1914 20 augustus : Duitsers blazen de treinrichels op, op het Heike. (KH)xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
1914 Tot 20 augustus bleef het rustig in onze
omgeving. Het was stilte voor de storm.
De Duitse troepen lagen in de
omgeving van Brussel.
Zemst lag in het niemandsland,
tussen twee legers in. Om de beweging rond de
forten te kunnen gadeslaan, zette
de vijand voorposten uit op de uithoeken van
dat niemandsland.
Belgische soldaten hielden de wacht
in Leest.
(...)
(Een dorp in een wereldoorlog,
Zemst 1914-1918 van R.Van Kerckhoven)
1914 Half augustus : DE EERSTE
DUITSERS TE LEEST
Remi Spoelders :
...Toen de eerste
Duitsers in 1914 vanuit Hombeek op de Kouter verschenen, werden ze door enkele
Belgische achterblijvers op geweervuur onthaald.
Eén van die Duitsers wou
zich in ons huis komen verschuilen, maar Peter War (War De Wit) sloeg de deur
dicht voor zijn neus. Hij geraakte niet eens meer buiten de hof, en werd
doodgeknald vanuit het huis van Jef Verlinden, dat toen in opbouw was.
Ons moeder zat aan het
venster te kijken tijdens de schietpartij, en wij kleine kinderen moesten ons
achter de schouw wegsteken...
(Remi Spoelders in LG-blz.289)
Albert Huysmans :
...Een vluchteling uit
Zemst vertelt dat op verkenning zijnde Ulanden der Duitse ruiterij daar huizen
hebben afgebrand en bewoners gedood.
Onwetend wat oorlog was,
trokken mannen en vrouwen onder de noen, met de garde op
kop, langs de Zennedijk
om naar die slachting te gaan kijken.
Ze moesten zich echter op
een gegeven ogenblik in allerijl reppen om een plots losgebroken geweervuur te
ontlopen.
In de namiddag was ik
gaan spelen met andere kinderen bij de loopgrachten. Eensklaps dwongen de
schildwachten ons bij hen neer te hurken, op een gegeven vlaggesein vanaf de
Hombeekse Wiekenmolen even voorbij de Laerestraat.
Allen zagen we toen in de
Bleukensweg een aankomende ruiter, en ginds, langs de binnenkant van de
Zennedijk, daarboven uithuppelend, ook een paardekop en een pinhelm.
Plots klonk het bevel :
vuur ! Het paard in de Bleukensweg steigerde en de ruiter viel ten gronde. Hij
wist echter de Zennedijk te ontkomen.
Die avond heeft een
Duitse voorhoede het vuur gestoken aan de houten molen, hij is geheel
afgebrand.
Die nacht werd ook door
het leger de ontruiming van het gebied bevolen.
Later hebben de Duitsers
aan de linkerzijde van de kerk een vak afgebakend als begraafplaats voor hun
zeven en twintig hier gesneuvelden...
(Albert Huysmans LG, blz.254)
Albert Huysmans :
...Twee dagen na de
veldslag rond Eppegem, half augustus 1914, werd vanaf den molen Den Bleuken
Alverman (Hombeek) met vlaggeseinen, door een uitkijkpost der Belgische
achterhoede, opgesteld in de loopgrachten bij den Leestse Dorpskouter,
aangegeven dat ze de komst zagen van n twaalftal ruiters der Duitse Huzaren,
langs de Hombeekse Zennedijk.
Die Duitsers hadden dit
gevlag ook gezien, en maakten rechtsomkeer.
Een vluchteling uit
Hombeek meldde, dat die Duitse horde daar bij een herberg in het Dorp waren
afgestapt. Van hier vertrokken zes scherpschutters er op af, en van achter een
hoekhuis in de straat, vuurden die naar bij de paarden staande schildwachten.
De hele bende kwam buiten
gesprongen, en spoorden op hun rijdieren ten allen kanten uiteen.
Wat later namen de
loopgrachtmannen, ginds in den Bleukensweg, twee ruiters onder vuur, waarvan er
een stervend werd opgehaald.
Die nacht sluipten
Duitsers tot bij den houten molen, en staken er het vuur aan.
De uitkijkjongens en het
molenaarsgezin zijn gelukkig aan een mogelijke uitmoording kunnen ontsnappen.
Bij thuiskomst na de
vlucht, vond de molenaar nog wat resten van zijn Bleuken Alverman, en die
ging alzo de geschiedenis in.
(J.A. Huysmans DB augustus 1980 Vijfwindvriendenspel)
Stephanie Dumont : (Dochter van de hoofdonderwijzer van de jongensschool)
...in 1914, op 15
augustus, kwamen mijn twee broers mij halen te Overhespen waar ik woonde en les
gaf en brachten mij naar Leest bij onze ouders.
Mijn broers keerden weer
naar hun scholen.
Op 20 augustus vluchtte
ik naar Boom met mijn ouders.
Na drie weken kwamen
terug per camion naar Leest, waar al de deuren open stonden.
Op een morgen rond 4 uur
bracht een Duits soldaat de 2 jongste kinderen Albert en Jan, van Beullens uit
de Biest, bij ons.
Die waren alleen thuis
achtergebleven als hun ouders en de overige kinderen werden verjaagd. Als alles
kalm werd rond hun huis, hebben ze allerlei op hun kruiwagen geladen en kwamen
ze naar t dorp, op zoek naar tante Trien en vandaar zijn ze bij ons aangeland.
Ja, die kruiwagen :
daarop stond een mand en daarin een brood, een zij spek, een kom vet, een
broodmes, een pot voor water, een doos met knoppen en garen, een naald stak aan
de kraag van hun jaske.
Ik vroeg : Wie heeft dat
alles voor u gereed gemaakt ?
Ik, zei de kleinste,
(Albert, nog geen 5 jaar) maar het spek heeft onze Jan uit het vleesvat
genomen, want ik kon er niet aan, ik ben nog te kleintjes.
En die naald ?
Die steekt daar om ze
niet te verliezen, want als er na ne knop af mijn broek ging, moest ik er hem
toch aanzetten hé.
De eerste Leestenaar die
we na 14 dagen weer zagen, was Louis Van den Brande.
Die vertelde ons hoe alle
mensen op zoek waren naar hun koeien en andere beesten.
Vader deed aan Beullens
zeggen dat zijn zoontjes bij ons waren.
Vader Beullens is al
lopende tot bij ons aangekomen en dan hebben we een scéne gezien tussen de
kinderen en hun vader en we habben allen samen tranen van geluk gestort...
(DB- augustus 1957)
|