1983 Mei : TONEELVERENIGING RUST ROEST DANKT :xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Voor
de zoveelste keer hebben wij het geluk te mogen danken. Dank en geluk. Ze
liggen dicht bij elkaar, en het ene volgt uit het andere.
GELUK
: wij zijn gelukkig omdat wij (bijna) een toneelseizoen achter de rug
hebben dat mooi was. Een eerste geslaagde opvoeringsreeks van De Koord van
Spinoza in november 1982.
En
nu zopas Greenwich van Walter Van den Broeck met zoveel gunstige reacties dat
het ons allen deugd doet. Om het met boer Wortel van Timmermans te zeggen : Ons
zweet is in geen verkeerd gat gelopen. Wij menen enkel dat we proberen
gewetensvol te werken, waardoor de geest, de idee, de ziel van het toneelwerk
naar boven komt. En inderdaad zegt Sint Paulus, is al ons doen en laten
slechts ten dele en stukwerk. Maar, gaat hij verder, als ge de liefde niet
hebt, haalt het niets uit. En dit, de liefde voor het toneel, die jaagt ons
stuwend voort want is ons deel.
Ons
geluk wordt bovendien nog vergroot door twee aanbiedingen om Greenwich nogmaals
te spelen. Vooreerst in de TSM (kleine zaal rechtover Sint Romboutstoren) op
zaterdag 30 april en een tweede maal op zondag 15 mei in zaal Vosberg te
Rumst, ingericht door de plaatselijke KLJ.
DANK:
wij danken allen die ons, hoe dan ook, geholpen hebben. Dit zijn de
vele enthousiaste kijkers die de vertoning mee opbouwen. De kopers van kaarten.
De mensen die affichen willen ophangen (binnen of voor het raam). De firmas
die ons steunen door drukwerk of levering van materiaal. De zaaluitbaters die
ons werk met veel sympathie volgen. De plaatselijke verenigingen wiens
afgevaardigden onze voorstellingen bijwonen. Het plaatselijke blad De Band
dat onze rubrieken opneemt. Die tijdschriften die ons gedenken met
besprekingen. Enz..,enz
Goede toneelvrienden.
Wij
beloven nog veel en hard te werken opdat een voorstelling minstens het peil
haalt der vorige, tot uw, ons en aller blijdschap.
Tot
kijk, Guido Hellemans. (foto
onderaan)
(De Band, mei 1983)
1983 Meinummer De Band : HET
LAMOEN
In
de tijd dat er donderdagnamiddag nog geen klas was, zo noemden wij het, en wij
nog zonder kleerscheuren op de straat konden spelen, zonder maar eenmaal naar
omhoog te kijken. Zo een kleine 50 jaar geleden, de week voor de grote kermis,
en processiedag, een dag waar alles opgetrommeld werd om met het allerheiligste
rond te gaan, waren de zusterkens (nonnekes) en het onderwijzend personeel druk
in de weer om er het mooiste van te maken.
Gekleurde
papiertjes en zilverpapier knippen was er aan de orde van de dag, want het was
dan een formidabele feestdag. Dan kwam heel de gemeente kijken of zaten de
mensen geknield met brandende kaarsen voor hun deur om toch nog voor hun gezin
en buurt genade af te smeken, ieder volgens eigen devotie.
En
dan begint mijn eigenlijke verhaal. Op donderdag voordien kwam altijd de zandman met zijn hondenkar de brede
straat opgereden, hard roepend en zwaaiend met een grote bel, de vrouwen
verwittigend : zand, wit zand. Dat werd gebruikt om drie witte brede stroken
te strooien, waar dan de processiegangers moesten op volgen. Per emmer en voor
enige frankskes werd dat dan verkocht door de zandman.
Maar
wat mij meest imponeerde waren de honden die de kar voorttrokken.
In
t Lamoen, (noot : het lamoen is het
disselraam waarin het trekdier loopt als deze een voertuig voortsleept) een grote hond, een kruising of een
bastaard, weet ik veel, maar een dier met een geweldig groot lijf, zware poten,
zijn tong centimeters lang uit zijn muil. Aan weerskanten van hem liepen dan
twee mindergroten van gestalte en kracht. Het waren twee meelopers dacht ik,
alles om het geval rond te maken : de figuranten.
De
zandman was een klein maar vinnig ventje. Steeds op zijn sloefen of met een
soort schoenen met kousen overtrokken, voor wat of wie hij dat deed wist ik
zelf niet. Hij stopte altijd voor de herberg de Rooselaer, juist naast de deur,
om een glas te drinken. Want dat gerstenat dat daar verkocht werd was het beste
van de ganse streek. Ik hoorde hem zeggen Delleke, zo heette de bazin, ne
ster meiske. Ze was altijd dubbel in de weer als het om mannen van de baan
gold. Die hadden er al zeker uren opzitten, want de mannen van de baan zei ze,
waren sukkelaars die zwaar werk leverden en altijd in weer en wind.
En
zeker gij David, zegde ze. Als hij Blaasveld aandeed, had hij er wel geteld 40
à 50 kilometer opzitten en met een hondenspan is dat niet van de poes.
Ikzelf
was van de hondenkar met geen stokken weg te slaan, want van dieren heb ik
altijd gehouden. En dan maar vragen aan David over de trekkracht van de honden
en waar hij die grote hond vandaan had gehaald. Menneke, zegde hij, die
grote hond is de lieveling van mijn vrouw, als ik thuis kom, kan ik hem niet
rap genoeg uitspannen en dan ligt hij aan haar voeten en owee die een hand aan
ons Marie zou uitsteken !
Ons
Marie is een sukkel, zeurde hij, zij is lam aan haar beide benen en zit een
godganse dag voor het raam te wachten tot ik thuis kom. Dat is het leven
menneke ! Ik rij gestaag een halve lente en een halve zomer met mijn kar en
honden bijna half België af en die grote hond is mijn beste vriend. DIE TWEE
ANDERE, ZIJN ER MAAR OM INDRUK TE MAKEN. Zo is t leven menneke, in t LAMOEN
daar loopt de beste EN DIE ANDEREN MOETEN MEE ! Maar daarmee heb ik toch een
schoon gespan !
En
dat telde toen bij de mensen, hoe groter zij het zien, hoe flinker de voerman.
Hij
nipt aan zijn pint, zet zich recht, gaat naar zijn kar en honden en roept :
Moet er geen zand zijn ?
Op
uw gezondheid,
Toon.
(Toon Lamberts in De Band van mei
1983)
-Orator
Guido Hellemans.
-Een
hondengespan uit vroeger tijd.
-Een
lamoen.


|