1949 – 10 mei : Huwelijk Maria Voet met Frans Van Neck.
Maria Josepha Adela “Mit” Voet was een dochter van Constant (°Leest 3/4/1873, +Leest 20/6/1926) en van Adèle Cools (°Waarloos 6/4/1882, +Leest 11/10/1953). Maria “Mit” Voet was landbouwster van beroep en te Leest geboren op 10 februari 1923. Franciscus Joannes Ludovicus “Frans” Van Neck was te Mechelen geboren op 27 december 1919. Hij was bediende. Maria overleed op 59-jarige leeftijd op 10 maart 1982. Frans overleed te Duffel op 16 augustus 1970, op 50-jarige leeftijd.
1949 – 16 mei : Parochie Leest kocht de schoolgebouwen in de Kouter.
De parochie kocht de schoolgebouwen aan in de Kouter. Een aankoop van 40 aren 55 ca grond met schoolgebouwen Kouter, gekadastreerd wijk B nr. 448/e en deel van nr. 448/f. Koopprijs : 161.650 fr. Onkosten van de akt : 23.840 fr. Deze school was in 1879 (schoolstrijd) gebouwd. In november 1950 verlieten de meisjes voor goed deze school. Toen besloot men aan de lokalen een zaal te bouwen. De eerste omhalingen brachten 134.210 fr op. Hierna werden nog verschillende omhalingen gedaan. Al deze werken kosten meer dan 500.000 fr. (DB-1956)
1949 – 24 juli : Leestenaar Victor MERTENS tot priester gewijd.
Victor Nathalia Mertens was geboren te Leest op 13 oktober 1924. Hij was afkomstig uit de Bist (nu Kleine Heidestraat) en studeee aan het kleinseminarie te Hoogstraten en aan het grootseminarie te Mechelen. Hij werd priester gewijd te Mechelen op 24 juli 1949 en een week later, op 30 juli, was hij onderpastoor in de St. Antoniusparochie te Boortmeerbeek. In 1953 werd hij onderpastoor van de St.-Laurentiusparochie te Hove en in 1963 nam hij dezelfde functie waar in de Christus-Koningparochie te Antwerpen. In 1970 werd hij pastoor in de H. Kruisparochie van Mortsel waar hij zijn zilveren pastoors- en zijn gouden priesterjubileum zou vieren. In 1999 ging hij op rust na bijna 30 jaar pastoorschap in Mortsel. Korte tijd na een val bij hem thuis overleed hij in ‘Campus Gallifort’ te Deurne op 15 januari 2002 en werd later bijgezet in de familiekelder op het Leestse kerkhof. (Gegevens uit zijn gedachtenisprentje en ‘De Sint-Niklaasparochie in Leest’ van W. Hellemans)
1949 – 23 oktober – Parochieblad Blaasveld : Landbouwschool Leest.
“Op maandag 24 oktober herbegint te Leest in de gemeentelijke jongensschool de lagere landbouwavondschool. Alle maandagen, dinsdagen en vrijdagen telkens van 6 tot 8 uur zullen de lessen plaats hebben. Al de landbouwers – en tuinderszonen, die aan de lagere schoolplicht voldaan hebben van Leest en omliggende gemeenten zijn welkom.”
1949 – 10 december : Zuster Marie Anne CLAUDON mocht in Leest begraven worden.
Die dag gaf de Burgerlijke Stand van de stad Mechelen schriftelijk toestemming om kloosterzuster Marie Anne Claudon te Leest te begraven. “…Ik heb de eer U te laten weten dat ingevolge uw vraag welke mij gedaan werd, ik heden een toelating heb afgeleverd om op het kerkhof uwer gemeente ter aarde te bestellen het lijk van Maria Anne Claudon, kloosterlinge, geboren te Senones (Frankrijjk), de 17 november 1877, verblijvende te Mechelen, Bleekstraat 8. Overleden de 9de dezer maand te 10 uur, Bleekstraat 8.” De brief was ondertekend door de Ambtenaar van de Burgerlijke Stand.
1949 – Bevolking.
Einde ‘49 telde Leest 1861 inwoners.
Bijgevoegd :
-Maria ‘Mit’ Voet
-Verwelkoming feestmaal huwelijk Maria Voet – Frans Van Neck.
De Calvarieberg tegen het koor der kerk werd hersteld door de zorgen van de familie Peeters uit Mechelen, als nagedachtenis aan haar overleden familieleden rustende op het kerkhof van Leest. (DB-1956) In 1989 werd de Calvarieberg opnieuw aangepakt. Het houten middenpaneel werd vervangen door een stenen achtergrond waarop een keramieken calvariekruis van Georges Herregods werd geplaatst. Onderaan nam men ook het gekalkte stenen “calvariebergje” weg en metste op de vier hoeken zandstenen blokken. Op de twee laagste, de voorste, kwam een bidplank.
1949 – 15, 22 en 29 mei : 50-jarig bestaan fanfare “St-Cecilia” : Grote Nationale Muziekwedstrijd.
De fanfare “St.- Cecilia” Leest organiseerde ter gelegenheid van het vijftig jarig bestaan van de maatschappij een GROTE NATIONALE MUZIEKWEDSTRIJD voor Harmonies en Fanfares waaraan 39 maatschappijen deelnamen. Het werd de voorloper van de latere Ceciliafeesten. De viering werd groots opgezet met de organisatie van een vrije muziekwedstrijd voor de 39 muziekverenigingen. De wedstrijd ging door op de zondagen 15, 22 en 29 mei en op donderdag 26 mei (O.H.Hemelvaartdag) op de weiden van burgemeester-voorzitter Pieter De Prins en “Sint-Cecilia” kreeg nadien langs alle kanten lof voor de bijzonder goede organisatie.
Op zondag 15 mei traden er volgende maatschappijen op : ‘Sint-Cecilia’ Stokkem, ‘Sint Stefanus’ Nederokkkerzeel, ‘De Eendracht’ Willebroek, ‘Willen is Kunnen’ Tisselt, ‘Sint-Lambertus’ Kwaad-Mechelen, ‘De Verenigde Broeders’ Meise, ‘De Gouden Lier’ Beerzel en ‘Euterpa’ uit Verrebroek. De jury was samengesteld uit Pieter Leemans, Marcel Poot en Fr. Wangermee.
De stapwedstrijden van donderdag 26 mei (O. H. Hemelvaartdag) werden verschoven naar zondag 29 mei door de slechte weersomstandigheden.
4de Afdeling : Fanf. Ons Genoegen Battel (Mechelen) 337 Kon. Fanf. De Vreugdegalm Heffen 335
Tijdens de viering werden ook de twee overblijvende pioniers, muzikanten -strijders van het eerste uur- die ook voor het allereerste fanfare-optreden hadden gezorgd in 1899, Gaston Busschot en Frans Robijns, gehuldigd. Gaston Busschot werd te Leest geboren op 21 november 1881 en hij overleed te Tisselt op 31 juli 1961 als weduwnaar van Maria J. Virginia De Ruysscher. Gaston ook “Ston” of “Stonneke” genoemd was Erelid van de fanfare. Frans Robijns woonde aan de Blaasveldstraat. Hij werd geboren te Tisselt op 5 mei 1885 en was op veertienjarige leeftijd bij de eerste twaalf fanfaremuzikanten. Hij werd in 1924 bestuurslid en hield dat vol tot 1959. Hij was een bijzonder taai muzikant en in 1949 waren hij en Gaston nog de enige muzikanten van de beginperiode die in de fanfare meespeelden. Frans speelde in die tijd bombardon en hield dat nog vol tot ongeveer 1962. “Net als vele andere muzikanten van de eerste periode, was hij op de repetities bijzonder streng voor de medemuzikanten en kon hij het niet verdragen dat er een woordje gewisseld werd met de buurman. In het gewone leven daarentegen was hij wel een aangenaam en vriendelijk mens…” (Stan Gobien in “Leest in Feest”)
Frans Robijns was gehuwd met Octavia Publie. Hij overleed te Rumst in het bejaardentehuis St. Jozef op 15 november 1970. Ook hij was Erelid van de fanfare.
Na afloop van elke wedstrijddag op de muziekwedstrijd was er een “prachtig volksbal” in de feesttent op het feestterrein.
Foto’s : -De Calvarieberg voor 1989. -Na 1989. -De affiche met de aankondiging van de muziekwedstrijd. -Het reglement van de wedstrijd. -Pionier Frans Robijns.
1949 – Herinneringen aan de legertijd van Frans “Susse” Teughels.
In “De Band” van september 1984 publiceerde hij het vervolg :
’t Rekruutje.
“Nadat wij van patatten patatjes gemaakt hadden, gingen we op zoek naar de k.k.ka. kantien zoals mijn maat het zei. Daar mochten we niet in. Op dat ogenblik begon de klaroen te schallen. Verzamelen en onmiddellijk. Deze keer werden we in een grote zaal gedreven. We waren nog maar juist gezeten als één van de voorlopers van de majoretten-korpsen als stokje zwaaiend naar voortrad. Daar ontpopte hij zich tot een echte majorette. Hij sprong van rechts naar links en van links naar rechts. Plots bleef hij stokstijf staan. Stilte ! Galmde het door de grote ruimte. We hielden allen de adem in. Toen werd hij wat kalmer, knikte haastig, schraapte een paar keer de keel en begon te spreken. Over alle mogelijke straffen die ge bij het leger oplopen kunt had hij het. We werden er koud van. Hoe rap en hoe dikwijls achter elkaar een soldaat de dood met de kogel krijgen kan legde hij ook uit. Daar hadden we vroeger geen benul van. Geen muisken kon men nog horen lopen, zo stil. Op het laatst zagen we er zelfs geen gat meer in hoe we aan al die mogelijke executies zouden kunnen ontsnappen. Na een uur was het voorbij en het was een ware opluchting. In groepjes mochten we dan naar een ander lokaal. Testzaal, stond op het bordje dat boven de deur hing. Binnenin stonden allerlei spelletjes op verscheidene tafels. Het eerste spel was “koordje trek”. Door twee gaatjes gluren om twee punten op gelijke hoogte te trekken. Het tweede spel was puzzelen. Nog maar juist had die vent het bakje voor mij uitgekapt of het zat reeds voor mekaar. “Kan niet” zei hij en kapte weer het kastje om. “Opnieuw beginnen” was de boodschap. Deze keer ronselde hij die dingen helemaal door elkaar. Voor hij weer achter zijn schrijftafel gezeten was stak het weer ineen. Eventjes lachte hij, tekende een groot kruis op een blad papier en reikte het mij over. D.d.d.da…gaat niet, hoorde ik aan de tafel voor mij zeggen. Die stem kende ik. Wat later stond ik zelf voor dat “machien” : met een soort stift moest men een lijn trachten te volgen. Telkens de stift naast het streepken liep rinkelde een belletje. Nu begreep ik waar het alarm van even tevoren vandaan gekomen was. Eens die kermisfoor voorbij werden we naar een lokaal gebracht dat ons sterk deed denken aan onze vroegere klassen toen we nog op de schoolbanken zaten. Op iedere tafel lag een hoop voorafgedrukte papieren. Van alles stond erop, van één + één is gelijk aan, tot op het laatste de formule waarmee men de stand van de zon kon berekenen op het ogenblik dat Kristus geboren werd. In het begin was het gemakkelijk. Nadien werd het moeilijker. Aan de vierkantige wortel alleen al heb ik ferm moeten knabbelen. Laat staan die van de kubus, die ging helemaal niet meer. Wijl ik daaraan bezig was, samen met aan het uiteinde van mijn potlood keek ik even naar de tafel naast mij. Daar zat de rosse. Aan zijn druk bezig gezicht kon men zien dat ook hij nadenkend aan het rekenen was. Ten slotte begon hij op de vingeren te tellen of het wel kon kloppen dat drie maal vier elf was.
Eindelijk ging de bel. Vlug werden de zwart bekladde vellen afgegeven en mochten we buiten voor de eerste oefeningen van DRILL. Die drill was helemaal niet moeilijk, ge moet er maar voor tot drie tellen. Dan begon het weer van voor af aan. Een, twee, drie, een…een twee drie, een…dan kwam het bevel. “Geeee, heeeef, acht !” klonk het plots. Hoe dikwijls wij het ook al gedaan hadden nog nooit was het gelijk geweest. De achterblijver was altijd dezelfde, de hakkelaar natuurlijk. Verscheidene andere groepen waren reeds in de refter als wij daar nog stonden te tellen. Dat werd ik beu. Tussen de tanden door fluisterde ik naar de rooie dat het gedaan moest zijn of ik hem anders de sjokedijzen zou stampen. Op dat ogenblik kwam weer het bevel… ”s.se..smeerlap” siste hij beledigd. Op die lap hakte hij de hiel in de grond alsof er mijn kop onder stak. Maar het spel klopte. We mochten ons gaan klaar maken om te eten. Ik kon me niet inhouden van lachen. Die vent met die twee streepkes had het gezien en dacht dat het met hem was dat ik spotte. Onmiddellijk bevorderde hij mij tot het peloton van de stoempkensrapers. Direct na het eten had hij erbij gezegd. Die hele avond heb ik dan op de koer sigarettenpeukjes zitten rapen. Af en toe kwam hij zelf een kijkje nemen.
De volgende dag had die vent mijn hoofd nog niet gezien of ik verhoogde weer in rang. “Papier en peukjes rapen” luidde het verdict. Eensklaps scheen hij zich te bedenken alsof die opdracht wel te moeilijk voor mij zou geweest zijn. Kom liever vanavond mijn schoenen kuisen beval hij, “bij mij op de kamer”. In de namiddag was het weer drill. We waren er nog maar juist mee bezig als ik werd opgeroepen. Op de vooraf ingestuurde formulieren had ik voor chauffeur gevraagd. Nu moest ik die test afleggen. De man met de twee streepkens zei dat ik maar moest gaan. Aan de andere kant van de koer stond een Engelse drietonner die de oorlog nog had meegemaakt op mij te wachten. Er tegenaan geleund stond een mens met vijf galetten op de mouw rustig aan zijn sigaret te roken. Toen hij mij zag deed hij nog een vlugge trok en vroeg mij of het niet wat rapper kon. De rook liet hij diep door de longen draaien, daarna blies hij hem kronkelend weer uit samen met een slijmerig vocht dat rakelings naast mij op de grond open spatte. “Allee, kruip er maar in”, zei hij, maar ik kon het niet want hijzelf stond in de weg. Nadenkend keek hij mij aan. Weer ene die nog nooit een auto gezien heeft hoorde ik hem denken. Na een poos vroeg hij wat ik eigenlijk van plan was, ik stond er beteuterd bij, helemaal van streek. Ik kon die vent toch niet uit de weg duwen. “Hedde gij dan nog nooit van uw leven een auto gezien” herhaalde hij. Dan viel ook mijne frank, bij die Engelse bakken stond het stuurwiel aan de verkeerde kant. “In het leger is er niets verkeerd” sprak hij dan al lachend met zijn eigen geestigheid. Dan ben ik maar naar de andere kant gelopen. Eens gezeten, draaide hij vlug het raamken open, spuugde er door en beval te vertrekken. Langzaam kwam die wagen in beweging. De hm, hm, welke van die kant kwam gaf mij weer wat moed en gaf hem de gelegenheid het ruitje nog eens omlaag te doen. Met de mouw van zijn vest schuurde hij over de ronde rand. Nu begreep ik waar hij die meten vandaan haalde. Telkens er een gat in de mouw geschuurd was, kreeg hij een graad bij om het hol te stoppen. Verscheidene platen van de wegcode hadden we gevolgd telkens met een goedkeurend gebrom aan mijn linkerzijde. “Veranderen van vitesse” hoorde ik hem zeggen wanneer we op het stukje rechte weg waren. Twee boeffers welke toevallig op die strook liepen lieten alles vallen en sprongen over het pas aangelegde bloemenperk bij het gekraak van de raderen in de toegetakelde versnellingsbak. Dubbel ambrijeren zei de man naast mij wijl hij weer de ruit sloot. Tamelijk vlug had ik ook dat onder de knie en kon ik rustig het parcours afmaken. Ter hoogte van de grote inkompoort gekomen ging het venstertje weer open. Op dat ogenblik drukte ik beide voeten met volle kracht op de pedaals. De wagen stopte bruusk zodat het hoofd van de begeleider een paar keer de ronding van de glasopening beschreef. Over miljarden goden had hij het wanneer hij met beide handen krachtig de gezwolle nekspieren masseerde. De rode bollekenskop kreeg meer een ivoorkleurige kleur wijl de hals er eerder paars uitzag. Tot schelden is het niet gekomen. “God, och God” was zijn antwoord wanneer hij dan ook het rode licht zag en de nieuw aangekomen rekruutjes gepakt en geladen in kadans van een schapenkudde voor die trietonner passeerde. “Doemme, doemme, een geluk dat gij het gezien had, het had een soep kunnen zijn” kreunde hij. Ondertussen stond het licht weer op groen. Hij verzocht mij verder te rijden recht naar de plaats waarvan we vertrokken waren. Daar tekende hij weer een groot kruis op mijn papieren en ik mocht opstappen.
Ik vond de groep niet meer, de drill was voorbij. Wat verder in een hoekske van de koer zag ik ze staan. In een lange rij stonden ze aan te schuiven. “Om de maat te nemen voor het uniform” zei de dubbel gestreepte garnaal wijl hij mij gemoedelijk op de schouder klopte. Die gemoedelijkheid kwam waarschijnlijk omdat hij toen nog dacht de volgende dag met proper schoenen te lopen zonder zelf te moeten frotten. Die maten nemen ging nogal van de hand want de rij smolt weg als boter. Inderdaad, daar binnen stond een militair op jaren, met een lintmeter om de hals. Acht en veertig riep hij naar achter toen hij mij even bekeken had. Een paar seconden later gooide een jongere soldaat mijn tenuke kant en klaar voor mij op de toonbank. In de gezamelijke pasruimte was het een plezier van belang toen ze elkaar bekeken. Mijn batlledress paste als gegoten. In het broekske geraakte ik echter niet. In mijn calsonneke ben ik weer naar voor getrokken. “Broek maat vijftig” brulde de man achter de toog. Onmiddellijk lag er een andere. In mijn haast, want de anderen waren reeds buiten, stond ik met mijn twee benen tegelijk in één van die pijpen. Eer ik dat ding dan fatsoenlijk op zijn plaats had, kwam de korporaal kijken waar ik wel bleef zitten. Volgens hem paste de broek. Er was geen tijd meer, daarbij het was gemakkelijk in de oefeningen, een broek die niet te vast spande en…dat er een beetje zolder aan was kon ook geen kwaad. Kost wat kost, ik moest mee buiten, de dienst was om. Aan de ingang van de refter hing een groot bord. Die avond zou een film vertoond worden met BING CROSBY in de hoofdrol. De kameraden waren entoesiast, ik niet. Voor mij zou het blink en borstel worden. Als ik de boterhammetjes met confituur binnen had, trok ik er snel op uit om mijn plicht te kwijten. Voor mij liep de rosse. Ook hij wou rechtdoor gaan, maar het lukte niet, de mannen die reeds aan ’t patattejassen waren hielden hem tegen. “Kg, kg, kgen ekkik veu officier zelle” zei hij met een air en ze lieten hem gaan. Mij lieten ze ook zo maar door, wenstten me zelfs lachend veel succes. Wat later, op weg om mijn dienst van schoenvegertje te doen ging ik de koer over. Ter hoogte van de kantien komt de chef chauffeur mij tegen. Kom, doet hij teken, we gaan er eentje pakken. Mijn weigering aanvaardde hij niet. Ik moest ! Met angst in het hart ging ik dan maar mee, dronk vlug mijn pint uit en wou weer opstappen. “Niet zo haastig” zei die vent en gaf een seintje naar de tapkast. Pas had ik het glas in de hand toen de deur openvloog. De korporaal kwam binnen, recht naar mij toe. “Of ik het vergeten was dat ik er niet mocht komen en dat hij op mij had zitten wachten”. De chef vroeg mij wat het te betekenen had ? In een paar woorden had hij het beet en trok in een paar passen op de andere toe. “Of het geen mode meer in het leger was van te groeten” brulde hij. Bliksemsnel vloog er een hand van de korporaal onder de muts, klakten de hielen van zijn bottinnen tegen elkaar, zo erg, dat ik mij afvroeg of ik die blutsen met één doosken blink wel zou dicht gekregen hebben. “Daar worden hier geen schoenen gekuist vandaag” ging hij verder “en anders moet ge het zelf maar doen” knipoogde hij naar mij. Weer die klakken van de schoenen, de vliegensvlugge arm en de korporaal vloog als het ware de deur uit. Mij troostend bestelde hij nog een glas. In al mijn kopsmarten en miserie dacht ik de volgende morgen eraan hoe mijn nieuwe vriend zou thuis geraakt zijn. Voor mij zat er niet veel in. We moesten nog juist onze dertig frank soldij gaan trekken voor we in gelid naar het station zouden worden gebracht. De rosse echter was er niet bij, die was ’s morgens in de vroege naar het militair hospitaal gevoerd. Nooit tevoren had ik de binnenkant van “de Sleutel, de Zwaan, de Bareel en de kegelbaan zo schoon gevonden.”
De vervolgen “Soldaatjes van de koning” van oktober 1984, “Treinreis poespas” van november 84, “Ons leger waakt” van december 84, “Moeder waarom leven wij”, van januari 85 en “de Kolonel”, van februari 1985 moeten nog verwerkt worden.
1949 – Promotie voor de fanfare Sint-Cecilia.
Dat jaar bekwam de fanfare St.-Cecilia, in het provinciaal toernooi te Mechelen, de promovering naar 2de afdeling. (GvM,12/10/1979) Om een realistisch beeld te hebben van de muzikale kwaliteiten van de fanfares werden de verenigingen in die tijd van hoog naar laag gerangschikt in afdelingen : 1ste, 2de, 3de en 4de afdeling. Leest werd toen in de middenmoot ondergebracht.
1949 – 16 januari : Stichting van de VROUWENBOND VAN HET HEILIG HART.
412 leden werden ingeschreven. In 1954 was E.H. De Decker proost, Maria Rheinhard schrijfster en telde de Bond 16 ijveraarsters en 327 leden.
1949 – 5 februari : Goedkeuring ontwerp bouw koolkelder en WC aan gemeentehuis .
De gemeenteraad keurde het ontwerp goed, opgemaakt door de Provinciale technische dienst, tot het bouwen van een koolkelder en WC aan het gemeentehuis.
1949 – 8 april – Gemeenteraad : Goedkeuring wedde grafmaker.
Grafmaker en kerkhofverzorger Guillaume Symons werd een jaarlijkse vergoeding van 3000 fr toegekend alsmede 50 fr per put.
1949 – 8 april – Gemeenteraad : Honorarium dokter Stuyck.
Dokter Stuyck bekwam vanaf het schooljaar 1948-49 15 fr per leerling voor het geneeskundig schooltoezicht. (voordien 10 fr)
1949 – 8 april – Gemeenteraad : Vaste benoeming gemeentearbeider.
Hendrik Fierens, gemeentewerkman werd benoemd in vast verband.
1949 – 8 april – Gemeenteraad : Alfons Hellemans gemeente-ontvanger in vast verband.
De Commissie van Openbare Onderstand benoemde tijdelijk ontvanger Alfons Hellemans in vast verband. De Raad bracht gunstig advies uit.
Vervolgt met : 1949 – 14 april : Herstelling Calvarieberg.
Afbeeldingen en foto’s :
-De achterblijver was altijd dezelfde…
-Met dertig frank soldij het eerste verlof in. (Tekeningen : Susse Teughels)
-Een klas uit de meisjesschool van Leest uit 1949. Onderaan van l. naar r. : Emerence Van den Heuvel, Aline Van der Taelen, Louisette Van Baelen, Augusta Jacobs, Agnes Piessens, Lutgard Hellemans, Maria Diddens. Midden : Maria Selleslagh, Angéle Fierens, Rosa Verlinden,, Jeanne Polspoel, Josephine Absillis, Eliana Mertens. Bovenaan : Lisette Fierens, Hilda Van Steen, José De Wit, Suzanne Leemans en Emilia Verbruggen.
-Maria Rheinhard werd schrijfster van de Vrouwenbond van het Heilig Hart.
-Hendrik Fierens werd vast benoemd als gemeentewerkman.
Vervolg herinneringen aan soldatentijd Fans Teughels.
Aanvullingen – Wijzigingen Kronieken van Leest.
1949 – Herinneringen aan de legertijd van Frans “Susse” Teughels.
Soldatensoep
“Toen ik thuis binnenkwam, stond de champetter daar weer aan de tapkast en stak de zoveelste pint in de hoogte. “Franske,” zei hij, “deze keer is het voor serieus man, de papieren heeft uw moeder al.” In de keuken gekomen zag moeder mij, ging recht naar de schouw toe en haalde er een groot vel papier, bedrukt met kleine zwarte lettertjes, van achter de pendule. Ze reikte het mij over. Op een van de hoeken ervan was een klein hard kartonnen plaatje gespeld, het kaartje voor de trein. Voor mij betekende dat kaartje de vrijgeleide naar de vrijheid, weg uit de dagelijkse sleur van altijd hetzelfde te moeten doen. Vrij zou ik zijn, vrij als een vogel in de lucht. Die vrijheid heeft dan geduurd tot in het station van Sint-Pieter te Gent. Die vriend van mij, waarmee ik op de trein reeds kennis had aangeknoopt omdat hij toevallig ook dezelfde richting uit moest, verwittigde mij : “Da..da..daaa…daar moeten we zijn.” Met de vinger wees hij door het raamken van de stoppende trein. Eens van de trein volgde ik hem gedwee toen hij naar een soldaat toeging. Deze stond daar met een stok in de hand waaraan bovenaan een plaatje bevestigd was dat hoog boven de hoofden van de voorbijgaande passagiers uitstak. Ook daar nog proefden wij de vrijheid tot de volgende trein binnenkwam en de daarafkomende rekruutjes zich als lammetjes bij onze kudde aansloten.
“In gelederen van drie,” brulde plots een dreunende zware stem. “In gelederen van drie”, brulde hij nogmaals zo hard dat de ruiten in de ijzeren koepel hoog boven ons ervan daverden, toen hij zag dat aan die oproep niet onmiddellijk gevolg gegeven werd. Meermaals heeft die vent met die platte kaki klak dat uitgeschreeuwd, maar niets hielp. Telkens hakte hij met de zwaar met hoefijzers beslagen hielen van zijn schoenen zo hard op de betonnen vloer, dat we meenden dat hij het deed om er puttekens in te krijgen. Tenslotte begon hij op wat mildere toon. “Allemaal in rangen van drie, dat kan zo niet blijven doorgaan, ik zal jullie dat eens leren !” Eén voor één duwde hij ons dan op onze plaats, zodat we tenslotte drie rijen vormden. Op de kadans van één twee, één twee, gingen we dan op stap.
Was dat nu de vrijheid waarvan ik zo lang had gedroomd ? Het was om er weemoedig van te worden. Langzaam aan begon ik aan thuis te denken en aan ons moeder, “Franske braaf zijn,” had ze gezegd en dat was alles. Het leek erop dat ze nog meer had willen zeggen, maar het er niet kon uitkrijgen. Rammelend viel achter ons de zware kazernepoort met een klap dicht. De gevangeniszetting was definitief, het laatste greintje hoop vervlogen. “D…daa…daa….daar hedde’t al,” zuchtte mijn maat, wiens nabijheid ik haast vergeten was. “T…tet….’t begint al,” ging hij verder toen de man met de pet weer brulde dat we rij na rij de lange gang in moesten en al de kleren aan een kapstok dienden te hangen. Ook deze keer gaf niemand aan het bevel gehoor. Weer brulde hij zo hard dat de klank weergalmde in de nauwe schacht en op het einde ervan weerkaatste. “Ama…amaai…mijn oren !” kwam er van de andere kant. Ondertussen liep de man met het kabaal op en af. “Alles uitdoen,” waagde ik hem stil te vragen toen hij even langs kwam. “Alles ?” Alles !!” kwam het kort en bondig, “en aanschuiven”, vervolgde hij. Zelfs aan het trillen van zijn lippen kon men zien dat hij er nog plezier aan beleefde op de koop toe. Zoals we zelf waren en God ons geschapen had, zo moesten we onze beurt afwachten om door de volgende deur te mogen. Uit het gat van de belendende kamer, waar we door moesten, kwam het geluid van een koeienstal waar alle dieren tegelijk de staart opheffen. Daarbinnen zelf rook het naar insecticide, in die tijd werd nogal veel over D.D.T. gesproken. Hoe het er binnen uitzag heb ik niet gezien, ik durfde niet eens te kijken, want zelf zou ik ook niet graag gehad hebben dat ze mij bekeken. Met de handen gevouwen lijk in de tijd van onze eerste communie, maar dan ietsjes lager, zijn we weer de gang ingegaan om de klederen aan te trekken. Lang hebben we er niet van genoten want in het volgend lokaal kregen we elk een andere broek en hemd, allemaal van dezelfde kleur. Zelfs een door het vele wassen tot op de draad versleten “batteldres” kregen we aangepast. In het volgende station kregen we elk een bracelet. De slordig ingeperste nummers zouden voortaan onze naam vervangen. Zo zeiden de mannen tenminste die ze uitreikten. Het had ook het voordeel dat ze ons gemakkelijker zouden terug vinden ingeval dat we zouden sneuvelen. Ten lange laatste die voormiddag mochten we naar onze kamer gaan. Met 30 man tegelijk trokken we daarbinnen. Op een rijtje stonden de kale ijzeren beddekens met bovenaan ons pas gekregen nummer er opgespeld. We kregen juist de tijd om onze burgerkleren proper weg te bergen en ons klaar te maken voor het middagmaal. Terwijl ik lusteloos de klederen opvouwde en mijmerend aan thuis dacht hoe ze het ze zonder mij zouden stellen, hoorde ik door de stilte heen, want niemand had reeds een woord gesproken, achter mij : “de’d…d’edj…doeme toch,” zuchten. Even keek ik om en zag hem op het bed zitten met de handen in het haar krabbend. Voor de eerste maal zag ik dat mijn vriend een rosse was en nu zijn rechtopstaande kuif trachtte plat te strijken. Het was wel een toeval dat die kerel zijn bed juist naast het mijne stond. Enkel mistroostigheid stond in die vochtige ogen te lezen, zo moeten de mijne er op dat ogenblik ook uitgezien hebben. Verdere tijd tot mediteren kregen we echter niet want onderaan de trap stond die vent al te kelen dat we verzamelen moesten. Zo rap we konden wilden we dan ieder voor zichzelf gaan zoeken waar de refter was, dat ging echter niet. In gelederen van drie moesten we er naartoe en dat liep niet zo van een leien dakje. Wel twintig keer hebben we het moeten overdoen. Eens daar aangekomen was het aanschuiven om aan wat eetgerei te geraken. Onwillekeurig dachten we aan de afwas thuis toen we die borden daar zo op een hoopje zagen staan. Om een proper bord te kiezen kregen we geen kans. Onmiddellijk kwam het bevel : “doorgaan !” Weer was het in gelid staan om een pollepel soep te laten inkappen. De volgende statie was voor een schep patatten en een lepel van ik weet niet wat het eigenlijk was, maar het leek wel op vlees als ge het zo zag zwemmen. Helder proper lauw water kon er niet zuiverder uitzien dan die soep. Hier en daar dreef er wel een soort vetringetje op. “Kamfer”, fluisterde mijn buurman. Boosaardiger ogen, zoals die van de patatten had ik in mijn hele leven nog niet gezien. Van grote honger heb ik er dan hier en daar een stukje van tussen gepeuterd, in de saus van dat nieuw soort vlees gedopt en naar binnen gewrongen. Eens genoeg daarvan, dachten we de borden te laten staan en er van door te trekken. Zo ging dat echter niet bij de troep. Elkeen moest zijn eigen bord afwassen en aanschuiven om aan die grote ketel te geraken. Hele aardappelen en stukken vlees dreven daar in ’t rond, om vies van te worden. Snel heb ik mijn hand teruggetrokken en in de mate van het mogelijke dat door het spoelen vettig geworden spul met een handdoekachtig uitziende opneemvod trachten af te drogen. Dan mochten we eindelijk naar buiten. “Z…z…zebben de soep als a…a…aaa…aafwaswater genomen,” klonk het achter mij als we naar de deur gingen. In dat gat stond alweer een andere vent met een muts op. “Eerst patatten schillen,” zei die en duwde meteen een spoort plastiekzakje in mijn hand. Wat verder stond er weer iemand, met een schupken laadde die dat zakje vol, met een toren omhoog, zodat er geen enkel rond bolletje nog bovenop kon liggen. Na daar zowat een kwartier aan die dingen gedraaid en gekeerd te hebben, begreep ik de zin van die kwaadaardig starende ogen. Het zou wel een duizendste toeval zijn, moest ik de volgende dag een van mijn eigen kunstwerken op het bord krijgen. Dan ben ik beginnen te jassen, veel rapper dan de anderen. De man, onder wiens ogen ik de vrucht van mijn arbeid uitkappen moest, was verwonderd dat er niet meer overschoot.
Eindelijk buiten trokken we op zoek naar een cafeetje. “K..k..kantien,” zei mijn schaduw. Zo rap we daar binnen waren, zo vlug vlogen we er weer buiten. Het etablissement was alleen voor soldaten. Even later klonken de scherpe tonen van een trompet. Weer kreeg ik onder mijn voeten, omdat ik daar zomaar bleef staan om te luisteren. Actie moest er zijn…Verzamelen, onmiddellijk !!” (“De Band”, juli 1984)
Bijgevoegd :
-Frans “Susse” Teughels beschreef zijn herinneringen aan de eerste dagen van zijn legertijd.
-“In gelederen van drie !” brulde plots een dreunende zware stem.
Wijzigingen - aanvullingen. Frans 'Susse' Teughels : 'Naar de keuring'.
Aanvullingen – Wijzigingen Kronieken van Leest.
1949 – Frans “Susse” TEUGHELS – “Naar de keuring”
Haast regelmatig kwam de toenmalige veldwachter (Noot : Jan Theodoor Huybrechts) bij ons over de drempel. Wanneer hij binnenkwam langs de poort van het werkhuis betekende dat, dat het voor een officiële boodschap was. Het duurde enkele ogenblikken eer ons vader (Noot : Theodoor “Dore” Teughels van de herberg ‘De Rooselaer’ en de schrijnwerkerij) de machines had stilgelegd. Met een : “wat is er nu weer, garde ?” trok hij op de wachtende man in uniform af. Daarop nam de man van de wet een vel papier uit zijn zwartlederen brieventas en overhandigde dit aan ons vader. “Die snotneus ook al, ’t is nog haast een kind”, hoorde ik hem nog zeggen, maar aan zijn manier van doen kon ik opmaken dat mijn plotselinge vrees wel ongegrond was geweest. Samen trokken ze langs een andere deur bij ons de herberg in. “Schol sjampetter” zei ons vader tot de man die daar stond te duimen onder de revers van zijn jas, terwijl de overige vingers er bovenop tokkelden. Om te kunnen drinken nam de garde de eeuwig tussen de zware lippen hangende opgerookte sigaar, uit de mond en klopte ze af tegen de zool van zijn schoen. “Schol”, zei hij ook en dronk gretig van het schuimend nat. In één teug was het glas halfleeg. “Hier,” ging ons vader verder, “neem nog een sigaar”, terwijl hij de nog haast volle kist aanbood. “Dat moest ge toch niet doen, Dore,” zei de vent, terwijl hij echter gretig de hand in het houten bakje stak. Met de andere hand knoopte hij ondertussen de klep van zijn borstzak los om daarin de zo kreukbare tabakstok op te bergen. Een kleine schudding met het kistje gaf hem te verstaan er nog één te nemen. “Dat moest ge toch allemaal niet doen, man, dat is toch veel te veel,” mompelde hij binnensmonds, terwijl hij de hand uitstak om een tweede te nemen. “Weet ge garde,” zei de baas, toen hij weer de kraan opendraaide om de pinten nog eens te vullen, “’t is dat ik U liever niet langs de poort zie komen. Het betekent nooit wat goeds, als ge langs daar komt. Met zulke bende jonge mannen en een auto kunt ge u aan van alles verwachten.”
Een tijdje nadien viel de voordeur van de herberg dicht. Toen ons vader mij even later op een speciale manier dat papier overreikte, begreep ik dat beide mannen niet vruchteloos zo lang in het staminee gezeten hadden. Ons moeder kwam ook het werkhuis binnen en streek met de hand over mijn kop. “Ons Franske wordt een grote jongen, maar zal toch braaf blijven hé !” smeekte het menske. Het leek zelfs alsof ze me nog een zoen zou hebben willen geven. Op dat ogenblik besefte ik pas wat ik daarnet gelezen had : “Ingeschreven op de militielijsten. Ter keuring gaan bij militaire dokters in de Keizerstraat. Dag een uur waren al bepaald”. Moeders zuchten over zovele gevaren waaraan ik mij zou bloot stellen konden me niet veel deren. Vaders zuchten over het vele werk en de kracht welke hij weer zou moeten missen evenmin. Vrij zijn en man. Aanlokkelijker kon het niet zijn. Te tien uur moesten we ons in de Keizerstraat melden. Uitgezonderd de jongens die om familiale redenen vrij van dienst gesteld waren, stonden de jonge mannen, waarmee ik samen mijn plechtige communie gedaan had, op mij te wachten. Een uitgelaten bende leek het wel. Sommigen onder hen hadden zelfs een fiets gaan lenen om te kunnen samen blijven. “Ge zult wat geld kunnen gebruiken,” zei ons vader toen ik op de fiets stapte en in de vlucht drukte hij mij nog een biljetje in de hand. Al lachende, met een gevoel van vrijheid, los van alles, reed die levendige bende naar Mechelen. Een half uur voor tijd stonden we waar we zijn moesten. “Geen fietsen tegen de muren,” brulde een soldaat die daar blijkbaar de wacht had. “Maak dat ze wegkomen !” In het Geitestraatje wist ik een fietsstalling. Samen er naartoe en dan te voet weer naar de Keizerstraat. Deze keer was die soldaat vriendelijker, nam onze papieren aan en gebood ons de lange smalle gang door te gaan. Op het einde ervan stond een andere rekruut. Die wees ons verder de weg. In een vochtige, onverluchte ruimte moesten we ons uitkleden. Alleen de broek aanhouden had die man gezegd. Toen werden we naar een andere gang geleid, waar tenminste nog wat bezetting aan de muren zat. Behangpapier had er waarschijnlijk destijds ook gehangen, daar waren hier en daar nog wat sporen van. In gelederen van drie werden we opgesteld. Een rij voor elke deur. Telkens iemand uit die deur kwam, mocht een andere er binnen gaan. Na lang wachten kwam ik ook aan de beurt. Eens die deur achter mij dichtgevallen, stond ik in een ruime plaats. Bij een eerste aanblik zag ik links van mij Warreke De Hondt staan en rechts Fons Van Linden. Beiden stonden ze daar zoals God hun geschapen had. Voor de eerste maal in mijn leven heb ik toen zoveel bloot vlees gezien. Ik zag zelfs de plaats waar de benen met de rug samenkomen. “Kom nader vriend,” hoorde ik vanachter de middenste schrijftafel. Eerst wist ik niet vanwaar die uitnodiging vandaan kwam, maar toen zag ik een witte jas met kaki kepi op. “Laat uw broek maar zakken,” klonk het verder. De aarzeling van mij zal even te lang geduurd hebben, want plots werd er : “ZAKKEN !!!” vanachter het bureau gebulderd. In die stukken witte stof bleek een mens te zitten. Voorzichtig haakte ik mijn broeksband los. Zachtjes viel dat warme weefsel over mijn knieën. Ellendig en naakt voelde ik mij. Eensklaps werd die kalebas voor mij heel vriendelijk. Het lachte zelfs, maar dat was niet voor mij bedoeld maar voor de facteur die binnenkwam. Deze overhandigde hem een enveloppe. Mijn papieren werden opzij geschoven. De omslag werd geopend en er kwam een lach op zijn gezicht. Eerst ging hij nog de brief aan zijn confrater waarbij Warreke stond, laten lezen, dan aan de kameraad van Fons. Samen beleefden ze er, zo te zien, veel pret aan. Maar ik stond daar maar. Plots dacht ik aan Adam en Eva uit mijn gewijde geschiedenis. Die hadden tenminste nog een blad voor. Met beide handen heb ik dan zulk blad gevormd. Ook dat scheen de juiste houding niet te zijn. Achter mij hoorde ik al grijnzen. “Blijf in de houding, ze zullen er hier geen stuk afdoen !” Dat was de stem van een soldaat die achter mij stond en die ik nog niet eens had opgemerkt. Eens die brief gelezen, ging het van de hand. Geen vijf minuten of die man drukte een stempel op het vilt en kletste hem dan zo hard op een papier de de blauwe inkt op mijn lichaam spatte. In vuil vettig gedrukte letters stond er : GESCHIKT. Het leek mij wel een eeuwigheid te duren, vooraleer ik dat stuk broek van tussen mijn tenen heb kunnen rapen. Helemaal opgelucht heb ik de deur toen achter mij dichtgeslagen.” (“Naar de keuring”, De Band van augustus 1983)
Veldwachter Jan Theodoor Huybrechts
Nog een woordje over deze garde. Jan Theodoor Huybrechts was in 1925 benoemd ter vervanging van Isidoor Constant Van Hoof. Voor die opvolging waren er elf kandidaten weerhouden waarvan Jan Theodoor het pleit zou winnen. De burgemeester van Leest had de Procureur des Konings van volgende inlichtingen voorzien over de nieuwe veldwachter : “Dezen jongeling, geboren van werkliedenfamilie, trad in dienst bij landbouwer Spruyt waar hij werkzaam bleef tot zijn inlijving bij het leger. Na zijn dienstvolbrenging trad hij terug in dienst bij Spruyt tot het uitbreken van den oorlog, wanneer hij het leger vervoegde. Na den wapenstilstand keerde hij weder bij Spruyt. Hij is een zeer oppassend dienstknecht, werkzaam, geen dronkaard en kan als voorbeeld aan velen dienen. Hij is kalm van karakter, en zijn gedrag en zedelijkheid zijn zeer goed.” Jan Theodoor Huybrechts was boerenknecht bij de familie Spruyt in de Winkelstraat, hij was wees en woonde bij de familie in. Later huwde hij de dochter van zijn baas en pleegvader, Serafien, die hem zelf ten huwelijk vroeg. Theodoor had zelf een aangenomen dochter (Maria Nuytkens), evenals hijzelf een wees. “Hij was te goed om iemand op te schrijven”, zouden de mensen later over hem zeggen. Zijn jaarwedde, bij de aanvang van zijn functie, bedroeg 4.500 fr. In 1954 werd hij opgevolgd door Victor Van Hoof. Jan Theodoor Huybrechts was te Leest geboren op 3 oktober 1888 en hij overleed er op 65-jarige leeftijd, op 3 oktober 1953. De garde was vereerd met het Oorlogskruis met Palm en Medaille van de IJzer, het Burgerlijk Ereteken 2de klas, het Militair Ereteken 2de klas. De Overwinningsmedaille en Herinneringsmedaille. Hij was Ridder in de Orde van Lepold II met zwaarden en ook secretaris van de Nationale Strijdersbond, afdeling Leest. Jan Theodoor was ook lid van de Koninklijke Fanfare “St.-Cecilia” Leest.
“Hij heeft zijn plicht volbracht voor het Vaderland, zijn naam blijve in ere voor het nageslacht behouden. Deze rechtschapen man, wandelde in vrede en oprechtheid en beoefende steeds de deugd en de dienstvaardigheid zonder vertoon en ook zonder menselijk opzicht.” (Uit zijn bidprentje)
Vervolgt met “Soldaten soep” weer een Susse op zijn best.
Foto’s :
-De familie Teughels van ‘de Roozelaer’ met onderaan links Theodoor ‘Door’ die zijn vader zou opvolgen als cafébaas en schrijnwerker.
-Veldwachter Jan Theodoor Huybrechts.
-De garde met sigaar naar een tekening van Susse Teughels.
-De Susse werd geschikt bevonden.
-Frans ‘Susse’ Teughels als jonge snaak tijdens een begrafenis op het kerkhof van Leest.
Aanvullingen – Wijzigingen Kronieken van Leest. 1948 Overlijden F. Leonard Lauwers.
Aanvullingen – Wijzigingen Kronieken van Leest.
1948 – 24 oktober 1948 : Overlijden van Frans LEONARD LAUWERS.
Frans LEONARD LAUWERS was te Leest geboren op 1 november 1881 als zoon van de uit Hombeek afkomstige molenaar Bonifacius Lauwers (°Hombeek 13/5/1820, +1/1/1903) en van Anna Catarina Van Loock. Zijn ouders kregen 11 kinderen waarvan er 8 volwassen werden : Fons (1871), Fien (1873), Victor (1874), Frans (1879), Leonard (1881), de vader van burgemeester Gust, Jan (1883), Marie (1887) en Kato (1890). Deze laatste huwde met burgemeester Emiel Verschueren. Na de dood van zijn echtgenote zou Bonifacius in 1870 hertrouwen met Francisca Pelagia Ceulaerts uit Heffen die 25 jaar jonger was. De molen van de familie stond op de Juniorslaan, op de plaats waar later de gebouwen van Ludy’s Machinery zouden komen. Frans Leonard was gehuwd met Philomena Cnops en zij waren de ouders van de laatste burgemeester van het autonome Leest : Gust Lauwers.
Over de dood van Frans Leonard wist Jan Van Rompaey in 2017 het volgende te vertellen : “Op een zondagnamiddag ging ik als klein jongetje een kijkje nemen aan de nieuwe woning die gebouwd werd voor Jozef Verbeeck, achter mijn ouderlijk huis. De muren van de kelder waren al opgetrokken maar nog niet overwelfd. Ik vond daar het lichaam van de dode vader van Gust, de latere burgemeester. De metser Vloebergh werd snel verwittigd en die kwam met krijt op zijn barak “verboden op de werken te komen” schrijven. Op dat ogenblik passeerde de fanfare Sint Cecilia, waar de latere burgemeester bij aansloot. Hij werd door mijn grootvader op de hoogte gebracht van het triestig nieuws. Later werd het dode lichaam op een ladder gelegd en bedekt met een laken en naar zijn woonhuis gedragen. Dat beeld staat nog altijd in mijn hoofd. De man zal waarschijnlijk op de smalle opstaande muren gelopen hebben en is gevallen. Hij lag op zijn buik met onder zijn hoofd een grote plas bloed. Een beeld om nooit te vergeten. Ik moet toen ongeveer 8 jaar geweest zijn, denk ik.”
Gazet van Antwerpen (27/10/1948) wijdde er volgend artikeltje aan :
Man doet dodelijke val te Leest.
"Met verslagenheid vernam men te Leest het tragisch ongeval dat zich heeft voorgedaan op de Heide. Aldaar werd het levenloze lichaam van de maalder Frans Lauwers in de keldering van een in opbouw zijnde huis aangetroffen. Een bijgeroepen geneesheer kon echter de dood, die te wijten zou zijn aan schedelbreuk vaststellen. Naar verondersteld wordt zou het slachtoffer bij het bezichtigen van de bouwwerken in de kelder zijn gestuikt en met zijn hoofd op de stenen zijn terechtgekomen. Het slachotffer was 57 jaar oud."
1948 – Zondagen 31 oktober en 7 november : Rust Roest bracht VOOR OUTER EN HEERD.
GvA, 23 oktober 1948 : Boerenkrijgherdenking, voor Outer en Heerd–
"Nu er dit jaar heel Vlaanderen door herdenkingsfeesten hebben plaatsgehad van de strijd der boerenjongens wil Leest ook het zijne bijdragen ter ere van onze helden van 1798. Rust Roest, de gunstig gekende toneelkring opent dit toneelseizoen met het prachtige toneelstuk : “Voor Ouder en Heer”, door J.A. Everaaard. Niemand zal deze enige gelegenheid laten voorbijgaan om enkele uren in de gedachte van onze heldenjongens van 1798 te verwijlen, als hulde aan hun groot en subliem offer. De opvoeringen van dit stuk : ‘Voor Outer en Heerd” gaan door op zondagen 31 oktober en 7 november in de zaal de Rozelaar te 6 uur. Houdt één van die dagen van nu af vrij.
Dit historisch spel van Jos A. Everaard werd opgevoerd in 4 bedrijven en 1 epiloog ter herdenking van 150 jaar Boerenkrijg. Een toegangskaart kostte 12 frank en de opvoeringen vonden plaats in de zaal “De Roozelaar‘ bij Theodoor Terughels. Nog in het kader van die herdenking nam de toneelvereniging uit Leest deel aan de herdenkingsstoet te Mechelen met het thema “Arrestatie van een Priester”
Op 19 september 1948 nam “Rust Roest” deel aan de herdenkingsstoet 150 jaar Boerenkrijg te Mechelen met het thema “arrestatie van een priester”, tevens een herdenking van pastoor Simon De Heuck naar wie later een straat in Leest vernoemd werd.
Vervolgt met enkele fantastische verhalen van Frans “Susse” Teughels.
Foto’s :
-De intussen afgebroken woning van de familie Lauwers op de Juniorslaan op de plaats waar voordien de molen stond van Bonifacius en thans de gebouwen van Ludy’s Machinery. Rechts de Blaasveldstraat.
-Deze foto werd in 1978 foutief gepubliceerd in het boek "Leest Geweest". Het is geen familieportret van de familie Lauwers, maar wel een groepsportret van de familie Bernaerts, meer dan waarschijnlijk genomen in 1906 op het 50-jarig jubileum van Pieter-Jan Bernaerts en Ursula Maes. Met dank voor de correctie aan Philip Lermytte.
-Doodsprentje van Frans Leonard Lauwers.
-De cast van “Voor Outer en Heerd”. Boven van l. naar r. : Gust Verlinden, Leonard Spruyt, Jozef Leemans. Midden : Alfons Hellemans, Elza Van Steen, Flor Mertens, Constant Huysmans, Viktor Selleslagh. Onder : Frans Teughels, Irma Selleslagh, Marcel Leemans en Jeanne Moons.
-Op 19 september 1948 nam “Rust Roest” deel aan de herdenkingsstoet 150 jaar Boerenkrijg te Mechelen met het thema “arrestatie van een priester”.
1947 – 31 oktober : Louis Désiré Jozef Maria BAERT werd onderpastoor te Leest.
Hij was te Rumbeke geboren op 17 december 1914 en werd te Mechelen tot priester gewijd (25/7/1941). Op 29 mei 1942 werd hij onderpastoor te Huldenbergh en nadien aalmoezenier in het “Gesticht de Ravesteyn” te Hever. In 1947 werd hij onderpastoor te Leest in opvolging van Hendrik Driesen en een jaar later (2 juni 1948) werd hij overgeplaatst naar de Broeders Alexianen te Tienen. Op 1 oktober 1950 werd hij residerend priester te Tongerlo (Sint-Anna) en vijf jaar later (8/9/1955) werd hij aalmoezenier van de kapel van het stedelijk kerkhof te Brussel. Op rust (1/8/1956) verhuisde hij naar Gent. (“De Sint-Niklaasparochie te Leest, W. Hellemans en “DB”, nr.8 van 1956)
1947 – 7 december 1947 – Hernieuwing abonnementen “Parochieweekblad”.
“Binnen korte tijd zal men opnieuw de abonnementsprijs komen ontvangen voor het parochieblad dienstjaar 1948 zijnde 50 fr. per jaar. Niemand zal aarzelen zijn abonnement te hernieuwen, integendeel velen zullen dit jaar zich laten abonneren. We hebben liefst dat het per jaar wordt betaald.”
1948 – 8 februari – Parochieblad (Blaasveld) : Aswoensdag.
“Voortaan verplicht de wet op het vlees derven, op iederen Vrijdag gedurende gans het jaar alsook op iederen Woensdag gedurende de Vasten. Wij ontslaan van de wet op het vasten, op alle vastendagen van het jaar, met uitzondering van Aswoensdag en Goeden-Vrijdag. We vragen dringend aan alle gelovigen tijdens de Vasten zo talrijk mogelijk de H. Mis bij te wonen tenminste toch de kinderen en ook de leden van van al onze K.A.organisaties. Wij rekenen er ook op dat tijdens de Vasten het Lof en de Plechtige Kruisweg daarna, talrijk zal bijgewoond worden. -Vanaf Aswoensdag tot en met Pasen worden er geen huwelijksinzegeningen toegelaten.”
1948 – 31 juli : Leo J.C. DE SCHUTTER werd onderpastoor te Leest.
Hij werd op 24 september 1923 te Ekeren geboren en priester gewijd te Mechelen op 25 juli 1948. Leest was zijn eerste benoeming : hij werd er onderpastoor op 31 juli 1948. Te Leest was hij de eerste proost van de jongenschiro en van de KWB. Over hem schreef deken A. Huysman in 1950 : “De onderpastoor heeft twee jaren hard gewerkt en wordt door de bevolking gewaardeerd”. Op 23 oktober 1950 werd hij onderpastoor in Zaventem (St. Martinus). Als priester van het heropgerichte bisdom Antwerpen werd hij pastoor te Hoevenen (O.L.Vrouw-Geboorte 10/2/1963), en later te Kapellen (Sint-Jozef, 2/12/1984). Naar die parochie keerde hij als rustend priester terug (30/3/1994) nadat hij te Ekeren aalmoezenier was geweest aan het OCMW-ziekenhuis “Hof de Beuken” (vanaf 13/6/1990). Hij overleed in het Sint-Vincentiusziekenhuis te Antwerpen op 8 november 1996. (“De Sint-Niklaasparochie in Leest”, W.Hellemans en “DB”, nr.8 van 1956)
Zelf schreef Leo De Schutter vanuit Zaventem naar “De Band” in 1956 : “Leest blijft steeds heel levendig voor mijn geest staan : z’n stemmige kerk, al was ze in die tijd wel fel gehavend. Maar ons Heer bleef er toch wonen temidden van zijn sympathiek en vinnig volk, gekenmerkt door zijn godsdienstzin, werklust en ontspanningsgenot. Wat me bizonder bijgebleven is ? Vooreerst de inzegening der twee nieuwe klokken. Ook de viering van onze goede garde Huybrechts z.g. was een mooie verwezenlijking op gemeentelijk plan. Een heerlijke herinnering blijft me ook de stichting, alhoewel moeilijke geboorte, van Chiro, K.W.B., Vrouwenbond H. Hart. Het ene was al gemakkelijker dan ’t andere, maar het doet me genoegen langs De Band maandelijks te vernemen dat de parochiale werken de kinderschoentjes ontgroeid zijn, en integendeel met reuzenschreden zijn vooruitgegaan, dank ook wel aan het nieuwe parochiehuis waarvoor we ons destijds onder het initiatief van Z.E.H. Pastoor hebben ingezet en dat onder zijn kundige leiding en met medewerking van mijn opvolger en beste vriend E.H. De Decker een prachtige verwezenlijking is geworden voor Leest en onschatbare diensten bewijst in het parochieleven. Het verschil met mijn huidige parochie is vooral dit : in Zaventem is materieel alles veel beter voorzien, maar de geest van medewerking en broederlijkheid, verstandhouding, zoals ik die in mijn eerste parochie gevonden heb, is ver te zoeken hier. Wat ze wel hebben in dit overwegend socialistisch milieu (7 tegen 4) en niet pratikerend dorp (2/3 mankeert), is een goede kern, waarop we kunnen rekenen voor gosdienstig en sociaal apostolaat. De atmosfeer is natuurlijk gans verschillend en hier mag ik de invloed van weldoende scholen zoals ten uwent wel eens onderstrepen. L. De Schutter.”
En naar aanleiding van het 50ste nummer van “De Band” in augustus 1957 : “Beste mensen van Leest, uw maandblad DE BAND komt me telkens, en nu voor de 50ste maal, een kleine verpozing brengen in de dagelijkse sleur van een onderpastoor in Zaventem. Verpozing : omdat ik me nog eens kan vermeien in de fleurige en statige gang van Leest : al de kleine gebeurtenissen en ook de grote verwezenlijkingen zijn als zo vele aangename herinneringen aan die heerlijke tijd dat ik in uw midden vertoefde. Ik sprak ook van slameur : ja in onze gemeente zijn meer dan 8.000 zielen, waarvan er in de twee parochies samen slechts 2.600 hun zondagsplichten onderhouden, dus ongeveer een derde als men er de kleine kinderen en de oude mensen aftrekt, valt er te sleuren om de toestand een weinig te verbeteren. We hebben wel een goede kern die ook flink werk levert in de sociale organisaties : KWB, Vrouwengilde, enz.; een rijke keus aan jeugdbewegingen : Chiro, Scouts, K.A.J. en dat voor jongens en meisjes. Inzake de scholen hebben we nog steeds de meerderheid in onze katholieke instellingen, maar de invloed van een rood bestuur is heel nadelig voor de godsdienstbeleving, het schoolbezoek, het verenigingsleven e.a. In september gaat een grote missie door in de 2 parochies, gepredikt door Paters Jezuieten. We hopen natuurlijk op een kentering ten goede : dat de goeden sterker mogen staan en de anderen zouden terugkeren tot een geregeld schoon kristelijk leven. Mag ik daarvoor uw aller gebed vragen, wetend dat de Leestenaren zo straf kunnen bidden en ook altijd verkrijgen (St Cornelius kan er van mee spreken). Leven we op goede hoop, want een sterk geloof alleen kan bergen verzetten : bergen van onverschilligheid en nalatigheid. Van harte dank bij voorbaat en de allerbeste groeten van uw oud-gediende L. De Schutter.”
Vervolgt met : 1948 – 24 oktober 1948 : Overlijden van Frans Leonard LAUWERS
Bijgevoegd :
-De viering van veldwachter Theodoor Huybrechts was de onderpastoor bijgebleven.
-Herinnering aan Leo De Schutter.
-De onderpastoor tussen de Eucharistische Kruisvaarders
Wijzigingen - aanvullingen. Tony Teughels werd koster.
Aanvullingen – Wijzigingen Kronieken van Leest.
1947 – Antoon “Tony” TEUGHELS volgde Jef Rheinhard op als koster te Leest.
Antoon (Tony) Teughels werd koster en dit tot 1952. Na Rheinhard kende Leest nog enkele tussenkosters, die slechts een paar jaar aanbleven en daarna elders hun geluk gingen zoeken. Tony Teughels was te Leest geboren op 30 maart 1927 als zoon van Door uit “de Roozelaer” en van Emma Blommaert. Volgens Wilfried Hellemans in “De Sint-Niklaasparochie in Leest” kwam Tony Teughels officieel in dienst in het jaar 1948 en feitelijk in het jaar 1947 en dit tot 1952 : “De opvolging van Jozef Rheinhard was lastig. Vanuit het Lemmensgesticht, toen nog in Mechelen, kon Mgr. Van Nuffel niemand sturen. Hij raadde de pastoor aan iemand in Leest zelf te zoeken die zich dan in het Lemmensinstituut kon komen bekwamen als organist. En zo geschiedde.
Antoon (Tony) Teughels, geboren te Leest werd koster begin 1947. Hij bekwaamde zich in het orgelspelen en werd ook orgelist. Officieel was hij in dienst van 1 april 1948 tot 4 juni 1952. Officiële aanstellingsbrieven had hij (in 1950) niet maar wel een toelating om dit werk te verrichten. Hij trouwde te Hombeek (op 23 juni 1948) met de daar geboren Maria Francine Publie (°29/3/1930). Er kwamen vijf kinderen. Toen het gezin naar Hombeek verhuisde (1952), zei hij zijn kerkdienst in Leest op.
Tony Teughels de oorlogsheld.
Tony Teughels kwam in deze Kronieken ook al aan bod in de getuigenis van Florang Boonen. Deze laatste was er getuige van hoe, op het einde van de oorlog, de amper 18-jarige Tony Teughels plots van achter de pastorij kwam opdagen met twee Duitse soldaten in burgerkledij die hij had gevangen genomen. Hij had ze betrapt toen ze aan ’t plunderen waren. Tony was gewapend met een geweer en de Duitsers hieven hun armen heel hoog ten teken van overgave. Wat ze niet bemerkt hadden was dat het geweer waardeloos was, de trekker ontbrak… De daad van de jonge Leestenaar wekte in Leest veel bewondering op.
In “De Band” van juli 1982 onder de titel “Bevrijding” beschreef Tony’s broer Frans “Susse” Teughels hoe Tony daarin verzeild geraakt was. De zogenaamde Witte Brigade functioneerde volgens “Susse” met aangeslagen wagens en die passeerden vaak in Leest om inlichtingen te brengen of boodschappen op te halen. Op een dag kwam er een van kop tot teen bewapende wagen op het dorp gereden waarin een aantal weerstanders had plaatsgenomen uitgedost in een kakafonie van kleren en uniformen. Ze waren over de zennebrug gekomen zonder door een wachter tegengehouden of ondervraagd te zijn. Daar hadden de Leestse weerstanders nog niet aan gedacht en vlug werd uitgemaakt wie als eerste de wacht op moest. “Susse” Teughels : “Het lot viel op de jongste van de bende. (noot : Tony) Met een geweer waar geen kogels in konden, trok hij naar de brug om post te vatten. Vervelend was het niet want altijd was er wel iemand om mee te praten. Behalve na een uur of twee…Waar opeens die toeschouwers naar toe waren was een raadsel, maar voor hij zich daar rekenschap kon van geven kwamen er twee mannen met van die overbekende groengrijze uniformen uit de beemden gestapt. Even dacht hij ervan te gaan lopen, maar plicht was plicht. “Halt !” riep hij kordaat. De Duitsers die zich achter de dijk van de Zenne hadden verborgen tot ze zeker waren dat het front meer noordwaarts lag, kwamen nu naderbij. Ze keken even naar dat onbruikbare wapen, lachten eens naar elkaar en legden vrijwillig de handen in de hals, als teken van overgave. Toen waren de buren er plots weer. Ze namen het geweer over en toonden de jonge snaak hoe men een gevangene gevangen moest nemen. Met een paar duwen van de kolf van dat geweer in de rug en het gestadige gebrul van “armen omhoog !” werden die “Fritsen” naar het gemeentehuis geleid. Onze Toon, welke hun uiteindelijk gepakt had, liep er als een slungel achter. Dat stuk geweer heeft hij ook nooit meer gezien. Vooraan aan het gemeentehuis zijn de gevangenen afgetast en ondervraagd, daarna hebben ze eten gekregen en zijn met de auto van de weerstand naar Mechelen gebracht…”
Tony Teughels was ook klokluider en torenuurwerkverzorger, voor die functies voorzag het gemeentebestuur van Leest een jaarlijkse vergoeding van 3.000 frank, althans dat is wat zijn opvolger de Hombekenaar Edward Fierens daarvoor ontving. Fierens zou in 1956 te Leest zijn ontslag als koster indienen waarna hij die functie verder zou uitoefenen in Rijmenam.
Tony overleed als achtenvijftigjarige te Mechelen -waar hij laatst verbleef- op 24 mei 1985. (Noot : bij de zusters Franciscanessen in de Katelijnestraat) Hij werd begraven op de eerste rij van het nieuwe gedeelte van het Leestse kerkhof. Zijn sobere grafsteen werd er in 2001 verwijderd.
Foto’s : -15/8/1944 : Leestenaars poseren voor café “Den Bareel”. Als derde van links Tony Teughels. De meisjes zijn Victoire (donker kleedje) en haar zus Stefanie Van Dam. (Foto : Gerda De Laet)
-De sollicitatiebrief van Tony aan het gemeentebestuur voor de vacature van klokluider.
-In de gemeenteraad van 19/2/1953 werd zijn opvolging geregeld.
-Een kwalitatief mindere foto van Tony Teughels.
-Zijn gedachtenisprentje.
De Kronieken vervolgen met : 1947 – 31 oktober : Louis Désiré Jozef Maria BAERT werd onderpastoor te Leest.
Pieter De Prins overleed te Leest op 5 april 1960. Het maandblad “De Band” (mei 1960) wijdde volgend artikel aan hem :
Een edel mens ging heen !
“Het verscheiden van wijlen de heer P. De Prins, Ere-Burgemeester, viel als een donderslag in de gemeente, het was dan toch nog zo snel gegaan, nadat iedereen mocht verhopen hem nog lang te mogen behouden. Het was den ook op vrijdag 8 april j.l. dat onder een grijze hemel en bij motregen, zijn vrienden hem op de lange tocht vergezelden en onder “treurmuziek” ter kerke gingen. Honderden woonden de kerkelijke dienst bij in de parochiale kerk van St.-Niklaas, waar het stoffelijk overschot stond opgebaard, omringd door brandende kaarsen en een enorme bloemenkrans vanwege de K.F. St.-Cecilia ter nagedachtenis en huldeblijk aan hun overleden Ere-Voorzitter. Een massa volk toog ten offer waaraan geen einde scheen te komen, om dan bij het zingen van het “In Paradisum” naar zijn laatste rustplaats te gaan, aan de zijde van zijn voorganger voorzitter der fanfare wijlen Frans Piessens. (Noot : hun graven lagen naast elkaar) Na de laatste gebeden aan het open graf werd respectievelijk door de heer Emiel Verschueren, burgemeester en de heer August Lauwers, secretaris van de K.F. St.-Cecilia een lijkrede uitgesproken, die wij graag in “extenso” laten verschijnen, omdat daaruit ten overvloede zal blijken hoezeer hij werd aangezien door hen, die zijn vrienden waren. Het was voor beiden een zeer droeve opdracht en plicht zich voor de laatste maal tot hem te richten, die hun stem hoorde van uit de Hemel, waar hem reeds de beloning was ten dele gevallen, die gegeven wordt van hen, waarvan kan getuigd worden : hij was een edel mens ! De heer burgemeester sprak in naam van het gemeentebestuur, alsmede in naam van de bevolking volgende zeer inslaande rede uit : “Dames en heren, voor het gemeentebestuur is het een pijnlijke plicht hier vandaag een onvoorziene hulde te brengen aan degene die ons voor altijd verlaat, oud-burgemeester Pieter De Prins. Niettegenstaande zijn wankelbare gezondheidstoestand van voor enkele maanden, was hij de laatste dagen erg verbeterd, zodat niets een zo plotseling afsterven liet voorzien. Maar helaas, de dood daagt op zonder waarschuwen en slaat onmeedogend toe. Onze vriend is heengegaan. Nooit meer zullen we zijn sympathieke stem horen. Zijn bekend figuur is voor altijd verdwenen. Hij was een eenvoudig en hartelijk mens, vrij en ongedwongen in zijn gezegden en bedoelingen. Hij nam zijn publiek-ambt ter harte en volbracht het met alle toewijding. Hij was energiek trouw aan zijn ideaal, en wist iedereen door zijn liefde en gulheid over te halen. Maar hij was bovenal een mens vervuld met humanitaire gedachten en brede opvattingen. Iedereen onthaalde hij met dezelfde bezorgdheid, dezelfde voorkomendheid. Zijn opgang dankte hij aan zichzelf, aan zijn onverpoosd werk. Dank aan zijn volharding en zijn oprechtheid, tegenover allen wist hij het te brengen : eerst tot gemeenteraadslid, dan tot schepen om te besluiten met burgemeester, ambt dat hij gedurende tien jaar met toewijding heeft vervuld ten bate van de gemeente. Sinds 1959 genoot hij een welverdiend rustpensioen. Wij allen hier aanwezig, betreuren ten zeerste dat dit rustpensioen niet langer heeft mogen duren. Dat hij evenwel gerustgesteld weze, de tegenwoordigheid van zovele collega’s, dorpsgenoten en vrienden is een bewijs van menselijke solidariteit, die later haar daadwerkelijke weerklank zal hebben. Hij mag in vrede rusten, hij die met zijn hulp zoveel deed om de welstand onzer medeburgers en dorpsgenoten te verbeteren. Aan ons is het geboden, zijn werk voort te zetten door te trachten zijn sporen te volgen op de weg der ware broederlijkheid en naastenliefde.”
Na deze rede nam Gust Lauwers (de latere en laatste burgemeester van het autonome Leest) namens de Koninklijke Fanfare St.-Cecilia het woord : “Beste vriend Pieter, achtbare familieleden, waarde omstaanders. Het is met de grootste aandoening dat ik mij als secretaris van de K. Fanf. St.-Cecilia en als tolk der gevoelens van al onze muzikanten en leden eerbiedig nederbuig over het stoffelijk overschot van onze zeer beminde Ere-Voorzitter Pieter De Prins. En ik ben er zeker van dat gij ons hier vandaag verwacht had om u een laatste vaarwel toe te sturen. Vervuld met de innigste medegevoelens bieden wij aan zijn ontroostbare echtgenote en naastbestaanden de verzekering van onze deelneming in hun smart. Van onze vriend Pieter De Prins mag gezegd worden dat hij een groot mens is geweest. Inderdaad een schoon en edel mens leefde in een ietwat tengere gestalte. Eenvoud was zijn adel, tot de eenvoudigsten ging ook zijn hart. Aan het hoofd van zijn gezin heeft hij eerlijk en volhardend de strijd van de voorbeeldige familievader gestreden, daarom dat wij hulde brengen aan dit werkzaam leven. Uw ambt van voorzitter dat gij meer dan 25 jaar aan onze Fanfare hebt vervuld was dit van een begrijpend, plichtsvol en rechtschapen man. Met hart en gedachten zijt gij steeds onze vereniging trouw gebleven, zo ook zullen wij uwe gedachtenis in ere houden. Gij waart ook een goed kristen mens met een uitgesproken voorliefde voor de zwakken en verdrukten, want ontelbaar zijn de vrienden die bij u baat en steun hebben gevonden. Onze vereniging zal U, aan wien we zoveel dank verschuldigd zijn nooit kunnen vergeten. Voortaan zal uw lichaam rusten hier op dit oude kerkhof, volgens uw laatste wilsbeschikking, zij aan zij, van uw goede vriend en trouwe kameraad, waarmee ge in de schoot van onze Fanfare St.-Cecilia zovele gelukkige dagen hebt gekend. Samen zult gij van in den Hemel de voorspraak bij den Heer afsmeken om heil en zegen over onze vereniging te laten neerkomen. Beste vriend Pieter, wij danken U een laatste maal, diep gemeend, voor al het edelmoedige, het goede en het schone dat gij voor onze maatschappij gepresteerd hebt. Rust zacht in vrede, en tot weerzien in den Hemel !” (DB, mei 1960)
Dat deze burgemeester een eenvoudig man was getuigt volgende leuke anekdote over hem : bij de huwelijksplechtigheid van het huwelijk van Agnes Van den Heuvel met Jean Loris was Pieter De Prins nergens te vinden. De hele familie stond te wachten in het gemeentehuis. Uiteindelijk is men hem met man en macht gaan zoeken en heeft men hem na een hele tijd teruggevonden op zijn veld… Jan Van Rompaey wist daar nog aan toe te voegen dat deze burgemeester, wanneer hij voor een huwelijk nodig was in het gemeentehuis, zijn blokken (klompen) achterliet aan de inkomstdeur en die verving door pantoffels. Dat was chiquer… Zijn echtgenote Melanie Meskens was hem op 23 september 1972 voorafgegaan.
Pieter De Prins mag zich gelukkig prijzen dat hij het verval en de afbraak van zijn hoeve niet heeft moeten meemaken. Oudere Leestenaars kunnen hun verontwaardiging en ongeloof amper verbergen als ze langs de hoeve passeren. Hoe is dit zo ver kunnen komen, zoveel nostalgische herinneringen aan dit monument en de aanpalende vijver waar zovele generaties ontelbare mooie uren hebben in doorgebracht…En dat dit kon gebeuren in de 21ste eeuw.
Foto’s : -De laatste rustplaats van Pieter De Prins en Melanie Meskens op het kerkhof van Leest. -Het aanpalende graf van zijn vriend Frans “den Blokmaker” Piessens. -Gedachtenisprentjes van Pieter -En dat van zijn echtgenote Melanie. -Ere-Burgemeester en Herenboer Pieter De Prins.
Vervolgt met : 1946 – Antoon “Tony” TEUGHELS officieus koster te Leest.
Wijzigingen - aanvullingen. Vervolg Ere-Burgemeester Pieter De Prins
Vervolg
Pieter De Prins
Ere-Burgemeester en Herenboer
Beschermde hoeve verkrot door strenge normen monumentenzorg.
In 2013 (15 februari) schreef Denise Van den Broeck in Het Nieuwsblad : “De eigenaars van het Hof ter Rendelbeek wonen in een woning die op de lijst staat van monumentenzorg, maar de hoeve staat op instorten. Monumentenzorg eist dat de hoeve wordt gerestaureerd volgens haar normen. Maar daar hebben de eigenaars het geld niet voor. Wim en Dirk De Prins zijn de eigenaars van het Hof ter Rendelbeek, een 200 jaar oude hoeve die door de stedelijke dienst voor munumentenzorg wordt aanzien als waardevol. Het gebouw is echter niet officieel beschermd. Toen de broers in 2006 vanwege een gat in het dak een nieuwe bedekking wilden leggen in dakplaten kregen ze van de stad te horen dat ze dit in de originele Boomse pannen moesten doen. “Met de dakplaten zou ons dat 20.000 euro kosten, in Boomse pannen kostte ons dat 50.000 euro. Zoveel geld hebben wij niet”, zegt Wim. “Door de vochtigheid is intussen ook het houten gebinte aangetast. Renoveren mag alleen volgens de normen van stedenbouw. Een grondige renovatie zou ons volgens de aannemer zo’n 700.000 euro kosten. Dat gaat onze draagkracht ver te boven.”
Ondertussen zijn de levensomstandigheden waarin de beide broers leven erbarmelijk. Door het gat in het dak is de helft van de hoeve onbewoonbaar. In de andere helft komt het plafond naar beneden omdat het houten gebinte is verrot en vallen in de keuken de kasten van de muren, buigt het plafond door en staat de schimmel op de houten balken. Een nieuwe, kleinere woning bouwen op het landbouwbedrijf, mag niet, zeggen de broers.
In een eerste reactie liet schepen van Monumentenzorg Greet Geypen (Open VLD) weten dat de broers weliswaar in zeer schrijnende omstandigheden leven, maar dat er geen sprake van kan zijn dat de stad Mechelen haar regels versoepelt. “Ze kunnen beter hun boerderij verkopen,” zegt ze. Maar dan zijn de broers ook hun broodwinning kwijt.
OCMW-voorzitter Koen Anciaux en waarnemend burgemeester Marc Hendrickx hebben de boerderij gisteren bezocht. “Het huis kan elk moment instorten en is eigenlijk onbewoonbaar”, zegt Anciaux. “Verkopen is geen oplossing. We zullen nagaan in welke mate de hoeve beschermd is en proberen een compromisvoorstel uit te werken. En ondertussen moet er ook voor die mensen een oplossing gevonden worden met een noodwoning.”
In het jaar 2017 is de boerderij afgebroken. Volgens de broers was die onherstelbaar en hadden ze toestemming gekregen van de stad Mechelen.
Blitzbezoek aan de boerderij
Op een uitgelezen lentedag, begin juni 2017, fietste ik door de Kleine Heide te Leest toen ik de vijver passeerde en even verder de aftandse restanten van de eeuwenoude Rendelbeekhoeve. Tegemoetkomend aan een spontane ingeving besloot ik het erf op te rijden om er ter plaatse een kijkje te nemen en eventueel een praatje te maken met één van de bewoners. Op de plaats waar vroeger de prachtige hoeve met aanpalende schuur had gestaan stuitte ik op een hoop puin. De resterende gebouwen maakten een slooprijpe indruk met ingevallen buitenmuren en daken vol gaten. Verderop botste ik op een man die aan het stuur van zijn wagen beschutting had gezocht tegen de fel brandende zon in de schaduw van een boom. Zijn wantrouwen verdween toen ik me voorstelde als zoon van de laatste garde van Leest. Hijzelf stelde zich voor als Dirk De Prins (°Mechelen 16/4/1964), kleinzoon van de vroegere herenboer en burgemeester Pieter “Piër Prins” De Prins en hij beantwoordde bereidwillig al mijn vragen.
Dirk en zijn tien jaar jongere broer Wim zijn de laatste boeren op het hof. Zij volgden hun vader Frans De Prins, de tweede oudste van Pieter, op. Zelf hebben ze nog twee oudere zussen : Frieda en Christa die gehuwd zijn en elders wonen. Dieren hebben ze niet meer en Wim heeft zich gespecialiseerd in het ruimen van septische putten. Dirk heeft zich toegelegd op de teelt van graan, mais en aardappelen.
Over de afbraak van de woning en de schuur vertelde Wim het volgende : “Dat gebouw stond wel op de lijst maar was niet officieel geklasseerd. Acht jaar heeft Mechelen daar moeilijk over gedaan. Wij moesten het dak vernieuwen met Boomse pannen maar dat zou ons 50.000 euro gekost hebben en een grondige renovatie volgens de richtlijnen van Mechelen zou ons 500 tot 600.000 euro gekost hebben. Dat geld hadden wij niet. Mechelen zou in dat geval moeten opdraaien voor 60% van de kosten maar ook die zaten krap bij kas en alles bleef zoals het was en de hoeve werd steeds bouwvalliger en uiteindelijk onbewoonbaar. Drie jaar geleden kregen we uiteindelijk toelating om het gebouw af te breken wat we begin dit jaar hebben gedaan. Intussen hebben we de woning gehuurd waar de vroegere maalderij Maes gevestigd was op de Juniorslaan…”
De broers leven hun eigen leven en ze trekken goed hun plan. Ze zijn tevreden met de woning die ze huren enkele honderden meter verder en de twee caravans voor de schuur hebben ze nooit moeten betrekken. Koken doen ze voor elkaar. Hij die tijd heeft en thuis is kookt voor de andere.
De vijver is voor mij nog steeds nostalgie. Meer dan zestig jaar geleden heb ik daar nog leren zwemmen, samen met vele andere jongeren uit Leest. Tussen de koeienvlaaien in, want die koeien graasden in de aanpalende wei en gebruikten de vijver als waterbekken. Op mijn vraag of daar nog gezwommen wordt of gevist antwoordde Dirk negatief. In de zomer droogt de vijver meestal uit, terwijl aalscholvers en reigers het visbestand op peil houden… Marcel Van Hoof, 1 juni 2017.
Foto’s :
-Dirk zocht beschutting in zijn wagen en onder een boom tegen de brandende zon. -Wim en Dirk De Prins. -Restanten van de ooit zo fiere hoeve. -Het puin van de hoeve en de schuur. -De broers en dan vooral Wim, specialiseerden zich in het ruimen van septische putten.
Wijzigingen - aanvullingen. Ere-Burgemeester De Prins Herenboer van Rendelbeek.
Vervolg Pieter De Prins
Ere-Burgemeester en Herenboer
Rendelbeek
Vele generaties Leestenaars leerden zwemmen in de vijver van “Piër Prins”, burgemeester en boer van de Rendelbeekhoeve. Slijk, stenen, noch koeienvlaaien waren een belemmering. Als kinderen stonden we er niet bij stil dat deze hoeve kon bogen op een eeuwenoude geschiedenis en dat het water waarin we ravotten een restant was van de vroegere omwalling. Rendelbeek was een leenhoeve in de Middeleeuwen waaraan een Cijnshof verbonden was, een soort rechtbank waar alle verkopingen, erfenissen, renteleningen, pachtcijns, enz. werden geregeld en geboekt.
Siger van Blaesvelt
De eerste naam die in verband met deze hoeve wordt vernoemd is Siger van Blaesvelt die in de 12e eeuw van Walter Berthout, Heer van Mechelen, goederen in leen had te “Rendelbeck”. (A.Wauters : Environs de Bruxelles dl. II, blz.123) In een niet gedateerd akte uit de XII eeuw roemt Wouter Berthout, Sigerius de Blaersvelt als ridder zo edel door zijn afkomst als door zijn dapperheid. (cfr. Van den Berghe, Généologie d.l. famille de Berthot,f.14,Hs.arch.stad Mechelen; A.Wouters ,Hist.d.env.de Brux.II,623) Dit alles is te situeren bij de schenking aan Sigerius, van de heerlijkheid Blaesvelt door de Berthouts. Rendelbeek behoorde toen dus, in tegenstelling tot de omliggende gebieden aldaar, aan de Berthouts.
Johannes de Rendelbeca
In 1263 had Johannes de Rendelbeca een twist met de abdij Kortenberg over een tiendegebied Rendelbeca. Zeven jaar later trad dezelfde Johannes van Rendelbeke op als schepene van Leest. In de 14e eeuw hoorde het leen Rendelbeek, samen met het Heffense Hertendrecht tot de heerdij van den Hove. “Rendelbeek met zijn aanhoorigheden “ende metter heerlicheyt” lag in de parochie van Leest. ’t Was een aanzienlijk goed : “een hoff op de heyde, dat met landen ende beempden, streckende over de beke tusschen ’t Rennecouter aen deen zijde ende Toegevelt aen dander zyde” in het geheel ongeveer vijftien bunder besloeg. Tot het leen van Rendelbeek behoorden verder “manschappen van leene” of leenmannen, die samen te leen hielden “omtrent vijff bunderen onder bosschen, beemden ende winnende lant, in diversche plaetsen ghelegen te Leest”.
Arnoldi de Rendelbeke
In Mechelse Schepenakten vonden wij in het jaar 1309 een eerste vermelding terug van Arnoldi de Rendelbeke : “Bonarium terre sit in loco dicto opt Aerlantcontigue terre Walteri de Zantvoert et terre Arnoldi de Rendelbeke a domino episcopo le odieuse ac Bertholdo depen.”
Verschillende eigenaars
Aan het “hof van Rendelbeke” kleefde ook nog een cyns, daar de leenhouder “jaerlyckx aff geefft xxvi denier Lovens ende xii denier payements”. De laatste jaren van de 14e eeuw en het begin van de 15e werd als Heer van Rendelbeek Jacob van Campenhout vermeld (1390-1408). Zijn zoon Jan, gehuwd met Elisabet Mols, (1408-1427) volgde hem op en van deze laatste ging het hof over naar zijn dochter Maria Van den Walle, alias Van Campenhout (1428-1460). In 1441 vonden we “Rendelbeeckvelt sit in Leest …” evenals in 1444 “sit in Leest supra Rendelsbeecveld” (GM). Tussen 1460 en 1477 verklaarde Maria Van den Walle, “nu werdinne Peters Gysbrechts”, dat tot haar heerdij van Rendelbeek ook nog twaalf mannen behoorden, laten wellicht- en het goed ongeveer 15 zakken koren opbracht jaarlijks-. Die 12 waren : klooster van Leliëndael, meester Jan die Leeu, de Bogaerden, Hendrick Van der Straeten, Geerdt van der Meeren, Gillis van Wdegarden, Aert de Backer, meester Jan Stocqman, Katherine van Houwen, Vranck van Hale en Jan van den Bloke.” (“Hertendrecht”, Mechlinia nr.11, maart 1932) Door het huwelijk van Maria van Campenhout met Pieter Ghijsbrechts (onderhoofdman van de Voetbooggilde van Mechelen in 1458) –door Philips de Goede tot medebestuurder van de Mechelse munt aangesteld in 1454-, ging Rendelbeek over naar de familie Ghijsbrechts. Deze familie was van aloude adel. Door historici uit de 16e, 17e en 18e eeuw werd ze geciteerd bij de voornaamste adellijke geslachten van Mechelen. De Ghijsbrechts bekleedden hoge ambten in kerk en magistratuur en ze bezaten tal van leengoederen en heerlijkheden. De oudste zoon van Pieter Ghijsbrechts droeg dezelfde naam : Pieter Ghijsbrechts, Heer van Buurstede (Aartselaar), Rendelbeke en Vekene trad in het huwelijk met Hendrina ’t Sanders. Hij stierf in 1532 en zijn vrouw tien jaar later. Beiden werden begraven in de Sint Janskerk te Mechelen. Hun jongste zoon Pieter Ghijsbrechts werd Heer van Rendelbeke. Het was de laatste van het geslacht Ghijsbrechts die kon bogen op die titel. In 1544 was het goed in eigendom van de familie Meyngaerts : “Jacop Meyngaerts en Merten Meyngaerts gebroeders verkopen aan Claese de Poirtere Jans sone ende Marie Meyngaerts zijne wijve de twee elfte deelen ende al heurlieden Recht van de helft van een hoeve metten lande, groesen etc. Geh. Thof van Rendelbeke waer af den voirs. coopere nog een elfste deel toebehoirt groot uitgeheele omtrent 30 buenderen gel. onder Leest tusschen...ende de heyde aldaer a dom. Ger Van der Aa milit.war. (GM SI nr 168-1544 f°175)
Families Bouwens en d’ Overschie de Neerijsche
In 1560 werd Albrecht Bouwens, procureur van de Grote Raad te Mechelen, als heer van Rendelbeek vermeld. In 1592 had Isabelle Bouwens “een hoeve ende een omwaterde motte gelegen onder Leest genoemt Rendelbeeck” in eigendom. (GM 1592 en AM 1595)
Uit “Dossier Overschie de Neerijsse, archief nummer I 149 inv. Nr. 406” van 21 april 1601 : “De hoeve genaamd ’t Hoff van Rendelbeke gelegen tot Leest, aan de Cleyne Heyde, groot 33 bunder zowel land als groezen, waarvan 15 bunder leen zouden gehouden zijn van de Heerlijkheid van de Hoeve met alle appendenties en dependentiën zoals het Hof van Rendelbeke bij de voorschreven heer rekenmeester verkregen is bij vernaarding uit handen van wijlen de procureur Dannesijn (?), die hetzelfde gekocht had van Isabella Bouwens en Jan Jaiex haar man.Item de 2 beemden geheten de Kele, gelegen naast elkaar tot Heften aan het Stenen Brugske bij het blockhuys. Groot omtrent 7 dachmael. Item de helft van het halft bunder land gelegen tot Leest voor en bij de voorschreven heer rekenmeester op de 13e oktober gekocht van Willem Schoof en zijn huisvrouw waarvan de goedenisse gedaan is de 21 april 1601.
Albrecht Boyens van der Boyen, ridder, raadsheer en generale ontvanger van Gelderland, was eigenaar van Rendelbeek in 1635. Hij was getrouwd met Antonia de Bocholt, dochter van de heer van Macken. Volgens het “Caertboeck” uit 1723 was het kasteel in dat jaar reeds verdwenen. Het goed bestond toen uit : “pachthoff met den vijver, walle, dam, wegh en dreeff”. Het was eigendom van Baron van Macque (Macken), kleinzoon van Albrecht Bouwens.
Maria Barbara Lucia Amelia Bouwens Van der Boyen, kleindochter van de hoger vernoemde Albert Bouwens Van der Boyen, trouwt in 1719 met Karel Jozef, baron van Overschie, waardoor de heerlijkheid Rendelbeke in het bezit komt van die familie. Het was nog steeds een baron d’ Overschie de Neerijsche die het huidige woonhuis in 1813 optrekken liet.
Langs de kadasterkaart van Leest, rond de jaren 1860 opgemaakt door Popp, weten we dat de toenmalige eigenaar baron Auguste Jozef Ghislain D’ Overschie de Neerijsche (rentenier te Brussel), over 74 ha, 65 a, 70 ca eigendom beschikte te Leest. Het Hof ten Holsen viel daar nog steeds onder. In 1905 was barones d’Overschie de Neerysche (gravin de Béthune – Hesdigneul) de eigenares. Het goed bedroeg in 1921 80 ha 81 a toen het gesplitst werd om verkocht te worden.
De hoeve zelf werd zoals hierboven vermeld aangekocht door Pieter De Prins, afkomstig uit Meise en gehuwd met Melanie Meskens, die ze zelf uitbaatte. Pieter De Prins zou de burgemeestersjerp van Leest dragen van 1947 tot 1958. Zijn zoon Frans, getrouwd met Denise Voet, volgde hem op als “prins” van Rendelbeke. In 1954 bezat Rendelbeek, volgens Jan de Decker, 15 ha landbouwland en 20 ha weiden en beschikte de familie De Prins toen over een veestapel van 46 runderen. Het woonhuis, met stallingen onder hetzelfde dak, is er gezet in 1813. Dat getuigt een gedenksteen in de zijgevel : “Erigé le 12/4/1813 par Messire M.D.M.J. Baron d’ Overschie de Neerijsche, vicomte de Ruremonde, Seigneur de Rendelbeeck.”
Vanuit de hoeve loopt een veldweg kaarsrecht naar het “Hof ten Holse” in de Tiendenschuurstraat, een vroegere dreef die de beide pachthoeven met elkaar verbond. Van oudsher immers behoorden beide boerderijen aan dezelfde eigenaars.
Het “Leengoed Rendelbeke” bestaat niet meer. Het tiendensysteem is sinds lang uitgediend, maar fundamenteel is er weinig veranderd, thans heet dat B.T.W…
Vervolgt met : Beschermde hoeve verkrot door strenge normen monumentenzorg.
Foto’s :
-De Rendelbeekhoeve op de Kleine Heide jaren 70.
-De hoeve vereeuwigd in een mooie potloodtekening van M. De Prins.
-De gedenksteen in de zijgevel : “Erigé le 12/4/1813 par Messire M.D.M.J. Baron d’ Overschie de Neerijsche, vicomte de Ruremonde, Seigneur de Rendelbeeck.” (Foto : César Apers).
-Nog een mooie foto van Rendelbeek van de hand van César Apers.
Wijzigingen - aanvullingen. Ere-Burgemeester Pieter De Prins.
Vervolg Pieter De Prins,
Ere-Burgemeester en Herenboer.
Jan De Decker nam van de toen haast zeventigjarige burgemeester voor “De Band” in april 1954 volgend interview af : “We zijn even gaan aanlopen op de Rendelbeekhoeve : deze maal was het niet om meer geschiedkundige gegevens te verzamelen over de oude hoeven te Leest, maar wel om onze Burgemeester te interviewen. Zodra hij vernam dat het voor de Band was, onderwierp hij zich gewillig aan een reeks van vragen waarmee we hem kwamen ambeteren. Ja, dhr De Prins is niet meer van de jongsten. De zorg en de kommer van een groot huishouden, van ’n groot boerenbedrijf en van het burgemeesterschap van een plattelandsgemeente, hebben onmiskenbaar sporen achtergelaten op een vergrijsd wezen, waarop nog steeds de eenvoud merkbaar blijft. De vermoeide ogen van de zeventiger kregen een sterke glans toen hij sprak over zijn prilste jeugd en over het leven aan de ouderlijke haard in de landelijke gemeente Meise, alwaar hij op 30 september 1885 werd geboren als eerste kind van een landbouwersgezin. Als oudste van negen (vier jongens en vijf meisjes) moest hij hard werken. Op 16-jarige leeftijd tien hectaren oogst mee helpen pikken met de hand is voorwaar geen kleinigheid, evenmin als stenen bakken voor boerderijen en huizen. Toen hij dit aanstipte tuurde hij door het raam, als met weemoed kijkend naar z’n zonen die werkten op het erf, terwijl hij met zijn verweerde handen, die spreken van lange jaren onverpoosde moeizame arbeid, de poes streelde die ronkend op z’n schoot te slapen lag...
Ja, allen zijn zonen : fllinke twijgen aan ’n sterke stam ontsproten. Zo weet hij het bedrijf in veilige handen. Starend door het raam, als zocht hij naar een ver uitzicht over landen en weiden en ruimte en tijd, vertelde de burgemeester ons over de oorlog 1914-18. In 1914 kocht vader De Prins een hoeve te Ramsdonk. Daarna moest men vluchten gaan, alles achterlatend, ook de koeien in de stal. Pieter verbleef gans de oorlog in Frankrijk en diende er de boeren voor 1,25 fr per dag. Eindelijk kon hij dan terugkeren en bracht zeven vaarzen en een veulen mee : een treinreis van 17 dagen. Daarna ging hij nog eens terug en kwam te paard af van Cherbourg in 8 dagen.
Op 19 januari huwde hij Cornelia Maria Meskens van Wolvertem, die er de 14de februari 1889 werd geboren. Dit huwelijk schonk hen zeven kinderen : Marcel, Frans, Jan, Julia, Maria, Albert en Mariette.
In 1921 kocht hij de “Rendelbeekhoeve” van graaf de Bethune. In 1944 werd hij tot burgemeester van Leest benoemd, tevoren was hij eerste Schepen. Reeds enkele malen viel hem de eer te beurt onderscheidingen te ontvangen : 25 jaar gemeenteraadslid, 25 jaar voorzitter van de Koninklijke Fanfare “Ste Cecilia”, 25 jaar lid van de Boerengilde en de onderscheiding van de Luchtbescherming.
Sprekend over “Rendelbeek” vernamen wij dat het bedrijf 15 ha landbouwland heeft, 20 ha weiden en ’n veestapel van 46 runderen. In de stallen en elders op het bedrijf zagen wij dat hier de Boerenbond is voorbijgekomen. De mechanisatie op “Rendelbeek” is fel gevorderd : we zagen er talrijke landbouwmachines. Toch blijven de paarden nog dienst bewijzen, al worden tractoren ingezet. Meestal landbouwproducten worden er geteeld, doch ook nijverheidsproducten, bijvoorbeeld voor de conservenfabrieken van Mechelen. De Burgemeester zei ons dat de grond hier in deze streek zeer goed moet gevoed worden om flinke vruchten voort te brengen. “Men moet niet alleen hard labeuren,” zegde hij, “maar ook verstandig en economisch werken om z’n boerenstand te kunnen hoog houden.”
Op onze vraag : “Wat denkt u over de Band, mijnheer de Burgemeester ?” klonk het antwoord onomwonden : “De Band is aangenaam om lezen. Er wordt maandelijks naar getracht en van A tot Z gelezen. Dit boekje brengt ook ’n nadere kennis van de ontwikkeling en de vooruitgang van onze gemeente.”
Toen hebben wij afscheid genomen. Gelukkig waren we omdat we weer eens bij mensen van goede wil hadden verbleven en waar de spreuk “Aan ploeg en kruis, trouw !” zo zichtbaar is verwezenlijkt. Mijnheer de Burgemeester, nog vele jaren !! Jan De Decker.”
Vervolgt.
Foto's :
-Schilderij van de burgemeester met op de achtergrond de Rendelbeekhoeve.
Wijzigingen - aanvullingen. Pieter De Prins ere-burgemeester en herenboer.
1960 – 5 april : Overlijden van Ere-Burgemeester
en herenboer Pieter De Prins.
De oud-schepen, oud-burgemeester en herenboer van de Rendelbeekhoeve was te Meise geboren op 30 september 1885. Hij overleed te Leest op 75-jarige leeftijd. Als oudste telg uit een landbouwersgezin uit Meise met 9 kinderen was het van jongsaf hard werken op de ouderlijke hoeve. Op zijn zestiende moest hij, naast het klassieke boerderijwerk, tien hectaren oogst met de hand mee helpen pikken en stenen bakken voor boerderijen en woningen, geen sinecure.
Hoe hij in Leest terechtgekomen is blijft me onbekend. Volgens Stan Gobien in ”Leest in feest” werd hij lid van de fanfare “Sint-Cecilia” vanaf 1910 en zou hij voorzitter Theofiel Verschueren opgevolgd zijn in 1928 en dit tot 1959. Daarna werd hij erevoorzitter tot aan zijn overlijden.
In 1914 kocht vader De Prins een hoeve te Ramsdonk maar de oorlog verplichtte de familie te vluchten, alles achterlatend, zelfs hun koeien in de stal. Pieter verbleef de ganse oorlog in Frankrijk en verhuurde zich bij de boeren voor 1,25 frank per dag. Bij zijn terugkeer in ons land had hij zeven vaarzen en een veulen mee, na een treinreis van 17 dagen. Nadien ging hij nog eens terug en kwam te paard terug van Cherbourg in 8 dagen.
Op 19 januari huwde hij met Cornelia Melanie Meskens (°Wolvertem 14/2/1889, +23/9/1972) die hem zeven kinderen zal schenken : Marcel, Frans, Jan, Julia, Maria, Albert en Mariette. In 1921 kochten zij de “Rendelbeekhoeve” op de Kleine Heide van graaf de Bethune.
Pieter De Prins werd schepen te Leest vanaf 1939 tot 1944 en later was hij burgemeester van 1944 tot 1958.
Zijn huldiging op 8 maart 1953.
Op 4 maart 1953 ontving Pieter van de toenmalige eerste schepen Emiel Verschueren, namens het schepencollege onderstaande brief :
“Wij hebben de eer en het genoegen U mede te delen, dat Z.K. Hoogheid bij besluit van 26 februari, de Heer De Prins Pieter als Burgemeester benoemd heeft voor een nieuwe periode van 6 jaar. De huldiging zal plaats hebben op Zondag 8 maart, deze zal bestaan in een optocht, waaraan al de verschillende parochiale verenigingen uitgenodigd zijn. Bijeenkomst van alle groeperingen met vaandel aan de kapel van O.L.Vrouw (Juniorslaan) te 3.15 uur, stoetsgewijs naar het dorpsplein met ontvangst op het Gemeentehuis. De inwoners worden tevens verzocht de huizen te bevlaggen. Wij rekenen op de sympathie van alle medeburgers door een talrijke opkomst”.
Vervolgt met : Jan De Decker sprak met de nieuwe burgemeester.
Foto’s :
-Pieter “Piër Prins” De Prins, de minzame burgemeester en herenboer van de Rendelbeekhoeve.
-Zijn huldiging in 1953 : de optocht werd voorafgegaan door de fanfare Sint-Cecilia.
-Bloemen voor de nieuwbakken burgervader.
-Hulde aan de Leestse gesneuvelden op het kerkhof.
-In het gemeentehuis geflankeerd door zijn twee schepenen Miel Verschueren en Prosper Busschot.
Georges trok in 1991 naar zijn geboortestreek Elst waar hij als priester actief bleef. (GvA,1/6/91)
Terug In zijn geboortestreek begon Georges Herregods in 1992 vrienden-kunstenaars uit te nodigen om hun werk tentoon te stellen in zijn kerk te Elst ter gelegenheid van het feest van Sint-Apollonia. Intussen is dit evenement uitgegroeid tot een cultureel hoogtepunt dat zelfs buiten onze landsgrenzen bekendheid geniet. Hierna een verslag van een ‘Alnetum’ uit 2011 : BRAKEL – Priester Georges Herregods is wereldbekend in Elst. Het mag dan ook niet verwonderen, dat al zijn nieuwe werken vlug verkocht waren. Temeer daar Georges ze aan heel democratische prijzen verkocht heeft. Hij geniet immers van de wetenschap, dat ze zullen hangen bij mensen die hem een warm hart toedragen. Zondagnamiddag waren er al 1.300 bezoekers komen genieten van de tentoonstelling.
Onderstaande impressies zijn allen even lovend !
Frans en Mieke uit Harelbeke : loven de aparte stijl van de werken van Georges. Ze vinden ze deels kinderachtig, maar dan wel in positieve zin. Ze zijn beeldend, hebben iets van de werken van Permeke. De kleuren vinden ze geweldig, en de schijnbare tegenstelling tussen het religieuze en de sexueel getinte kant van vele werken, is ook geslaagd.
Johan en Monique uit Melle : vinden de schilderijen erg mooi en vooral vanwege de boodschap die ze uitdragen. De Afrikaanse invloeden, de fragmenten uit de Bijbel, de herinneringen aan vroeger, de ironie om kerkelijke gebeurtenissen, ze hadden het allemaal niet verwacht van een pastoor. De titels bij de schilderijen vinden ze erg adrem !
Wim en Ann uit Zottegem : roemen de werken om hun vrolijkheid, die hun spontaan aan het lachen brengt. Ze zijn kinderlijk, met sterke kleuren. Het doet hen aan een kinderbijbel met prentjes denken. Ook zij vinden dat Georges Herregods wel durft, om op die manier te schilderen.
Dirk en Mia uit Oudenaarde : …vele werken vertalen de actualiteit met een ondeugende knipoog. Hij roemt de schilder voor zijn klare kijk op de wereld !
Martin en Marijke uit Merelbeke : …de schilderijen fascineren hem, onder andere vanwege het grote stripgehalte. De personages gaan dialogen met elkaar aan, wat goed zichtbaar is op vele doeken. Georges is niet de verfijnde technicus, maar dat is ook niet noodzakelijk om mooie kunst te maken. Kunst, en ook de werken van Georges Herregods, zijn immers van een hogere dimensie. We hebben met z’n allen genoten van de tentoongestelde werken, en hopen, nog veel meer werken van Georges Herregods te kunnen bewonderen in de toekomst. (Website van Martin Uvijn verslag van het Alnetum 2011 in Brakel)
In ‘Klei en Kleur. Georges Herregods retrospectief’ Antwerpen, Halewijn 2002, belicht publicist en journalist Koenraad J.S. De Wolf het veelzijdig kunstenaarschap van de gewezen inwoner van Leest, wiens kortstondige aanwezigheid in dat dorp nog overal zichtbaar is.
Overlijden.
In de nacht van vrijdag op zaterdag 11 maart 2017 overleed priester-kunstenaar en ere-hoofdaalmoezenier George Herregods op 90-jarige leeftijd in het WZC Sint-Leonardus in Ronse-Louise-Marie. De uitvaartliturgie vond plaats in de kerk Onze-Lieve-Vrouw van Altijddurende Bijstand, Klijpe, Zonnestraat 512 te Ronse op zaterdag 18 maart 2017 om 11 uur. Een vijftal jaar voordien had hij een hartaanval overleefd en sinds enige tijd onderging hij nierdialyse. De laatste jaren van zijn leven verbleef hij in een studio in het woonzorgcentrum Sint-Leonard in Maarkedal.
Overal waar hij gewoond en gewerkt heeft, liet hij een onvergetelijke indruk na. Ook te Leest zijn onuitwisbare sporen van zijn veelzijdige kunstzinnigheid te vinden en ook daar wordt hij nog altijd gemist door de mensen die hem van nabij gekend hebben.
Slot.
Foto’s :
-Georges heeft ontelbare werken nagelaten.
-De volksmens Georges Herregods.
-Georges in de winter van zijn leven.
Vervolgt met : 1960 – 5 april : Overlijden van Ere-Burgemeester en herenboer Pieter De Prins.
In het ‘Gesprek van de week’, Kerk en Leven nr.5 van 31 januari 1991 verscheen een gesprek met Georges Herregods onder de titel :
De aalmoezenier is een vuilnisbak.
Straks gaat Georges Herregods met pensioen. Althans als hoofdaalmoezenier van de BSD (Belgische Strijdkrachten in Duitsland). Als priester blijft hij actief. Hij wordt pastoor in Elst in de buurt van Oudenaarde, zijn geboortestreek. Ook als kunstschilder legt hij de handen niet in de schoot. De ezel en het canvas, de schetsboeken en mappen met tekenpapier zullen het eerst uit de verhuiswagen worden geladen. Zoals je ‘priester voor eeuwig’ bent (sacerdos in aeternum), blijf je ook kunstenaar tot je laatste snik. Georges Herregods behoort tot de generatie priesters uit ‘de grote jaren’. Uit zijn wijdingsjaar 1950, kwamen 59 priesters voor het bisdom Gent. Een deel van hen had een jaar verloren tijdens de oorlog doordat ze door de bezetter na hun humaniora opgeëist waren voor de arbeidsdienst. Georges Herregods had zich hieraan kunnen onttrekken door als arbeider te gaan werken in een weverij. ‘Dat jaar tussen het werkvolk gaf ons een andere mentaliteit,’ zegt hij. ‘Ik behoor tot de generatie van ontluikende priesters die reeds in de jaren vijftig met een been in de conciliaire vernieuwing stonden, nog voor Vaticanum II. Vanuit onze ervaring keken wij anders op de identiteit van de priester dan de traditionele kijk van een sacrale kaste.’
Na zijn wijding in 1950 werd hij leraar aan de Hogere Landbouwschool van Oudenaarde, daarna gaf hij vier jaar les in het college van dezelfde Oostvlaamse stad. In 1957 begon zijn loopbaan als legeraalmoezenier. Meteen Duitsland, meer bepaald Siegen. ‘Je had voor vele weken de jongens. Ze waren in die tijd echt aan hun lot overgelaten. Als aalmoezenier kon je fantastisch werk doen. Je ging overal mee, op maneuver, op kamp. Ik heb veel aan Milac-werk in de kazerne kunnen doen. Ik had ook een goed zangkoor. Op Goede Vrijdag organiseerden wij een grote kruisweg door het kwartier. Klokslag 15 uur weerklonken negen kanonschoten over de stad.’
In 1960 is Georges Herregods voor drie maanden als aalmoezenier meegegaan naar Katanga. Hij heeft twee doden bij de onlusten meegemaakt. Een van hen was van Elst, waar Herregods straks pastoor wordt. In 1970 werd hij aalmoezenier in Mechelen. In 1973 moest hij terug naar Siegen, omdat hij de zaak daar goed kende en er een grote wisseling van eenheden plaatsgreep. In 1974 werd het Peutie waar hij aalmoezenier werd van het opleidingscentrum en de wapenschool. Hij had gedacht dat hij daar zijn carrière zou kunnen beëindigen. Hij was er in het weekend ook al ingeschakeld in het plaatselijk parochiewerk, vooral bij de jongeren. De opperaalmoezenier meende in 1983 echter dat hij de geschikte persoon was om het hoofd-aalmoezenierschap in Duitsland op zich te nemen. Dat loopt nu ten einde. Dat valt toevallig samen met de eerste fase in de terugtrekking van het Belgisch leger uit Duitsland.
-Speelt een aalmoezenier een rol in het begeleiden van de menselijke problemen van zo’n reorganisatie ?
-Ik denk het wel. De aalmoezenier is altijd een klankbord geweest waarop de mensen hun problemen en hun frustraties konden kwijt geraken. Hij is de vuilnisbak. Wat ze aan hun chefs niet kunnen zeggen, kunnen ze de aalmoezenier vertellen. Het is goed dat dit kan. De aalmoezenier kan veel relativeren. Dat is een van zijn grote taken, vind ik : de mensen op hun gemak stellen, door ze de kans te geven stoom af te blazen. Weet je, door met mensen te praten kun je toch zoveel zaken goed maken die anders heel slecht zouden aflopen. Ik heb ondervonden dat een goed gesprek ook in wanhopige gevallen redding kan brengen. De mensen zijn vaak heviger in hun eerste reactie. Een gesprek kan hen bedaren.
-Aalmoezenier zijn is dat iets anders dan pastoor zijn ?
-Het pastorale werk van aalmoezenier is meer de directe aanpak, de pastoraal van het contact. Op een parochie kan dat minder, vooral in de stad. Daar heeft de pastoor vooral of uitsluitend contact met de kerkelijken. Hij kan zomaar niet in een fabriek binnengaan om met de mensen te gaan praten. Dat is hier wel het geval. Het grote voordeel van het priesterwerk in het leger is dat je contact hebt met de families via de man die je in de kazerne elke dag ontmoet, met wie je een pint drinkt, met wie je op oefening meegaat, enz. Het feit dat je een uniform draagt net als zij, ben je een van de hunne. In het begin dat je toekomt, benaderen ze je wel wantrouwig : ze willen weten wie je bent. Na enkele maanden voel je of je aanvaard bent. De militairen komen makkelijker naar de aalmoezenier dan de parochianen naar hun pastoor, omdat je meer spontane contactmogelijkheden hebt. Mijn werk van de laatste jaren, als hoofdaalmoezenier, ligt echter op een wat ander vlak. Minder rechtstreeks met de manschappen, maar meer de organisatie. Ik zou het als volgt omschrijven : ik hou mij bezig met de mensen die zich met de mensen bezighouden.
-Men zegt dat het leger een unieke kans is voor de Kerk om jongeren te ontmoeten in een leeftijd waar ze anders daarvoor zo moeilijk te bereiken zijn ?
-Dat is klaar. Jonge mensen van twintig lopen zomaar niet naar de kerk of achter een pastoor. In het leger is dat veel spontaner. De eerste dagen van hun legerdienst lopen ze er heel verloren bij. Als je ze dan aanspreekt, zijn ze zeer toegankelijk. Veel miliciens hebben sinds hun vormsel geen pastoor meer gezien.
-U bent ook kunstschilder.
-Als kleine snotneus zat ik al te tekenen in het café van mijn grootmoeder. Ik heb geaarzeld of ik St.-Lucas zou volgen of me zou aanmelden voor de militaire school of naar het seminarie zou gaan. Ik heb het derde gekozen. Ik had het geluk dat ik van die twee andere ook iets kon doen. Ik heb mijn jeugd gekend in de tijd van het expressionisme. Ik heb altijd, zonder het goed te weten, voor die stroming een voorliefde gehad, omdat die in zekere zin spiritueel is maar ook zeer menselijk. In al mijn schilderijen komen mensen voor. Ik hecht veel belang aan de ogen, omdat deze de expressie van de afgebeelde figuur zijn. Ik ben niet voor landschappen en stillevens. Vermits ik ook religieus ben, zit dat er ook in. Misschien is mijn kunst typisch Vlaams. Wat mij daarin beweegt, weet ik niet. Het komt vanzelf. Dikwijls zit er een humoristische blik op de wereld in, maar ook een aandacht voor de miseries van het leven, dat niet alleen seks en plezier maken is. Tegelijk wil ik alles relativeren. De mensen op mijn schilderijen zijn ook nooit echt gelukkig of plezierig, zeggen ze. Er hangt altijd wat weemoed over. De weemoed van : het is maar een klein leven dat we leiden, een klein geluk dat we dragen, een klein liefde waartoe we in staat zijn, nooit dat echte, grote volmaakte. Zo heb ik een koppeltje geschilderd. Ze staan wel heel dicht bij elkaar, maar toch kunnen ze als het ware niet echt bij elkaar komen. Het is ook wel best dat we nooit de andere kunnen worden, maar onszelf moeten blijven. Ik schilder het verdriet van de wereld ook : een oude tante in een rusthuis die zit te wachten tot er bezoek komt. Er staat een papegaai bij : in afwachting praat ze tegen zichzelf. En dan mijn ‘Ween over uzelf en uw kinderen’ : een Christus voorgeleid door een soldaat zoals we op de televisie zien, omringd door vrouwen die wenen. Mensen bepalen hun eigen lot. Ween dus over uzelf, zegt Christus. Kijk naar de Golf : iedereen is tegen de oorlog, maar we zijn er regelrecht naartoe gegaan. (M.V.d.V.)
Vervolgt.
Foto’s :
-Aalmoezenier Herregods.
-De kunstenaar aan het werk.
-‘Den aalmoezenier’ zoals hij in Leest gekend was op een tentoonstelling van “Posse Leest”.
In “De Band” van september 1983 publiceerde Frans Teughels zijn visie over Georges Herregods:
George Herregods door de ogen van Frans Teughels
Hoe was het mogelijk dat hij verzeilde in dat kleine dorpken waar de Zenne spoelt sinds mensenheugenis, dat in dag uit, eb na eb, vloed na vloed ; waar de bomen en velden ruisen, jaar in jaar uit, alle dagen hetzelfde ritme en melodie ; waar voor de mensen die er wonen, vergroeid met elkaar en met de natuur niets verholen kan blijven. Iedereen kent er elkaar lijk zijn eigen broekzak. Velen zijn er ook gegaan, anderen gekomen. Iedere nieuweling die er eigenlijk als vreemdeling komt, wordt niet altijd zo maar aanvaard. Er zijn zelfs mensen die onze Leestenaars als niet gastvrij betitelen, doch niets is minder waar.
Zo kwam hij enkele jaren geleden wonen in het huis van de familie Moyson, waar eens de koster-componist Jef Rheinhard heeft geleefd. Groot en recht van gestalte was hij. Het kaki linnen petje dat hij meestal op het hoofd droeg en de met verf en kiel besmeurde oude legeruniform deden eerst denken aan een of andere mislukte Amerikaan. De grote tuin, met zijn geïmproviseerde, in zeven haasten opgetrokken afrastering, waarin men hem op zijn eigen manier zag rondlopen tussen al die soorten kippen en vogels, maakt het spel compleet. Voor opname van een of andere Far-West film was er geen mooiere plaats te bedenken. Wie van ons zou vermoed hebben dat die korte knik en minzame “gedag” een groet van een hogere officier van ons leger was ? Wie zou in die rijzige gestalte een priester hebben gezien en in die ernstig starende ogen een groot kunstenaar en eeuwig humorist ? Geen wonder dan, dat hij hier zo vlug ingeburgerd was en door iedereen gekend en bemind.
Misschien is het zijn grote liefde tot Hem die alles geschapen heeft, die zijn drie persoonlijkheden tot uiting laat komen. Als officier van hoge rang is de PADRE, zoals ze hem in die middens noemen, vriend van iedereen. Van de hoogste Piet in graad tot de minste man in functie is hij de kameraad, zelfs meermaals de raadsman. De minder-valide kinderen van de militairen zouden hem op de handen dragen. Niet te verwonderen in feite, want hoeveel nachten en vrije dagen van zijn bestaan offert hij niet op om een onsje geluk aan deze mensen te brengen. Als priester echter is hij ook niet te onderschatten. Een gezelliger luisteraar vindt men niet. Zijn eenvoudige omgang en gemoedelijk praten scheppen een zo groot vertrouwen dat, als men niet oppast men zijn biecht aan ’t spreken is zonder in een hokje hoeven te zitten. Een knikje of een lachje moedigen dan wel aan en voor men het zelf beseft is men zijn geheimen kwijt. Berispingen kent hij niet. Een goed woord en een goede raad geeft hij gratis mee en van de gebruikelijke “penitentie” komt gewoonlijk niets in huis. Hou je echter vast, want altijd heeft hij iemand nodig of kan hij iets gebruiken. Onbaatzuchtig als hij is, zal dat iets nooit wat voor zichzelf zijn. Het woord “eisen” komt ook niet voor in zijn woordenboek. Verder kan dat vraagje van alles beduiden : een werkje hier of daar, een klusje zus of zo, al is het maar een klein tekstje voor ‘de Band’. Beloven heeft men het gewoonlijk al gedaan voor men het begrepen heeft en eer men het zelf weet is men al aan die opdracht bezig. In de derde persoon is hij eigenlijk de plezantste. Met zijn geest en talent openbaart hij de schepping zo dat men er het schone moet van zien. Wie veronderstelt dat zijn werken altijd door heiligheid overgoten zijn, heeft het verkeerd voor. In eenvoud en natuurgetrouw maakt hij de mooiste dingen, van kleine schets over edel keramiek tot grote meesterwerken in coloriet met plamuurmes of penseel. Een vlugge gedachte en een paar rake lijntjes met zijn vlotte hand volstaan om de sierlijkste pittoreske tekeningetjes op papier te toveren, zoals wij die bijvoorbeeld in ‘de Band’ kennen. Zijn landschappen, juiste weergave van de natuur en dartelend van levenslust, vloeien hem zo maar uit de hand. Wie eenmaal een tentoonstelling van zijn potten, reliëfs en beelden heeft gezien, kan begrijpen met welke meesterlijke hand de kale kleiklompjes door zijn knedende vingers tot een heerlijk sierstuk ontluiken. Zonder eigenlijk naar nieuwe vormen te zoeken, bekomt hij de mooiste verhoudingen, steeds zuiver van lijn en altijd boeiend. Het aangepast snij- en kleurenwerk van zijn keramieken maken er echte geestige scheppingen van. Een groot gamma van simpele oude spreuken tot om diep over na te denken gezegden –meestal van hemzelf- kan men er in vinden.
Voor mij zijn de boeiendste van al echter zijn grote doeken. Geesteskinderen noemen kunstenaars die en terecht, zoals hier het geval is. In sterk contrast waarin hij hart, geest en vaardigheid de vrije teugel laat, bouwt hij de kleurvlakken naast elkaar op. Eigenaardig als ze soms lijken en niet altijd gemakkelijk om te begrijpen, stralen ze toch één voor één een bezieling uit die men zo maar voelen kan. Al hebben ze een eigen kleur, ritme en stijl, toch doen ze denken aan Rik Wouters, Servaes, Minne en zoveel andere Vlamingen wiens namen klank geven over de hele wereld. Af en toe herinneren ze zelfs aan Rubens, maar altijd en weerkomend is er de humor, waarin men Breughel kan terugvinden.
Helaas moet hij ons dorpje nu verlaten, wel niet helemaal, maar nieuwe plichten roepen. Als Hoofdaalmoezenier van onze soldaten in Duitsland zal hij nu meestal in Keulen verblijven. We kunnen hem dan ook niet anders dan van harte proficiat wensen en een vruchtbaar apostolaat. Dat huis in de nieuwe heimat is hem van harte gegund, alsook die nieuwe wagen met chauffeur en alles erop en eraan, zodat “Monseigneur” gezeten in de malse kussens rechts achteraan op zijn gemakske ons blad zal kunnen lezen !!! Wij danken u voor alles wat ge voor ons en ons dorp gedaan hebt, vriend aalmoezenier. Die verwezenlijkingen zijn echter een ander hoofdstuk waard. Ondertussen vragen we u Heer, schenk ons meer mensen zoals Georges, opdat we in hun werken een glimpje van uwe Heerlijkheid kunnen aanschouwen.
Vervolgt.
Foto’s :
-In prachtig proza drukte Frans Teughels zijn bewondering en respect uit voor de aalmoezenier.
-De ‘Padre’.
-Pater Damiaan door de ogen van de aalmoezenier.
-‘De vreemde vrijer’.
-Georges tussen zijn werken tijdens een tentoonstelling te Leest.
George Herregods nam ook de kantine van de rijkswachtkazerne uit Mechelen onder handen. De aalmoezenier was ook ontwerper en maker van de panelen in de toog van de mess van de Mechelse rijkswacht.
Volgens Eddy Apers werd die kazerne begin jaren ’80 vernieuwd en zouden de panelen dateren uit deze periode.
Dit gebouwtje staat nog steeds op de Tinel-site. Tijdens de jaarlijkse feesten van de Rijkswacht in oktober 1981 was ook Georges Herregods van de partij.
Op de foto links van de aalmoezenier Leestenaar en rijkswachter Eddy Apers. De foto werd genomen in het Mechelse stadhuis. (Foto’s verzameling Eddy Apers)
Of in hetzelfde blad van augustus 1976 brak hij een lans voor het lidmaatschap van een jeugdvereniging :
O ja, de kerels bestaan nog…
Zondagavond op een troepenkamer in Siegen. Hij kwam binnen in zijn scoutskostuum, met korte broek, gouden haartjes op zijn pezige billen, een zweetlucht rond hem, en liet zich op zijn bed vallen : oef ! Hij had zich nog eens een ganse namiddag ingezet voor zijn ‘wolfjes’, de kinderen uit het militaire dorp. Zijn kameraden lagen van op hun bed te grinniken : ‘hebde ze nog eens goed verdiend ? Hebd’u goed geamuseerd ?’ Het is meer plagerij dan kwade wil, want in de grond kunnen ze hem best verdragen. En ze weten nog hoe hij de eerste dag dat ze binnenkwamen hen heeft moeten helpen om hun dekens te plooien, want zelf konden ze het niet. Dat is zo. Ge haalt er bij de troep direct de mannen uit die in een jeugdbeweging zijn geweest. De jeugdbeweging maakt u gereed voor het leven : -ze maakt jonge mensen ‘sociaal’ omdat ze hen op een ongedwongen manier leert omgaan, leert ‘leven’ met de anderen. Ze opent de kleppen van de ogen en leert hen verder zien dan hun eigen persoontje en het wereldje van hun gezin. -ze leert hen ‘spelend’ door het leven gaan, met al wat het spel inhoudt aan fair-play, kunnen verliezen, optimisme. -ze leert hen de liefde tot de natuur en de moed om ook het harde aan te pakken. Ge wordt een schoner mens ! En laat dan de anderen maar lachen.”
Naar aanleiding van de Davidsfonds tentoonstelling “Klei en Kleur” met werk van Georges Herregods ter gelegenheid van “Posse Leest” 1982 publiceerde Gazet van Mechelen een interview van Pat Donnez met de aalmoezenier-kunstenaar : (9/4/1982)
-G.H. : “Ik ben op de eerste plaats aalmoezenier en heb daar nog geen minuut spijt van. Ik heb daar ook mijn hele leven op gezet. Kolossaal interessant als opgave. Er zijn dagen dat ik werkelijk tevreden ben dat ik die richting gekozen heb omdat ik mensen heb geholpen. In die zin zijn mijn andere activiteiten, nevenbedoeningen die altijd in verband staan met mijn apostolaat, mensen samen brengen en werken steunen.”
-Na vele jaren dienst in Siegen, ga je in ’74 naar Peutie. Een opleidingscentrum voor nieuwe rekruten. Waaruit bestaat je taak ?
-G.H. :“Ik help de rekruten de eerste dagen opvangen. Die jongens zitten dikwijls met problemen omdat ze ontworteld zijn, voelen zich “mottig”. Omdat ze uit hun gewoon burgermilieu worden getrokken kampen ze met heel wat sociale problemen. Thuis zit er dan dikwijls ook iets niet in de haak. Als aalmoezenier ben je katalysator van al die gevoelens. Het menselijk en geestelijk aspect loopt geweldig door mekaar. In een pluralistisch milieu moet je aanvaard worden, en moet je mekaars mening respecteren.”
-Aalmoezeniers kunnen duidelijk nog werk leveren in het leger ?
-G.H. : “Je merkt dat een minderheid het ernstiger neemt dan ooit. Op een parochie is er altijd iemand bij wie ze in nood terecht kunnen. Vooral in Duitsland in het BSD-garnizoen met de families en kinderen. Daar kan een priester nog werken. In België ligt het anders. Het geestelijk aspect speelt minder. De cultus ligt anders, de meeste jongeren zijn zondags thuis. Zo kwam ik in de kazerne in Peutie toe en vond een heel mooie, oecumenische kapel –zowel voor katholieken, protestanten als andersdenkenden. Is dat nodig, vroeg ik mij af, in een tijd waar zondags het grootste deel naar huis gaat ? Maar ik ben sindsdien van idee veranderd. Elke kazerne heeft een plaats nodig waar je je kunt bezinnen en tot jezelf komen, rustig worden, nadenken en bidden. Mijn bureau is net naast de kapel en ik hoor regelmatig mensen binnengaan.”
-De opkomende vredeswil van honderdduizenden jongeren blijkt samen te gaan met anti-leger houding. Kan je je daarmee verzoenen ?
-G.H. : “Dat wordt dikwijls verkeerd begrepen. Alsof voor de vrede zijn, a priori betekent tegen het leger zijn. Alsof alle militairen voor oorlog zouden zijn en tegen de vrede. Dat is het verkeerde. Het is een andere opvatting om vrede te bekomen en te bewerken. De ene zegt je moet de deur open zetten, de ander : neen, je moet zorgen dat ze niet binnen kunnen. Op den duur weet je niet wat het beste is. Maar de twee beogen hetzelfde. We mogen niet van alles een krachtproef maken.”
-Je woont 12 jaar in Leest. Je keramieken en schilderijtjes drukken een gemeende verbondenheid met het dorp uit. Je moet je ongetwijfeld thuis voelen ?
-G.H. : “Ik ben hier niet als pastoor komen wonen maar als gewone mens tussen de Leestenaars, als parochiaan. Maar omdat de mensen in u ook een priester zien, komen ze met andere problemen, soldatenzaken, jongens die bij den troep moeten. Ik probeer mezelf te zijn in mijn werken. Kijk je ziet dat die schilderijen gericht zijn op de gewone dorpelingen. Zij vragen geen grote kunst, zij vragen om de gewone dagelijkse zaken. Het is geen grote schepping, het vraagt creativiteit en het is toch artistiek verantwoord.”
De werken staan kris kras verspreid in het salon. Het zijn de jongste, één moet nog een kader krijgen. De geur van olieverf maakt de kamer tot een atelier. Gezichten op Leest, de pastorie, landschappen, wachten naast religieuze taferelen, op een veilig onderkomen in de parochiezaal.
-De persoonlijke stijl herinnert ons aan de naïeven ?
-G.H. : “Dat komt waarschijnlijk door de grote expressiviteit. Gelaat met grote ogen en eenvoudige mondtrek. Ik geloof dat ik zo op mijn best ben. Ik heb in mijn leven nogal wat cartoons gemaakt voor allerlei blaadjes en uitgaven. Ik ben daar nogal sterk in ja, al zeg ik het zelf.”
-Vooral in je niet-profane schilderijen blijk je met dubbele bodems te werken ?
-G.H. : “Dat klopt. Wie zonder zonde is werpe de eerste steen ! Een tafereel met de Christusfiguur centraal en er rond een maskerade, het lijkt wel carnaval hé. Die mensen rond Jezus staan voor de rechtvaardigheid van de wereld, de bourgeoisie die (ver)oordeelt. Jezus is de zwakheid. De band met de oorlog en de repressie die klaar staat met de steen, is voor de hand liggend, zie je.”
-Je hebt ook een oven voor je keramische werken. Niet gemakkelijk werken neem ik aan ?
-G.H. : “Ik maak eerst een schets, boetseer de klei –die wordt uitgehold om barsten te voorkomen en te beletten dat de klei vlugger droogt- en begin een eerste maal te bakken. Nadat het glazuur is aangebracht, wordt de klei een tweede maal gebakken. En dat is niet zo eenvoudig omdat de temperatuur verschilt naargelang de klei en het glazuur. Nu draait mijn oven al enkele dagen op volle toeren. Mijn grotere stukken laat ik in Westerwald bakken. Een klein familiebedrijfje in Duitsland waar ik elke maand een halve middag ga werken. Het is een oeroude methode, men werkt er zoals 500 jaar geleden. Het is een speciaal systeem. De stukken staan in de vlammen en de temperatuur gaat tot 1250 graden. Je strooit zoutkristallen in de oven die tot zoutklompen verdampen, en die neerslag vormt een natuurglans die je niet met een elektrische oven kunt bekomen. Niet giftig en bevat ook geen loodwitten. Die natuurglans gebruik ik voor mijn potten, kopjes en borden.”
-Dit weekeinde gaan meer dan 180 schilderijen en karamieken de deur uit. Met pijn in het hart ?
-G.H. : “Nee, oh nee. Op het moment dat het werk af is en je merkt dat de mensen het graag zien, dat je aan hun ogen ziet dat het hun zint, is je doel bereikt. Als ik gewaar wordt : kijk, die neemt dat keramiek of vergezicht omdat hij het graag ziet, dan ben ik tevreden.”
In 1983 werd hij hoofdaalmoezenier in Duitsland. Priester Herregods ontpopte zich in zijn loopbaan als een volleerd kunstenaar, die ettelijke uren les liep aan diverse kunstscholen. “Als kind tekende ik de achterkanten van affiches vol met stripverhalen. Dat was in het café van mijn grootmoe, in Brakel. Ik heb lang geaarzeld om naar de St. Lucasschool te gaan, me aan te melden voor militaire dienst, of naar het seminarie te trekken. Ik koos voor het derde, maar had het geluk dat ik ook van die andere twee opties wat kon proeven”, aldus de aalmoezenier in GvA op 28 maart 1991. Deze kunstenaar, die zichzelf een self-made man noemt, liet geen gelegenheid voorbij gaan om zich op artistiek vlak te vervolmaken. Van ’51 tot ’56 volgde hij les bij Gerard Hermans, aan het St.-Lucasinstituut in Gent, waar hij zich bekwaamde in etsen en schilderen. Nadat hij naar Siegen was gestuurd, volgde hij er een jaar “Mahlkurse”, bij Meyer-Lippe en bij Willy Schutz, die zelf een opleiding genoot bij de wereldbefaamde Oostenrijkse en later Britse Oskar Kokoschka. Zijn later verblijf in de kunststad Köln gaf Georges de gelegenheid drie jaar les te volgen bij Wolfgang Guntermann, in de privéschool Kölner Schule für Mahlerei. Het werk van G. Herregods is volks en expressief. Op al zijn schilderijen komen mensen voor en ze zijn overgoten met humor. Bovendien verraden tal van zijn werken zijn religieuze engagement en graag zet hij veel kruisen en Christusfiguren neer. “Het koor van Herzogenrath” omschrijft de aalmoezenier zelf als één van zijn beste werken. In 1984 benoemde de paus hem tot “Apostolisch Militaris”, met standplaats te Brussel. In deze nieuwe hoedanigheid hield de aalmoezenier eraan zelf een hoogmis te Leest te celebreren en de gelovigen aldaar zijn eerste pauselijke zegen “laetare populum innocente” te geven.
Naar aanleiding van zijn afscheid van het leger en van Leest bracht het Davidsfonds een retrospectieve van zijn werken in de parochiezaal tijdens “Posse Leest” 1991. “Klei en kleur, 35 jaar tussen boeren en soldaten, George Herregods” kende een enorm succes.
“Beste Georges, wij danken u van harte voor uw inzet. Als grote bezieler en motor van ‘De Band’ hebt u zich gedurende meer dan acht jaar met hart en ziel ingezet voor ons dorpsblad. Duizenden tekeningen van uw hand brachten een persoonlijk cachet aan de Band. De vele bandwerkavonden in een geest van samenwerken hebben van de Band een fijn verzorgd en veel gelezen blaadje gemaakt. Wij zijn daar fier op. De goede samenwerking heeft veel mensen dichter bij elkaar gebracht. De ontelbare keramieken die we hebben zien groeien en die je overal tegenkomt zijn als zoveel geesteskinderen waarbij men even ernstig wordt of moet lachen. Ze geven een blijk van uw mensenkennis en kunstzin. Georges, wij kijken uit naar uw Keulse brieven en als het kan, willen we blijven hopen op uw medewerking.” Na zijn benoeming tot hoofdaalmoezenier dankte ‘De Band’ hem op haar manier : Aan hem werd ook nog een stukje poëzie toevertrouwd :
“De Heiland had U lang bewaard, om zonneschijn te brengen en leven in de woestenij of mensen bij elkaar te brengen. Nu gaat ge weer te naaste bij de sporen van ons Heer. De bloesems door U opgespaard zullen bloeien, telkens weer. Al gaat ge Georges tot ieders spijt, de vrienden van “de Band” geraakt ge nimmer kwijt.”
Vervolgt.
Foto’s : -De grote ogen zorgen voor een grote expressiviteit. -Zeer herkenbaar werk van Georges Herregods. -Enkele van de vele keramieken die het dorp sieren : de eeuwelingen Stanne Van den Broeck en Delphine De Wit.
Hugo Lauwens bezorgde me een leutig verhaal van de hand van de Oud-Carabinier Albert Hendrickx dat deze laatste ooit publiceerde op Facebook, een leuk verhaal over zijn legertijd in 1960-61 waarin een hoofdrol was weggelegd voor Georges Herregods :
Hoe de aalmoezenier Herregods aan een aap kwam.
“Toen de eerste mars-compagnie in juni 1960 in Belgisch Kongo verbleef en daar in volle opdracht op een bepaald ogenblik bezoek kreeg van onze aalmoezenier in Leopoldstad was de verrassing zeer groot want niemand had hem op dat moment verwacht. Hij was met de mars-compagnie van het Bataljon Bevrijding meegereisd en kon het uiteraard niet laten zijn ‘Carpatjes’ een bezoekje te brengen. De aalmoezenier had evenwel een vurige wens : hij wilde absoluut van de gelegenheid gebruik maken om tijdens zijn verblijf op zoek te gaan naar een papegaai om die dan vanuit Afrika naar België te smokkelen. Tot op het laatste ogenblik bleef hij vasthouden aan zijn vurige wens, maar waarschijnlijk zijn er andere voor ons onbekende krachten in het spel geweest en op het ogenblik dat de ‘deal’ moest doorgaan was de papagaai plots veranderd in een aap ! Begin juli werd de mars-compagnie in onze voormalige kolonie door de toenmalige kolonel Vivario bedankt voor de bewezen diensten en mochten de leden gepakt en gezakt via het vliegveld van Kitona terugkeren naar België met in de getalsterkte een extra individu. De passage via de douanebeambten verliep probleemloos…’Carpatjes’ zijn nu eenmaal traditioneel niet groot van gestalte zodat ons klein aapje nauwelijks opviel ! Bij de aankomst in België werden de Carabiniers hartelijk begroet door de minister van landsverdediging waarbij de minister ook en vooral veel aandacht had voor het extra lid van de mars-compagnie : “Simba” werd er door de minister in hoogst eigen persoon begroet en verwelkomd. In Siegen kreeg ons aapje een vast verblijf, niet in de kapel van onze aalmoezenier, maar wel in blok 12 op het eerste verdiep en…om problemen te vermijden werd het terug in een gesloten kooi geplaatst. Op geregelde ogenblikken mocht het wel zijn wandeling maken, uiteraard onder begeleiding en met een stevige halsband. Gedurende een aantal jaren ging het relatief goed maar het aapje werd een aap en de ‘streken’ evolueerden naar ‘apenstreken’… soms kon hij uit zijn kooi ontsnappen en dat uiteraard tot groot jolijt van vele Carabiniers. Wanneer hij evenwel weer eens uitbrak en zich op eigen houtje een wandeling veroorloofde werd iedereen in de kazerne gealarmeerd. Na een tijdrovende zoektocht werd hij gevonden op het terras van Jerome Van Thuynne en het is daar dat hij waarschijnlijk zijn laatste apenstreken heeft mogen ten beste geven voordat hij voor goed en voor altijd van het openbaar strijdtoneel verdween. Zijn gedrag liet een langer verblijf in de ‘Carpattenfamilie’ niet meer toe en er werd voor onze ‘Simba’ een ander onderdak gezocht en ook gevonden. Hopelijk heeft hij op zijn nieuwe verblijfplaats nog volop kunnen genieten en dromen van zijn heerlijke tijd in de kazerne ‘Kolonel Bremer’ !”
Ontelbare pennenvruchten liet Georges Herregods na in de Leestse Milac-periodiek. In ‘De Band’ van februari 1976 publiceerde hij :
Alle dagen vlees en soep zonder werken bij den Troep…
"Ik hoor mijn vader zaliger nog over den troep vertellen : hoe ze ’s avonds vooraleer “z’er inkropen” eerst hun luizen zaten te vangen : ze hielden daartoe hun broek met de naden boven een kaarsenvlammeke. Men kon de luizeneikes horen knetteren en de luizekes zelf vielen geroosterd in het vuur. Sindsdien is er heel wat water door de Zenne gelopen. De tijden zijn veranderd. Ook de troep is er niet op verslecht. Anciens die tien jaar geleden van de klas ‘zwaaiden’ kunnen hun ogen niet geloven als ze tegenwoordig een moderne kazerne van dichtbij zien : ge kunt zelfs de ‘muur’ niet meer doen, want er is geen omheining meer, geen muur, geen draad, niets : systeem van vertrouwen noemen ze dat. Waar is de tijd dat z’uit gamellen moesten fretten : stomp met boeletten en ’s anderendaags boeletten met stomp ! Thans is dat selfservice : G.B. systeem, alle dagen keus tussen drie menu’s. En een rollend tapijt verdwijnt met uwen afwas ! Vooral de menselijke kant is verbeterd : jongens die getrouwd zijn of met familieproblemen zitten, krijgen een kazerne tegen hun deur en slapen elke nacht in hun eigen bed. Het verlofsysteem werd interessanter. En het strafreglement van 1830 werd eindelijk wat aangepast! Toch blijft de troep voor wie binnen moet nog steeds een avontuur, een ontgroening, waar hij in zijn leven iets van overhoudt, ten goede of ten kwade : nieuwe horizonten, nieuwe kameraden, ver van huis op eigen poten. ’t Is niet al slecht wat er aan is : wie optimist is en wat haar op zijn tanden heeft, zal er ook veel deugd aan beleven…
Vervolgt…
Foto’s :
-Simba in zijn kooi.
-De aalmoezenier in 1965 in de ‘Kolonel Bremer’ kazerne in Siegen, met Frans De Gendt uit Kapelle-op-den-Bos.
-Centraal op de foto aalmoezenier Herregods in één van de kazernes in Duitsland waar hij actief was.
-De Chiromeisjes van Leest in 1984 tijdens hun bezoek aan de aalmoezenier in Keulen. (Foto : Marina De Wit) Boven : Mies Lauwens, Marina Huys, Chis Lauwens, Erika Verbruggen, Kathleen Verbruggen, Chris De Laet, Erne Peeters en Anne De Prins. Onder : Lief Verbruggen, Nancy De Nijn, Marina De Wit, Leen De Bondt, Ann Van Roy (leidster), Els Verbruggen (leidster) en Monique Van den Sande.
Ook de Landelijke Gilde van Leest doet regelmatig een beroep op mij bij de organisatie van de hoevefeesten. Die gaan gepaard met opendeurdagen in verschillende hoeven. Eenmaal maak ik bij die gelegenheid driehonderd bierpotten met een vignet van Leest. Voor de opendeur op de hoeve Daelemans maak ik een levensgrote koe in papier-maché. ’s Nachts verdwijnt ze geheimzinnig. Maar ’s anderendaags staat ze op de Grote Markt in Mechelen voor het stadhuis met een bord rond haar hals : ‘Boeren zijn geen melkkoeien’.
In het plaatselijk soldatenblad ‘De Band’ dat wij maandelijks gestencild uitgeven ‘voor soldaten en sympathisanten’ en dat zowat alle nieuwtjes van het dorp bevat, lanceren wij een oproep om kapelletjes van Leest die er verwaarloosd bijliggen een opknapbeurt te geven. Verschillende vrijwilligers komen opdagen, meestal studenten. Onze opzet is de kapellen meer toegankelijk te maken door eventueel de deur weg te nemen en ze langs de binnenkant zodanig af te werken dat ze vorstbestendig zijn. Wij beginnen met de Sint-Annakapel. Ondanks de zware stalen deur met dikke tralies voor het kijkgat wordt het 16de-eeuws beeldje van Sint-Anna op een nacht gestolen. De tralies zijn doorgezaagd. In de plaats van de zware brandkastdeur komt een hekje in smeedwerk en op de muur boven het altaar metselen wij een reliëf van Sint-Anna-ten-Drieën in keramiek. Vervolgens nemen wij de kapel van Sint-Jozef onder handen. De beelden van Sint-Jozef en Sint-Niklaas verhuizen naar de kerk en worden vervangen door een beeld in gips van Onze-Lieve-Vrouw. Op de grond voor de ingang komt een mozaïek met twee witte tortelduiven, de symbolen van Sint-Jozef. Op een steen boven de ingangsdeur komt de beeltenis van een ploegende boer in keramiek. Ten slotte komt de Sint-Apolloniakapel aan de beurt. Die is er het ergst aan toe. Alleen de ruwbouw staat nog overeind; Smid Jan Van Riet zorgt voor het kruisje op de toren waarin de tang van Apollonia is verwerkt. Jan Teughels plaatst een houten hekje aan de ingang en ik plaats een expressieve keramiek boven het altaar. Daarop bewerken Romeinse soldaten met een reuzentang Apollonia’s tanden. De soldaat draagt een geweer met een bajonet en moderne decoraties. Ik wil daarmee zeggen dat dit gebeuren van alle tijden is. In de gecementeerde voorkant van het altaar steken echte tanden. De muren aan de binnenkant worden volledig in mozaiek bezet en in de vensters komt betonglas waarin de symbolen van Apollonia zitten verweven : de tang en de fakkel. Zij werd immers levend verbrand. Aangemoedigd door dat succes helpen wij ook de kapel van Stuyvenberg in de buurt van Leest restaureren. Ik breng twee friezen aan in keramiek : een processie en een begrafenisstoet.
Tijdens mijn verblijf in Leest krijg ik de gelegenheid drie exposities te houden. De eerste vindt plaats in mei 1976 in de opvoedingslokalen van de kazerne in Peutie. Dit wordt mijn eerste individuele tentoonstelling in België. Een tweede tentoonstelling eveneens in Peutie in mei 1978 en de derde tentoonstelling, in april 1982, ingericht door het Davidsfonds van Leest, is groots opgevat. Onder de benaming ‘Klei en Kleur’ stek ik 180 schilderijen en keramieken tentoon in het parochiaal centrum. Burgemeester Jos Vanroy van Mechelen opent de tentoonstelling en Willy Nauwelaerts houdt het voorwoord. Die expositie is ten voordele van de Lourdesreis van de gehandicapte kinderen van de militairen. Drie jongeren uit Leest met artistieke ambities nodigen mij uit om met hen ten toon te stellen op een zoldertje boven de herberg ‘De Drij Gapers’ van Karin De Laet. Ik had voor haar café al een keramiekreliëf gemaakt boven de ingangsdeur. Wij noemen onze groep KWAK, een afkorting van Kunstkwartet. De exposanten zijn fotograaf Paul Van Roy, de gebroeders Stef en Hans De Laet en ikzelf. Stef, verbonden aan het Poppentheater van Mechelen, maakt wondermooie poppen. Hans die aan de Mechelse academie studeert, stelt boetseerwerk tentoon. Ikzelf presenteer mijn schilderijen en steengoedkruiken. Die expositie vindt gedurende acht jaar opeenvolgend plaats tijdens de paasdagen.
Ik verlaat in 1983 met een klein hart de gemeenschap in Peutie en Leest. Ik ben er goed ingeburgerd en door mijn militairen en de bevolking goed aanvaard. Van velen heb ik al die jaren heel wat steun gekregen. Met dankbare gevoelens denk ik aan die tijd en aan al die goede vrienden terug. Maar in het leger is niet om te blijven. Onze wegen kruisen zich en gaan wederom uit elkaar. Zo gaat dat in het leven…”
Op 1 maart 1981 werd hij hoofdaalmoezenier voor de regio Brabant en op 1 juli 1983 werd hij hoofdaalmoezenier van de Belgische strijdkrachten in Duitsland.
“Op zondag 25 juni blijft tante Margriet in bed liggen en klaagt van buikpijn. Ik haal er dokter Van Medegael bij. ’s Anderendaags verergeren de pijnen en ik breng haar in de late avond met de hulp van mijn gebuur Toon Lamberts, naar de kliniek van dokter Peeters in Mechelen. Daar ondergaat zij de volgende dag onderzoeken. Wanneer zij terug op haar kamer komt, zegt zij mij: ‘Ze hebben uren met mij gebeuld, ik ben doodop en wil niemand meer zien.’ Haar bloeddruk staat geweldig laag. Maar de vrouwelijke dokter verzekert mij dat zij er gauw weer bovenop komt. ’s Anderendaags moet ik in Keulen zijn in het residentiehuis waar ik van mijn voorganger, Virgiel Nijs, de dienst moet overnemen. Hij heeft die avond een vergadering belegd met de 35 aalmoezeniers van de Belgische Strijdkrachten in Duitsland. Om vier uur in de namiddag, net voor het begin van de vergadering, krijg ik een telefoon van mijn broer Marc die tijdens mijn afwezigheid in de kliniek is gebleven. Hij vraagt mij om zonder dralen terug te komen naar Mechelen. De dokteres heeft hem gezegd dat tante Margriet de nacht niet meer gaat halen. Om 18u30 sta ik terug in Mechelen. Wanneer tante Margriet mij ziet, verschijnt een glimlach op haar lippen. Die glimlach zal me altijd bijblijven. Zij beseft goed dat het uur van afscheid is gekomen. Diezelfde avond valt zij in een diepe slaap. Met de broers en mijn zuster blijven wij bij haar waken. In de morgen van 30 juni, wanneer de kliniek begint te ontwaken, blijft haar adem achterwege.”
Margriet Herregods (°Nederbrakel 12/6/1899) overleed te Mechelen op 30 juni 1983. De eucharistie vond plaats in de Sint-Niklaaskerk te Leest op maandag 4 juli 1983 om 10u30 waarna de bijzetting ’s namiddags gebeurde in de familiekelder van het oud kerkhof te Ronse.
Vervolgt met ‘Hoe Georges aan een aap kwam’.
Foto’s :
-De koe in papier-maché aan het Mechelse stadhuis.
-Ook in ‘de Band’, de periodiek van Milac, liet de aalmoezenier zijn voetafdruk achter.
-Het nieuwe reliëf van Sint-Anna in het gelijknamig kapelleke.