Het is een lange dag geweest, met veel zon en licht. We hebben samen in de tuin gelegen, languit in het gras, tussen bloemen en de legpuzzels van de kinderen. Nu is het nacht en de bomen achter het raam zijn sierlijke silhouetten met grillige armen en uitgestrekte vingers. Ik sluimer tussen slaap en droom. Het is heel stil in het grote huis. Ons huis is oud, met grote ruimten en gangen. De muren ademen geschiedenis. Het behangsel is goudgeel, met oudroze bloemen en groene blaadjes. Als je door ons huis gaat, ben je nooit alleen. Het verleden gaat met je mee. Dan komen lieve mensen weer tot leven. En je weet dat ze bij je zijn. Geruisloos, als de zware gordijnen en de gebloemde zetels waarin ze zaten. Ik denk aan deze dingen en rust. Dan hoor ik de piano. Als vanzelfsprekend. De muziek is als wierook in een oude kerk. Ik open de deur en glimlach in het duister. Beethoven, Chopin. De klanken vullen het huis met schoonheid. Ik moet langzaam ingeslapen zijn. Met een dankbaar hart. Waarachtige schoonheid kan een mens zó ontroeren dat alles eenvoudig wordt en zinvol. De harde dingen worden zachter, een innige rust neemt bezit van je gedachten, je wordt milder en je ontdekt hoe rijk een mens kan zijn als hij zich verzoent met zichzelf. Mensen die geen schoonheid kennen of er de tijd niet voor nemen zijn arme mensen. Je kunt ontroerd worden en gelukkig zijn om wolken in de hemel, om ruisende bomen. Je kunt kinderen mooi vinden en oude mensen. Je staat in verrukking voor kleuren of vormen. Er is zo oneindig veel..., als je leven wilt tot in de toppen van je vingers... zoals die nacht..., toen de piano het oude huis deed zingen en het mysterie van wat u en mij gelukkig maakt, héél dichtbij was.
|