1984 Maandag 10 december : Mislukte overval te Leest.
Aan
de Kouter 54 te Leest werd in de vooravond door onbekenden aangebeld.
Niets
vermoedend opende het echtpaar Spoelders-Verschueren de deur en men stond plots
oog in oog met twee gemaskerde en gewapende mannen.
De
twee ouderlingen boden onmiddellijk verzet, en er vielen zelfs enkele klappen.
De
overvallers moeten door de geboden weerstand alleszins verrast geweest zijn,
want ze sloegen met hun auto op de vlucht, richting Leest Dorp.
Het
echtpaar Spoelders Verschueren haalde hulp bij de buren, die onmiddellijk de politie verwittigden.
De
overvallen ouderlingen dienden door een dokter te worden verzorgd.
De
politie heeft voorlopig nog geen spoor van de daders.
(Gazet van Mechelen 13/12/1984)
In De Band van januari 1985 verscheen
daarvan volgend verslag :
OVERVAL
IN DE KOUTER
Wij
bellen aan bij Jeankske Spoelders en zijn vrouw Maria in de Kouter. Het duurde
even voor we binnen mochten : twee sloten werden opengedraaid en de deurketting
weggeschoven. Lachend zegt Jan : Wij hebben geen schrik van late bezoekers.
Voor
wij een vraag kunnen stellen zijn Jan en Maria reeds bezig met hun verhaal,
soms zelfs door mekaar, zo zijn ze nog gepakt van wat ze meegemaakt hebben.
Jan vertelt : Ik zat op maandag 10 december naar de TV te kijken, het moet
kwart na acht, half negen geweest zijn. Extra Time was nog maar goed
begonnen. Er wordt gebeld. Wij zeggen wie zou dat nog kunnen zijn ? en
haasten ons nog niet om open te doen. Er wordt weer gebeld. Dan wordt er op de
rol geklopt. Ik denk bij mijn eigen, daar scheelt wat, misschien de geburen of een
accident. Ik ga dus maar opendoen. Ik doe de deur open op een kier, en geloven
of niet, op dat zelfde moment heb ik het voorgevoel dat het niet pluis is, ik
zet mijn voet nog tegen de deur, maar te laat. Ze vliegen met geweld op mij :
twee mannen met een zwart masker waarin gaten gesneden waren voor hun ogen. De
ene droeg een karabijn, de andere een revolver.
Zwijgen
meneer ! roepen ze direct in plat Mechels. De man met de revolver loopt verder
in de gang naar achter, waar ons Maria nog van niets wetend aan het strijken
is. Ik zie dat de man met het geweer die voor mij staat, zijn geweer niet op
mij richt, maar schuin omhoog houdt. Zonder nadenken grijp ik het geweer vast
en beginnen we te vechten. De man roept : afblijven meneer, of ik schiet ! Op
dat gerucht is de overvaller met de revolver teruggekomen en geeft mij een slag
op het hoofd met de kolf van zijn revolver. Ik stuikte neer. De man met de
revolver loopt dan terug naar achter en botst daar op ons Maria.
Nu
begint Maria haar verhaal : Ik zie eerst die revolver en dan het masker.
Zwijgen madame, roept hij. Ik verschiet en loop zonder het echt goed te weten
langs de achterdeur naar buiten. Ik begin daar te schreeuwen en om hulp te
roepen. Ik liep op het steenwegske naast ons huis, als de overvaller, die mij
gevolgd was, mij inhaalt. Hij legt zijn hand op mijn mond om mij te doen
stoppen met roepen en houdt zijn revolver in mijn hals. In een flits denk ik
ai, nu ben ik er toch nog aan. En net zoals onze Jan krijg ik een klop. Hij
moet me toch losgelaten hebben, in ieder geval ben ik bij die van Warreke
(familie Van Steenwinkel) binnen geraakt.
Nu
gaat Jan weer verder met zijn verhaal : Die man met zijn geweer die mij
vooraan in de gang in bedwang hield moet ongerust geworden zijn over het wegblijven
van zijn maat en is ook langs achter buiten gelopen. Buiten was niets meer te
zien en ik ben op mijn kousen door het veld naar Van Loo gelopen om de politie
op te bellen. Maar toen wisten we nog niet dat de politie al verwittigd was.
Nancy De Nijn, de dochter van onze gebuur, had geschreeuw gehoord, dacht dat er
een meisje aangerand werd en had dus al de 900 opgebeld. De politie was heel
vlug ter plaatse. Fons De Nijn is nog buiten gekomen om te kijken en heeft twee
mannen gezien die gewoon over straat gingen en heeft nog gedacht dat het
deugnieten waren die belleke-trek gedaan hadden.
De
auto stond in de Prinsenlaan en zoals achteraf uitgekomen is, zijn de
overvallers door de Kerkenblokweg en het wegje naast de Fam. Bradt terug op de
Kouter gekomen en zo verdwenen. Dat was het relaas der feiten van Jan en Maria.
Ja,
zeggen ze, het is nu allemaal voorbij. Maar geloof mij, de schrik blijft in uw
lijf zitten. En ge hebt zoveel vragen waarop ge geen antwoord kunt geven.
Waarom nu juist bij ons, een gewoon huis in de Kouter ? En wat zijn ze
eigenlijk van plan geweest ? Want dat weten ze nu wel, bij gewone mensen, dat
er geen geld in huis is. Dat was vroeger zo niet, maar ja, ze weten dat als ze
gepakt worden ze tegenwoordig toch zo rap losgelaten worden. En oh ja, zegt
Jan, dat ik een gat in mijn kop had voelde ik eerst zelfs niet. Het is eerst de
politie die me zei : Mijnheer, het bloed loopt in uw nek. Ze hebben ons dan
allebei met de 900 meegenomen, mijn wonde is dan genaaid en wij konden terug naar
huis, maar we zijn bij ons dochter gaan slapen. En ge moet nu niet denken dat
ik een held ben of een vechter, ik verschoot van mijn eigen reactie. In zon
momenten gaat het zo rap dat ge niet denkt, maar dat komt zo in u op.
Stillekens aan kunt ge er toch al eens met lachen : t waren dan toch
beleefde overvallers; ze zegden altijd Mijnheer en Mademe, zoals
Zwijgen
Madame
en
Pas op Mijnheer, of ik schiet !
KD en RV.
|