : Aline Van der Taelen. Derde rij : Louisa Vloebergh, Mathilde Verbruggen, Virginie Absillis, Roza DeRooster, Godelieve Stuyck, onbekend, Celine Selleslagh. Vierde rij : Agnes Van den Heuvel, Hilda Van Steen, Victoire Verschueren, Maria Spinnael, Carola Lamberts, Maria Lauwers (?). Bovenste rij : Paula Vloeberghen, Paula Beterams, Maria Verbruggen, Maria Scheers, Josephine De Decker en José De Wit.
Voor de kerkklokkenwijding in 1950 heb ik, in de tuin van de pastorij, nog mee helpen suikerbonen in tipzakjes steken. Ik weet nog dat het redelijk warm was en dat we af en toe onze handen in water moesten afspoelen omdat de bonen aan onze vingers plakten. Ook in Leest waren de klokken weggeroofd door de Duitse bezetter, om ze om te smelten en tot kanonnen te gieten. Spotliedjes op hun grote leider waren er genoeg :
“Hitler dee e verke dooit Chamberlain dieje kreeg ne poeit en Daladjee dieje kreeg het sjeike mee, hé. En Hitler was nen ezelsdrijver. Hij dreef zijn ezels naar het front en toen zij daar waren aangekomen, toen sch…. z’heule broek vol str… Reikketeik de mitrajeus zjust oep Hitler zaaine neus en dieje zot dieje bleift serjeus es da ni kerjeus ?”
Na het zesde leerjaar gingen de meeste kinderen van dorpsscholen naar de stad, om daar, na het lager onderwijs, de humaniora aan te vatten.
Sommigen waren lid van de BJB of de boerinnenjeugdbond. Voor de jongens was er al gauw de Chiro, voor de meisjes ook de Kruistocht, waar ik bij was -maar geen Chiro. Omdat de oorlog nog niet zo lang voorbij was, noemde men die vereniging soms smalend, Hitlerjeugd.
Wij hebben in ons dorpje een gelukkige tijd beleefd. Er woonde in Leest ook een doktoor -een speciale, gekend als de brutaliteit zelve. Het moet gezegd, als men iets aan de longen mankeerde, dan was je bij hem aan het juiste adres. Twee soorten siroop, zelf bereid, het ene jaar groene het andere jaar bruine. Maar genezen was je. Als er natuurlijk, bij een open wonde, naaiwerk aan te pas kwam, dat was een ander paar mouwen. Met zichzelf had de dokter ook geen medelijden. Als het enigszins kon bezocht hij zijn patiënten (klanten) met de fiets. Niet omdat er toen al files waren, maar gewoon, fietsen is gezond ! Hij had een mooie lieve vrouw, die maakte van dat brutale van hem, veel goed. Een vriendelijke babbel als men de klaargemaakte recepten ging afhalen, want in ons dorp was geen apotheker. De dokter is helaas verongelukt, na een huisbezoek, toen hij de baan overstak om naar zijn wagen te gaan in Heffen. (Noot : dokter M. Stuyck °Antwerpen 11/8/1900, +Heffen 24/12/1962)
Vervolgt.
Foto’s :
-Tijdens de tweede wereldoorlog werden in 1943 ook te Leest de kerkklokken weggehaald om ze om te gieten tot kanonnen. Zij wogen respectievelijk 928 en 234 kg. De derde klok was gebarsten en bleef ter plaatse.
-Marie-José Croes (“José van Sinne”) en een dochtertje van dokter Stuyck namen, op de vrachtwagen die ze wegbracht, afscheid van de klokken…
- De Leestse Kruistochters in 1949 rond onderpastoor De Schutter. Onderaan zittend v.l.n.r. : Agnes Piessens, Maria Selleslagh, Maria Lamberts, Emilia Verbruggen, Leo Jacobs, Lisette Fierens, Rosa Verlinden, Lutgard Hellemans, Isabella Vloebergh. Tweede rij : staande : Gusta Jacobs, zittend Maria Diddens, Godelieve Bradt, Paula Bradt, onderp. De Schutter, Josephine Absillis, Louisette Van Baelen, Leontine Geens, staande : Aline Van der Taelen. Derde rij : Louisa Vloebergh, Mathilde Verbruggen, Virginie Absillis, Roza DeRooster, Godelieve Stuyck, onbekend, Celine Selleslagh. Vierde rij : Agnes Van den Heuvel, Hilda Van Steen, Victoire Verschueren, Maria Spinnael, Carola Lamberts, Maria Lauwers (?). Bovenste rij : Paula Vloeberghen, Paula Beterams, Maria Verbruggen, Maria Scheers, Josephine De Decker en José De Wit.
Wij bedeelden elke week het Parochieblad van Leest bij Van Aken en in de Winkelstraat en nog twee huizen (er stonden er maar twee) in de Kapellebaan, nu Kapelseweg, bij Lattes (De Smedt) en bij Mil van ’t Broekske (Geets). Wij moesten ook jaarlijks rondgaan voor de betaling van het Parochieblad en een soort factuurtje invullen met naam en adres als bewijs. Het adres van Van Aken hebben wij nooit geweten, wij schreven dan maar gewoon de naam en dat volstond.
Wij hadden op school in de godsdienstles geleerd dat, als men te communie ging, men alles mocht vragen aan God en men zou dat bekomen. Ik ben in het 5de en 6de leerjaar bijna elke morgen, in de week, alleen en te voet naar de mis van 7 uur geweest, nuchter, te communie gegaan, en telkens erna, aan God gevraagd, gesmeekt, gebeden om een broertje of een zusje. Ik heb het nooit gekregen. Ik wist natuurlijk, toen nog niet, hoe de vork in de steel zat.
Na de mis ging ik bij de familie Hellemans mijn meegebrachte boterhammetjes opeten. Daarna ging ik met Lutgart naar school. Mijn plechtige communie deed ik in mei ’50. Mijn communielief was Cois Piscador.
Gevormd zijn we het jaar nadien, in Hombeek. Meter was Madammeke Voet, peter Pieter De Prins. Na de plechtigheid, kregen wij koffiekoeken met cacao.
Bij Mariette Solie thuis heb ik, voor de eerste keer in mijn leven, ballekens met krieken zien maken. Jules van Nooikes, alias Egied Solie (Noot : Egidius Solie, °Leest 22/7/1895, +Hombeek 24/3/1983) had een hoeveke en moest het, door omstandigheden, alleen zien te runnen. Victorine, zijn vrouw (Noot : Sophia Victorina De Hondt, °Leest 11/2/1899, +Hombeek 30/3/1982), was een zware reuma-patiënte. Haar vingers waren haast dichtgeplooid maar haar huis was tip-top in orde, zij kon lekker koken. In onze straat woonden drie zussen van Jules : Fien, die getrouwd was met den Braver, alias Huysmans. Ik denk dat Fien al weduwe was want ze had nog twee dochters. Later zijn er nog twee zonen bijgekomen, waarvan nonkel Waar mijn vaders vriend was. (Noot : Fien Solie, alias “Fien van den Braver” -den Brouwer- huwde tweemaal. Eerst met Marcel Huysmans, later met zijn neef Fons Huysmans, °Leest 18/11/1881, +Mechelen 9/3/1974). Dan had men nog Marie, (Noot : Marie Solie, °Leest 29/3/1882, +Mechelen 14/6/1977) die met Charelke Silverans (Noot : °Zemst 28/2/1882, +Leest 1/12/1956) getrouwd was. Hij was een uiterst lieve man. En dan was er nog Sjefie (Sophie), (Noot : Anna Maria Sophia, °Leest 15/12/1892, +Mechelen 3/7/1978) gehuwd met Vliejeske, alias Frans Coeckelbergh (Noot : °Leest 22/4/1891, +Leest 18/12/1964).
Waar haalt men die bijnamen hé ? Zo had men in onze straat Janneke van Dietes, alias Daelemans en Stanske van den Iekelijn, die Mertens heette. Van sommige mensen kenden wij beter de toegeworpen naam dan de echte.
Vervolgt.
Foto’s :
-De boerderij van Van Aken naar een schilderij van meester Meyers (thans Tiendeschuurstraat).
- Vriendinnetjes Agnes Piessens en Lutgart Hellemans.
Er waren in de Kouter drie klaslokalen, eentje stond leeg. Er hingen landkaarten, er stonden reservebanken en alle gerief dat er nodig was om ons bezig te houden. Juffrouw Maria Rheinhard, de dochter van de koster, stond in voor het vijfde en zesde leerjaar. Zij was de strengste. Tussen de twee klaslokalen stond een houten deur, die open kon als één van de leraressen afwezig was. Het gebouw waarin wij zaten dateerde van de schoolstrijd in 1879. Verouderd en een beetje uitgeleefd maar het was er plezant ! Wij speelden op de koer, allez op doodgewone aarde. Er was een kasseiwegeltje van aan het poortje tot de klas. En er waren ook W.C.’s. Alles rechtdoor de put in, behalve wat er aan de rand bleef hangen, met de nodige geuren. Bij juffrouw De Boeck leerden wij stapliederen zoals : “Leopold komt weer op den troon, hij blijft onze koning”, dan liepen we langs onze rij banken. Dat was stilaan de tijd van de Koningskwestie. Juffrouw De Boeck las soms mooie verhalen voor. Wij hebben bij juffrouw Maria veel moeten leren om die twee rustige jaren van juffrouw De Boeck bij te benen. Juffrouw Maria werd ziek en wij moesten enkele tijd naar de Zusterschool. Wij kregen er les van Zuster Adela. Vanwaar men ze had gehaald was ons een raadsel. Een lief, jong zustertje, knap, superordelijk, verfijnd. Ze heeft ons zoveel meer bijgebracht. Zij mocht niet naar de school in de Kouter komen omdat de Zusters Annonciaden van Huldenberg nooit alleen over straat mochten gaan, dan moest er altijd iemand meekomen van het klooster. En zoveel zusters waren er in Leest niet. Regel is wet hé. Wij hadden diepe spijt als juffrouw Maria genezen was, echt diepe spijt.
Op het koertje van de school in de Kouter, was er niet zo heel veel plaats om te spelen, bij voorbeeld verstoppertje dat ging wat moeilijk. Koorddansen ging vanzelf, behalve als het te nat was. Wij kenden allerlei liedjes, maar één stak er boven alles uit. Dat mochten we niet zingen van de leraressen. Van “Kem e jaske gekocht, ’t es van voddekes gemokt” en zo, dat wel. Maar het volgende mummelden wij binnensmonds, we wisten wel waarover het ging en we konden zonder duidelijke woorden, het ritme handhaven. “Altijd en altijd denk ik aan hem, aan zijne liefde aan zijne stem, aan zijne kussen die hij me gaf toen ik voor de eerste keer in zijn armen lag”. Wie het ons geleerd heeft, weet ik niet, maar we kenden het allemaal. Met een balletje speelden we ook, met een jojo, draden overgeven op de handen. We hadden verschillende liedjes om af te tellen, langere en kortere. Zakdoek leggen en de ring naar Amerika verzenden, wij tekenden met een stokje platte gronden met voorplaatsen, keukens, kelders en niemand mocht de lijnen uitvegen. Meisjes hadden ook knikkers, maar daar werd weinig mee gespeeld. Viskes waren waardevol. Hinkelen was nog zo’n amusement, en klein Anna zat op enen steen.
In onze klas zat Agnes Piessens (alias “van den Blokmaker”), de jongste van veertien kinderen, bij Maria Diddens (alias van “Lewie van Jefke”) waren ze met z’n elven. Gelukkige mensen die uit een groot gezin komen. Enkelen waren kind-alleen zoals ik, helaas.
Onze kleding op school was een zwarte voorschoot van satijn, vanachter met twee knopen vastgemaakt en met een gestrikt lint. Ook een wit kraagje hoorde erbij. Vanaf het vierde studiejaar heb ik schoenen gedragen, dan was het gedaan met de klompen. Wij hadden een handgedragen boekentas, rugzakken waren niet in de mode.
De weg van en naar school, van en naar de mis werd te voet afgelegd. In de Winkelstraat woonden in ’46 twee kinderen die naar school gingen : Mariette Solie en ik. Yvonne De Boeck was drie jaar ouder dan ik, maar die was in O.L. Vrouw-Waver op internaat. Ik heb die nooit weten naar school gaan in Leest, evenmin als haar broer Willy, die even oud was als ik. Yvonne werd onderwijzeres en bleef ongetrouwd. Mariette die werd kleuterleidster in Hombeek.
Vervolgt.
Foto’s :
-Het derde en vierde leerjaar in 1947. Van links naar rechts : Agnes Piessens, Lutgard Hellemans, Aline Van der Taelen, Jeanne Verschuren, Gusta Jacobs, Maria Diddens, Angèle Fierens, Emerence Van den Heuvel, onbekend, Suzanne Leemans, Delphine Van den Vondel en Helena Mertens..
De rechterkant : Maria Teughels, Christiane Van Wauwe, Jeanne Absillis, Jeanne Polspoel, Maria Selleslagh, Emilia Verbruggen, Louisette Van Baelen, Hilda Van Steen, Lisette Fierens, Rosa Verlinden, Mariette Solie en José De Wit. Tussen hen in : Juffrouw De Boeck.
-Juffrouw “Maria” Rheinhard was de strengste.
-Het kroostrijk gezin van Frans Piessens en Melanie Robijns. Agnes, de jongste, (zie foto verderop) was toen nog niet geboren.
-Het gezin van Louis “Lewie van Jefke” Diddens - Mathilde Vloeberghen met rechts bovenaan Maria Diddens.
Hoezeer mijn vader een hekel had aan het Duitse volk blijkt uit het volgende : als hij later met de auto reed en hij zag een wagen met een Duitse nummerplaat, zei hij steevast : “Mik (zo noemde hij mijn moeder) tel eens met hoeveel die zijn, want die zijn hier al twee keer geweest, hé.” Mijn vader vertelde ook wel eens dat zijn vrouw, ons Mik, 27 dagen voor mij (mei) getrouwd was. Dan zeiden de mensen : maar dat kan toch niet Zjangske. Toch wel, zei mijn vader, wij trouwden op 3 april. Mijn vader had humor in zich.
Zijn eigen vader had dat veel minder. Elke avond werd er bij mijn grootouders een rozenhoedje gelezen en daarna, al naargelang de maand, de litanie van O.L. Vrouw of het H. Hart. Mijn opa las voor en zijn vrouw en kinderen antwoordden. Bij gewone dagen werd de litanie van alle heiligen gelezen, maar eens heeft er iemand van zijn kroost gelachen met de heilige Agatha. Hij heeft ze nooit meer vernoemd -ze was gewoon verdwenen uit de litanie.
De Kruisdagen, dat is een belevenis die al eeuwen meegaat denk ik. Dat is in mei de rondgang langs de velden. Dan klonken er, a capella, Latijnse liederen, waarop de gemeenschap ora pro nobis moest antwoorden. Natuurlijk had de jeugd daar haar eigen woorden voor, al werden die wel niet uit volle borst gezongen, maar lacherig en samenzweerderig ging het dan : “Wie ijt er ie patatte geplant ? Zjaak van Rosse Mus.” Spijtig dat ik slechts één zin ken, ik geloof dat er eigenlijk heel wat humor zit in de andere zinnen. Er gaat toch zoveel schoons verloren, he. Zo ook dit Belfortlied “Boven Gent rijst”… Het refrein werd aangepast aan Leestse normen : “‘k Zien Jan Jatsjoe, ‘k zien Faro van ’t teitsfelt”. Ook hier ken ik maar één zin van. Mijn moeder kende veel liedjes uit operetten, weliswaar in de Vlaamse taal, maar toch. Ook hier ben ik het spoor bijster. Een enkel stukje ken ik er nog van en kan het zelfs nog zingen : “Herinner jij je slechte vrouw, gevoelde gij nog geen berouw. Het zijn maar uwe kinders klein, die in d’ellende zijn. ’k Zou willen weten, zeg mij de reden, waarom g’ons huwelijk tracht te verbreken”. Ook daar stopt het.
Al hield mijn vader niet zo veel van dat Duits gedoe, toch heeft hij tijdens de oorlog, misschien maar tijdelijk, het leven van een Duits soldaat gered. Die stond op wacht in het station van Mechelen en mijn vader stapte van de trein waarmee hij van Brussel kwam en hij hoorde het alarm afgaan. Hij sprak de jongeman aan en zei : kom, lopen, lopen -wat de soldaat ook deed. Mijn vader is door de H. Consciencestraat tot aan de Komiezenhuizen gelopen, daar zijn zij beiden over de afsluiting gesprongen, neergevallen en blijven liggen tot het bombardement voorbij was. Mijn vader had het hart op de rechte plaats, maar ging van dan af niet meer naar Brussel met de trein. Hij nam in Humbeek de tram, voor de veiligheid.
Mijn vader ging naar school op klompen, holle blokken -warm in de winter, koel in de zomer. Die kunnen niet alleen dienen als schoeisel, maar ook voor andere dingen. Vroeger stonden er telefoonpalen bij ons in de straat. De draden waren vastgemaakt aan witte porseleinen houders. Als men goed kon mikken en men gooide zijn klompen omhoog, dan kon men die porseleinen houders kapot gooien. In elke jongen schuilt een soort macho. Maar als die klomp dan op de kasseien viel, was hij wel kapot. En dan…kom maar eens thuis met kapot schoeisel. Ook daar was er een oplossing voor. In de Tiendeschuurstraat woonde de smid, (Noot : Jan-Baptist Moons °Leest 30/8/1901, +Leest 17/10/1972) en die herstelde, helemaal gratis, die kinderblokken met een stukje koperdraad, warme lijm en twee bloknageltjes : zo ontliepen de jongens thuis een straf. De smid was immers ook ooit kind geweest.
Toen wij in Leest kwamen wonen hadden wij geen elektriciteit of stromend water. Er was een waterput en een regenput. Op den ellentriek hebben we een jaar moeten wachten. De maatschappij van Willebroek had een elektricien aangesteld en die kwam maar niet opdagen. Wij kregen van vrienden een petroleumlamp van porselein. Een prachtstuk waar wij voorzichtig moesten mee omgaan. Ze was beschilderd met bloemen. Veel licht geeft dat niet, het ruikt een beetje raar en er werd zo weinig mogelijk gebruik van gemaakt. Maar toch, we waren gered.
Een badkamer hadden we toen ook nog niet. Als het zomer was, schepte mijn moeder ’s zaterdags ’s morgens een grote kuip vol met water uit de waterput, dat kon opwarmen met zonne-energie en ’s avonds wijl ieder met een emmer gewapend, zijn deel er uitschepte om ons in huis te wassen met sunlight-zeep -ik hoorde ooit iemand spreken over “gulzig”-zeep.
Ik ben in Leest in het derde leerjaar begonnen in november ’46. Wij gingen op klompen naar school. Juffrouw Marie Lafosse-De Boeck was lerares van het derde en vierde studiejaar. Zij was afkomstig uit de Winkelstraat en had ooit nog een boontje voor mijn vader gehad.
Vervolgt.
Foto’s :
-Op deze foto van een voetbalploeg uit de Winkelstraat van 1937 vinden we “Waar van den Braver”terug bovenaan als zesde van links. De anderen zijn : Petrus Ceuppens, Edward Mertens, Victor De Laet, Felix Van der Hasselt, Frans Mertens, Edward Huysmans (“Waar”), René Van Gijsel, Jozef Fierens (met pet) en Alfons Van Dam. Zittend : Emiel Coeckelbergh, Florent Mertens, Louis De Hondt, Juul Selleslagh, Rik Janssens (die sneuvelde in Willemstad in 1940) en Frans Van der Hasselt.
-Romantiek van de vorige eeuw. De man van wie juffrouw De Boeck hier droomt is Robert Lafosse.
Mijn vader had nog een zus die naar het klooster ging. Zij sloeg als jonge meid eens met een versleten soeplepel met scherpe randen, op het voorhoofd van nonkel Staan, die er heel zijn leven een litteken aan overhield. Mijn lieve tante overleed op 33-jarige leeftijd aan T.B.C.
Mijn vader en zijn broers haalden ook wel eens fratsen uit. Zo hadden zij eens een lege tabaks-tipzak, van Windels, gevuld met uitgerafelde paardenvijgen. Ze legden de zak netjes op straat en wachten achter de haag geduldig op een argeloze voorbijganger, die de verpakking mee naar huis nam. Grote hilariteit natuurlijk.
Nonkel Fak was ook stroper, kleinschalig weliswaar. Af en toe een strop van koperdraad, met een steen er aan, in een voor op de akker leggen, om een haas (liefst) of een konijntje te vangen. Mijn moeder ontkleedde de vangst en maakte ze klaar. Met kastrol en al gingen we, langs een achtergelegen aardeweg, naar de boerderij, de blaffeturen en de deur op slot, en er werd gesmuld dat het een lieve lust was. ’s Anderendaags op school had ik lekker konijn gegeten -van dat stropen mocht niemand iets weten. Echte stropers werkten met een lichtbak, ’s nachts. Men noemde ze “toekers”.
Het jongste broertje van mijn vader stierf in 1914 toen ze op de vlucht waren in Boom. Een Duitse legeroverste vroeg wat mijn grootvader in die kartonnen doos steken had die hij in zijn armen droeg en mijn opa zei : mijn zoontje. Hij moest de doos openmaken en toen ze dat lijkje zagen moesten de soldaten een erehaag vormen. Ha ja, een dode Belg was een goeie Belg, hé. Mijn vader had een grondige hekel aan Duitse soldaten. Hij moest van nonkel Staan, het zal 1918 zoiets geweest zijn, vragen om een sigaret. De soldaat antwoordde dat hij nog veel te klein was om te roken. Mijn vader nam een rotte raap en smeet die naar de Duitser, het projectiel kwam terecht op de kraag van de soldaat en mijn grootmoeder moest zijn kostuum afkuisen en hij sprak erover het huis in brand te steken. Mijn vader is wijselijk acht dagen ver uit de buurt van zijn vader gebleven.
Mijn grootvader was geen echte landbouwer, mijn grootmoeder had daar meer verstand van. Mijn grootvader was eigenlijk een hersteller van stijlmeubelen. Iets wat wel wat geld in het laadje bracht. Ooit bracht de echtgenoot van juffrouw Ackermans, die in Leest les gaf, een antieke kast om te herstellen door mijn opa. Hij moet dat zo goed gedaan hebben, dat de klant, bovenop de kosten, nog een mooi schilderijtje op paneel maakte van de hoeve. Die meneer was een gerenommeerd kunstenaar in Mechelen. Zijn naam weet ik niet meer. (Noot : volgens “Leest Geweest” pagina 139, Ghesquiere maar volgens Lieve Huysmans : Gerard Ghekiere)
Mijn grootmoeder heeft ooit eenmaal de zee gezien. Ze zal ruim 80 jaar geweest zijn en vooraf vroeg zij aan nonkel Fak : “Frans de zee is dat van hier tot op ’t Heike ?” “Ach nee, moe, zei hij, dat water is veel breder”. Daar kon ze echt niet bij. Ze heeft de zee echt gezien, maar de autorit er heen en terug heeft ze in stilte biddend aan haar paternoster meegemaakt om het er levend af te brengen.
Nonkel Fak is maar tot zijn elf jaar, sporadisch, naar school geweest. Hij ging veel helpen op het “Hof ter Haelen” in de Elleboogstraat. Tante Leonie die hielp mijn grootmoeder en ging ook weinig naar school, wel alle dagen naar de mis. Nonkel Staan en mijn vader hebben in Leest alle klassen doorlopen. Tante Stephanie voerde een tijdje melk uit naar Mechelen. Toen ze trouwde was het gedaan.
Mijn ouders leerden elkaar kennen op St Jans-kermis in Hombeek in de zaal “Forum” in 1932. Zij wisten niet dat ze familie van elkaar waren. Zij waren achternicht en achterkozijn. Ze hebben 5 lange jaren achter hoek en kant verkering gehad. Mijn vader mocht bij mijn grootvader niet binnenkomen. Mijn grootvader langs moeders kant was een onmogelijke moeilijke mens. En toch zijn ze getrouwd geraakt. Door de plaats waar mijn moeder in Hombeek woonde : Vossebergen (nu Dukestraat) werd er wettelijk getrouwd in Hombeek en kerkelijk in Zemst-Laar. Het heeft daar aan mijn ouders nog een bonus van 5 frank gekost om te mogen trouwen. Die som diende voor het afkopen van de bloedschande -ze waren familie. Als men die som betaalde was alles geregeld. Daar berust op het Aartsbisschoppelijk Paleis in de kerkelijke archieven nog een latijns document over.
Mijn vader had graag als kind in Leest bij de fanfare gespeeld en vroeg dat aan zijn vader. Die zei hem : ik doe niet aan dorpspolitiek (herinner u Blekken en Sussen), op ’t Heike mag je gaan spelen en ik wil zelfs een instrument kopen. Ja maar, va, zei mijn vader, op ’t Heike ken ik niemand, al mijn kameraden spelen in Leest. Mijn grootvader was niet te vermurwen en het bleef erbij. Vaders wil was toen nog wet.
Mijn vader was goed bevriend met Waar van den Braver, alias Huysmans (Noot : Edward Huysmans, °Leest 10/2/1912, +Mechelen 9/9/1988), een buurjongen. Zij trokken samen naar school en haalden ten gepasten tijde samen kattenkwaad uit. Zij waren samen soldaat en werden ook opgeroepen tijdens de tweede wereldoorlog. Zij zijn krijgsgevangen genomen en liepen samen met vele anderen richting Antwerpen. Men had hen wijsgemaakt dat ze bij aankomst daar, een stempel kregen en terug naar huis mochten, maar mijn vader geloofde dat niet. Nonkel Waar, zo noemde ik hem, had nog de kans gezien om een kort briefje te schrijven naar zijn ouders. Mijn vader moest niet schrijven naar zijn moeder, die kon toch niet lezen en zijn vader was ondertussen al overleden. Papa heeft wel een briefje geschreven naar mijn moeder, want zij waren in 1937 getrouwd. Fien Slie, de moeder van nonkel Waar is met haar briefje gelopen naar mijn grootmoeder en zij riep al van ver : “Lisa, onze Waar is bij aale Zjangske, die komen levend naar huis”. Wat ook gebeurde ! Mijn vader zei tegen nonkel Waar, als ze krijgsgevangen genomen waren : “We gaan proberen wat meer achteraan in de stoet te geraken en het eerste oud café dat we tegenkomen, ga ik de plee gebruiken en gij gaat voor de deur staan”. Wijl mijn vader zogezegd zijn behoefte doet, komt er een Duits soldaat afgelopen die nonkel Waar uit de weg duwt, de deur van het huizeke openzwiert en roept : “Erhaus !” Mijn vader antwoordde: “Erst scheisse!” Dat verstond de soldaat, en hij zei : “Dan mitkommen !” “Ja,” zei mijn vader maar hij deed het niet. Ze gingen het café binnen en als de stoet voorbij was, hebben ze bij die mensen andere kleren gekregen en zijn ze te voet van Kontich naar huis gekomen. Ze waren gered. Drie dagen later is mijn vader gaan werken, in Brussel, aan de Haven- en Zeekanaalinrichting, kortweg de Maritiem, waar hij al in dienst was sedert januari 1937. Voor hem en nonkel Waar was de miserie voorbij, den oorlog natuurlijk nog niet.
Vervolgt.
Foto’s :
-Frans “Fak” Fierens en Anna Van Winghe, exploitanten van de eeuwenoude doening "Scheurcapruin" in de Winkelstraat.
-“Scheurcapruin” door de ogen van Gerard Ghekiere.
-Leonie Fierens, zuster Maria Berchmans, was een zus van haar vader.
-Herinnering aan het gouden huwelijksjubileum van haar ouders Jan Fierens en Marie Josephine Christiaens in 1987.
De lezers die het item over burgemeester Pieter “Piër Prins” De Prins verwachten zullen nog wat geduld moeten uitoefenen. De laatste tijd zijn ons een hoop -tot dusver ongepubliceerde- nieuwe gegevens en foto’s over en van Leest in handen gevallen waaraan we prioriteit willen geven. Om te beginnen met de jeugdherinneringen van Lisette Fierens.
In de zomer van 2019 kreeg ik een telefoontje van een pientere dame op leeftijd uit de Winkelstraat te Leest met het verzoek om eens langs te komen. Ze stelde zich voor als Lisette Fierens, nazaat van het eeuwenoude Scheurcapruin aldaar. Ik kende Lisette nog van meer dan tien jaar geleden toen ik onderzoek deed naar de geschiedenis van dat hof en zij had me toen meer dan geholpen. Tijdens onze volgende ontmoeting, die uiterst aangenaam verliep, gaf zij me een eigenhandig uitgetypt manuscript mee waarin ze haar jeugdherinneringen had opgetekend, vooral haar ervaringen met Leest. Herinneringen die ze met iedereen wou delen. Alhoewel geboortig van Vilvoorde waar ze nog een tijdlang in de “Far West” gewoond heeft en later ook nog in Hombeek en Mechelen is haar hart altijd voor Leest blijven kloppen. De eerste rechtstreekse voorvader van Lisette die zich in het dorp vestigde was Petrus Fierens, in het jaar 1669, na zijn huwelijk met Maria Huysmans. Hij was afkomstig van Puurs, zij was een authentieke Leestse. De volgende generaties Fierens zouden tot de tegenwoordige tijd het dorp blijven bewonen.
In dit werkje neemt ze geen blad voor haar mond en vertelt vrijuit over haar familie en haar jeugd. Haar ervaringen in de meisjesschool als leerlinge bij juffrouw De Boeck en de minder populaire juffrouw Maria, de spelletjes die ze speelden, de invloed van de katholieke kerk, over haar buren, over de dorpsdokter, de herbergen in het dorp, de bijnamen, haar ontmoeting met haar latere echtgenoot, over haar liefde voor Leest en haar afkeer voor de fusie. Met haar goedkeuring en om uiting te geven aan mijn respect voor Lisette heb ik haar fraai proza opgesmukt met foto’s uit mijn archief en ook van haarzelf en die voorzien van commentaar. Lisette en haar man Fons Polspoel hebben op hun beurt gezorgd voor een mooi nageslacht : drie dochters, één zoon, tien kleinkinderen en nog een aantal achterkleinkinderen zetten hun bloedlijn onafgebroken voort. Daar mag ze terecht fier over zijn. Marcel Van Hoof, Blaasveld, september anno 2019.
Lisette Fierens schreef haar jeugdherinneringen.
Mijn dorp, Leest, dat is het mooiste, aangenaamste, het liefste dorp dat er bestaat. Sedert ik het echt leerde kennen is er natuurlijk heel wat veranderd. In het jaar 1946, in de maand november, verhuisden wij van Hombeek, het dorp van mijn moeder, naar een nieuwbouw in de lange, stille Winkelstraat in Leest. Wij werden, ondanks dat het niet juist was, versleten voor rijke mensen, samen met de bewoners van de Tiendeschuurstraat. Dat lag zo in de mond. Mijn vader was afkomstig van de hoeve Scheurcapruin in de Winkelstraat. Van daar dat wij hier kwamen wonen. Zijn oudste broer zette de boerderij voort, een bescheiden hoeve : vier koeien, kalfjes, een paard, een varken, wat kippen, een tweetal geiten voor de vette melk en twee hectaren akkergrond. De rest werd gepacht. Mijn grootmoeder Elisabeth -Lisa voor de buren- woonde bij hen in. Nonkel Fak, alias Jan Frans Fierens, was getrouwd met Anna Maria Van Winghe van Stuivenberg in Mechelen. Het was een verstandshuwelijk. In 1939 stond de tweede wereldoorlog voor de deur en nonkel Fak had zeker zijn leeftijd om met een huwelijk komaf te maken, wijl mijn tante nog ettelijke jaren ouder was dan hij. Als mijn tante eens bij het kaartspel tegenslag had, dan riep mijn oom soms : nu weet ik waarom gij voor zaad bleef staan. Niet zo fraai, want mijn tante was een lieve vrouw. Zij was de tweede jongste van 21 kinderen. Haar ouders waren elks tweemaal getrouwd. Vandaar. Als nonkel Fak een kaartje of een briefje schreef, wat uiterst zelden gebeurde (hij leerde lezen en schrijven bij “den troep”), dan ondertekende hij zijn schrijven met Vak. Wij schreven Fak. Mijn grootmoeder kon lezen noch schrijven, zelfs met haar voornaam had ze het moeilijk. Na het middagmaal las mijn tante aan tafel voor uit de krant. Dat ging dan voor drie personen tegelijk. Mijn vader had, naast nonkel Fak, nog een broer Hendrik-Constant, de helft van een tweeling, het andere broertje stierf voor het een jaar oud was. Toen nonkel Staan soldaat werd, vroeg een legeroverste hem, waar hij geboren was en mijn oom antwoordde : “Leest”. Die man vroeg dat nog eens, maar op een meer bitse toon en mijn oom antwoordde weer : “Leest”. Op den duur had slimmeke toch door dat Leest een dorp was.
Vervolgt…
Foto’s :
-Lisette met het manuscript van haar verhaal in augustus 2019.
-Scheurcapruyn door de ogen van Friede Willems.
-Jaak Fierens en Elisabeth Cuypers, haar grootouders.
-Jan Fierens en Marie Josephine Christiaens, haar ouders.
Wijzigingen – Aanvullingen Kronieken van Leest. Pieter De Prins wordt nog even in de wachtkamer geplaatst. Wij konden een interessante brief op de kop tikken van een Leestenaar, slachtoffer van W.O.II., die we u niet wilden onthouden.
1941 – 27 maart : Drie dagen voor zijn overlijden signaleerde Jaak Voet zijn lichamelijk letsel veroorzaakt door zijn wegvoering.
“Ik ondergeteekende Voet Jaak geboren te Leest den 24 Maart 1910 en wonende Dorpstraat 45 Leest, heb de eer U het volgende ter kennis te brengen.
Wanneer de oorlog een paar dagen aan den gang was is er te Leest een bericht aangeplakt geweest dat alle jonge mannen van 16 tot 35 jaar zich naar Ieper moesten begeven.
Ik, met anderen van mijn dorp, hebben dadelijk gevolg gegeven aan den oproep, en na vele moeilijkheden en verongewissen zijn wij te Ieper toegekomen. Daar werd er ons ter kennis gebracht dat wij zo rap mogelijk Frankrijk moesten trachten te bereiken.
In Dieppe zijn wij door de Duitsers verrast geweest en wij zijn terug naar Luik teruggezonden geweest. Onderweg had ik eene borstvalling opgedaan en toen ik terug thuis was, moest ik dadelijk naar bed. De geneesheer die mij kwam onderzoeken stelde een borstkwaal vast waarvan ik tot nu toe nog altijd lijdend ben.
Daar ik mijn werk niet meer kan doen als vroeger vraag ik een geneeskundig onderzoek te mogen ondergaan. Hopende op een goed gevolg, zoo bied ik U Heer Bureeloverste, de verzekering mijner eerbiedigste gevoelens. J. Voet
Jaak Voet baseerde zich op onderstaand krantenartikel dat slachtoffers van de oorlog aanmaande om het Ministerie van Financiën, dienst Oorlogsslachtoffers, te verwittigen.
Drie dagen nadat hij het Ministerie had verwittigd van zijn ziekte die veroorzaakt was door de vlucht, overleed hij te Leest op 30 maart 1941.
“Een brave jongeling was Jaak, immer tevreden, immer blijgezind ging hij door ’t leven : hij was de vreugde zijner familie, de levenslustige vriend van allen die hem gekend hebben.”
Mooie woorden uit zijn gedachtenisprentje.
Jaak Voet was een zoon van Constant (°Leest 3/4/1873, +Leest 20/6/1926) en van Adèle Cools (°Waarloos 6/4/1882, +Leest 11/10/1953). Na de dood van haar man bleef moeder Adèle achter met zes kinderen : René, Alida, Frans, Marcel, Miet en Jaak Voet. (LG, blz. 303)
Jaak was de enige die ongehuwd bleef.
Foto’s en documenten.
-Jaak Voet op pasfoto en gekiekt aan de Sint-Jozefskapel.
1946 – Zondagen 15 en 22 december : De Toneelkring Rust Roest bracht n.a.v. de Jubileum-Viering van het 25-jarig bestaan DE WITTE NON.
Een drama in 6 “taferelen” van George Mentone. Vrij naar de gelijknamige roman en filmwerk “The White Sister”.
Rolverdeling
Prins Chairomonte, ridder van Malta : Herman Rheinhard
Enriquetta Marchesa di Mola : Irma Selleslagh
Nordonna Angela : Yvonne Steenmans
Madame Bernard,gouvernante : Jeanne Moons
Kapitein Giovanni Severi : Alfons Hellemans
Monsignore Saracinesca,priester : Jozef Leemans
Notaris Cantini : Victor Selleslagh
Graaf il Conte del Fence : Constant Huysmans
Gabriel Durand, kunstschilder : Florent Mertens
Jaccomo, bediende : August Verlinden
Moeder Overste : Julia Lauwens
Een Zuster : Elza Van Steen
Een Boer : Leonard Spruyt
Dienstpersoneel : Witte Zusters.
Het stuk speelt in de omgeving van de Vesuvius. Na het vierde tafereel werd op zondag 15 december hulde gebracht aan de jubilarissen van de toneelkring. (Uit het Programmaboekje met dank aan Guido Hellemans)
1946 – Bevolking. Op 31 december telde de gemeente Leest 1813 inwoners.
Foto’s :
-Het voorblad van het programmaboekje van “De Witte Non”.
-Victor Selleslagh en Alfons Hellemans (foto’s uit dat programmaboekje van “Rust Roest”).
Vervolgt met : 1947 – Pieter De Prins werd burgemeester en dit tot 1958.
Vanaf nu worden de vele aanvullingen en wijzigingen geïntegreerd in de lopende teksten van de Kronieken. We nemen de draad weer op (vanaf 8/9/1946) zoals voorheen, op vraag van diverse bezoekers. De meeste items werden al gepubliceerd maar vanaf nu met toevoeging van vele nieuwe gegevens, foto’s en afbeeldingen en ook een aantal verbeteringen. Veel leesgenot,
Marcel
1946 – 8 september : Philomena VAN PRAET trad in bij de Dochters van Maria.
Zij werd Eerwaarde Zuster Ferdinanda. Philomena Van Praet was te Leest geboren in de Alemstraat op 13 mei 1930. In het vijftigste en jubileumnummer van “De Band” van augustus 1957 schreef zij :
“Op ’n schone septemberdag 1946 deed ik mijn blijde intrede bij de Dochters van Maria te Willebroek. Alleen was ik niet. Ieder van ons wilde van de partij zijn om die reis mee te maken. Na een hartelijk afscheid mocht ik kennis maken met mijn nieuwe Zusjes. Heel vlug kon ik mij gewennen aan de nieuwe omgeving, en we mogen wel zeggen dat het er heel leutig aan toe ging. Na zes maanden postulaat kreeg ik bij mijn inkleding de naam van Zuster Ferdinanda, waardoor mijn broer zeer vereerd was. Een jaar verliep, afgewisseld door allerlei werk, ontspanning en gebed. Heel spoedig kwam dan de lang verwachte dag van de professie. Een aangenaam feestje bracht de familie weer eens innig samen. Die gelukkige dag van 12 april 1948 zullen we nog lang gedenken. Stilaan dacht onze goede Eerwaarde Moeder er aan dit nieuw geprofest groepje naar de Normaalschool van Hasselt te sturen. Vier jaar vorming bracht ons eindelijk, in 1952, als gelukkige gediplomeerden weer thuis. Toen wachtte ons een welverdiende vakantie. Buiten alle verwachting in, was mijn eerste zending naar Aartselaar. Daar werden we gul ontvangen. Het 3de studiejaar werd mij toegewezen in de gemeentelijke meisjesschool waar reeds vijf onzer Zusters werkzaam waren. Ik was blij zo heel rap te kunnen werken aan de opvoeding van ’n dertigtal kinderen. Bereid tot de arbeid, verwachtte ik veel van die stralende kinderoogjes, die mij veel voldoening gaven. Mogen wij met lof spreken over onze kinderen, dan verdient het welbevolkte dorp eveneens geprezen te zijn. We mogen werkelijk bogen op de bloei van onze school waarvan het aantal leerlingen ieder jaar toeneemt. Met blijdschap beginnen we op 2 september een Familiale en Middelbare Huishoudschool. Vol belangstelling volgt de bevolking de voorbereiding tot deze werkzaamheden. Gebrek aan leerkrachten is de grote kwaal voor ’t ogenblik. Nochtans de oogst staat rijp. Zendt ons arbeidsters of beter…wie komt er arbeiden ? ’n Gelukkige Leestenaar, Zuster Maria-Ferdinanda.”
Philomena Van Praet ging nooit naar de kleuterschool en liep haar lagere school te Tisselt. Ze ging binnen bij de Dochters van Maria te Willebroek op 8 september 1946 en werd gekleed als zuster Maria Ferdinanda op 10 maart 1947. Zoals nog andere zusters van haar congregatie in die jaren werd ze onderwijzeres. Ze haalde haar diploma in Hasselt in 1952. Van dan af gaf ze zowat dertig jaar les aan de meisjesschool te Aartselaar en dit in verschillende klassen en functies. Eerst als gewone leerkracht, dan als directrice met klas en nog later opnieuw als gewone leerkracht : ze wou absoluut geen directrice zonder klas zijn. Ook taalleerkracht is ze er geweest. Daarna werkte ze tien jaar als vrijwilligster bij mentaal gehandicapten te Boechout (1982-1992) tot die gemeenschap verhuisde naar het Moederhuis van de congregatie te Willebroek. Van die congregatie was ze algemene overste van 1996 tot 2002. In 2018 stond ze op een wachtlijst van het rusthuis Seniorplaza uit Willebroek. ("De Sint-Niklasparochie in Leest", Wilfried Hellemans)
1946 – 1 oktober – Gemeenteraad : Verleggen voetpad in de Bist. “.
..De Raad, gezien het verzoek van den heer Coemans grondeigenaar te Mechelen tot het verleggen van het voetpad nr. 63 in de Bist, gezien de daarbijgevoegde uittreksels uit den atlas der buurtwegen, gezien het commode en incomode des aangaande waaruit blijkt dat er geen bewaren zijn ingekomen, besluit den voetweg nr.63 te verleggen zoals aangeduid op de daarbijgevoegde plannen...”
1946 – 24 november – Gemeenteraadsverkiezingen.
Met de verkiezingen van 24 november 1946 kwam er weinig verandering. De Blekken (“Sint-Cecilia”) wonnen tegen de Sussen (“Arbeid Adelt”) met “vijf-vier”. Burgemeester Emiel Verschueren was voorlopig geen kandidaat meer. De Blekken wonnen ondanks dit toch met Pieter De Prins, Prosper Busschot, Pieter Verbeeck, Ferdinand De Prins en met Theofiel Maes. Pieter De Prins werd burgemeester en Prosper Busschot en Theofiel Maes werden schepen. De Sussen hadden een aantal nieuwe namen naar voren geschoven. Samen met oud-burgemeester Victor De Laet zetelden J. Van Riet, Ernest De Win en H. Spoelders.
Op 24 oktober 1952 waren er opnieuw verkiezingen en deze gingen de geschiedenis in als erg woelige dagen. De Blekken wonnen deze keer met “zes-drie” en Pieter De Prins werd opnieuw burgemeester. Emiel Verschueren kwam terug als schepen en Prosper Busschot begon in dezelfde functie aan zijn laatste ambtstermijn. (“Leest in feest”, Stan Gobien)
De verkozenen van 1946 waren : Busschot Prosper, De Prins Petrus, De Laet Victor, Van Riet Jan, De Win Ernest, Verbeeck Pieter, De Prins Ferdinand, Maes Theophiel en Spoelders Remi. Eerste schepen werd Prosper Busschot, tweede schepen Theophiel Maes. (GR-18/1/1947)
Foto’s :
-Philomena Van Praet (Zuster Ferdinanda).
-Prosper Busschot, Victor De Laet, Ernest De Win en Pieter Verbeeck, allen verkozen in de gemeenteraadsverkiezingen van 1946.
1944 – Woensdag 19 april : Brandbommen in de Kouter en bombardementen boven Mechelen.
Deze woensdag werden rond 18u30 formaties vliegtuigen opgemerkt over Leest richting Mechelen. Ze wierpen dwarrelende dingen uit die er van op afstand uitzagen als zilverpapiersnippers. De werkelijkheid was anders. Eens ze de grond raakten spatten ze open en zetten ze de omgeving in vuur en vlam. In de Kouter vielen er enkele neer maar het grootste deel raakte de stad Mechelen. Twintig minuten later volgde een tweede formatie bommenwerpers. Ze bombardeerden de spoorlijnen en het Arsenaal en honderden brisant- en brandbommen richtten ook een enorme schade in de stad zelf aan. Mechelen stond in brand. Een zwarte bladzijde in de Mechelse geschiedenis.
De balans was verschrikkelijk : 138 doden, 12 vermisten en 123 gewonden. Daarnaast waren er 362 vernietigde en 1507 beschadigde gebouwen. En het ergste moest nog volgen…https://stadsarchief.mechelen.be/vandaag-in-de-mechelse-ges…
1945 – 12 maart : Franciscus VAN DER ELST vond de dood in het concentratiekamp van Flossenberg.
Franciscus Van der Elst was te Leest geboren op 4 oktober 1895. Hij was schilder bij de NMBS en was tijdens de tweede wereldoorlog actief in de partizanengroep Boortmeerbeek. Frans was de enige (geboren) Leestenaar die de kampen van de Nazi’s niet heeft overleefd. Hij werd in zijn woning te Hofstade in de nacht van 23 mei 1944 door de Feldgendarmen van Antwerpen opgepakt op verdenking van het bezit van springstoffen en overleed in het concentratiekamp van Flossenberg op 12 maart 1945. Zijn stoffelijk overschot werd pas in 1956 ontgraven en gerepatrieerd naar België. Meer details in deze Kronieken : 12 maart 1945.
1945 – Einde tweede wereldoorlog : Mechelaars zochten veiligheid in Leest.
Hugo Lauwens : “Toen de tweede wereldoorlog op zijn einde liep werden er nog bommen gedropt. Vooral steden en fabrieken waren doelwitten. Mechelaars gingen vluchten naar de randgemeenten waar hoogstens een verloren bom viel. Het gezin van Willy Van Hoof, uitbaters van een groentenwinkel uit de Adegemstraat, werd opgevangen door Nante De Prins (de beenhouwer op het dorpsplein) en zijn vrouw Alida De Wit. De vrouw van Van Hoof was hoogzwanger en is er bevallen van hun tweede kindje Lydia. Het kindje moest gedoopt worden, maar er was niemand die de doop kon doen. Iedereen was weg, waarschijnlijk ook op de vlucht. Vroeger was er bij elke doop ook een koster aanwezig. Zo werd aan de toen 23-jarige Herman Rheinhard gevraagd om de doop te doen in vervanging van zijn vader. Herman werd ook peter van Lydia. Omdat ze ook een meter nodig hadden werd aan mijn grootmoeder Mathilde De Bruyn gevraagd om aanwezig te zijn bij de doop en werd haar het meterschap geschonken. Wanneer de rust weerkeerde in Mechelen ging het gezin Van Hoof terug naar hun huis. Lydia kwam wanneer ze groter werd ook nog steeds haar meter bezoeken. De oudere zus van Lydia heette Yvonne Van Hoof.”
Vervolgt met : 1946 – 8 september : Philomena VAN PRAET trad in bij de Dochters van Maria.
Foto’s :
-De opgebaarde slachtoffers van het bombardement van 19 april te Mechelen.
1944 – 19 maart : Jean Baptist BROOTHAERS overleden na vergiftiging door bezoedeld water.
Jean Baptist Broothaers was te Leest geboren op 19 december 1923 als zoon van Francois (°Londerzeel 11/2/1896, +Mechelen 17/4/1965) en van Roos Van den Brande (“Roos Lapan”). Swa Broothaerts en Roos woonden in de Molenstraat, in het huis dat later bewoond werd door Pierre De Wit (Aluminiumwerken). De gevel van dit huis bevindt en bevond zich op straatniveau en de achterzijde lag toen in de zennebeemd. Het Zennewater was in de beemden beland en overspoelde ook de kelder van de familie Broothaers. De zoon van Roos en Swa is toen overleden door het eten van aardappelen die vergiftigd waren door het bezoedelde water. Hij was nog geen 21.
Rik Lauwens was, samen met Miele Van Steen, misdienaar toen Jean Baptist begraven werd. En hij vertelde aan zijn zoon Hugo het volgende over de begrafenis :
“…de pastoor en de misdienaars waren het lijk en de stoet in de Molenstraat gaan ophalen. Eénmaal in de kerk ging men over tot het protocol (wierook-zegeningen…), toen plots een hevige knal weerklonk, hoorbaar tot in de wijde omgeving. De pastoor noodde de misdienaars om verder te doen wat ook gebeurde. Na de mis werd de oorzaak duidelijk : er was een obus gevallen in de Molenstraat, daar waar net de stoet met het dode lichaam en zijn gevolg gepasseerd was…”
Roos “Lapan” Van den Brande is later verhuisd naar een woning in de Dorpstraat.
“Als een snel voorbijvliegende schaduw is hij te midden van ons verschenen en spoedig verdwenen, minzaam en vriendelijk, goedhartig en rechtzinnig, bemind van God en van de menschen. De kunst der geneesheren, de aanhoudende gebeden zijner Ouders en familie, alles was vruchteloos, omdat zulks den Heer beliefde…” Uit zijn gedachtenisprentje.
Bronnen : Rik en Hugo Lauwens.
Vervolgt met : 19 april 1944 – Bombardement op Mechelen.
Foto’s :
-Jean Baptist Broothaerts.
-De bewuste woning (Molenstraat nr. 14) in 1981.
-En in 2019.
-De toenmalige misdienaars Rik Lauwens en Mille Van Steen (in 1947).