Zolang ik niet wordt opgehokt wegens 'vogelgriep' Zolang ik niet de kogel krijg wegens een dominoeffect. Zolang tjilp ik hier vrij en vrank mijn hoogste lied. Mijn verhaal is persoonlijk! Laat het ook zo!
100% 150% 200% Vergroot hier de tekst Of druk op ctrl en het = teken van uw toetsenbord
Over mijzelf
Ik ben Lulu, en gebruik soms ook wel de schuilnaam Huismusje.
Ik ben een vrouw en woon in Antwerpen (België) en mijn beroep is Vrouw des huizes.
Ik ben geboren op 21/04/1952 en ben nu dus 72 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: o.a. Muziek- Lezen (detectieve)-Dagtrips- Computeren-Shoppen .
Ik heb 1 zoon, 1 dochter en 1 kleindochter.
Ik bekijk het leven realistisch en kordaat. Maar nooit kortzichtig
Alle geweld is zinloos, niet?
Zet daarom dit teken ook op uw blog?
Zoonlief aan 't werk op mijn oude pc
Dochterlief
DE ZES ANTI-STRESS REGELS!
1) Hou van je bed als van jezelf! 2) Rust overdag goed uit zodat je 's nachts goed kan slapen! 3) Doe zo weinig mogelijk, laat anderen het doen! 4) Als je plots de drang voelt opkomen om te werken, ga dan zitten en wacht tot het overgaat! 5) Doe zeker vandaag niet wat morgen ook kan! 6) As je iemand ziet rusten, help hem daarmee!
Heb een huis vol planten.
O.a.deze die prachtig in bloei staat.
huismusje (2 JAAR)
huismusje in Rivierenhof.
Met pleeg-ma aan zee. (De enige foto van ons beide samen.)
MIJN BLOEMENTUINTJE.
HET GELUKKIGE GEZINNETJE! ZO ZIEN JULLIE ZOONLIEF OOK EENS LANGS DE VOORKANT.
De nacht.
En dan is daar de nacht.
Het duister als een warme mantel
Omhuld je gekwetste hart.
Je wandelt door vergetelheid.
Weg van pijn en smart.
Om dan weer te ontwaken,
met bezinning moed en kracht.
Je leeft de dag stil en gelaten.
Want je weet
straks is daar de nacht.
IK HEB GEEN SPIJT VAN DE DINGEN DIE IK DEED! ENKEL SPIJT VAN DE DINGEN DIE IK NALIET TE DOEN!
14-08-2006
VRIJHEID, BLIJHEID.
Achttien jaar was ik net geworden.
En ik leefde als een veroordeelde zware crimineel.
Werd uiteindelijk doodziek van alle geleden ellende.
Ellende die al jaren voortsleepte en waar ik op dat moment bijlange na nog
geen verandering zag in komen.
Maar de verandering kwam toch.
In volkomen lethargie zat ik op een ijzeren stoel, aan een
kleine ijzeren tafel in de ziekenkamer (waar ik al weken verbleef) te
turen door het kleine getraliede venster naar de met prikkeldraad en
glasscherven bezaaide muur, toen een non binnenkwam met een brief.
De brief kwam van de jeugdrechter die liet weten dat hij mij in zijn kabinet verwachtte. Dat gebeurde om de drie of zes maanden.
Ik las het gelaten want ik verwachtte er niet veel goeds van.
Enkel de mededeling dat ik zou vastzitten tot mijn eenentwintigste jaar.
Drie lange jaren waarin ik elk uur zou besteden aan het uitdokteren hoe ik
me het best en het snelst van kant kon maken.
Want ik wilde niet meer leven. Dit leven had geen enkele zin meer voor mij.
Toekomstperspectieven had ik niet en zag ik ook niet meer.
Toen ik van de jeugdrechter te horen kreeg dat ik terug naar
mijn pleegouders zou mogen gaan, geloofde ik dan ook mijn oren niet, en
het duurde lang voor het goede nieuws tot mij doordrong.
Weliswaar zou de dokter van het internaat, en de psychiater mij eerst genezen
moeten verklaren, maar dat zou een makkie worden, zo dacht ik.
Maar ik was zieker dan ik zelf vermoedde en men mij de afgelopen
weken vol medicatie gepompt. Medicatie die trouwens geen zier had geholpen, want voor diep ingeworteld verdriet bestaan pillen.
Fysiek was ik al wat aangesterkt door het niets anders doen dan liggen en zitten de laatste weken, maar ik
was er ook mentaal onder doorgegaan, en dat was nog niet over.
Jarenlange verwaarlozing, mishandeling, zowel geestelijke als lichamelijke
hadden uiteindelijk zijn tol geëist.
Maar ik was een vechter.
En met de gedachte aan mijn vrijlating kwam die vechtlust weer, elke dag een
beetje meer.
De dag kwam dat ik uit de ziekenkamer mocht.
Dat ik weer onder de meisjes kon zijn
Dat ik weer de strenge discipline aankon zonder de hartkloppingen die mij het
gevoel gaven dat mn hart uit mijn lijf ging springen.
De dag kwam dat ik weer kon gaan werken.
En zo kwam ook de dag dat de dokter vond dat het tijd was om mij vrij te laten. Dat ik het internaat en zijn machtsgeile nonnen achter me kon laten
Ditmaal zou ik het allemaal anders doen. Dat nam ik me stellig voor.
En ik deed het ook helemaal ander!
Categorie:MIJN TRIESTE JEUGD
12-07-2006
ACHTTIEN JAAR
Achttien jaar!
Een verjaardag waar we halsreikend naar uitkeken.
Niet omdat we het dan voor het zeggen zouden hebben, zoals nu, maar met achttien jaar voelde je je toch al een beetje een vrije mens.
Maar dat laatste ging niet op voor mij.
Aan verjaardagsfeestjes werd in St Margaretha van Cortona
niet gedaan.
Enkel de katholieke feesten en sommige naamdagen werden uitgebreid gevierd met
een extra lange kerkdienst.
Nu ja, dat laatste vond ik niet zo heel erg ten tijde dat ik nog elke morgen naar
de kerkdienst ging. Het was een goede manier om nog een beetje te kunnen dutten.
Het was kiezen, of je deed klusjes en herstelwerk, of je ging naar de
kerkdienst.
Dat eerste vertikte ik. We moesten al genoeg klusjes doen gedurende de dag en
avond.
Niet enkel poetswerk, maar ook echt werken voor de één of andere fabriek. Onbetaald
uiteraard!
Want heb er nooit één cent van gezien hoewel ik er heel veel uren ingestoken heb.
De kerkdiensten hielden op toen ik buiten het internaat op de fabriek ging
werken.
Maar dus mijn achttiende verjaardag was er één in mineur.
De opsluiting, de harde discipline, de afgedwongen gehoorzaamheid, de
vereenzaming, en nog veel meer van die nare gevoelens... het leek of ze op die
bewuste dag allemaal tegelijk en loodzwaar op mijn schouders vielen.
Hoe harder ik mijn best deed om die dag zo goed mogelijk door te komen, hoe minder het mij scheen te lukken.
En ik werd ziek ..heel ziek!
Maar ik wist het niet.
Ik vermagerde zienderogen, kon niet meer eten, had ook geen hongergevoel meer.
(Dat mager worden vond ik niet erg, in die tijd was slank zijn ook al de mode.)
Maar ik werd futloos en stond heel slapjes op mijn benen.
Hondsmoe na een nacht slapen, want ook dat slapen lukte mij niet meer zo goed.
Verschillende keren per nacht werd ik wakker, badend in het zweet na nog maar
eens een nachtmerrie.
Het begon de nonnen op te vallen.
Het begon de collegas van het werk op te vallen.
Zelfs mijn pleegouders zeiden er wat van.
En mijn surrogaat-moederke, mijn Netje, die maakte zich kwaad.
Die vond dat het zo niet langer kon.
Zij ondernam actie.
Zij ging praten en raad vragen aan de hoofd-pastoor van de parochie en sprak met haar dokter.
Vermits zij mede in de bestuursraad zat van t Pleintje, kende zij nogal wat notabelen.
Ze sprak ze dan ook één voor één aan.
Ondertussen sleepten de dagen zich voort.
De nonnen dwongen mij om allerlei pillen te slikken.
Maar wat ze ook gaven, het hielp geen zier.
En op een dag kon ik mijn bed niet meer uit .
Hoge koorts en overgeven. (Iets dat zeer pijnlijk was met een lege maag.)
Men bracht mij in de rolstoel van moeder-overste naar de ziekenkamer. ( Nu schiet mij plots ook weer de naam van die non te binnen, het mere Emmiliene en ze had MS, vandaar die rolstoel)
En ik bedenk mij nu eveneens dat dit misschien de enige keer was dat die kamer niet werd
gebruikt als strafkamer voor ongehoorzame meisjes.
Achtentwintig dagen heb ik daar gelegen.
Dagen die volledig uit mijn geheugen zijn gewist.
Buiten dan de pap die ik moest slikken.
En de vernedering omdat men mij een plastieken luier aandeed omdat ik mijn blaas
niet meer onder controle kon houden.
Maar het ziek worden had ook een goede kant.
Want voor mij bracht het de redding.
En ze kwam niet van God, zoals de nonnen mij graag wilden doen geloven, maar
van de jeugdrechter!
Een kennismaking met de mensen die mijn redding zijn geweest. Die me hun liefde gaven en me door dik en dun hebben gesteund vanaf het eerste moment dat ze me leerden kennen.
't Pleintje van Meneer pastoor werd gesponsord door notabelen en zakenmensen. Zo waren er onder meer, Vincent en Antoinette.
Maar iedereen noemde hen Jos en
Netje. Jos was beroeps militair in het Engels kamp van Emblem en Netje zwaaide de plak in hun café, De Pax.
Het echtpaar had drie kinderen, een dochter en twee zonen. Hun jongste zoon was van dezelfde leeftijd als ik en hem kende ik dan ook het beste.
Jos en Netje, maakten deel uit van het bestuur dat was opgericht vanwege, De Blokhut. Dat was een houten keet die op het terrein van 't Pleintje stond en waar fuiven werden gegeven voor de zestien-plussers. De Blokhut was er gekomen door hun toedoen. Ze zochten en vonden sponsors en hielden er toezicht op dat alles netjes
verliep. Jos en Netje zouden al gauw een belangrijke rol in mijn
leven gaan spelen.
Door toedoen van de jongste zoon die mijn kameraad was kwam ik op mijn zeventiende (bijna achttien) al eens bij hen in het café. Netje, nam mij al vlug onder haar vleugels na het horen van
mijn situatie bij mijn pleegouders.
Ontelbare keren schoof zij mij een glas Cola toe en gaf ze mij een pakje sigaretten dat ik niet hoefde te betalen
Zij kwam voor mij op wanneer iemand een opmerking maakte.
Zij verdedigde mij door dik en dun, zelfs wanneer ik fout was.
Dan vergoelijkte zij die fout met een kwinkslag.
Op elk moment, dag of nacht, was ik welkom bij hen.
Jos heeft zelfs een keer zijn vuisten gebruikt om mij te verdedigen, maar hoe
dat in zijn haak zit, vertel ik later.
Overal waar zij gingen, ging ik met hen mee.
Na sluitingstijd nog een hapje eten... en hop, bibi mocht mee.
Naar de stad op hun vrije dag, of bij vrienden of familie op bezoek.... als het
kon namen ze me mee. Eindelijk had ik mensen om mij
heen die van me hielden om wat ik was en wie ik was.
Mensen bij wie ik mij veilig voelde. Gaandeweg werden zij mijn surrogaat ouders. Mijn pleegmoeder was met al die aandacht voor mij helemaal
niet blij.
Dat vuile café, die vieze mensen kreeg ik dan steeds te horen.
Maar geen tien paarden konden mij van hen weg houden.
Netje, is zeer vroeg gestorven, op 57-jarige leeftijd reeds. Ik was toen vooraan in de twintig. De oudste zoon en Jos zijn ondertussen ook al enige jaren dood.
De dochter en de jongste zoon zie ik sporadisch, en dat
is steeds een blij weerzien. Ik mis Netje nog elke dag.
Wat had ik graag haar oude dag opgesmukt. Uit dankbaarheid voor al de liefde zie ze mij heeft gegeven.
Anno 1969.
Bijna achttien jaar en nog steeds van mijn vrijheid berooft.
Onterecht berooft, zo meen ik, maar de kinderrechten lagen in die tijd
wel iets anders dan nu.
Ook onder het ouderlijke gezag werden de normen en waarden iets strenger gesteld
dan nu.
En wij kinderen van toen rebelleerden iets minder expliciet daarop.
Waarden zoals gehoorzaamheid, respect en beleefdheid naar volwassenen toe,
werd ons met de paplepel ingegeven.
En daar handelden wij ook naar.
Al was dat respect niet altijd wederkerig, zoals ik al zovele malen had moeten
ondervinden.
Mijn vrijheid werd iets verruimd door mij toe te staan de weekends
door te brengen bij mijn pleegouders.
Dit om de zes weken.
Het was een lange tussentijd, maar het was toch iets om naar uit te kijken.
Mijn eerste betrachting was om contact op te nemen met mijn eerste grote liefde
R.
Maar mijn zelfrespect weerhield mij daar uiteindelijk van.
Wel ging ik kijken naar ons liefdenestje zoals hij het zo graag noemde.
Maar al aan de buitenkant kon ik zien dat er ondertussen andere mensen
inwoonden.
Dit werd mij ook bevestigd door een toevallige voorbijgaande oude buur.
De ouders van R hadden de boel leeggehaald.
Zij hadden daarbij nog geen week gewacht.
Mijn spullen, gekregen van mijn vrienden of gekocht met mijn geld, hadden ze ook aangeslagen.
Zij meenden daar recht op te hebben zo lieten ze mij weten, twee jaar na datum
tijdens een toevallige ontmoeting op de wekelijkse markt.
En ik had geen zin om mij daar nog druk over te maken.
Gedane zaken nemen geen keer.
Tijdens die vrije weekends
verliep één en ander niet zoals het mij door de jeugdrechter was opgelegd.
Maar daarover later meer.
Ondertussen werd ik door de psychiater als gehoorzaam en
volgzaam bestempeld.
En omdat ik zo braaf en volgzaam was, zou ik worden beloond.
De beloning bestond eruit dat ik buitenhuis zou mogen gaan werken.
Waar en hoe bepaalden zij voor mij.
Ik had daarbij geen enkele inspraak. Tegenspraak evenwel zou ernstige gevolgen
hebben.
Wanneer ik niet akkoord zou gaan, dan zou ik niet meer op weekend mogen.
Dan zou ik geen bezoek meer mogen ontvangen.
Men kon mij het leven behoorlijk zuur maken en dat wilde ik ten allen koste vermijden.
Dus ik legde mij neer bij hun voorwaarden.
Die voorwaarden waren de volgende;
Ik zou te werk gesteld worden op de fabriek Koffie Rombouts.
Dit samen met nog drie andere meisjes van mijn afdeling.
Wij werden aan de poort van het internaat afgehaald door een taxi en werden
vervolgens afgezet voor de poort van de fabriek.
s Avonds zelfde scenario in omgekeerde richting.
Het openbaar vervoer vond de nonnen geen geschikt transportmiddel voor ons.
We zouden teveel zien en horen vermoed ik.
En vooral zou men niet voldoende controle hebben gehad.
Wij kregen dagelijks een door de nonnen gemaakt lunchpakket mee, twee
sigaretten en vijf Belgische franken om een frisdrank te kopen.
Koffie kregen we gratis en zoveel we wilden op de fabriek tijdens de lunchpauze en ook zo om 10.u en om 15u.
We gebruikten die vijf frank dan ook meestal om een koek te kopen die men op de
fabriek tweemaal per dag te koop aanbood.
Ook konden we voor die vijf frank friet met mayonaise kopen in de gaarkeuken van de fabriek.
Of ook nog een grote kop soep.
Voor een volledige maaltijd, die men daar ook kon eten, was de vijf frank niet
toereikend.
Soms spaarden we die dagelijkse vijf frank ook op om een pakje sigaretten
te kopen, want rokers waren we vrijwel allemaal in die tijd.
We moesten die dan wel in ons kastje laten, want de non portierster
onderzocht je tas dagelijks bij het weerkeren 's avonds.
En al wat ze vond dat verboden was verdween voorgoed in haar kast.
En buiten je schort en je lege lunchdoos was vrijwel alles verboden.
Wat mijn uurloon was heb ik nooit geweten!
Elke veertien dagen kregen de werknemers hun loonzakje. In het midden van de maand een voorschot, en op het einde van de maand de rest.
We moesten dan aan de receptie gaan aanschuiven, je naam noemen,
papier tekenen, en dan kreeg je dat loonzakje met cash geld in je handen gestopt.
Als extraatje kreeg je van de baas ook een pak koffie mee.
Dat laatste was verbonden aan de jaren dienst.
Voor de nieuweling was er het Groenmerk, voor de oudgediende het Goudmerk.
Maar voor ons, "de meisjes van Cartouche" zoals we werden genoemd
op de fabriek, zat het enigszins anders.
Wij moesten ook aanschuiven aan de receptie.
Maar ons loonbriefje moeste we blind tekenen.
Dat wil zeggen, er werd een leeg blad papier overheen gelegd, en enkel de
plaats voor de handtekening kregen we te zien.
Ons loonzakje kregen we ook niet te zien. Dat werd
afgehaald door de non van dienst, inclusief het pakje koffie.
Zo heb ik nooit geweten wat mijn uurloon of maandloon was
tijdens mijn verblijf in het internaat.
Ik weet dat jaren na datum er een hele heisa is geweest met de directrice en de
staat.
Het ging om frauduleuze praktijken die zouden zijn gebeurt.
Geld dat er had moeten zijn, maar dat er niet was.
Ik heb er nooit het fijne van geweten, heb er mij ook nooit op toegelegd om het
te weten.
Feit is wel dat ik na die arbeid slechts -1200BF op mijn spaarboekje
had staan.
Een spaarboekje waar ik niet eerder aankon dan op mijn eenentwintigste en ook
nog eens de toelating van de jeugdrechter moest vragen.
Waarbij je met rode kaken voor de loketbediende stond omdat die je met een
scheve blik bekeek.
Tja, van vernedering weet ik alles!
Het was vernedering alom in de jaren van mijn jeugd.
Ik sta nog steeds een beetje versteld wanneer ik terug denk aan
hoe vaak en gemakkelijk ik me kon aanpassen aan allerlei omstandigheden.
Het zal wel te wijten geweest zijn aan mijn jong zijn.
Want ik heb het daar nu heel wat moeilijker mee.
Verandering van spijs doet eten gaat niet op voor mij.
Ik ben honkvast, en hondstrouw.
Misschien ligt de basis daarvoor wel net in mijn jeugd.
Voor de tweede maal was ik in de hel beland. Genaamd, St Margaretha van Cortona.
Dit enkel omdat diegene die mij op de wereld hadden geschopt onkundig, maar vooral
onwillig waren, om hun verantwoordelijkheid te dragen.
Daar was ik nogmaals de dupe van geworden.
(Net als zoveel anderen die ik in het gesticht ontmoet heb.)
Je kunt St Margaretha van Cortona allerlei mooie namen geven, feit blijft dat
het in casus positie een verbeteringsgesticht was. En ook als zodanig bekend
stond bij de modale burger.
In de isoleercel, ontdaan van alle bovenkleding en met enkel een matras op de
blote vloer, een vastgespijkerd tafeltje en dito stoel, had ik alle tijd om na te
denken.
En het enige waar ik kon aan denken was sterven.
Allerlei scenario's van zelfdoding liet ik de revue passeren.
Maar daar waren de nonnen zich maar al te goed van bewust. Want om de zoveel tijd kwamen ze kijken.
Er werd daarbij geen woord tegen je gesproken.
Weer dezelfde intake procedure.
De vernedering bij de dokter en het gesprek met een ongeïnteresseerde psychiater.
Enig verschil met vorig intiem onderzoek bij de dokter, ik was geen maagd meer.
De dokter stelde dit vast en de non schreef het in mijn dossier. Onder dwang moest ik twee rode pilletjes slikken.
Er werd goed opgelet dat ik ze ook degelijk doorslikte.
Als enige uitleg voor die pillen kreeg ik te horen dat ik binnen enkele
ongesteld zou worden. En dat was zo.
Toen die procedure achter de rug was mocht ik naar het verdiep. Naar naar het tweede verdiep dit keer.
Het gerucht liep dat de meisjes op het tweede verdiep van een zwaarder
crimineel gehalte waren dan die van het derde verdiep.
Maar dat was ofwel, een verzinsel verspreid door de fantasie van de meisjes
zelf, of een afschrikmiddel van de nonnen.
Want de waarheid was dat op het tweede verdiep de oudere meisjes zaten, en
vooral diegene die niet op korte termijn terug naar huis zouden keren.
M.a.w. meisjes die tot hun eenentwintigste geplaatst waren.
De regels op het tweede verdiep waren vrijwel hetzelfde dan die van het derde.
Met één enkele uitzondering dat wanneer je vertrouwbaar was, je buitenhuis
"mocht" gaan werken. Zo werd dat geformuleerd.
Goed bekeken van de nonnen, want zo was je hen nog dankbaar op de koop
toe, en fier dat je "mocht" gaan werken voor hen.
Maar zoals gezegd, ik paste mij vrij vlug aan aan het ritme en de discipline van
elke dag.
Er kwam vrij vlug een brief van mijn pleegouders, waarin ze me
lieten weten dat ze op bezoek zouden komen van zo gauw ze de toelating kregen
van de jeugdrechter.
Maar ook de psychiater, de directrice en moeder-overste moesten daarvoor hun
fiat geven.
Wat hun beoordeling 's normen waren heb ik nooit geweten, maar ik gaf hen alvast
geen aanleiding om dit te weigeren.
Weer een periode van drie maanden observatie.
Dan een evaluatie.
Naar de jeugdrechter om het verdere verloop te horen te krijgen.
Je hoopte dan telkens dat je zou vrij komen.
Dat zal waarschijnlijk ook wel de bedoeling zijn geweest van die bezoeken aan
de jeugdrechtbank, want zo hielden de meeste zich heel koest tijdens die
periodes.
Enkel wanneer je terugkwam en te horen had gekregen dat je nog wat langer moest
blijven, was er soms wat verzet.
Dan werd er wat gerevolteerd tegen de discipline, maar daar maakten de nonnen heel
snel en kordaat komaf mee.
Een dag isoleercel of enkele dagen ziekenkamer, en je liep weer in het gareel.
Je kon trouwens toch geen kant op.
En zo gleed mijn jeugd door mijn vingers als water.
Zo was ik wars van alle buitengebeuren, want naar nieuwsberichten mochten we niet kijken.
Enkel door de nieuwkomers kregen we wat informatie van de nieuwe strekkingen en Kregen we een glimp van de nieuwste mode.
Het zou zes maanden duren voor ik opnieuw de straat zou zien.
Ik was toen zeventien jaar en acht maanden.
Na drie maanden verblijf in het home zou ik op
weekend mogen naar mijn pleegouders. Dat liet de jeugdrechter mij weten.
En ik telde de dagen af tot het zover zou zijn.
Als je jong bent gaan de uren en dagen zeer traag. Vooral als je sterk naar iets
verlangd.
Ondertussen ging mijn leven zijn gewone gangetje.
Werken, slapen eten, met zo nu en dan een uitstapje als ontspanning.
Al was "mijn gangetje, de levenswandel van mijn gewone
vriendinnen in acht genomen, helemaal niet zo gewoon, .
Maar ik was het zo gewend. En ook al wist ik dat het anders en beter kon, ik had
mij er al lang bij neergelegd dat het mij niet verging zoals anderen.
"Je moet geloven in de toekomst" was mij al zo vaak gezegd. Dat probeerde ik dan ook met alle kracht die ik in me had. Gelukkig had ik mijn fantasie die ik haalde uit romantische boekjes, want soms was de realiteit wel heel erg
hard.
Tot er weer wat gebeurde.
Iets dat ik in de stoutste dromen niet had durven dromen.
Dan sloeg de wrede realiteit weer toe.
En lachte de fantasie mij keihard uit!
Op een avond zat ik nog maar eens in een hoekje een super romantische boek te lezen toen de directrice van het home mij bij zich riep..
Morgen moet jij om tien uur bij de jeugdrechter komen
Ha, dacht ik, eindelijk!
Want mijn drie maanden waren om.
Dus ook de "tijdelijke regeling".
En ik ging die avond naar bed met mooie gedachten en dromen over mijn toekomst.
Een opvoedster ging met mij mee naar het Justitiepaleis.
Weer wachten in die sombere lange gang met zijn veel te weinig houten banken
voor alle aanwezigen.
Ik zag meisjes en jongens passeren tussen rijkswachters, met of zonder
handboeien aan.
Sommigen kwamen al lachend terug buiten en werden omhelsd door moeder en/of vader.
Anderen kwamen minder vrolijk buiten.
Er waren er zelfs die een advocaat aan hun zijde hadden en ik vroeg mij
daarbij af wat die dan wel op hun kerfstok moesten hebben.
Mijn levensloop mocht dan niet lopen zoals het moest, met criminaliteit had ik
nooit te maken gehad.
Ik keek rond om te zien of mijn pleegouders ook aanwezig
waren, maar nee.
Toen ik daarover een vraag stelde aan de opvoedster kreeg ik geen antwoord.
Zij haalde haar schouders op en deed er verder het zwijgen toe.
De gang werd leger en lege en ik barstte
ondertussen van de zenuwen.
Waarom moesten we hier zijn om tien uur?
Het was ondertussen weeral bijna middag!
Uiteindelijk riep de klerk mijn naam af en mochten we naar binnen.
Daar zaten weer de jeugdrechter met zijn bijzitters in vol ornaat.
En wie ook aanwezig was, maar die ik eerst niet opmerkte, was de assistente
van mijn toeziende voogd.
Zij zat naast de deur zoals een waakhond.
Bekeek mij niet, maar verloor mij toch niet uit het oog.
Jeugdrechter Maes bekeek mij zoals hij alleen dat kon .. ...Zo een lange diepe blik die dwars door je heen scheen te gaan en waarbij je het
gevoel kreeg dat je op een nest mieren zat. Zijn blik ging van mij naar een lijvig dossier dat voor hem lag.
Zwijgend begon hij te bladeren.
Na wat een eeuwigheid leek sloeg hij het dossier met een klap dicht en keek mij weer lang aan. Eindelijk deed hij zijn mond open!
Ik kreeg eerst de hele rimram over zijn "hoedanigheden". Dan het
verloop van mijn laatste maanden in "vrijheid" zoals hij het noemde, en
vervolgens een samenvatting over mijn verblijf in het home.
Er viel op mijn gedrag niets aan te merken, zei hij.
Mijn gedrag in het home was voortreffelijk geweest, maar ..
En nu gaat het komen, dacht ik... en het kwam ook... maar niet zoals ik gedacht
had!
Hij liet mij weten dat mijn verblijf in het home een noodoplossing was geweest. Want een verblijf in het home moet betaald wegens privé.
Mijn moeder was onvermogend. (???...)
Mijn pleegouders waren evenmin in staat daartoe.
Derhalve zou ik in een staatsinstelling worden geplaatst tot mijn eenentwintigste
jaar.
De staatsinstelling zou St Margaretha van Cortona worden.
De wereld verging op dat moment!
De bodem werd weggeslagen onder mijn voeten.
Ik begon hysterisch te huilen toen de woorden van de jeugdrechter
weer tot mij door drogen.
Vluchten, hier weg, was alles wat ik nog kon denken.
Maar mijn benen wilden niet mee!
Al de rest ging als in een roes aan me voorbij.
Met de rijkswachter aan mijn ene zijde, en de assistente aan de andere, naar de
catacomben van het Justitiepaleis.
Van daaruit naar een politiecombi .de zij-ingang van het internaat.... het wachten in de gang tot de directrice het
dossier kon overnemen van de s.a ..de non die mij naar boven bracht ..die mij in de isoleercel plaatste... mij uitkleedde en de zware ijzeren deur achter mij op slot deed. Mij alleen liet met slechts één gedachte.... waar is iedereen.
Waar zijn diegene waar ik van hou? Waar zijn diegene die van mij houden?
"Ik maak mij van kant . Nu maak ik mij van kant"!
Ik had geen vooruitzicht meer. Al diegene die ooit te maken hebben gehad met liefdesverdriet, en wie heeft dat
niet, zullen begrijpen wat ik bedoel.
In het home ging alles zijn gewone gangetje.
Waarschijnlijk om dat ik al bij de ouderen behoorde mocht ik in het weekend
uitgaan tot twaalf uur.
Behalve op zondag. Dan moesten we binnen zijn om 22u.
Maar uitgaan was aan mij niet echt besteed.
Ben een keertje mee op groep uitstap geweest, weekendje Brugge waar in dat
weekend net Klank en lLichtspel doorging.
We waren met tien meisjes, een opvoedster, en de directrice van het home Juffrouw Beatrice.
Van die directrice werd beweerd dat ze lesbisch was, en een verhouding had met
de toenmalige directrice van de jeugdgevangenis in Brugge, Juffrouw Maria.
Of dat werkelijk zo was kan ik niet bevestigen.
Feit is wel dat Jufrouw Beatrice oogde als en man.
Feit is ook dat die twee directrices heel close waren.
Ergens in die jeugdgevangenis hebben we toen gelogeerd.
Vraag mij niet waar, want dat weet ik niet meer.
De zombie, remember! Ik heb toch wel wat kunnen genieten van datKlank en Lichtspel. Het was heel bijzonder
We vaarden met een bootje op de Reien en daarbij kon je binnenkijken in de vele historische
huizen.
In die huizen speelden zich dan historische taferelen af.
Overdag was er al een prachtige stoet door de straten getrokken.
Het is van toen af dat Brugge mijn hart een beetje heeft gestolen.
Ook kregen we een rondleiding in de jeugdgevangenis zelf.
We mochten er praten met de gedetineerden en konden luisteren naar hun verhaal.
Dat laatste zal wel bedoeld geweest zijn als afschrikmiddel.
Maar ik, die in St Margaretha van Cortona was geweest, zag een grote
gelijkenis met dat internaat. Het enige verschil was dat er hier echte cellen waren.
Al bij al was dit het enige weekend dat mij is bijgebleven uit die periode van mijn liefdesverdriet.
Troost en bemoediging kreeg ik van de meisjes in het home
Ook de opvoedsters en de directrice zelf lieten zich niet onbetuigd.
Men ontzag mij een beetje.
Liet mij langer alleen op de slaapzaal dan in feite toegelaten was.
En wanneer ik het echt kwaad kreeg was er steeds iemand om een schouderklop te
geven of om een arm van troost om mij te leggen.
Maar de echte hulp kwam uit onverwachte hoek. Die kwam van mijn pleegouders.
Zij vroegen toelating aan de jeugdrechter om mij op weekend te laten
komen.
Iets dat mij zou toegelaten worden na drie maanden verblijf in het home.
Zo liet de jeugdrechtbank mij weten in een brief.
En daar leefde ik naar toe.
Dan kon ik misschien R zien?
Konden we alles uitpraten.
Kwam toch alles nog in orde.
Want mijn ganse doen en denken draaide nog om hem.
Dan zou de puzzel eindelijk in elkaar vallen voor mij.
En de puzzel viel ook in mekaar!
Maar heel wat maanden later dan ik dacht.
Want er stond mij eerst nog heel wat verbijstering te wachten.
Verbijstering, onbegrip en verdriet!
Maar goed dat ik niet kon vooruit blikken!
Eens de deur van het home achter mij dicht was gevallen,
hetzelfde scenario als voorheen.
Wachten in de hal tot de
administratieve rompslomp afgehandeld was!
Eén ding was wel, ik was hier niet meer vreemd.
De opvoedsters waren nog dezelfde, alleen de stagiairs waren nieuw.
Zij waren nieuwer dan ik in feite.
Bewoonsters die er nog steeds waren van vorige keer kwamen mij gedag zeggen! Even stiekem met de hand wuiven en Hi zeggen, want het was verboden om met een pas binnen gekomen meisje
te praten.
Bang was ik ook niet, enkel ongerust.
Er was maar één ding waar ik kon aan denken, en dat was R.
Waar zat hij verdorie!
Een week ging voorbij, en nog een week kwam en ging.
Ondertussen had men mij nog maar eens een andere werkgever bezorgd.
Naar de confiserie mocht ik niet meer naartoe.
In plaats daarvan werd ik nu tewerkgesteld op een papierfabriek.
Het fabriekje heette: Papyrus en was gelegen in de Lamoniërestraat.
Er werden enveloppen gemaakt in alle, kleuren, maten en modellen
Jonge mensen zijn sterk! Men kon aan ons uiterlijk niet zien dat we
van binnen kapot gingen van ellende en verdriet.
We praatten en lachten net of er niets aan de hand was.
Maar in feite leefden we als robots.
Opstaan .eten werken eten .slapen.
En tussenin dachten we aan thuis maar lieten
het niet merken.
Ik hoorde niets van R.
En dat maakte mij heel verward.
Ik had toch zoveel vragen ..
De directrice van het home haalde bij elke vraag haar schouders op.
Wacht nog even meisje... geduld meisje... je krijgt wel uitsluitsel... meisje
Maar het duurde allemaal veel te lang voor mij.
Wachten op iemand van wie je houdt, niet weten wat er aan de hand is met je
geliefde, dat maakt dat je kapot gaat van de zenuwen.
Dan ervaar je je omgeving niet bewust en sta je voor niets open.
Op een dag, daar was het dan .Een brief! Een brief van R . EINDELIJK! Nu zou alles vlug in orde komen!
Ik zou vlug terug in ons liefdesnestje zijn.
Ik moest wachten tot na het avondeten voor ik de brief zou kunnen lezen. Dan pas zou ik naar mijn chambretje mogen en wat privacy hebben. Eindelijk was het moment daar! Met trillende vingers van de zenuwen maakte ik de brief open. En dit stond er in te lezen:
Mijn lieve blonde,
Via de jeugdrechter kwam ik te weten dat je weer in het home bent en dat vind ik vreselijk voor jou. Maar misschien is het wel allemaal maar best zo. Geloof mij wanneer ik dit met pijn in mijn hart aan je schrijf. Maar ik hoop op je begrip. Ik weet dat je daar verstandig en sterk genoeg voor bent. Ik kan de druk van mijn ouders niet meer aan. Dat is al langer zo, maar zolang ik je dicht bij mij had, had ik niet de moed om je dat te zeggen. Zeg maar dat ik laf ben, je hebt gelijk, maar bedenk dat ik enkel heb gewacht tot nu om je dit te zeggen, omdat ik jou geen pijn kan doen en ook niet wil doen. Ja, ik ben laf, want ik kan je tranen niet zien, maar wel vermoeden, maar weet dat ook ik dit in tranen aan je schrijf. Het beste is dat je mij zo snel mogelijk vergeet, al zal ik jou nooit kunnen vergeten. Maar het is het beste zo, voor jou en voor mij, voor iedereen. Blondje, schrei niet om mij. Er komt vast snel iemand die jou weer gelukkig zal maken, en ik weet vast dat jij hem gelukkig zal maken. Dat geluk heb ik bijna twee jaar mogen ondervinden, spijtig dat ons sprookje op deze manier moet eindigen. Nog maar eens, je zult het nu wel niet zo zien, maar het is het beste voor ons allebei.
Het ga je goed blondje, nog een laatste afscheidskus wil ik hierbij in doen. R.
En dat was het!
Ik heb de brief toen wel tientallen keren gelezen en herlezen. Het was een afscheidsbrief. Ik kon mijn ogen niet geloven. Kon niet geloven dat hij dit meende. Wat met ons appartementje, onze meubels, wat met onze liefde voor elkaar? Het spatte allemaal uiteen als een zeepbel. Het leek wel een kwade droom. Urenlang heb ik op de rand van mijn bed gezeten, starend naar dat velletje papier. Naar woorden die mijn wereld op zijn kop zette, die mij alle hoop ontnam. Wat later zou de puzzel van dit alles in elkaar vallen, maar op dat moment begreep ik er totaal niets meer van.
Ik heb de brief hier voor mij liggen. Heb mij er nooit kunnen toe brengen om hem weg te gooien. Misschien dat ik het nu wel doe, nu dat ik het van mij af heb geschreven. Trouwens hij valt bijna uiteen, en de letters zijn bijna vergaan door de vele tranen die er zijn opgevallen in die dagen..
Ik heb R nog slechts éénmaal weer gezien. Met een vrouw aan zijn arm. Zijn vrouw? Ik was toen aan de wandel met mijn dochter in haar kinderwagen. R lachte naar me en stak zijn hand op. En het gaf mij een steek in mn hart. Want het is werkelijk waar. Je eerste liefde vergeet je nooit. Benieuwd of dat voor hem ook zo is!
Zo werd ik voor een tweede keer opgesloten als een crimineel in een cel in de catacomben van het Justitiepaleis
te Antwerpen.
Al wat ik kon doen was bang afwachten, en elke minuut leek eeuwen te duren.
Lieve deugd wat was ik bang!
Iets voor de middag ging de celdeur open.
Twee rijkswachters kwamen me ophalen.
Naar boven, naar het kabinet van jeugdrechter Maes.
Die was helemaal niet blij dat hij op een zaterdag werd opgetrommeld.
Ook zijn bijzitters, zagen er niet vrolijk uit.
Maar dat kon je van mij ook niet zeggen.
Toen we boven gekomen waren moest ik plaats nemen in de
gang en wachten tot ik werd binnen geroepen.
De twee rijkswachters bleven naast mij rechtstaan
Ik keek rond.
Had verwacht, en vooral gehoopt, dat R ook aanwezig zou zijn.
Of mijn moeder mijn pleegouders eender wie! Maar er was niemand. Ik zou het alleen moeten klaren. Maar ik had geen idee waarom ik hier zat. Hoewel....
....Ik was minderjarig, zeventien, en dus mocht ik niet samenwonen. In normale omstandigheden zou daar geen haan naar gekraaid hebben, maar mijn geval was een geval apart.
Ik stond onder toezicht door de afwezigheid van een moeder of vader in mijn leven.
De jeugdrechter keek mij minutenlang zwijgend aan.
Wat hij te zien kreeg was een klein hoopje ellende dat
bang zat af te wachten op wat komen zou.
Toen hij uiteindelijk zijn mond open deed klonk hij toch vriendelijk.
Bon zei hij. (Dat was zijn stopwoordje wist ik ondertussen)
Er is de afgelopen maanden voldoende bewezen dat je pleegouders niet in staat
zijn om jou in het nodige te voorzien en in wat ik in mijn hoedanigheid hen had
opgelegd te doen.
Dit is niet jouw schuld of fout.
En dat ik daartegen maatregelen moet treffen, is een zeer spijtige zaak.
Maar ik kan niet toelaten dat jij zonder toezicht verder gaat zoals je
nu placht te doen.
Het is tevens wettelijk ontoelaatbaar en er is dan ook bezwaar tegen deze
feiten aangetekend.
Dat laatste snapte ik niet helemaal, maar ik zat dan ook
ietwat wezenloos te luisteren.
Vermits het weekend is" ging de jeugdrechter verder "heb ik voor volgende
noodoplossing beslist: IK JEUGDRECHTER MAES, ZETELEND BESLIS HIERBIJ DAT GENAAMDE
MINDERJARIGE LUCIENNNE ONDER DE TIJDELIJKE HOEDE ZAL WORDEN GEPLAATST IN HET
HOME WINGERDBLOEI EN DIT TOT ER EEN DEFINITIEVE OPLOSSING WORDT GEVONDEN
HEREN" sprak hij tot de rijkswachters I"K DRAAG U HIERBIJ
OP OM DEZE MINDERJARIGE TE BEGELEIDEN TOT BESTEMMING
Ik verwachtte nog een klop met zijn hamertje, maar dat bleef achterwege.
Hij stond op en verdween door een zijdeur met zijn gevolg in
zijn kielzog.
Waarschijnlijk ging hij terug naar huis, naar zijn familie.
En ik, ik had niemand om naartoe te gaan. En er was niemand die naar mij
toekwam.
De rijkswachters namen mij bij de armen, gingen met me terug naar de
kelders en zetten mij terug in een cel.
Eén van beide liet mij weten dat men eerst nog begeleiding moest zoeken om mij weg te kunnen brengen, maar dat er momenteel niemand vrij was.
Men beloofde dat men dit zo snel mogelijk zou doen.
En men liet deze keer de celdeur helemaal open staan.
Vrees dat ik zou vluchten moesten ze niet hebben.
Ten eerste had ik daarvoor noch de moed, noch de fut toe. En ten tweede, de
cellen werden nauwlettend bewaakt.
Ten derde, ik wist waar ik naar toe zou gaan.
En het maakte mij iets minder bevreesd, omdat ik het home reeds kende.
Ik wist nu ook dat ik niet zou terugkeren naar ons liefdesnestje, zoals
R het steeds noemde.
Maar ik had tegen beter weten in de hoop dat dit toch vlug weer zou kunnen, want
de jeugdrechter had gesproken van een tijdelijke oplossing.
R zou mij wel komen verlossen.
Misschien zag ik hem straks al. Dan zou het allemaal wel in orde komen. Nu was het enkel nog wachten tot men mij kon wegbrengen, en ik keek er al naar
uit.
Het kon niet vlug genoeg gaan voor mij.
R ging nog regelmatig naar zijn ouderlijk huis slapen,
kwestie van de kerk in het midden te houden.
Want met elke dag die voorbij ging werd de boosheid van zijn ouders groter.
Ik vergooide zijn toekomst volgens hen.
Welke toekomst zij voor ogen hadden weet ik niet. Tenslotte was R maar een gewone bouwvakker. Weliswaar gediplomeerd, maar toch.
Maar ik was gelukkig met de situatie.
Ik was onder de pannen en vooral onder alle juk vandaan.
Het werk op de confiserie was saai bandwerk.
De ganse dag hetzelfde... doosje openvouwen . snoepgoed er in leggen . doosje
toevouwen... op pallet zetten .doosje open vouwen en dit acht uur lang
Maar ik verdiende er geld mee en ik had fijne collegas. Ik had besloten om avondschool te gaan volgen om zo alsnog mijn middelbaar te
kunnen afmaken.
Het dreigement van Rs moeder "dat ik nog bittere tranen zou wenen" was ik al
lang vergeten.
Maar ik zou er vlug aan herinnerrd worden.
Op een avond, ik was alleen thuis want R moest om 21.00H
thuis zijn als hij daar ging slapen.
(Ongelooflijk voor een man van vijfentwintig, maar hij schikte zich zonder
morren.)
Op een avond dus, ging de bel.
Politie!
Wie woont hier, juffrouw?
Vermits ik nog steeds bij mijn pleegouders stond opgeschreven, en de huur op Rs
naam stond, antwoordde ik naar waarheid.
En wie ben jij dan en wat doe jij hier?
Ik vertelde hen dat af en toe bleef logeren.
Zij noteerden mijn naam en adres en gingen vriendelijk groeten weer naar
buiten.
Ik vertelde het voorval aan R.
Maar hij reageerde er maar flauwtjes op, beetje ontwijkend, beetje afwezig.
Dat viel mij niet meteen op, pas later toen alle puzzelstukjes in elkaar vielen
kwam dat beeld terug voor mijn geest.
Een zaterdagmorgen heel vroeg, weer de deurbel.
Wij lagen nog lekker in bed.
R sprong vlug in zijn broek en ging opendoen.
Groot was mijn verrassing toen R terug naar boven kwam met in zijn kielzog drie politieagenten en het hoofd van de Jeugdbrigade, Meneer Verkoeyen. Ik zal zijn naam nooit vergeten.
Aankleden en meekomen beet hij me toe.
Het leek net een scène uit een oorlogsfilm over de vervolging van de Joden.
Waarom? vroeg ik en naar waar?"
Nu, snauwde hij me toe.
Als je niet meteen gevolg geeft dan zullen deze heren je een handje helpen
en hij wees daarbij naar de politieagenten.
Trillend als een espenblad deed ik wat men van mij verlangde.
Huilend riep ik naar R Doe iets.
Maar die deed er de ganse tijd het zwijgen toe en zat wat apathisch op de zijkant
van het bed.
Geflankeerd door de politie ging ik naar beneden.
Daar stond een politie combi op me te wachten, daarachter de politieauto van
de jeugdbrigade.
(In die tijd poetsten mensen op zaterdagmorgen nog veelal de straat en Ik durfde niet op of om kijken, ik kon wel door de grond zinken van schaamte.)
De politie agenten duwden mij de combi in en vertrokken.
Het hoofd van de jeugdbrigade was achter gebleven bij R.
De politie reed met mij naar het centrum van Antwerpen en
wat ik vreesde werd waarheid.
Men bracht mij voor een tweede keer naar het Justitiepaleis
Weer naar die enge cellen.
De celdeur viel achter mij in het slot.
En al wat ik kon doen was wachten.
Wachten en gissen.
R had alle tegenkanting van zijn ouders aan zijn laars
gelapt, en tegen hun wil een flat gehuurd.Het was een kleine flat gelegen op het eerste verdiep.
Het huis was gebouwd na de oorlog en was hoewel niet ultra modern, ook niet zo
heel oud.
Het had alles wat we nodig hadden. Tenslotte hadden we nog weinig of geen huisraad.
Maar dat was het minste van onze zorgen.
Zoals alle jonge mensen zaten we boordevol plannen, en hadden we een rotsvast
vertrouwen in ons zelf en onze toekomst.
Toen ik mijn pleegouders op de hoogte bracht van onze plannen, gaven die geen
krimp.
Het enige dat mijn pleegmoeder zei was dat ze blij was dat ik de ware aard van
mijn moeder had leren kennen en dat ze hoopte dat ik wist waar ik aan begon.
Voor de rest zou ze ons geen duimbreed in de weg leggen.
Zo niet echter met de ouders van R.Van de ene op de andere dag was ik niet meer welkom in hun
huis.
Maar dat maakte niets uit want we zaten toch elk vrij moment op ons appartementje.
Toen we op een keertje bij R thuis wat schildergerei moesten ophalen, bleef ik
netjes in de auto zitten.
De moeder van R kwam met hoog rood aangelopen gezicht naar me toe.
Ze liet mij weten dat ik niet moest denken dat ik al gewonnen had.
Dat ze het niet zou toelaten dat ik de toekomst van haar zoon zou verknoeien.
Je zal wel zien meisje, je gaat nog bittere tranen wenen en je mag weten dat
ik daar voor zal zorgen.
Ik lachte het weg.
Voelde mij sterk staan en dacht dat er me niets meer kon gebeuren.
Wat zou ze trouwens kunnen doen? R en ik hielden van elkaar. We wilden samen een toekomst opbouwen. Wie zou ons daarbij kunnen in de weg kunnen staan?
Het was één van de mooiste periodes van mijn leven.
Het kiezen van de kleuren voor verf en behang.
De kleine keuken spulletjes die ik kocht van mijn schamel loontje.
De tweedehands meubeltjes die we her en der op de kop tikten.
De oude keukenkast, met glas in lood raampjes, en die we op straat vonden. Die we wit
schilderde en op de deurtjes kleefden we bloemen. Apetrots waren we op onze kast!
Van de beneden buur kregen we haar oude gordijnen en overgordijnen
Gaandeweg werd ons appartementje een paleis. In onze ogen dan toch. En we voelden ons superrijk.
Het enige struikelblok waren de grote meubelen.
De eetkamer, het salon, en heel belangrijk natuurlijk ..de
slaapkamer.
Wij wilden eindelijk eens naast elkaar wakker worden in een zacht bed.
Ons eigen bed.
R had in zijn ouderlijk huis een spiksplinternieuwe
slaapkamer, en hij was van het gedacht dat hij die, of zijn oude, wel zou meekrijgen.
Maar nada! Zijn ouders lagen op alle punten dwars.
Dan maar mijn spaarcenten aanspreken zei hij.
Maar ook dat feestje ging niet door want zijn ouders gaven geen toelating.
Maar waar een wil is, is een weg.
R liet weten dat hij zijn loon niet meer zou afgeven.
En met dat loon deden we een eerste aanbetaling voor onze mooie nieuwe
slaapkamer.
De rest zouden we betalen in termijnen. Zijn ouders waren furieus en ik kreeg alle zonden van Israël
over mij uitgestort.
Want het was natuurlijk allemaal mijn schuld!
Ik zette hun zoon aan tot die daden. Daden die hij anders nooit zou hebben
uitgevoerd moest hij mij niet kennen.
Ergens kan ik hen nu wel begrijpen. Want ik had geen nagel om aan
mijn gat te krabben. Niettegenstaande ik toch al van mijn veertiende werkte.
En de ouders van R hadden gedaan wat elke ouder doet, zij hadden gespaard voor
hun zoon.
Zij hadden ervoor gezorgd dat hij aan een toekomst kon beginnen zonder zorgen.
Alleen hadden ze daarbij een ander meisje in gedachten gehad en niet zo eentje als
ik die uit een armoedig en lamentabel nest kwam.
Ik zei mijn dienst op bij het dokters gezin en vond werk
enkele straten van onze woonst in een confiserie.
Het was natuurlijk makkelijk in die tijd om van de éne dag op de andere werk te
vinden.
We rekenden en berekenden en kwamen tot de slotsom dat we van mijn loon nog wel
wat tweedehands spulletjes zouden kunnen kopen.
We zouden het heel zuinig aan moeten doen en uitgaan was er niet meer bij. Maar dat gaf niet.
We hadden elkaar. En we waren niet uit op grote luxe.
Tv hadden we niet, maar we hadden een radio en een platendraaier.
En we hadden een jong stel leren kennen die het ook niet breed hadden.
We gingen om de beurt bij elkaar op bezoek.
Soms werd er gekaart, soms gingen we wandelen in de nabij gelegen parken.
Of we praatten over onze toekomst bij onze favoriete muziek met een hapje en
een drankje.
Enig min=puntje was toen ik naar de dokter stapte.
R en ik wilden nog geen kinderen, dus wilde ik de pil nemen.
Condooms vonden we jakkes en, om voor het zingen de kerk uit te gaan, daarvoor
waren we te onstuimig.
Maar toen ik bij de dokter mijn vraag stelde, bekeek die mij met een frons op
zijn voorhoofd.
Ik mag je die pil niet voorschrijven wegens minderjarig zei hij.
Je moet toelating vragen aan je ouders.
Toen ik hem mijn situatie uitlegde, haalde hij zijn schouders op.
Het spijt mij, het antwoord blijft nee, liet hij mij weten.
Naar een andere dokter dan en nog een andere maar ik ving overal bot.
Tja, de tijden waren anders toen. En de moraal al helemaal.
Maar het zou al vlug blijken dat we ons daar geen zorgen moesten over maken.
Er hing een andere bijl boven mijn hoofd.
Ik was in post bij een dokters gezin.
Buiten mijn wil en dik tegen mijn zin, maar ik had andermaal geen andere keuze. In die post werd het mij duidelijk dat ik moeilijk bevelen kon opvolgen.
De gebiedende toon zoals doe dit en doe dat begon meer en meer aversie bij
me op te roepen. Nu ga je misschien zeggen dat ik moeilijk van karakter was. Maar dat is heus niet zo.
Het enige waar ik met hart en ziel naar verlangde was vrijheid.
Verlost zijn van alle juk en druk die mij door gevoelloze mensen op mijn
schouders werd gelegd.
Dat dit niet haalbaar was door mijn minderjarigheid was iets dat ik niet kon inzien.
Ik wou eindelijk mijn leven in eigen handen nemen. Weg van iedereen die mij
pijn deed, of zo vaak had gedaan.
En wie zou mij daarbij beter kunnen helpen dan mijn eerste grote liefde.
R was meerderjarig dus voor hem zou het makkelijk zijn om een woonst te huren.
Hij had die optie al eens vernoemd maar zijn ouders schreeuwden daarbij moord en brand.
De enige reden dat ze mij tolereerden was uit liefde voor R.
Maar in werkelijkheid zagen ze mij liever verdwijnen naar Timboektoe om nooit
meer weerkeren.
Vanuit hun standpunt kan ik hen nu wel begrijpen.
Ik had geen rooie cent, had geen degelijke thuis en mijn background was ook
niet om mee te stoeffen (pochen).
Ik kan dus nu wel begrijpen dat zij voor hun zoon wat anders op het oog hadden,
want zelf zaten ze goed in de slappe was.
Of ze nu gierig of gewoon zuinig waren, wil ik in het midden laten.
Ook zo met het feit of ze over beschermend of gewoon bemoeizuchtig waren
tegenover hun zoon.
Maar feit was wel dat ze van hun meerderjarige zoon al zijn geld
beheerden.
Voor elke uitgegeven cent moest hij verantwoording afleggen, elk extraatje
moest hij vragen. Meestal kreeg hij dat wel zonder morren, maar toch.
Ook aan zijn spaargeld kon hij niet komen zonder de toelating van zijn ouders.
Op maandag en donderdag had ik mijn vrije dag.
Erg wettelijk was dit allemaal niet, maar zoals gezegd, ik had geen andere keuze
dan te aanvaarden.
R werkte op weekdagen, dus we zagen elkaar amper, want ik moest ten laatste om
22u weer op dienst zijn.
Aan tijd om alleen te zijn ontbrak het ons ook, enkel tijdens de terugrit konden we
vrijuit praten.
Het was tijdens zo'n rit dat R mij liet weten dat hij werk ging maken van
die flat.
Dat zijn ouders hoog en laag mochten springen, maar dat aan deze situatie een
einde moest komen.
Ik sprak hem niet tegen en was blij met zijn kordaatheid.
Op een dag kwam R mij ophalen.
Moest je niet werken, vroeg ik hem verwonderd?
Ik heb een dag verlof genomen, zei hij.
Jij en ik gaan naar ons appartement kijken.
Ik sprong een gat in de lucht.
Voor mij was het als een lichtpunt in de duisternis.
Eindelijk verlost! Eindelijk vrij!
Over de verantwoordelijkheid die dit alles zou meebrengen maakte ik mij geen
zorgen.
Net als alle jonge verliefden waren we er rotsvast van overtuigd dat alles
vanzelf zou lopen.
Liefde overwint immers alles!
En ik was verliefder dan ooit, dus geen probleem.
Maar dat was buiten de waard gerekend.
Mijn leven zou mijn leven niet zijn moest er weer geen donkere wolken boven
mijn hoofd hangen.
De waard in dit geval waren de ouders van R.Ik sta nog steeds versteld hoe ver deze mensen zijn gegaan
om hun slag thuis te halen.
Jeugd slaapt overal en door alles heen.
Zo ook ik! Maar ik wist dat ik de confrontatie met F. en mijn moeder niet uit de weg zou kunnen gaan.
Ik was uiteindelijk op de zetel in slaap gevallen.
Tegen zes uur in de ochtend hoorde ik lawaai in de hal.
Toen ik ging kijken van waar het rumoer kwam, stonden mijn moeder en F met hun
onbruikbare sleutel in de hand.
Ze hadden reeds verwoede pogingen ondernomen om de deur van het appartement
open te maken, maar door het nieuwe slot dat ik had laten steken lukte hen dat
niet natuurlijk.
Ik opende de deur.
Dat had ik beter niet gedaan!
F. en mijn moeder stormden als twee gekken naar binnen en iepen van alles door mekaar.
Meer dan de helft van wat ze zegden ging aan mij voorbij, zo geschrokken was
ik.
Uiteindelijk kwam het er op neer dat wanneer ik daar wou blijven wonen, ik dan
de ganse huur maar moest betalen, alsook water, gas en licht.
Dat zou ik natuurlijk nooit kunnen.
Het appartement lag in een dure buurt en ik was pas zeventien, dus
minderjarig.
Dan ga je vandaag nog buiten zei F.
Zo niet zal je beticht worden van diefstal.
Ik stond nog steeds een beetje perplex. Diefstal?
Jawel zei F.
Je moeder en ik zijn naar de politie geweest en het verdwijnen van onze
meubelen gaan aangeven. Als jij niet maakt dat je buiten bent wijzen we jou
aan als de dief.
Ik geloofde mijn oren niet en stond doodsbang aan de grond genageld.
Het was pure bluf van hen want alle meubels stonden gewoon aan de overkant in
het appartement van F.
Maar dat wist ik toen natuurlijk niet.
En ik was doodsbang van de politie, gezien mijn slechte ervaring toen ze mij
naar het home brachten.
Ik had daarbij in de cel gezeten in de catacomben van het Justitiepaleis te
Antwerpen.
En ik had mij nog liever van kant gemaakt dan daar weer naartoe te moeten.
En nu buiten schreeuwde F.
Ik nam in paniek de vuilniszak met mijn kleren, en spurtte naar de deur.
Hei, wacht eens zei F, kom eens terug!
En weer had ik even de hoop dat het een spelletje was.
Dat om één of andere reden mijn moeder en F mij een lesje wilden leren.
En hoopvol ging ik terug naar binnen.
Maar mijn hoop was tevergeefs.
Mijn moeder had helemaal in het begin dat ik bij haar kwam
me twee gouden ringen gegeven.
Eén ring was van haar en er stond de letter L in gegraveerd.
De andere ring was van mijn grootmoeder geweest, en had een grote blauwe steen
gevat in draadgoud.
Hoewel ze iets te oud waren voor mij droeg ik ze elke dag.
Ik had nooit eender een ring of eender welk ander gouden juweel bezeten.
Ik was er dan ook apetrots op.
Je sleutels afgeven beet F me toe.
Toen ik die sleutels overhandigde viel zijn oog op beide ringen.
En die ringen teruggeven
Nee, zei mijn moeder.
Die ringen heeft ze van mij en die blijven voor haar.
Dat zijn de laatste woorden die ik van haar gehoord heb.
Buiten heel even, twee jaar later, was het de laatste maal dat ik mijn moeder
heb gezien of gehoord.
De bewuste dag volgend op het fameuze gesprek was een
bewogen dag geweest.
Hoezeer ik er ook tegenop zag, en hoe graag ik ook op dat moment naar het einde
van de wereld was gevlucht, ik moest de feiten onder ogen zien.
Ik zou met mijn moeder, en vooral met haar toenmalige souteneur (want dat was hij) wederom een
confrontatie moeten aangaan.
Ik zag er tegenop als een berg, maar R. ging
met mij mee als steun en toeverlaat.
Toch voelde het aan alsof ik op weg was naar het schavot.
Ik wist niet wat mij bij moeder te wachten stond.
En hoezeer ik mij ook trachtte voor te bereiden op allerlei scenario's, wat ik vond had ik nooit kunnen dromen.
Boven aan het appartement aangekomen stak ik met een bang
hart de sleutel in het slot en mijn sleutel paste niet!
Even dacht ik dat ik de verkeerde sleutel had, maar nee.
Het lag niet aan de sleutel maar aan het slot.
Er was een nieuw slot op de deur gestoken. Ik werd buiten gesloten.
Ik belde aan bij het appartement van F. maar kreeg ook daar geen gehoor. Vermits ik officieel stond ingeschreven op het bewuste adres
opperde R dat ik een slotenmaker zou bellen.
Zo gezegd, zo gedaan, maar wel met een heel bang hart.
Ik had in mijn jonge leven al zo vaak voor een gesloten deur gestaan.
Had daarbij al zo vaak doelloos langs de straat moeten lopen, dag of nacht.
Iets in mij verzette zich daar nu tegen.
Voor mijn pleegouders was ik "een vreemde luis"
Maar toch niet mijn eigen moeder?
Voor haar kon ik toch geen vreemde zijn? Het was iets dat ik niet begreep toen, dat ik niet kon vatten, waar ik geen vaste greep op kon krijgen.
Allerlei gebeurtenissen liep ik in gedachten door om een verklaring te vinden
voor dat nieuwe slot.
Allemaal met de vrees dat er iets ergs gebeurd was met mijn moeder.
Geen enkel dat de ware toedracht benaderde.
Toen de slotenmaker arriveerde en mijn adres had geverifieerd
maakte hij het slot open. Stak een nieuw slot en overhandigde mij de
nieuwe sleutels.
Ik liet R uit angst voor wat ik zou vinden, eerst binnen gaan.
Want het scenario van mijn moeder in een plas bloed was voor mij niet
ondenkbaar.
Ik had gezien hoe H mijn moeder had geslagen en hoe snel en berekend hij
daarbij te werk ging.
Hoe opvliegend hij kon zijn van de éne seconde op de andere, zeker na enkele
glazen boose.
Maar R stelde mij gerust en dus stapte ik ook naar binnen.
En ik stapte binnen in een leeg appartement!
Alle meubels waren verdwenen, tot het kleinste prul aan toe.
Enkel de zetel waar ik op sliep stond er nog.
Maar geen dekens.
En de gordijnen en overgordijnen hingen ook nog aan het raam.
Mijn kleding stond ingepakt in een vuilniszak naast de zetel. Totaal aangeslagen namen R en ik plaats op de zetel. Ons afvragend hoe men op één dag een gans appartement kan leegmaken.
Daar hadden wij tenslotte geen ervaring mee.
Kwam bij dat er drie reuze aquariums hadden gestaan, en die nam je toch zo maar
niet op.
Alle kamers waren leeggehaald, zo ook de kinderkamer van J. "Die verhuizers moeten wij ook boeken" zei R. wat lacherig om de stilte te doorbreken. En ondanks alles moest ik lachen.
R stelde voor om met hem terug te gaan en te logeren bij
zijn ouders.
Maar dat wilde ik niet en wou ook niet dat hij de ganse nacht bij me bleef.
Al wat ik wou was alleen zijn.
Er werd afgesproken dat hij mij s anderdaags zou komen ophalen om mij naar mijn
nieuwe dienst te brengen.
Toen hij vertrok liep ik als een zombie door het
lege appartement.
Hield mijn oren goed open om elk gerucht in de hal te kunnen waarnemen.
Want hoe bang ik ook was geweest voor de confrontatie met mijn moeder en f, nu keek ik er naar uit.
Nog steeds met de hoop dat er voor dit alles een plausibele verklaring zou
komen.
Want in al mijn verwarring geloofde ik nog steeds dat alles goed zou komen.
Toen ik na twee uurtjes onrustig slapen wakker werd, besloot
ik maar op te staan.
Het was stil in het appartement. Al waar ik kon aan denken was, ik moet hier
weg.
Maar waar naartoe?
Ik besloot om naar R te gaan.
Toen ik op de overloop stond te wachten op de lift, ging plots de deur van F
zijn woonst open.
E sprak mij aan en vroeg of ik binnen wou komen.
Nee, dat wilde ik niet.
Hij zei me dat dit dom van me was en dat ik beter zou doen hetgeen ze me vroegen.
Jij kent mijn vader nog niet goedzei hij, hij krijgt
steeds wat hij wil, en je gaat nog kruipen voor hem
Ik antwoordde niet, stapte in de lift, ging naar de bushalte en reed naar R .
Eens daar aangekomen gooide ik alle ellende in mij uit.
Al hortend en stotend deed ik het ganse relaas.
Ik wist het,zei R heb ik het niet gezegd ma?
Zowel zijn vader als zijn moeder zwegen.
Toen liet zijn moeder weten dat ik niet bij hen kon blijven . Dat zij niet die
verantwoordelijkheid kon nemen . Dat ze geen woedende F aan haar deur wou ..en
zo verder.
Maar R kwam met de oplossing!
Weet je wat, ik ga een appartement huren en dan gaan we samenwonen. Na die woorden kreeg de moeder van R bijna een appelflauwte.
Wat...zijde gij zot ... zij is minderjarig hoor... en ga jij je toekomst
vergooien voor haar... daar is geen sprake van... daar zal ik een stokje voor steken!...en de litanie ging nog een hele tijd verder.
De vader zei nog steeds niets, en R bleef ook zijn kalme zichzelf.
Rustig zei hij: Of ze blijft hier, of ik huur een appartement, vandaag nog.
Zijn moeder was een hartaanval nabij en ik wist niet wat doen of zeggen.
Ik had hulp nodig maar wou daarom geen tweedracht ontketenen tussen R en
zijn ouders.
Ik wist hoe zielsveel zij van hem hielden en ik wist dat dit wederkerig was.
De vader van R. opperde dat ik ook in post zou kunnen gaan als kindermeisje of hulp in het
huishouden.
Dan heeft ze een dak boven haar hoofd en al wat ze nodig heeft, en dan verdient
ze nog wat ook.
Meteen voegde hij de daad bij het woord, en nam de krant van zaterdag.
(In die tijd stond de krant vol van zulke werk aanbiedingen.)
Nog diezelfde dag had ik een baan bij een dokters gezin.
Nu nog mijn kleren gaan halen bij mijn moeder.
Iets waar ik als een berg tegenop zag, maar het moest gebeuren.
R beloofde met mij mee te gaan. Hoewel hij er niet welkom was, stemde ik er
deze keer toch in toe, want alleen zou niet ik op kunnen tegen F.
Daarenboven kon ik slechts maar aan één ding denken.
Hoe moet ik dit weer overleven?
...Ik kotste de drie glazen wijn uit. Nu ik de rotzooi uit mijn maag kwijt was moest ik ook mijn
lever nog zuiveren.
Want daar lag nog iets serieus te wringen.
Ik spoelde mijn mond, poetste mijn tanden, maar de slechte smaak in mijn mond
bleef.
Vanuit de badkamer hoorde ik dat het binnen nog steeds een vrolijke boel was.
Er werd gelachen en gepraat, en f had zijn geliefkoosde Duitse marsmuziek
opgezet.
Met de moed der wanhoop stapte ik terug de huiskamer in.
Als je wil gaan slapen, zei F. ga dan maar gelijk naar hiernaast.
Voor hem was het al een uitgemaakte zaak.
Toen ik weigerde werd hij vuurrood, zette met een klap de muziek af en sloeg
met zijn vuist op tafel.
Denk je echt dat je moeder voor jou gaat werken?
Zou dat zoveel gevraagd zijn na zeventien jaar vroeg ik?
En ik ben helemaal niet van plan om te luieriken, ik ga werk zoeken.
Ha, als fabrieksmeid zeker" zei F smalend. Werken met opgestroopte mouwen,
wat een eergevoel moet dat geven?
Woorden waarmee ik mijn moeder onbewust moet hebben met gekwetst.
Dat is eervoller dan te moeten werken met een afgestroopte broek! antwoordde ik gevat.
F ging gelijk van een vuurrood gezicht naar een spierwit.
Nog even, dacht ik, en ook bij hem komt het schuim op zijn mond te staan, net
zoals bij mijn pleegmoeder.
Dit gaat je zuur opbreken meisje,zei hij, en hij vertrok met slaande deuren.
Mijn moeder zei het eerste ogenblik niets.
E lachte schaapachtig en ging achter zijn vader aan.
Toen zei mijn moeder nu heb je het verkorven, nu ben je te ver gegaan, nu kan
ik je niet meer helpen.
Je hebt zonet je toekomst hier vergooid zei ze mij nog voor ze achter beide
mannen aan ging.
En al wat ik kon denken was, wie moet J. dan naar school brengen.
Ik bleef alleen achter met een bonzende hoofdpijn en een
bonzend hart.
Voelde mij als een dier in het nauw.
Waar kon ik nu nog naar toe?
Het was ondertussen vijf uur in de morgen.
Plots kwam mijn moeder terug binnen, maakte J wakker en kleedde haar aan.
Ik vroeg waar ze naartoe ging, en of ze niet moest slapen?
Ik ga mij ophangen, was al wat ze zei.
In wat een fractie van een seconde leek was ze terug buiten
Het was de allereerste keer dat ik alcohol dronk, het was
ook de eerste keer dat ik mijn moeder dronken zag.
Dat was nu iets dat ik niet gewend was, dronken mensen.
Bij mijn pleegouders werd enkel een glaasje gedronken met Kerst en Nieuwjaar.
Het werd dan even een vrolijke boel, maar dat was het dan.
Buiten oom D waren er geen dronkenlappen in die fam.
Bij mijn moeder echter stonden de flessen drank een ganse dag ter beschikking
en werd er ook gretig gebruik van gemaakt.
Twee flessen wijn per avondmaal was eveneens een must.
Ik lust geen alcohol, al zal ik bij gelegenheid zeker mijn steentje bijdragen.
Feit is dat er iets in mijn lichaam tegen alcohol protesteert, en dat ik na
enkele glazen zo ziek ben als een hond.
Dat iets heeft mij alvast behoed om alcoholist te worden, moest ik daartoe dan
al de neiging hebben gehad.
Het heeft mij eveneens behoed om grote stommiteiten te doen
Zo ook die nacht.
Vroeger op de avond had F mij laten weten dat we eens een
gesprek moesten hebben.
Een gesprek over mijn toekomst en bijdrage in hun gezin.
De aanloop naar dat gesprek was al heel verwarrend voor mij.
En ondertussen was dit alleen maar erger geworden.
Maar uiteindelijk was het H die het gesprek begon.
Hoe zie jij je toekomst vroeg hij me?
Ik ga ander werk zoeken, eender wat is goed antwoordde ik.
Wel, zei hij, je moeder en ik hebben andere plannen met je.
Je weet wat je moeder doet, je weet wat je grootmoeder doet, en ik wil dat jij
bij één van hen gaat werken.
40% van je inkomsten zijn voor mij, van de 60%
die overblijft betaal je hier je deel voor kost en inwoon.
Die 40% is redelijk want ik betaal je kapper en je kleding die je moeder voor je zal uitzoeken uit zal k in een chique winkel in Brussel. Dus niet het goedkope spul dat je nu draagt, ik wil niet dat je gekleed loopt met kleding uit de Sarma
Tevens is het geen doen dat jij hier op de zetel moet slapen en daarom kom op mijn appartement slapen.
Wat betreft je vrijer betreft, dat moet uit zijn. Die jongen
deugd niet voor je, is te oud voor je, en jij te jong voor een vaste relatie.
Je bent jong, en je moet het leven eerst nog leren kennen.
Je moeder en ik hebben dit reeds uitgebreid besproken en we hebben beide het
beste met je voor.
Je moeder heeft spijt dat ze niet beter voor jou heeft gezorgd, maar dat
brachten de omstandigheden nu eenmaal zo mee, maar zij wil het bij deze
allemaal goedmaken.
Daarom dat wij niet willen dat jij je verdere leven gaat werken met
opgestroopte mouwen
Dat was dus, Het gesprek.
Ik zat als van de hand Gods geslagen, het drong allemaal in slow motion tot mij
door.
Ik keek naar mijn moeder. Zij had tijdens het ganse gesprek geen woord
gesproken en deed dat ook nu niet.
De kamer draaide als een tol en ik kon nog net op tijd tot aan de wc geraken.
Daar kotste ik de olijven, hapjes en glazen wijn in één keer uit ..
Dat ik mijn werk kwijt was vond mijn moeder in principe niet
zo erg.
Nu kon ik zus J. van en naar school brengen.
Kon helpen in het huishouden wat haar dan de mogelijkheid gaf om enkele uurtjes
langer te slapen na haar nachtelijke bezigheden.
Daar het paasvakantie was nam ik J. mee wanneer ik
naar de ouders van mijn eerste liefde R.ging, of een bezoek bracht aan mijn
pleegouders.
Of we gingen gewoon wat wandelen in het park of naar de speeltuin.
De tegenwerking kwam echter van een andere zijde, namelijk van de partner van
mijn moeder.
Op een avond laat kwamen mijn moeder en haar partner F.terug
van een avondje uit.
Ook zoon E. was erbij.
Mij was gevraagd om op J. te passen intussen, iets dat ik met graagte deed.
Enerzijds omdat ik dan het rijk voor mij alleen had, en ik was graag alleen, anderzijds omdat ik in feite een aversie had tegen F en zijn zoon
E.
Beide waren tweetalig maar prefereerden om Frans te spreken tegen elkaar.
Tijdens een dergelijk gesprek hadden ze het over mij, in de veronderstelling
dat ik het toch niet verstond.
Het ging erover dat E vond dat ik ook mijn steentje moest bijdragen bij het
huishoudgeld. F.was het daar mee eens en zei dat hij dat wel zou oplossen.
Ik repte geen woord over hetgeen ik gehoord had en was het hele
gesprek bijna vergeten.
Tot op die avond.
F. leefde gescheiden van zijn vrouw maar was nog niet
wettelijk gescheiden.
Daarom huurde hij officieel het appartement naast dat van mijn moeder. Zo kon
hij niet betrapt worden op overspel.
Doch liet hij duidelijk blijken dat alle meubelen die op het appartement van
mijn moeder stonden, door hem waren betaald.
Toen mijn moeder daarop repliceerde wie er dan elke nacht ging werken, waren
een paar klappen haar antwoord.
Het was de eerste keer dat ik een vrouw klappen zag krijgen van een man. En het
maakte grote indruk op me.
Mijn moeder verdedigde zich niet, douchte, trok haar pyjama aan en ging naar
bed.
Fvertrok naar zijn eigen vertrekken met slaande deuren.
J bleef samen met mij beduusd achter, dus we gingen maar weer wandelen.
Tegen etenstijd ging ik met een bang hart naar huis, maar ondertussen was alles
weer koek en ei tussen hem en mijn moeder.
Met een avondje uit tot gevolg dus.
Toen mij dit werd medegedeeld werd er gelijk door F bij gezegd dat er eens
moest worden gepraat over hoe ik mijn toekomst zag bij hen.
Wegens plaatsgebrek sliep ik vanaf mijn komst op de zetel in de living.
Dat maakte dat ik meteen wakker was toen ze gedrieën luid lachend en
gekscherend weer thuiskwamen na het avondje uit.
Er werd muziek op gezet, en ik werd door E van de zetel geplukt, want hij wou
met me dansen.
Normaal danste ik wel graag, maar met die kerel wilde ik dit
helemaal niet. F.liet mij weten dat ik dan niet de aard naar mijn moeder had, want die kon beter
dansen dan Fred Astaire en Ginger Rogers volgens hem.
Na wat heen en weer gezevver danste ik dan, tegen heug en meug, toch maar een
slow met E.
Mijn moeder, maar vooral f namen mij daarbij goed op.
Ze beweegt wel soepel, zei mijn moeder, dat heeft ze van mij ..
Ze moet nog veel bijleren, zei F, maar ze is nog jong .
Toen het plaatje afgelopen was werd ik gevraagd om aan tafel te komen zitten
"want we moeten eens praten.
Ik voelde mij er niet echt gerust in.
Dacht dat ik onder mijn voeten ging krijgen omdat ik er een ganse dag was op uit
getrokken met J.
Omdat ik die dag niets had gedaan in het huishouden.
Of omdat ik met J naar mijn pleegouders ging, of naar de ouders van R.
Ik wist dat mijn moeder en f mijn eerste liefde niet echt zagen zitten.
Ze vonden hem te oud voor mij. Maar vooral vonden ze mij te jong voor een vaste
relatie.
Daarom dat ze niet wilden dat ik R door de week zag, iets waarin ik niet
gehoorzaamde.
Ook herinnerde ik mij het gesprek tussen f en zijn zoon, waarin werd geopperd
dat ik mijn steentje moest bijdragen in het huishoudgeld. Ik tijd gehad om daar over na te denken en ik had mijn antwoord
al klaar.
Want ik zou hen laten merke dat ik niet op mn mondje gevallen was.
De aanval was de beste verdediging, was sinds kort mijn motto.
Nog ietwat slaapdronken nam ik plaats aan de tafel.
Ondertussen had mijn moeder voor mij een glas rode wijn uitgeschonken.
Ik had nog nooit alcohol gedronken, lustte het niet eens.
Maar rode wijn was, net zoals de Italiaanse keuken, (F was van Italiaanse
afkomst), in mijn moeders huishouden ingeburgerd.
Dus ik dronk het glas leeg, dronk er nog een en werd al een aardig beetje teut.
Dat was ook de bedoeling, meen ik nu nog steeds.
Het moest mij ontvankelijker maken voor het gesprek.
En het werkte want ik keuvelde lekker mee.
Lachte met de schuine moppen waar ik maar de helft van begreep, maar dat liet
ik natuurlijk niet blijken.
Dacht bij mezelf nou, het gesprek valt goed mee, ik heb me zorgen gemaakt om
niets.
Na het derde glas wijn was ik van de wereld en dacht enkel nog aan slapen.
Toen kwam het gesprek!
Toen barstte de bom en spatte mijn wereld voor de zoveelste maal uit elkaar!
Tijdens mijn verblijf bij mijn moeder kwam het gesprek op mijn grootmoeder.
Ik had haar de vraag gesteld hoe het kwam dat zij een voorkeur had voor Franse
namen.
Ze vertelde me dat haar vader, mijn grootvader van Franse
origine was.
Verder wou ze niets kwijt over de man.
Wel liet ze me weten dat mijn grootmoeder gescheiden was van haar vader en dat zij ook een bar bezat in de stad, genaamd Primavera samen met haar tweede man.
Waarom ga je haar niet eens bezoeken zei ze me.
Neem je zusje mee.
Zo gezegd, zo gedaan!
In een zijstraat van het De koninckplein had ze haar appartement en de bar
lag daar schuin tegenover in een andere zijstraat.
Het was een typische bar.
Een raam met rode fluwelen gordijnen die wanneer opengeschoven waren werden
bijeengehouden met een gevlochten koord.
Aan beide zijden van het raam twee zetels in Empire stijl en een klein rond
goudkleurig salontafeltje er tussenin. Pure kitsch dus.
Aan de buitenkant boven het raam de naam van de bar in knipperende blauwe neonletters.
En aan beide zijden van de glazen ingangsdeur een rode lantaarn.
Voor je het vertrek in kwam moest je ook door rode fluwelen
overgordijnen die met koperen ringen waren bevestigd aan een koperen staaf.
Het vertrek zelf was niet groter dan een toenmalige doorsnee
huiskamer.
En zo was het ook ingericht.
Tapijten op de vloer.
Aan de muren hier en daar een lampje met een rood kapje dat een diffuus
licht verspreidde.
Daar tussenin schilderijen met veel naakt.
In de éne hoek een rood lederen salon en een laag salontafeltje met wit
marmeren blad.
Recht tegenover het raam, een kleine ovalen toog van donker hout, bekleed met
rood fluweel aan de voorkant, het buffet met de vele flessen sterke drank bestond uit spiegelglas.
Achter die toog stond een kleine gezette vrouw, van een, voor mij althans,
respectabele leeftijd.
Pikzwarte haren, hoog opgestoken zoals toen de mode was.
Opzichtig geschminkt met veel zwart en op de lippen vuurrode lippenstift.
Een zwarte kanten blouse met diepe decolleté en een zwarte rok met hoge split
aan de voorkant.
Dat was mijn grootmoeder dus!
Zij stelde zich aan me voor als Ramona, wat haar werkelijke voornaam bleek te
zijn zoals ik later te weten komen.
In de zaak waren ook nog twee jonge vrouwen aanwezig die haar meisjes bleken
te zijn.
Mijn grootmoeder stelde mij aan hen voor.
Dit is onze kleine Lulu, de oudste dochter van ons Loulou.
Ik kreeg van elk een warme omhelzing. Mijn grootmoeder deed alsof ik maar enkele weken afwezig was geweest en geen zeventien
jaar!
Het leek of het allemaal de normaalste zaak was .
dat ik effe binnen sprong om een goede dag te zeggen .?
En dat verwarde mij.
De verwelkoming was hartelijk, dat wel.
Maar er werd over het verleden met geen woord gerept.
Ik kreeg er de kans niet toe.
Dat die meisjes mijn moeder heel goed schenen te kennen vond
ik ook al raar.
Ze noemden haar dus Loulou, wat een afkorting was van haar werkelijke naam,
Marie-Louise.
En mij, alsof het altijd zo geweest was, Lulu.
Nu vond ik dat veel mooier klinken dan mijn werkelijke naam.
Temeer daar een niet Franstalige mijn naam veelal verschrikkelijk lelijk
uitspreekt.
Zo spraken mijn pleegouders hem uit als, Luchèn. En daar had ik een bloedhekel aan. (Mijn pleegbroer en pleegzuster spreken mijn naam trouwens nu nog zo uit.) Grrrr...ril ril ril. Vanaf toen noemde ik mezelf ook, Lulu.
Het is het enige positieve dat mijn moeder en grootmoeder
mij hebben bijgebracht.
Buiten dat ik éénmaal op mijn grootmoeders appartement ben geweest en daarna
werd getrakteerd op een ijsje in een chique ijssalon op de Rooseveltplaats,
heb ik nooit nog wat van haar vernomen.
Het bleef bij die twee ontmoetingen.
Ondertussen weet ik dat ze overleden is, zo ook de man waar ze toen samen mee
was en waarvan ik nooit de naam heb geweten.
In mijn gedachten zie ik hem als een grote struise man met hoed en bril.
Maar nu, zovele jaren later, vraag ik mij af of hij werkelijk zo groot en struis was.
Mijn grootmoeder echter staat op mijn netvlies gebrand.
Soms schud ik vol ongeloof mijn hoofd bij het horen of lezen
van wat ouders hun kinderen allemaal aandoen.
Maar veelal sta ik vesrteld wanneer blijkt dat, ondanks al het
nare dat hen is aangedaan, die kinderliefde niet kapot te krijgen is.
Hoe ze steeds weer al die nare dingen naast zich kunnen neerleggen en vergeven.
Maar eigenlijk hoef ik niet eens zo verbaast te zijn!
Ik deed namelijk net hetzelfde
Toen ik na al die jaren mijn moeder leerde kennen, had ik
grote verwachtingen.
Alles zou van nu af anders worden. Daar was ik heilig van overtuigd.
En het werd ook allemaal anders!
Een mooie droom is het echter niet geworden.
Nu, zovele jaren later, vind ik nog steeds excuses voor het gedrag van zowel
mijn moeder, als van mijn pleegouders.
Zit er nog steeds een dosis liefde voor hen beide.
Of verwar ik hier liefde met respect en dankbaarheid?
Hoewel dankbaar! Voor wat dan wel?!
Ik heb de ware liefde leren kennen.
Ben onnoemelijk gelukkig dat ik ze mocht ondervinden, maar vooral dat ik ze kan
geven.
Liefde zonder voorbehoud.
Respectievelijk als vrouw en moeder.
En ik weet voor een feit dat in beide hoedanigheden nooit de keuze zou hebben
gemaakt die mijn moeder en pleegouders meenden te moeten maken.
Voor dilemmas komen we allemaal wel eens te staan in het leven, niet?
Dilemmas waarbij je wel een keuze moet maken en die schrijnende, zo niet
verdrietige, gevolgen kan hebben.
Maar die gevolgen nam ik grotendeels voor mezelf.
Het verdriet verzachte ik met al mijn macht.
Je kunt je kinderen niet vrijwaren van enig verdriet.
Maar de pijn die je daarbij als moeder zijnde voelt, is enorm.
En dat blijft zo. Je ganse leven lang. Hoe oud je kinderen ook mogen zijn.
Daarom dat ik niet kan begrijpen dat er ouders zijn die hun kinderen bewust
kunnen pijn doen.
Ze zowaar kunnen verminken voor het leven, lichamelijk, zowel als geestelijk.
Daarbij hun leven lijden zonder verder op of om te zien.
Zich in vele gevallen niet eens schuldig voelen.
Ik heb beide aan den lijve ondervonden.
Rechten die je als kind meent te bezitten en die je niet krijgt.
Dromen die je hebt als kind en opgroeiende tiener, en die de bodem worden
ingeslagen, telkens weer.
Met als gevolg een intens verdriet waar je geen raad mee weet.
Waar je ook nergens mee terecht kunt.
En vooral heb je een laag zelfbeeld.
Het maakt je sterk. Het maakt dat je mondig wordt.
Dat je een vechter wordt. Al is het dan uit zelfbehoud.
Men haalt je niet meer zo vlug onderuit en je kunt vele situaties de baas.
Maar ik had het liever anders gezien!
Gelukkig bezit ik het vermogen om te relativeren.
Kan ik begrip opbrengen voor heel veel dingen.
Eén ding kan ik echter niet!
En dat is vergeten.
Vergeten dat ik een moeder heb die nooit een zier om me heeft gegeven.
Die haar eigen belangen voorop stelde.
Die liever haar eigen vege lijf redde dan dat van haar kinderen.
Ja kinderen, want we zijn met drie.
En we hebben allemaal geleden onder de onkunde en het egoïsme van onze moeder.
Niemand van ons drie het tot nog toe volledig verwerkt. Al moet je niet denken
dat we zielige figuren zijn of dag in dag uit een Happy pil nodig hebben.
Wat we alle drie gemeen hebben is onze sterke overlevingsdrang
Dat is het enige dat onze moeder ons gegeven heeft
Ieder van ons gaat anders om met dit gegeven.
Ik schrijf het hier van me af.
Dankbaar dat jullie het willen lezen!
IK KWAM TOT HIER EN ZAG. IK ZOCHT IETS ANDERS MAAR GEEN STERVELING VINDT. OOK NIET AAN HET EINDE VAN ZIJN TOCHT DE DINGEN DIE HIJ DROOMDE ALS KIND. (P.N.van Eyck)