Ik kwam thuis, het was
een uur of acht en zeldzaam
zacht voor de tijd van het jaar,
de tuinbank stond klaar
onder de appelboom
Ik ging zitten en ik zat
te kijken hoe de buurman
in zijn tuin nog aan het spitten
was, de nacht kwam uit de aarde
een blauwer wordend licht hing
in de appelboom
toen werd het langzaam weer te mooi
om waar te zijn, de dingen
van de dag verdwenen voor de geur
van hooi, er lag weer speelgoed
in het gras en verweg in het huis
lachten de kinderen in het bad
tot waar ik zat, tot
onder de appelboom
en later hoorde ik de vleugels
van ganzen in de hemel
hoorde ik hoe stil en leeg
het aan het worden was
gelukkig kwam er iemand naast mij
zitten, om precies te zijn jij
was het die naast mij kwam
onder de appelboom, zeldzaam
zacht en dichtbij
voor onze leeftijd.
Soms komt de zon in t oosten op in vale
Rossige nevels die haar glans bedekken.
En als de maan omfloerst is en vol vlekken,
Blijkt hij veel minder klaarheid uit te stralen.
De sterren aan de hemeltrans verschralen
Als wolkenflarden hen aan t oog onttrekken.
En de olielampen die ons licht verstrekken
Zijn door een zuchtje wind al neer te halen.
Maar och, die stralende ogen, in wier kiemen
De liefdegod de pijlen smeedt die reeds
Zo lang dag in dag uit mijn hart doorpriemen,
Die voelen wind noch damp, maar blijven steeds
Twee ijle vlammetjes, die nooit verdwijnen
En sterker dan welk licht ook blijven schijnen.
Alleen en peinzend en met trage tred Zoek ik mijn weg door de eenzaamste gebieden, Terwijl ik steeds mijn ogen scherp laat spieden Naar plaatsen waar geen mens zijn schreden zet.
Ik ken geen ander middel dat mij redt Van t oog der mensen dat ik wil ontvlieden. Want dat een laaiend vuur mijn bloed doet zieden, Merkt ieder die maar éven op mij let.
Ik denk dat berg en bos, rivier en veld En zij alleen, al zien in welke mate Het knagen van de eenzaamheid mij kwelt.
Maar toch vind ik geen plaatsen zó verlaten Dat liefde mij erheen niet vergezelt Om steeds met mij en ik met haar te praten.
Sinds het begin. (Pierre H.Dubois)
Oud zijn of jong, moeder, maakt het verschil?
Alleen of samen zijn en stil praten,
Met de steeds ouder wordende gelaten
Elkander aan te zien, vermoeid en stil?
Langzaam begint het tot mij door te dringen
De toegeruste eenzelvigheid der dingen,
Het voortbestaan bij gratie van hun duur,
De gelijkvormigheid van ieder uur
En van de daden en van de gedachten.
Een nacht gelijkt altijd op alle nachten,
De woorden die men zwijgt op die men spreekt,
En langzaam wordt het hart dan losgeweekt!
En ik begrijp nu, moeder, hoe ik groei,
Niet naar het licht maar naar de diepe zin
Van al wat leeft sedert het eerst begin,
Van voor ik als verlangen u doorwoei
Graag zie ik een meisje dat zichzelf oprecht
verheugt in eenvoud, deugd en welbehagen,
dat, als ze praat, met de ogen neergeslagen
slechts enkele beschroomde woorden zegt.
Graag zie ik een meisje, dat er de eer in legt,
zich gemanierd en aardig te gedragen,
dat, als ze zich hoort prijzen, alle dagen
aan wat gepast en mooi in waarde hecht.
En graag ook zie ik een vrouw, met wie ik goed
en redelijk en met verstand kan praten,
en die behoorlijk en welopgevoed
haar echtgenoot behaagd in hoge mate,
terwijl zij iedereen in vriendschap groet
als ze lieftallig voortschrijdt door de straten
je weet het en je voelt het zelf: vergeven werkt bevrijdend.
Vergeven is weer kansen bieden, om opnieuw, jong en fris te zijn.
Vergeven is een hand reiken over de brug van eigen zwakheid heen.
Waarom moet ik eerst stommiteiten doen, om te zien wie ik eigenlijk ben?
Hoe is het mogelijk dat mensen elkaar zo'n pijn doen?
Hoe laat je mij toch voorthollen over de rug van anderen heen?
Waarom durf je niet te zeggen, wat er schort en wat er scheelt?
Waarom dan schokschouderen en zwijgen?
Het doet me zo raar en klein aan, als ik zeggen wil: vergeef me!
En al besef ik verdomd goed dat het weer vreugde brengen zal, dat ik een stomme muur afbreek, dat ik een brug herstel: toch komt dat gebaar zo moeilijk over.
Ik weet het en ik ondervind het: vergeven is terug contact opnemen, vergeven is de panne herstellen, vergeven is een nieuwe zekering steken.
Vergeven is de andere opnieuw zo gaarne zien als jezelf. Maar vergeving vragen is een risico op eigen krediet, het is je eigen pretentie op zak steken, het is vragen om een gebaar van goedheid.
Vergeven doet gij altijd, want de liefde heeft altijd gelijk.
Als ik een slechte dag heb, als me schijnbaar alles tegen gaat, als ik eindelijk mezelf in de rats heb gezet, als ik me rot voel, laat ik dan geen uitvluchten zoeken, om me nog erger in de knoei te zetten:
een oprecht gebaar volstaat.
Als ik als een kwellende last naast je loop, als ik als een verwende precies aan alles lak heb, als ik eigenzinnig mijn kop wil doorzetten, sla dan de deur niet voor me dicht, ik kan jouw wenk,
jouw lach niet missen. Laat de deur op een kier: zoek geen uitvluchten, een klein gebaar volstaat.
ALs mijn kop en mijn hart stuurloos rondtolt, als ik zou kunnen huilen, zo alleen als ik me voel, als ik het niet meer aan kan:
'k vraag geen groot woord, alleen dit, laat een stil gebaar van je hart horen, stil, maar oprecht!
Als ik gebroken ben, vriend, als ik geslagen lig, moederziel alleen, als ik me echt beschaamd voel over m'n dwaasheden, laat dan geen holle woorden klinken: ik heb je hand nodig, alleen dat eenvoudig gebaar van besef en begrip.
Een klein gebaar kan zoveel weer goed maken.
Als je 't moe bent, als je overhoop ligt met je omgeving, als je geen raad meer weet, als je je nergens meer gelukkig weet, denk dan even terug aan die mooie dagen, dat je lachte en speelde, dat je tegen iedereen vriendelijk was, dat je in ieders oog een tinteling zag, dat je leefde als een kind zonder zorgen, dat je je vreugde niet opkon...
Vergeet je mooie dagen niet, breng ze terug in je vertrouwde kring, adem weer de goedheid in, om je hart te bedaren, opgejaagd en gekwetst als het is door vele nutteloze vragen en vraagtekens.
Heer, ik kom u moed vragen, niet alleen voor de bloedige dagen in mijn leven maar ook voor de mooie dagen opdat ik deze zou bewaren
en doorstralen.
Helaas door alle zuchten die ontspringen aan 't weerloos peinzend
hart, zijn de ogen verslagen en beroofd van elk vermogen om ooit nog
tot een ander door te dringen. Zij zijn als twee betraande hunkeringen die nimmer meer zichzelve kunnen drogen,en vaak zijn ze
zo overtogen dat liefde hen omkranst met grauwe kringen.
En die gedachten en die zuchten geven aan 't zwoegend hart zo'n angst en ademnood dat er liefde al haast in is gebleven. Want ach, in hun
verdriet staat levensgroot de naam van wie ik liefheb neergeschreven
en vele woorden van haar drove dood.
Ik zocht een bloem, die op de bergen wast.
En aan mijn voeten grijnsde een afgrond, diep als wanhoop na een misdaad, en ik riep: "Wie redt mij?" 'k Voelde een hand, die greep me vast. En over 't zwarte water, dat daar sliep, wees mij die hand, als brug, een dennemast. Ik vroeg: "Hoe draagt die boom ons beider last?"
Hij sprak: "God leeft, die ons voor 't leven schiep". Ik zag mijn gids in de ogen: al mijn angst verkeerde in zwijgend, liefdevol geloof.
De boomstam kraakte...ik kon niet meer terug. Toen daalde een dichte nevel (dat was 't bangst), doch hand in hand, ging 't voorwaarts, blind en doof. Daar landden we aan...en toen brak de brug.
Iemand heeft je pijn gedaan.
Niet zomaar toevallig. Echt om u of mij te raken, en nog wel waar de
anderen bij waren. Het ging door me heen als een cirkelzaag.
Ik zweeg, omdat ik een genadeloos woordengevecht wou vermijden,
of eenvoudig en misschien eerlijker, ik had geen lef, stond alleen, jij was reeds weg. Ik liet de mensen aan de tafel achter, om ergens alleen je wonden te likken. Ik fluisterde met bittere mond:- wacht maar, tot mijn kans komt-.Nee, ik ben niet zo strijdlustig van nature, 'k begon stilletjes te treuren. Wat hebben die mensen toch tegen jou? Ze krijgen toch de aandacht die ze verdienen, of niet soms?
Ik was echt wel kwaad op die rateltongen, maar ik zweeg, ik deed alsof ik niets gehoord had. Zou mijn boosheid nog ontaarden?
'k Weet het niet, het was immers niet de eerste keer, dat had ik hen al vergeven, maar altijd weer en weer...
Al die blikken op ons gericht, je wil elkaar zoveel vertellen en het lukt maar niet. We mogen niet eens praten want dan zwaait er wat.
Elke dag opnieuw doorsta ik angst voor die giftige slangen, nee, zo kan het echt niet langer, ik ga eraan kapot. Wat moet ik toch beginnen, geen teken, geen woord, waarom heb ik je dat beloofd?
Hoelang moet ik het nog bewijzen 'een woord, is een woord'?
Zo raast het maar door mijn hoofd. Voor zo'n korte tijd en nog geen verdraagzaamheid. Mijn verstand is te klein. IK kan het maar niet vatten. Waarom doet het me zo'n pijn. Ik voel me zo klein en onbenullig, zo verloren zonder jou.
Och, wat zit ik mij te kwellen, de dag was al druk genoeg.
En straks...ja dan zien we wel.
Het is goed
met heel veel mededogen
je ogen sluimerend
te sluiten om de mensen,
om jezelf...
Je ziet wat je
voordien nooit zag,
de weg die zelfzeker,
voor je lag
vervaagt tot een mild verlangen.
En je bent niet langer
sterk maar klein en teder:
een zang van heimwee
lokt je mee,
je bent op weg,
maar...waarheen?
Weer een bewoner uit handen moeten geven.
'k Weet het wel, je moet relativeren, geven, nemen, dat is het leven.
't Lijkt allemaal zo gewoon, zo vanzelfsprekend.
Maar mag ik even "mens zijn" van vlees en bloed met een hart dat klopt voor ieder van jullie?
Mens ik hou van je ongesproken woorden, die het verhaal van je leven vertellen. Ik hou van je stuntelige stappen: je bevende handen en je onbeholpen blik als je onze wereld ziet.
Och, het was maar ene van de zovelen zal je zeggen:
Nee, je hebt het mis, hij was geen vreemde, hij was "ene" van "ons".
Het zal de vermoeidheid zijn zeker? Eigen schuld. Ja, je hebt gelijk.
Hoe hou je het vol elke dag opnieuw, leed, verdriet en pijn van anderen te verwerken, zonder aan jezelf te denken?
'k Weet het niet! Zou het niet dank zij jullie zijn?
De teksten, de mailtjes, blogs en noem maar op, ze maken me sterk, en geven me kracht. Het zijn mijn vitamientjes.
Mensen jullie kunnen zo wreed, hard en cool zijn of teder, lief en zacht, het maakt mij niks uit.....
"Ik kan niet zonder"
"Ik hou van jullie"
Dank aan allen en schrijf aub verder.
Je hebt verdriet, niet zomaar een vals medelijden met jezelf, maar een verdriet waar je stil van wordt. Het kan zo diep in je hart kerven dat je zelfs niet meer kunt wenen. Je kijkt met een afwezige blik naar de mensen om je heen. Wat ze zeggen, waar ze mee bezig zijn, het raakt je niet meer. Het is allemaal zo ver en je staat met je aarzelende voeten alleen in de gloeiende, verzengende woestijn van de mensen. Er kunnen dagen zijn dat je niet meer weet dat het morgen wordt, waarom je moet eten en slapen. Lachende mensen en kinderen lijken op vreemdsoortige wezens van een onbekende planeet. De wereld draait meedogenloos verder. Je hemel is dicht, ook al schijnt de zon. Je bloedt van binnen dood en niemand die het voelt of ziet. Je hebt gewoon een rauw verdriet heel diep en oprecht om iets of iemand.
Wacht gewoon, en leef verder, dag in dag uit, doe wat je te doen hebt, misschien krakend van pijn in je hart, maar neem de kleinste dingen ter hand, praat met mensen en luister vooral naar hen, en lééf.
Geen dokter, geen specialist, kan wat de tijd vermag.
Je ziet een bloem, je hoort muziek, je ontmoet een mens die even vriendelijk voor je is, je ontdekt plotseling iemand naast je, die ook verdriet heeft...
Het leven komt uit duizend-en-één dingen op je af. Onweerstaanbaar.
Kruip niet weg in je hol van zelfbeklag om er langzaam van binnen te sterven en bitter te worden, maar lééf en wacht.
Laat de tijd je genezen, en je littekens zullen je later helpen andere mensen te begrijpen, die pijn hebben.
Ik heb lang gewacht omdat het belangrijk was, vooral voor jou.
Ik weet dat je in de knoei zit, al durf je het niet te bekennen, aan niemand en zeker niet aan jezelf. Je laat je meeslepen door een stroom, waarvan je weet dat hij naar de afgrond voert. Nu drijf je nog zalig op illusies en weigert te ontwaken. Dit had ik vanavond willen doen: je wakker schudden voor het te laat is. Het is zo dwaas die ene hand die je kan redden, af te slaan.
Daarom doet het nu wel een beetje pijn als ik naar buiten kijk in een glanzende dode straat. Denk niet dat je alles alleen aankunt. Als je in de puree zit, is er altijd nog wel iemand die op je wacht. Kijk dan niet met strakke ogen in je kille put, maar zoek om je heen.
Niet iedereen laat je links liggen.
Soms vind je pracht mensen, vlakbij, mensen aan wie je vroeger misschien achteloos voorbijging. En als je dan een hand geboden wordt, grijp die dan stevig vast.
Doe niet zoals de man op wie ik die avond heb gewacht, nu is hij dood.
Wanneer je mensen echt ziet lijden en zelf in je hart al afscheid hebt moeten nemen, ben je niet langer een vrijblijvende toeschouwer. Je kunt verharden en je onkwetsbaar maken. Dan vlucht je in je ivoren toren en bouw je een bunker om je heen, die tegen alles bestand is, zelfs tegen mensen die van je houden. Je krijgt de bittere spotlach van iemand die de wereld en de mensen door heeft. En je verwacht niets meer van de toekomst. Dan ben je van binnen dood en worden je gebaren koel en automatisch. Je wordt iemand van cijfers en rendement en je pakt wat binnen je bereik komt. Je lijkt op de bulldoze met zijn ijzeren klauwen, die putten graaft en de aarde verminkt.
Ofwel: je wwordt mild en vol mededogen. De littekens die je oploopt, bewijzen dat je hebt durven leven, en door anderen nabij te zijn, groei je in warmte en begrip. Je oordeelt niet zo vlug meer over je
medemens en je beleeft vreugd aan elk moment van geluk dat je in je omgeving en bij jezelf ervaart. De kleine dingen, onbetaald en dikwijls toevallig, worden belangrijk en je voelt dat het ware geheim van wat mensen bindt, heel eenvoudig is: elkaar gewoon vasthouden en blijven geloven in het leven. Lijden kan louteren. Alles wat duurzaam is en echt, moet eerst door vuur. Wat dan overblijft, ook al is het weinig, is van onschatbare waarde. Hoeveel je geleden hebt, is misschien niet belangrijk, wat je gezien en ervaren hebt evenmin, wel hoe je er doorheen komt en wie je dan geworden bent.
Per slot van rekening zei hij, ben ik maar een heel gewoon mens.
Hij glimlachte verontschuldigend. Ik heb nooit meer willen zijn dan wie ook. De mensen begrijpen het soms niet. Een aarzelend lentelicht viel de kamer binnen. Ik dacht aan schitterende recepties, academische zittingen en galadiners. Ik zag eretekens en hoorde hoogdravende redevoeringen en lofbetuigingen.
Felix Timmermans zei het al: "Tenslotte zijn we allemaal maar met blote knieën geboren." Ik keek de man voor me recht in de ogen. Hij ontroerde mij. Na dertig jaren werken en bezielen en altijd weer opnieuw van de mensen houden, zag ik in die ogen nog steeds die kinderlijke glans, open en onbevangen.
"Dat is het" dacht ik, "wat iemand écht groot maakt." En ik kreeg medelijden met zoveel belangrijk doende mensen, die pronken met hun relaties. Ze hebben van zichzelf een vergulde afgod gemaakt, behangen met valse sieraden. Ze versieren zich met succes, onderdanige eerbied van anderen, een beroemde reputatie en noem maar op. Geef mij dan maar die gewone mensen met hun gulle glimlach en hun zacht geworden kinderogen. Want, wie ben ik eigenlijk dat je je meer waant dan de man naast je? We keken samen uit het raam. Vogels tuimelden door de groentetuin. De lucht glansde zo helder blauw dat je bijna niet meer in de wolken kon geloven. In de verte kraaide een late haan. Ik hou van mensen zei hij zacht. Waarom al die grootspraak en drukdoenerij van anderen, vroeg ik me af. Ik hou van ze, herhaalde hij eenvoudig, van wie ook. En toen wist ik dat die opgepoeste lawaaimakers misschien de armste en meest hulpbehoevende mensen zijn. De zon steeg naar de toppen van een rij populieren. De wereld werd warm.
Jaag ik schimmen na, of lang vervlogen dromen, waar geen mens nog wat om geeft? Ben ik de nutteloze jager, azend op uitgestorven wild?
De lachwekkende prooi van een illusie? Of zijn mijn vragen als de draden van een spinneweb, waarin ik mezelf verstrik en hulpeloos te bengelen hang? De meeste mensen gaan maar achteloos voorbij en stellen zich geen vragen meer: ze ademen en bewegen, plukken hier en daar een bloem en sterven geruisloos, als hun avond valt. Ze schrijven maar één geschiedenis: die der naamloze eentonigheid, als de grauwe straten en de rechtlijnige betonconstructies van hun steden.
En het wordt avond en morgen als zwart en wit, zonodig nog verbroken door kunstmatig buizenlicht. Maar als ik die mensen zie met wat zij 'illusie' noemen, als ik hen hoor spotten met mijn dromen vanuit hun kunstleren zetels en hun luxe van plastic, dan weet ik - heel langzaam - als het stijgen van de dageraad, dat ik geen schimmen najaag in de ogen van een kind, dat ik géén wanklank hoor in het ruisen van de wind en dat mijn stilte zonder rimpels in een luisterend watervlak een spiegel van de hemel wordt.
Kleine vagebond, met je lege handen en je ogen vol tranen. Jij gaat de lange weg - de mensen kijken je na een geven je namen, maar jij stapt voort en in je blik lachen de kinderen, treuren de eenzamen en dromen de dichters. De mensen openen hun deuren om je te doen blijven. Je gaat binnen maar het wordt gauw te eng en je kiest weer de grauwe wegen onder de zon, de sterren en de wolken. Soms vind je iets van al wat je die jaren zocht, waarvoor je leeft en wat je pas zult zien, als anderen je ogen voor altijd sluiten: je ziet het in een spelend kind, bij een wenende, hulpeloze mens of bij de enkelen die wanhopig trachten je te beminnen. Dan glimlach je even en worden de littekens van je hart weer week. Je strekt je handen naar die mensen uit, tot ook zij maar schaduwen blijken van die vreemde wereld uit je dromen. Kleine vagebond, jij gaat de langste weg, omdat je wéét dat hij eens eindeloos zal eindigen. Dan pas zal je weer zwerven rust vinden; je lege handen gevuld zijn en je tranen glinsteren van vreugde.
Wie is het die mij zo nabij is en toch zo eindeloos ver?
Hij is mijn honger en mijn verlangen.
Hij reikt altijd verder dan de horizon en maakt mij rustig - rusteloos-.
Hij doet me dromen als oude bomen in de avondzon en sidderen als jonge berken in het eerste morgenlicht.
Hij is de slag van mijn hart en bekoort me als een gesluierde vrouw.
Hij is de wentelende zee, meedogenloos en strelend werpt hij me als wrakhout op het strand en voert me weer in zijn ruisende diepte mee.
Hij is wind en wolken, zon en zee, licht en warmte, liefde en plezier en hij is zo betoverend schoon...van binnen.