Zachtjes zijn ze heengegaan, op reis naar d'eeuwigheid, als druppels in de oceaan, een oceaan van tijd... Onvermoeibaar doorgegaan, dragers van vreugd en pijn, telkens weer uiteengespat, telkens weer deel van 't Zijn...
En ik ?
Ik loop de regenbogen langs, aders van levensvreugd, en steel voor jou voor elke dag die komen mag, een kleur...
Een mooie vrouw, verschijnend in het straatbeeld dat ik bespied, heimlijk vanachter 't raam, die zonder haast, verleidelijk verlegen, mijn fantasie en bloed op hol doen slaan :
"Ik neem haar leest, met mijn gesloten ogen, en zoek haar mond... zij slangt tegen mij aan... ik volg haar lijf in sensuele bogen tot wilde lust mijn vlees versteend doet staan..."
De mooie vrouw, flanerend uit het straatbeeld, ontmaskert mij, geilig aan d'overkant, haar rake blik, het "weten" in haar ogen, dwingt mij verschrikt, 't ontdekte raam vandaan...