Ik heb lang gewacht omdat het belangrijk was, vooral voor jou.
Ik weet dat je in de knoei zit, al durf je het niet te bekennen, aan niemand en zeker niet aan jezelf. Je laat je meeslepen door een stroom, waarvan je weet dat hij naar de afgrond voert. Nu drijf je nog zalig op illusies en weigert te ontwaken. Dit had ik vanavond willen doen: je wakker schudden voor het te laat is. Het is zo dwaas die ene hand die je kan redden, af te slaan.
Daarom doet het nu wel een beetje pijn als ik naar buiten kijk in een glanzende dode straat. Denk niet dat je alles alleen aankunt. Als je in de puree zit, is er altijd nog wel iemand die op je wacht. Kijk dan niet met strakke ogen in je kille put, maar zoek om je heen.
Niet iedereen laat je links liggen.
Soms vind je pracht mensen, vlakbij, mensen aan wie je vroeger misschien achteloos voorbijging. En als je dan een hand geboden wordt, grijp die dan stevig vast.
Doe niet zoals de man op wie ik die avond heb gewacht, nu is hij dood.
Wanneer je mensen echt ziet lijden en zelf in je hart al afscheid hebt moeten nemen, ben je niet langer een vrijblijvende toeschouwer. Je kunt verharden en je onkwetsbaar maken. Dan vlucht je in je ivoren toren en bouw je een bunker om je heen, die tegen alles bestand is, zelfs tegen mensen die van je houden. Je krijgt de bittere spotlach van iemand die de wereld en de mensen door heeft. En je verwacht niets meer van de toekomst. Dan ben je van binnen dood en worden je gebaren koel en automatisch. Je wordt iemand van cijfers en rendement en je pakt wat binnen je bereik komt. Je lijkt op de bulldoze met zijn ijzeren klauwen, die putten graaft en de aarde verminkt.
Ofwel: je wwordt mild en vol mededogen. De littekens die je oploopt, bewijzen dat je hebt durven leven, en door anderen nabij te zijn, groei je in warmte en begrip. Je oordeelt niet zo vlug meer over je
medemens en je beleeft vreugd aan elk moment van geluk dat je in je omgeving en bij jezelf ervaart. De kleine dingen, onbetaald en dikwijls toevallig, worden belangrijk en je voelt dat het ware geheim van wat mensen bindt, heel eenvoudig is: elkaar gewoon vasthouden en blijven geloven in het leven. Lijden kan louteren. Alles wat duurzaam is en echt, moet eerst door vuur. Wat dan overblijft, ook al is het weinig, is van onschatbare waarde. Hoeveel je geleden hebt, is misschien niet belangrijk, wat je gezien en ervaren hebt evenmin, wel hoe je er doorheen komt en wie je dan geworden bent.
Per slot van rekening zei hij, ben ik maar een heel gewoon mens.
Hij glimlachte verontschuldigend. Ik heb nooit meer willen zijn dan wie ook. De mensen begrijpen het soms niet. Een aarzelend lentelicht viel de kamer binnen. Ik dacht aan schitterende recepties, academische zittingen en galadiners. Ik zag eretekens en hoorde hoogdravende redevoeringen en lofbetuigingen.
Felix Timmermans zei het al: "Tenslotte zijn we allemaal maar met blote knieën geboren." Ik keek de man voor me recht in de ogen. Hij ontroerde mij. Na dertig jaren werken en bezielen en altijd weer opnieuw van de mensen houden, zag ik in die ogen nog steeds die kinderlijke glans, open en onbevangen.
"Dat is het" dacht ik, "wat iemand écht groot maakt." En ik kreeg medelijden met zoveel belangrijk doende mensen, die pronken met hun relaties. Ze hebben van zichzelf een vergulde afgod gemaakt, behangen met valse sieraden. Ze versieren zich met succes, onderdanige eerbied van anderen, een beroemde reputatie en noem maar op. Geef mij dan maar die gewone mensen met hun gulle glimlach en hun zacht geworden kinderogen. Want, wie ben ik eigenlijk dat je je meer waant dan de man naast je? We keken samen uit het raam. Vogels tuimelden door de groentetuin. De lucht glansde zo helder blauw dat je bijna niet meer in de wolken kon geloven. In de verte kraaide een late haan. Ik hou van mensen zei hij zacht. Waarom al die grootspraak en drukdoenerij van anderen, vroeg ik me af. Ik hou van ze, herhaalde hij eenvoudig, van wie ook. En toen wist ik dat die opgepoeste lawaaimakers misschien de armste en meest hulpbehoevende mensen zijn. De zon steeg naar de toppen van een rij populieren. De wereld werd warm.
Jaag ik schimmen na, of lang vervlogen dromen, waar geen mens nog wat om geeft? Ben ik de nutteloze jager, azend op uitgestorven wild?
De lachwekkende prooi van een illusie? Of zijn mijn vragen als de draden van een spinneweb, waarin ik mezelf verstrik en hulpeloos te bengelen hang? De meeste mensen gaan maar achteloos voorbij en stellen zich geen vragen meer: ze ademen en bewegen, plukken hier en daar een bloem en sterven geruisloos, als hun avond valt. Ze schrijven maar één geschiedenis: die der naamloze eentonigheid, als de grauwe straten en de rechtlijnige betonconstructies van hun steden.
En het wordt avond en morgen als zwart en wit, zonodig nog verbroken door kunstmatig buizenlicht. Maar als ik die mensen zie met wat zij 'illusie' noemen, als ik hen hoor spotten met mijn dromen vanuit hun kunstleren zetels en hun luxe van plastic, dan weet ik - heel langzaam - als het stijgen van de dageraad, dat ik geen schimmen najaag in de ogen van een kind, dat ik géén wanklank hoor in het ruisen van de wind en dat mijn stilte zonder rimpels in een luisterend watervlak een spiegel van de hemel wordt.
Kleine vagebond, met je lege handen en je ogen vol tranen. Jij gaat de lange weg - de mensen kijken je na een geven je namen, maar jij stapt voort en in je blik lachen de kinderen, treuren de eenzamen en dromen de dichters. De mensen openen hun deuren om je te doen blijven. Je gaat binnen maar het wordt gauw te eng en je kiest weer de grauwe wegen onder de zon, de sterren en de wolken. Soms vind je iets van al wat je die jaren zocht, waarvoor je leeft en wat je pas zult zien, als anderen je ogen voor altijd sluiten: je ziet het in een spelend kind, bij een wenende, hulpeloze mens of bij de enkelen die wanhopig trachten je te beminnen. Dan glimlach je even en worden de littekens van je hart weer week. Je strekt je handen naar die mensen uit, tot ook zij maar schaduwen blijken van die vreemde wereld uit je dromen. Kleine vagebond, jij gaat de langste weg, omdat je wéét dat hij eens eindeloos zal eindigen. Dan pas zal je weer zwerven rust vinden; je lege handen gevuld zijn en je tranen glinsteren van vreugde.