Christine
De Laet, zuster Melanie, tekening van Georges Herregods.xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Vervolg Christine De Laet
-
mensen
van Leest, ik kan soms vanop mijn heuvel van Heverlee monkelend in mijn handen
wrijven als ik aan U denk en k zeg dan wel eens in mijn eigen Jabbedabbedie,
ons mannen ginder zijn geen knudde : ze weren zich. Merci De Band, dat alles
weet ik door U. Maar, we gaan naar Kerstmis en Nieuwjaar toe. Dus, rap nu maar
op de proppen met mijn wenskoek voor die dagen. Geven ze te Leest nog, lijk in
mijn jonge tijd, pontkoeken gegarneerd met krakende zoetigheid en
suikerfiguurtjes erop ? Soms kwam Mie-sjef uit de Alemstraat dan naar ons en
tapisseerde ons hele huis eerst met hagelblanke lakens waarop ze dan straks een
blinkende sprookjeswereld van pontkoeken toverde, die maar al te spoedig
echter op tournee gingen naar al de peters en pijten (zo noemden we de
meters) van de doopkinderen. Die pontkoekweelde in ons huis : dat was een
pracht van een paradijs om er een leven lang van te dromen
Men vierde dit jaar (noot 1975) mijn
diamanten, zegge diamanten ! jubilee. Dat was hier nogal eens een daver en
een tralala, want stel U voor- we met met 28 gouden en twee diamanten
jubilarissen. En een maand later kwam daar nog een zwik van een 20-tal zilveren
bij. .. Ik heb me nog van heel mijn leven geen minuut verveeld : er is altijd
te veel te bidden en te werken en te plezieren, ook al eens een uurtje tijd te
verprutsen. Maar buiten dat wordt er hier hard gewerkt, van vijf verdiepingen
hoog tot in t lang en breed al de kelderdomeinen.
Qua
bevolking is ons huis een Leest int dik en dubbel. De schoolbevolking was in
1975 zoiets als 3.840, maar de demografische explosie gaat natuurlijk nog
crescendo naar een piek, als men daarbij al de zusters en leerkrachten en
bedienden en werkvolk en vliegende brigade bijtelt
Af
en toe wordt er voor de nodige ontspanning gezorgd. En wie eens een portieke
plezier wil beleven aan een film, heeft daar wel kans toe : gevoelige zielen kunnen
dan eens naar een tranentrekker gaan of naar een thriller die op een siebot het
bloed in of uit de kaken kan jagen of zuigen. Soms is het cultureel wat
zinvoller : onze Retorica speelde Molières Zeer geleerde Dames, Julien
Schoenaerts trad op met Socrates en deze week trad een Engelse toneelgroep
op. Af en toe is er ook een muziekavond met al de zangkoren van de gemeente
Heverlee. Het verleden Kerstconcert waren daar 250 uitvoerders bij met
instrumenten.
En
dit jaar gingen natuurlijk, of reden of vlogen sommigen naar Rome. Een andere
categorie roetsjte voor enige dagen naar Wenen tijdens de vakantie, enz..(4/12/1975)
-Uit Bladzijden uit een Familiekroniek (1978)
:
We
hadden het thuis niet breed, en onze ouders waren nogal streng, maar ongelukkig
waren we niet, integendeel. Een onbezorgde jeugd heeft geen van ons gekend.
Ieder moest van jongs af aan het werk.
Zo
hebben we harde jaren gekend, toen de melk naar Mechelen moest. Doorgaans
Melanie (soms Soo) bracht dan de melk naar het Heike, voor de vroege trein; dat
betekent ook in de winter als het nog donker was, door alle weer en wind. Als
enige beschutting hadden we dan een oliejekker aan, en het ging per
hondenkar
!
Dan
hadden Soo en Melanie reeds de stal gedaan. Soo steeds de eerste op, ook s
winters in de kou. Later werd de melk afgehaald aan de steenweg nabij ons huis,
voor de melkerij van Blaasveld. Dan konden ook de oudsten wat langer slapen.
Zonder
electriciteit zoals destijds alles moest gaan, was het leven corvee. Nu wordt
in een mum van tijd, simpel met een knop induwen, heel wat werk verzet. Toen
was alles met de hand te doen : wassen, bakken, melken, de schoonmaak (geen
plastic toen, maar met zware ijzeren emmers sleuren, enz.) en bovendien het
onderhoud van de kachel, lampen en lantarens en noem maar op. En dan nog niet
over de veldarbeid gesproken. Destijds nog niets van de moderne techniek en
automatisatie !...O jéékes, het eiste allemaal zeer veel van ons. En nooit eens
een dagje vrijaf om wat op adem te komen, behalve zondags en dan nog
Maar
al moesten we hard werken, er kwam ook leute bij te pas en hetzij bij plezier
of ruzie, we maakten nogal eens leven en trammelant. Vader moest dan wel eens
tussenkomen : kinderen spreekt toch wat stilder : t is of ge tegen een bos
zijt grootgebracht ! En we woonden toen naast een bos, of omtrent dan toch !
t Bos is thans verdwenen.
Bij
speciale uitzonderingen, kwam er tussendoor toch een stukje kermis. Als de
aardappelen uit waren bv. we trachtten daarmee klaar te zijn tegen 20 september,
verjaardag van mijn jongste broer- vierden we feest s avonds. Soms werd daar
iemand van buitenshuis bij uitgenodigd, of iemand die bij t werk geholpen had. Dan verschenen er pannenkoeken
en haalden we ons hart op aan vermakelijkheden, zoals zaklopen wedstrijd in
de maneschijn. Of we gingen, lollig verkleed, met kabaal en tralala, allerlei
spokerijen uithalen bij de buren.
Uniek
kostelijk !
Nam
het werk een zeer belangrijke plaats in thuis, een ruim zo essentiële plaats
was ook aan het gebed toegewezen. Het was schering en inslag van elke avond en
zelfs een deel van de dag. Elke avond het mocht zijn wat het wilde- werd het
rozenhoedje gebeden en dit met voor elke Weesgegroet, een vers ter verwijzing
naar een deel van het mysterie. Dit werd zo trouw gedaan dat ik, na 70 jaar die
150 citaten nog uit het hoofd ken.
Moeder
leefde geheel voor God en haar kinderen. Ze kon wel streng zijn, ze eiste
gehoorzaamheid, maar ze was zo, zo goed !
Als ze te wille van haar handicap niet gaan kon en ze geen bijwerkje te
doen had, bad ze steeds haar rozenkrans of las in haar Navolging.
s
Zondags bad ze de misgebeden in een kerkboek (want radio en TV waren er nog
niet), dan mocht niemand haar storen. Biecht en communie alle eerste vrijdagen.
Dan werd ons Heer aan huis gebracht en werd het huis versierd.
Als
we voor een stille bezigheid bijeen waren in huis, bij regenweer, baden we
nogal eens luidop ook, Soo vlocht manden of deed een ander werk, wij stopten
kousen of breiden, we schilden aardappelen, of moesten patatten kesen,
scheuten afdoen. Het gebeurde weleens dat er in de stal, onder t melken en ook
op t veld onder het wieden, gebeden werd, behalve als er in dit laatste geval,
een helper van buitenshuis bij was. De vastengebeden, voorgeschreven voor ontslag
van de vasten, werden samen gebeden, en de toch reeds lange avondgebeden,
werden dan nog een stuk langer. Wie voorbarig indutte onder het gebed, werd
maar niet immer- wakker gesprenkend. Ja, zo was het : dat bidden altijd en
overal, hing me als kind meer dan eens de keel uit. Ik had liever met mijn pop
gespeeld of mij op enigerwijze anders geamuseerd. Als kind besefte ik niet de
zin en de waarde van dit alles.
Thuis
trachtte men mij soms in de week naar de kerk te laten gaan. Dat gebeurde wel
af en toe, in de zomer, maar veelvuldig ging ik niet. Ik moest soms al werken.
Bovendien met dat verplicht nuchter zijn voor de Communie was dat moeilijk. De
mis was vroeg : te 6 u. en te 6.30 u. in de zomer, te 6 u.30 en 7 u. in de
winter. We woonden een eind van de kerk en we moesten er te voet naartoe : de
jongsten hadden immers geen fiets
Bij
het afsterven van moeder had ik weer eens aan den lijve ervaren wie en wat Soo
voor ons betekende. Zoals hij zich toonde in die omstandigheden, was hij over
heel de lijn.
Toen
ik twaalf jaar oud was en vroeg om te mogen voortstuderen, stond het gezin voor
een moeilijke vraag : het impliceerde immers een werker minder, nieuwe
financiële uitgaven en dit in omstandigheden die zorgwekkend waren : keer op
keer tegenspoed in de stal, daarbij een zieke moeder, een oude vader, al
gebroken door reuma
Toch mocht ik op pensionaat. Voor ik vertrok wilde men mij
echter met paardenkracht iets op het hart drukken. Ik kreeg een hele oremus te
incasseren : dat ik nu niet de juffrouw moest gaan spelen, die haar fijne
handjes naar geen werk meer zou willen uitsteken, die de grote jan zou
uithangen
en bovendien mocht ik ook nog een hele slimslam van een zedenpreek
aanhoren over goed gedrag
men kon immers nooit weten !
De
brieven die ik in Heverlee ontving, doorgaans van Melanie, waren meer dan
nieuws- of praatbrieven : immer was er een stichtend en goed woordje bij.
Vooral als Soo schreef, stuurde hij wat langere, schone brieven roerend van
directheid. t Waren brieven die, zou men zeggen, vleugelvaardigheid wekten !
Ze waren in hun simpelheid, rijk aan geestelijke inhoud, echte documenten,
gedragen door verantwoordelijkheidsbesef.
Soo
was nogal hevig van temperament, maar hij was edelmoedig, hij was in zijn
geheel een edel mens. We hebben, vooral naderhand, ingezien op welk zeldzaam
hoog niveau die oudere broer van ons stond. Moeder werd gaandeweg
sukkelachtiger. Soo droeg haar s avonds na het gezamelijke gebed waarbij ze
toch wilde aanwezig zijn- in zijn armen nar bed, heel voorzichtigjes, om haar
toch maar geen zeer te doen !
Toen
ik vroeg naar t klooster te gaan, was het weer vanzelfsprekend dat Soo geen
stokken in de wielen zo steken, al zou het leven dubbel zwaar worden voortaan.
Hoe zou trouwens die oorlog aflopen ? Dat viel ook nog af te wachten !
Hoe
het kwam dat ik op zulke jeugdige leeftijd naar t klooster ging :
-er
was de lagere school van Leest die bepaald gunstig geweest is, t.w. eerst de
invloed van juf Mathilde Hellemans, dan die van Caroline Nees vooral, die toen
we al groter werden, ons steunde tot gebloofdbezinning en beleving.
-Er
was de hele atmosfeer waarin ik thuis van kleinsaf aan, gedrenkt was geweest.
-Er
was dichterbij, het voorbeeld van jongste broer.
-Er
was mijn klastitularis van Heverlee, Zr. Paula, een ingoed, edelmoedig,
opgeruimd mens, die iedereen graag zag en liefde tot O.L.Heer uitstraalde. Ze
sprak ons niet over roeping, maar heel haar zijn was aanstekelijk. In het
moederhuis en in de bijhuizen, dankten haar verscheidene zusters hun roeping
voor Heverlee; ik was de eerste van twaalf.
Melanie
had moeder beloofd toen deze op haar sterfbed lag, dat ze mij zouden laten
gaan, wanneer ik oud genoeg zou zijn. Nu gelden mogelijk andere normen.
Maar
zijn die beter ?
Geeft
men zich ooit te vroeg aan O.L.Heer ?
Soo
heeft misschien te veel geëist van zijn gestel. Er was wel die fameuze griep
van 1918 die talloze slachtoffers maakte in een tijd toen er nog geen
penicilline en andere middelen waren om de koorts dadelijk af te remmen. t Is
echter een feit dat Soo zich nooit ontzag. Hij werkte en zwoegde, hielp bij
gelegenheid nog bij buren in nood, sloofde zich af, zijn inzet kende geen maat.
Maar een mens is tenslotte niet van ijzer. Waarom had hij af en toe klieren aan
de
hals
? Moest men hem dwingen naar de dokter te gaan ervoor ? Hij kloeg nooit. Is het
niet roerend hoe hij, na zijn jongste broer te hebben afgestaan, ook nu zijn
kleinste zus aan de Heer schonk en zich nadien offerde als bemiddelaar voor de
roeping van grote zus ? En dan, betrouwend op de Voorzienigheid, nam hij bij
zijn huwelijk, ook vader onder zijn bescherming.
De
Heer vroeg hem nog een ultiem offer. Hij zou sterven zonder broer en zussen
hier op aarde nog eens weer te zien. Maar, zoals het bij ons luidde wanneer er
een supplementje offer gevraagd werd : Dat kan er nog bij.
O.L.Heer
zou vader niet alleen achterlaten. Tien dagen later nam hij, na Soo, genadig
ook vader op zijn Hemelwoon.
Soo
was een van die vele stille groten die geen koppen halen in de kranten.
-Dit
jaar weerom een zware tol gevraagd aan mijn relaties : mijn broer Fr. Romain
(Karel De Laet) heb ik niet meer teruggezien. Canada eiste hem op als haar
eigen zoon waar hij Christus in trouwe dienst gedurende 55 jaar heeft gediend.
Om het stukje grond te Huberdeau, waar hij begraven ligt thans, blijft dit land
mij dierbaar en zal ook Leest hem ook niet vergeten. Ik ben er blij om, dat hij
ginder heeft willen sterven : op het eigen veld van zijn apostolaat, nog een
geloofsgetuigenis tot het einde ! (december
1978)
|