Het is goed
met heel veel mededogen
je ogen sluimerend
te sluiten om de mensen,
om jezelf...
Je ziet wat je
voordien nooit zag,
de weg die zelfzeker,
voor je lag
vervaagt tot een mild verlangen.
En je bent niet langer
sterk maar klein en teder:
een zang van heimwee
lokt je mee,
je bent op weg,
maar...waarheen?
Weer een bewoner uit handen moeten geven.
'k Weet het wel, je moet relativeren, geven, nemen, dat is het leven.
't Lijkt allemaal zo gewoon, zo vanzelfsprekend.
Maar mag ik even "mens zijn" van vlees en bloed met een hart dat klopt voor ieder van jullie?
Mens ik hou van je ongesproken woorden, die het verhaal van je leven vertellen. Ik hou van je stuntelige stappen: je bevende handen en je onbeholpen blik als je onze wereld ziet.
Och, het was maar ene van de zovelen zal je zeggen:
Nee, je hebt het mis, hij was geen vreemde, hij was "ene" van "ons".
Het zal de vermoeidheid zijn zeker? Eigen schuld. Ja, je hebt gelijk.
Hoe hou je het vol elke dag opnieuw, leed, verdriet en pijn van anderen te verwerken, zonder aan jezelf te denken?
'k Weet het niet! Zou het niet dank zij jullie zijn?
De teksten, de mailtjes, blogs en noem maar op, ze maken me sterk, en geven me kracht. Het zijn mijn vitamientjes.
Mensen jullie kunnen zo wreed, hard en cool zijn of teder, lief en zacht, het maakt mij niks uit.....
"Ik kan niet zonder"
"Ik hou van jullie"
Dank aan allen en schrijf aub verder.
Je hebt verdriet, niet zomaar een vals medelijden met jezelf, maar een verdriet waar je stil van wordt. Het kan zo diep in je hart kerven dat je zelfs niet meer kunt wenen. Je kijkt met een afwezige blik naar de mensen om je heen. Wat ze zeggen, waar ze mee bezig zijn, het raakt je niet meer. Het is allemaal zo ver en je staat met je aarzelende voeten alleen in de gloeiende, verzengende woestijn van de mensen. Er kunnen dagen zijn dat je niet meer weet dat het morgen wordt, waarom je moet eten en slapen. Lachende mensen en kinderen lijken op vreemdsoortige wezens van een onbekende planeet. De wereld draait meedogenloos verder. Je hemel is dicht, ook al schijnt de zon. Je bloedt van binnen dood en niemand die het voelt of ziet. Je hebt gewoon een rauw verdriet heel diep en oprecht om iets of iemand.
Wacht gewoon, en leef verder, dag in dag uit, doe wat je te doen hebt, misschien krakend van pijn in je hart, maar neem de kleinste dingen ter hand, praat met mensen en luister vooral naar hen, en lééf.
Geen dokter, geen specialist, kan wat de tijd vermag.
Je ziet een bloem, je hoort muziek, je ontmoet een mens die even vriendelijk voor je is, je ontdekt plotseling iemand naast je, die ook verdriet heeft...
Het leven komt uit duizend-en-één dingen op je af. Onweerstaanbaar.
Kruip niet weg in je hol van zelfbeklag om er langzaam van binnen te sterven en bitter te worden, maar lééf en wacht.
Laat de tijd je genezen, en je littekens zullen je later helpen andere mensen te begrijpen, die pijn hebben.
Ik heb lang gewacht omdat het belangrijk was, vooral voor jou.
Ik weet dat je in de knoei zit, al durf je het niet te bekennen, aan niemand en zeker niet aan jezelf. Je laat je meeslepen door een stroom, waarvan je weet dat hij naar de afgrond voert. Nu drijf je nog zalig op illusies en weigert te ontwaken. Dit had ik vanavond willen doen: je wakker schudden voor het te laat is. Het is zo dwaas die ene hand die je kan redden, af te slaan.
Daarom doet het nu wel een beetje pijn als ik naar buiten kijk in een glanzende dode straat. Denk niet dat je alles alleen aankunt. Als je in de puree zit, is er altijd nog wel iemand die op je wacht. Kijk dan niet met strakke ogen in je kille put, maar zoek om je heen.
Niet iedereen laat je links liggen.
Soms vind je pracht mensen, vlakbij, mensen aan wie je vroeger misschien achteloos voorbijging. En als je dan een hand geboden wordt, grijp die dan stevig vast.
Doe niet zoals de man op wie ik die avond heb gewacht, nu is hij dood.
Wanneer je mensen echt ziet lijden en zelf in je hart al afscheid hebt moeten nemen, ben je niet langer een vrijblijvende toeschouwer. Je kunt verharden en je onkwetsbaar maken. Dan vlucht je in je ivoren toren en bouw je een bunker om je heen, die tegen alles bestand is, zelfs tegen mensen die van je houden. Je krijgt de bittere spotlach van iemand die de wereld en de mensen door heeft. En je verwacht niets meer van de toekomst. Dan ben je van binnen dood en worden je gebaren koel en automatisch. Je wordt iemand van cijfers en rendement en je pakt wat binnen je bereik komt. Je lijkt op de bulldoze met zijn ijzeren klauwen, die putten graaft en de aarde verminkt.
Ofwel: je wwordt mild en vol mededogen. De littekens die je oploopt, bewijzen dat je hebt durven leven, en door anderen nabij te zijn, groei je in warmte en begrip. Je oordeelt niet zo vlug meer over je
medemens en je beleeft vreugd aan elk moment van geluk dat je in je omgeving en bij jezelf ervaart. De kleine dingen, onbetaald en dikwijls toevallig, worden belangrijk en je voelt dat het ware geheim van wat mensen bindt, heel eenvoudig is: elkaar gewoon vasthouden en blijven geloven in het leven. Lijden kan louteren. Alles wat duurzaam is en echt, moet eerst door vuur. Wat dan overblijft, ook al is het weinig, is van onschatbare waarde. Hoeveel je geleden hebt, is misschien niet belangrijk, wat je gezien en ervaren hebt evenmin, wel hoe je er doorheen komt en wie je dan geworden bent.
Per slot van rekening zei hij, ben ik maar een heel gewoon mens.
Hij glimlachte verontschuldigend. Ik heb nooit meer willen zijn dan wie ook. De mensen begrijpen het soms niet. Een aarzelend lentelicht viel de kamer binnen. Ik dacht aan schitterende recepties, academische zittingen en galadiners. Ik zag eretekens en hoorde hoogdravende redevoeringen en lofbetuigingen.
Felix Timmermans zei het al: "Tenslotte zijn we allemaal maar met blote knieën geboren." Ik keek de man voor me recht in de ogen. Hij ontroerde mij. Na dertig jaren werken en bezielen en altijd weer opnieuw van de mensen houden, zag ik in die ogen nog steeds die kinderlijke glans, open en onbevangen.
"Dat is het" dacht ik, "wat iemand écht groot maakt." En ik kreeg medelijden met zoveel belangrijk doende mensen, die pronken met hun relaties. Ze hebben van zichzelf een vergulde afgod gemaakt, behangen met valse sieraden. Ze versieren zich met succes, onderdanige eerbied van anderen, een beroemde reputatie en noem maar op. Geef mij dan maar die gewone mensen met hun gulle glimlach en hun zacht geworden kinderogen. Want, wie ben ik eigenlijk dat je je meer waant dan de man naast je? We keken samen uit het raam. Vogels tuimelden door de groentetuin. De lucht glansde zo helder blauw dat je bijna niet meer in de wolken kon geloven. In de verte kraaide een late haan. Ik hou van mensen zei hij zacht. Waarom al die grootspraak en drukdoenerij van anderen, vroeg ik me af. Ik hou van ze, herhaalde hij eenvoudig, van wie ook. En toen wist ik dat die opgepoeste lawaaimakers misschien de armste en meest hulpbehoevende mensen zijn. De zon steeg naar de toppen van een rij populieren. De wereld werd warm.
Jaag ik schimmen na, of lang vervlogen dromen, waar geen mens nog wat om geeft? Ben ik de nutteloze jager, azend op uitgestorven wild?
De lachwekkende prooi van een illusie? Of zijn mijn vragen als de draden van een spinneweb, waarin ik mezelf verstrik en hulpeloos te bengelen hang? De meeste mensen gaan maar achteloos voorbij en stellen zich geen vragen meer: ze ademen en bewegen, plukken hier en daar een bloem en sterven geruisloos, als hun avond valt. Ze schrijven maar één geschiedenis: die der naamloze eentonigheid, als de grauwe straten en de rechtlijnige betonconstructies van hun steden.
En het wordt avond en morgen als zwart en wit, zonodig nog verbroken door kunstmatig buizenlicht. Maar als ik die mensen zie met wat zij 'illusie' noemen, als ik hen hoor spotten met mijn dromen vanuit hun kunstleren zetels en hun luxe van plastic, dan weet ik - heel langzaam - als het stijgen van de dageraad, dat ik geen schimmen najaag in de ogen van een kind, dat ik géén wanklank hoor in het ruisen van de wind en dat mijn stilte zonder rimpels in een luisterend watervlak een spiegel van de hemel wordt.
Kleine vagebond, met je lege handen en je ogen vol tranen. Jij gaat de lange weg - de mensen kijken je na een geven je namen, maar jij stapt voort en in je blik lachen de kinderen, treuren de eenzamen en dromen de dichters. De mensen openen hun deuren om je te doen blijven. Je gaat binnen maar het wordt gauw te eng en je kiest weer de grauwe wegen onder de zon, de sterren en de wolken. Soms vind je iets van al wat je die jaren zocht, waarvoor je leeft en wat je pas zult zien, als anderen je ogen voor altijd sluiten: je ziet het in een spelend kind, bij een wenende, hulpeloze mens of bij de enkelen die wanhopig trachten je te beminnen. Dan glimlach je even en worden de littekens van je hart weer week. Je strekt je handen naar die mensen uit, tot ook zij maar schaduwen blijken van die vreemde wereld uit je dromen. Kleine vagebond, jij gaat de langste weg, omdat je wéét dat hij eens eindeloos zal eindigen. Dan pas zal je weer zwerven rust vinden; je lege handen gevuld zijn en je tranen glinsteren van vreugde.
Wie is het die mij zo nabij is en toch zo eindeloos ver?
Hij is mijn honger en mijn verlangen.
Hij reikt altijd verder dan de horizon en maakt mij rustig - rusteloos-.
Hij doet me dromen als oude bomen in de avondzon en sidderen als jonge berken in het eerste morgenlicht.
Hij is de slag van mijn hart en bekoort me als een gesluierde vrouw.
Hij is de wentelende zee, meedogenloos en strelend werpt hij me als wrakhout op het strand en voert me weer in zijn ruisende diepte mee.
Hij is wind en wolken, zon en zee, licht en warmte, liefde en plezier en hij is zo betoverend schoon...van binnen.
-Ik wil bij je blijven,
zei de rijpe vrucht tot de moeder..
Het is warm en veilig.
-En toch wil je leven,
méns worden? vroeg de moeder.
-Ja fluisterde de vrucht
met een zucht van verlangen.
-Dan moet je hier van mij vandaan.
Als je niet weg wilt,
als ik je niet uitstoot,
zul je nooit echt mijn
kind zijn.
-Ik ken je nu en buiten is het koud.
-Je tijd in mij is voorbij.
Het bloed gonsde heet,
het lichaam van de moeder rilde.
-Ga nu, zei ze zacht.
Toen baarde de vrucht
zich een weg door de nauwe,
donkere tunnel heen naar het leven.
Vreemde handen knipten haar los;
de vrucht was een huilend kind geworden,
bevend voor de kou van de grote wereld.
Tot het zijn moeder vond.
Een nieuwe mens nam de warme
moederborst en sliep voldaan
een nieuwe toekomst tegemoet.
Zo gaat ons leven,
langs vertrouwde wegen,
tot het door een nauwe,
donkere tunnel moet.
Wij willen aan deze zijde blijven,
hoewel onze tijd voorbij is.
Dan huilen we wellicht en
beven van de kou,
omdat we worden losgeknipt.
_Je wil toch leven? vroeg
destijds de moeder.
Je wilt ten volle mens worden?
Mochten we dan met een zucht
van verlangen "ja" fluisteren.
Je kent me niet. Vroeger zou ik de 'dorpsidioot' geweest zijn of de 'filosoof'. Nu ben ik de dwaze, hopeloos onaangepast. Ik ben verliefd op denkers en dichters op rusteloze wolken aan de hemel op vogels en op kabbelende beekjes. Mijn woorden en mijn blik kunnen bezielen, maar als ze me uitroepen tot revolutionair en voorvechter van nieuwe ideeën, word ik sentimenteel van heimwee en speel ik met kleine kinderen.
Soms zou ik iedereen kunnen omhelzen, dan weer wens ik mezelf op een godverlaten eiland, omdat de mensen me bekoren... en vervelen. Ze noemen me hard en meedogenloos, maar ik ben teer en kwetsbaar als een vogel in zijn eerste, hulpeloze dons. Wie mijn ontroering ziet en mijn stamelende woorden hoort over stilte en verwondering, die schudt het hoofd en zegt dat ik nog véél moet leren vooraleer ik eindelijk volwassen ben. Met mij kun je niets behoorlijks beginnen. Ik ben volkomen onbruikbaar met mijn twee linkerhanden en mijn domme vragen.
"Zij staat niet met haar voeten op de grond" zeggen de wijze, volwassen mensen. Zij wel. Al eeuwen. Ze krioelen op hetzelfde stukje grond en overtroeven elkaar in lawaai en eigenbelang. Ik ben wereldvreemd. Daarom is mijn blik zo eindeloos. Ik had het heelal en de sterren al lang ontdekt voor de wetenschap zich ermee inliet. Ik houd van uitgestrekte vlakten, waar de horizon steeds verder vlucht.
Nooit zal ik me thuis voelen bij mensen die geen raad weten met hun afval en rondabele bouwgrond en betalen voor zuiver vruchtesap in gespecialiseerde winkels. De laatste bossen versnipperen tot 'gemeentelijke wandelparken' met vuilbakjes aan de bomen en helgekleurde rustbanken. Groene zones worden therapeutisch verantwoord en de farmaceutica verkankert tot een eigen industrie.
In zo'n wereld zal ik 'maanziek' blijven en onaangepast. Zolang ze me
niet onderbrengen in een 'asiel voor zonderlingen', zal ik de dromer zijn, de zotskap en de nar, de spotvogel die zingt om niet te huilen, de minstreel en de domme sprookjesidioot. Je kent me niet, ik dwaal van horizon tot horizon. Maar als ik wakker wordt met een vreemde onrust en je hoort een droevig geluid dat je gelukkig maakt, ontwaak dan met een adelaarsblik. Dan zullen onze ogen elkaar ontmoeten en zijn we lotgenoten. Dan zal je weten dat je me altijd gekend hebt.
Af en toe behoort een mens wat op te ruimen.
Zo viel van tussen een bundeltje papier een foto op de grond, als een
vergeten uitroepteken. IK wilde haar achteloos wegbergen...tot ik ernaar keek. En plots werd de kamer klein en de wereld eindeloos groot.
Ik zag de heldere lach en de tintelende ogen van iemand die nu al jaren begraven is. Een bitter mens zei ooit: "De enige charme aan het verleden is, dat het voorbij is."
Het is niet goed, kunt u opwerpen, in het verleden te leven, je moet
voorwaarts durven kijken.
Maar waarom kun je niet voorwaarts kijken vanuit de rijke achtergrond
van je verleden? Waarom moeten herinneringen slijten?
Ze kunnen even goed groeien; het komt erop aan er zorg voor te dragen.
Ze zijn als warme humus, vruchtbare grond, waarop de dag van morgen kan gedijen.
En de littekens, diep in je hart, soms tot in je lichaam toe, bewijzen alleen maar dat je écht geleefd hebt.
In het verleden terugkijken, zonder erin te willen vluchten, is een fles donkere wijn uit de kelder halen; de buitenzijde is grijs van het stof, maar in je glas glanst een ontwakend verleden.
Dank zeggen aan wat voorbij is, is een levenskunst.
Weinig mensen kunnen dat.
Ze menen dat levenservaringen opdoen gelijk staat met groeien in bitterheid. Ze worden akrobaten van de zure lach en de opgehaalde schouders.
Dat is alleen maar verzuren en kil worden. Misschien heb je al dikwijls 'vaarwel' moeten zeggen. Of treur je nu om mensen bij wie je vroeger was. Misschien wil je nog houden van mensen die je niet meer ziet, omdat ze niet meer terugkeerden...
Iedereen zucht wel eens van: "Kon ik dit of dat maar eens overdoen."
Ondertussen wentelt het leven voort. Het verleden kan een milde schaduw worden, die je gestalte volledig maakt, een luisterende metgezel, die af en toe naar je wijst met een zwijgende vinger...
"Weet je nog?" fluisterde de foto, die op de grond lag. De man, languit in het gras, lachte me bemoedigend toe.
Hij is 'verleden'. Maar heel dichtbij.