Eens zag ik de uit het zeevlak opgedoken zon 's morgens vroeg haar goudomrande schichten zo oogverblindend fel op de aarde richten dat alles door die vlammen werd ontstoken.
Ik zag hoe de ochtendgloed de pas ontloken vochtige rozen zo scherp op deed lichten dat 't uit de verte leek alsof in 't dichte bottende doornhout brand was uitgebroken.
Ik zag in deze voorjaarszindering hoe 't groen de grond uitkwam, bedekt met dauw, en 't blad, zoals elk jaar, weer openging.
Ook zag ik een beeldschone knappe vrouw die rozen plukte in 't gras bij de eerste zon en door haar gratie alles overwon.
Mijn vader is mijn beste vriend; Hij noemt mij steeds zijn lieve kind. 'k Ontzie hem, zonder bang te vrezen. En ga ik huppelend aan zijn zij, Ook dan vermaakt en leert hij mij; Er kan geen beter vader wezen!
Ik ben ook somtijds wel eens stout, Maar als mijn ondeugd mij berouwt, Dan wordt zijn vaderhart bewogen; Dan spreekt zijn liefde geen verwijt, Ja zelfs, wanneer hij mij kastijdt, Dan zie ik tranen in zijn ogen.
Zou ik, door ongehoorzaamheid, Dan maken dat mijn vader schreit; Zou ik hem zuchten doen en klagen; Neen, als mijn jonkheid iets misdoet, Dan val ik aanstonds hem te voet. En zal aan God vergeving vragen.