Ik herkende je meteen al kwam je uit een ver verleden waarin ik jou 't voldaan zijn leerde en alles wat een man een vrouw kon geven.
Je mond behield die volle lippen je stempelde mijn lichaam vol met onderhuids genot en lust ijskoude droom nu jij hem gulzig kust.
Je schudt je hoofd, je haren deinen een waaier van vertrouwd satijn weer voel ik z' over mijn lichaam glijden zijn warrelende hand laat striemen op mijn lijf.
Je stapt zelfzeker, je lenden soepel langzaam verdwijnend uit mijn troebel zicht mijn ogen tranen tot de laatste druppel 't verleden spat uiteen en dooft het licht.
Mijn woorden wachten... Alsof dit vers een eind genomen heeft. Raak mijn gedachten Jaaglijn die trouw jouw schoonheid sleept Al die nachten Naar vele havens waar nooit wordt aangemeerd.
Jozefien, Jozefien, 'k heb je achter 't raam gezien, in een fijn japonnetje, bloot tot je balkonnetje, onder 't blauwe neonlicht, waar jij gelaten deed jouw plicht, Jozefien, Jozefien, 'k heb je achter 't raam gezien...
Jozefien, Jozefien, 'k heb je kamertje gezien, vol met bloemetjesbehang en meubeltjes van vierde rang, je ogen keken nog eens gauw naar de madonna op de schouw, Jozefien, Jozefien, 'k heb je kamertje gezien...
Jozefien, Jozefien, 'k heb je mooie lijf gezien, ik moest wachten met de vreugd, eerst de centen dan de deugd, de madonna sloot haar ogen, je was voor mij vol mededogen, Jozefien, Jozefien, 'k heb je mooie lijf gezien...
Jozefien, Jozefien, 'k heb je nooit meer weer gezien, in je fijn japonnetje, bloot tot je balkonnetje, nu zit onder 't neonlicht, één of ander vreemde wicht, Jozefien, Jozefien, 'k heb je nooit meer weer gezien...
Het liefste gaf ik jou een spiegel omdat ik weet dat die niet liegen kan als je gaat ontdekken de schoonheid in de trekken van de vrouw die lachend in mijn leven kwam...
Mijn lief, ik ben je vaak in landen ver gaan zoeken, weg van huis, mijn zinnen zat gelaafd, als hier plots je blik weerglanst in alle hoeken, en eindelijk mij toont je warm en lief gelaat.
Mijn lief, kon ik je maar aan mijn lichaam lijmen, zodat de dag van morgen nooit meer eenzaam kon, een fijn gevoel dat nooit meer zou verdwijnen, als 't eind der dag neigt naar de horizon...
In de stoet van grijs en zwarte dagen het eeuwig proberen of het vandaag misschien wel lukt... En plots het onverwachte voelen dat niemand anders je geven kan. Een mooie vuurpijl die je afschiet met een onbekende en samen blij en voorbarig "Aaah" roept... Al weet je beiden dat die pijl nergens aankomt...
Maar ook dat is goed !
Het wachten op de grote knal kan bovenmenselijk zijn...
"Schat, je wriemelt zo... En je voelt helemaal warm aan.. Wat scheelt er ?"
"Ik droomde," zei ze.
"Het leek eerder een nachtmerrie," antwoordde hij. "Vertel, het zal je opluchten."
"Jij was ridder, en ik je jonkvrouw."
"Romantisch, schat... ik wil alles horen."
"Ja," zei ze ;( "bijna alles,"dacht ze. ) "Het ging zo, schat..."
"Gij zijt naakt, vrouwe, zo midden op de dag, verklaar mij gauw waarom dat wezen mag !" "Wees niet vergramd, o heer, mijn hoop was fel, voor je vertrok, op enig minnespel." "Geen tijd, vrouwe, de vijand wacht, waar is mijn zwaard dat ik vergeten placht ?" "Hier is het, heer, saâm met mijn eer, ik sterf tot aan uw wederkeer."
"Zo mooi, schat," zei hij. "Slaap nu maar rustig door..."
Ze glimlachte even, sloot haar ogen en deed het slot van haar droom nog even over...
"Hij vertrok, maakte de deuren vast. Zij liet gezwind, 2 naakte ridders uit de kast...
"Schat, je wordt wéér zo onrustig... Zal ik wat melk voor je halen ? Dromen zijn bedrog, dat weet je toch ?"
Komt het door het melkwit van de maan dat ik weemoedig word en zit te dromen...? Of zijn de sterren niet meer met mij begaan... ? Een vreemde man, die nergens nog kan wonen.
Komt het door het blauwzwart van de bomen dat ik het schimmige zie van mijn bestaan... ? Of ben ik verweesd van godinnen en van goden...? Maakt liefde ooit van mij haar erfgenaam ... ?
Zachtjes zijn ze heengegaan, op reis naar d'eeuwigheid, als druppels in de oceaan, een oceaan van tijd... Onvermoeibaar doorgegaan, dragers van vreugd en pijn, telkens weer uiteengespat, telkens weer deel van 't Zijn...
En ik ?
Ik loop de regenbogen langs, aders van levensvreugd, en steel voor jou voor elke dag die komen mag, een kleur...
Een mooie vrouw, verschijnend in het straatbeeld dat ik bespied, heimlijk vanachter 't raam, die zonder haast, verleidelijk verlegen, mijn fantasie en bloed op hol doen slaan :
"Ik neem haar leest, met mijn gesloten ogen, en zoek haar mond... zij slangt tegen mij aan... ik volg haar lijf in sensuele bogen tot wilde lust mijn vlees versteend doet staan..."
De mooie vrouw, flanerend uit het straatbeeld, ontmaskert mij, geilig aan d'overkant, haar rake blik, het "weten" in haar ogen, dwingt mij verschrikt, 't ontdekte raam vandaan...