Die nachtegaal, die zo vol tederheid treurt om zijn kroost of om zijn lieve gade, vult met zijn zoet gegorgel wijd en zijd de hemel en de velden en de paden.
En als ik in de nacht hoor hoe hij schreit, dan word ook ik met zorgen overladen, en ik beklaag mezelf omdat ik lijd, want ook mijn papa is door de dood verraden.
Hoe licht wordt wie zich sterk waant overrompeld! Want wie had ooit gedacht dat zijn gelaat zo snel tot aarde en stof zou zijn verschrompeld!
Ik zie nu, wijsgeworden door het kwaad dat me in een stroom van tranen onderdompelt, hoe aards geluk vergaat vóór het bestaat!
|