Ik ben een vrolijk meisje en alle dagen zing ik mijn lied nu 't prille jaargetij mijn hoofd bedwelmt met zoete liefdesvlagen. Ik dwaal door groene weiden heen en kijk naar bloempjes wit en rood en blauw en geel, naar lelies blank en roosjes op hun steel, die ik al zoekend één voor één vergelijk met het gezicht van hem die mij in 't rijk der liefde noodde en binnenliet: 't is hij, en hij alleen, aan wie ik wil behagen. Als ik een bloempje ontdek waarvan ik echt meen te bespeuren dat het lijkt op hem, dan pluk en kus ik het, terwijl mijn stem er aldoor lieve woordjes tegen zegt en heel mijn hart zich ervoor openlegt. Zo krijg ik er steeds nieuwe bloempjes bij om sierlijk in mijn blonde haar te dragen. Dezelfde vreugde die een bloempje wekt in 't oog der mensen, voelt mijn geest dan daar. 't Is net of ik de aanwezigheid ervaar van hem door wie ik de liefde heb ontdekt. En hoe die geur door heel mijn wezen trekt, kan ik niet uitleggen, zolang in mij zovele zuchten nog om antwoord vragen.
Weer ben ik aan 't converseren met, ik weet niet wie, een geest, een engel, de zon, de maan, een ster?
Ben ik jou, of jij mij, of zijn we éénder?
Ik zie me wel een gezicht, maar hoor geen stem, nauwelijks een fluisteren, maar ik voel wel tekens wel leven en een hartslag beven, Wie ben jij dan wel?
Ik maak me zorgen om jou, dat hoeft niet, zit je te zweren maar ik,... ik weet wel beter je zorgen wil je niet delen, niemand moet je lasten dragen is je redeneren en toch binnenin weet je zeker er is "iets" met dit leven.
Draag je lasten toch niet alleen ik heb nog een onbezorgd leven, waarom geef je me niet een beetje van dat, van uw bezorgde leven?
Ik dacht, ik ken hem toch goed we zijn al zo lang samen ik ken zijn voorhoofd zijn bruine armen buik tot hij een keer op een winteravond bij me kwam zitten en ik in het schemerlicht dat van achteren viel zijn roze oor aanschouwde een grappig lapje huid een schelp met van binnen kloppend bloed ik heb toen niets gezegd, het zou goed zijn een gedicht over zijn roze oor te schrijven maar niet zo dat ze zeggen ook een onderwerp om te kiezen zij wil zeker origineel doen zo dat niemand ook maar glimlacht zo dat men begrijpt dat ik een geheim onthul ik heb toen niets gezegd maar toen we die nacht samen lagen proefde ik voorzichtig de exotische smaak van zijn roze oor.
Sint-Ignatius, wit en vurig liep langs een roos, stortte zich op de struik waarbij hij zich verwondde met de klok van zijn zwarte pij wenstte hij te overstemmen de bekoring van de wereld die als uit een wond uit de aarde gutste, en toen bij op de bodem lag van deze wieg van doornen zag hij dat het bloed uit zijn voorhoofd op de wimpers stolde in de vorm van een roos en zijn blinde hand die de doornen zocht werd door de zoete aanraking van bloemblaadjes doorboord, de bedrogen heilige huilde terwijl de bloemen hem bespotten doornen en rozen, we zoeken het geluk.
Lieve Vrouwke, ik kom niet om te bidden, maar om een poos bij U te zijn. Ik heb U niets te geven, niets te vragen deze dag. Ik bezit alleen de grote vreugde dat ik U bekijken mag.
Lieve Vrouwke, ik kom niet om te spreken, maar om een poos bij U te zijn. Ik heb U niets te zeggen, niets te vragen deze dag. Maar bewaar voor mij de grote vreugde dat ik U bekijken mag.
Lieve Vrouwke, ik kom niet om te zingen, maar om een poos bij U te zijn. Ik heb U niets te bieden, niets te vragen deze dag. Laat voor mij alleen de grote vreugde als ik Moeder zeggen mag.
om die stem te horen tussen de ene slag van de golven en de andere, maar er is geen stem alleen het oudemannengezeur van het water het zouten niets, de vleugel van een witte vogel vastklevend aan een steen.
Ik ga naar het bos, waar het nooit onderbroken ruisen heerst van de enorme clepsydra die bladeren in humus sijpelen laat en humus in bladeren waar krachtige insektenkaken het zwijgen van de grond verteren.
Ik ga naar het veld. platen groen en geel vastgeprikt met spelden van insektenexistenties rinkelen bij elke aanraking van de wind waar is die stem? hij moet zich laten horen wanneer aardes onvermoeide monoloog een ogenblik verstomt niets dan ritselingen, trillers en explosies
Ik ga naar huis. En mijn experiment neemt de vorm aan van een alternatief of de wereld is stom of ik ben doof, maar misschien zijn we allebei door kreupelheid getekend we moeten derhalve elkaar bij de arm nemen voorwaarts gaan naar nieuwe einders naar verkrampte kelen waaruit onbevattelijk geborrel naar boven stijgt.
Als ik mijn gebeden tot U richt wordt mijn ziel door twijfel aangegrepen: een huiver overvalt mij en ik vraag in angst en vrees, wie bent U, Heer?
U, antwoordt nooit als ik tot U spreek, uw naam weergalmt door heel het heelal: ik zoek U over heel de wereld, zonder U ooit in leven aan te treffen.
Zeg iets tegen mij, God, mijn toeverlaat, laat mij uw Gezicht zien, onverhuld, zeg mij U bent, wijs mij het licht, neem mijn twijfel weg en geef mij de vrede.