Rond een eeuwwisseling.
De eeuwwisseling is reeds een tijdje achter de rug, doch ik ben nog steeds niet akkoord met het tijdstip waarop.Inderdaad, wij zijn het jaar 2.000 ingestapt om zogezegd te beginnen aan de 21e eeuw.Nochtans heb ik, destijds op school, altijd geleerd dat men bij getallen begint met 1 en eindigt met O, wat betekent dat als laatste van de reeks wij aantreffen 10,100, 1.000 en zo verder.Maar, als wij Paus Leo XIII moeten geloven , en een zo hoge geestelijke leider moet wel geloofd worden, was het jaar 1900 het begin van de 20e eeuw.
De 20e eeuw was een eeuw van grote verrassingen en ook een van grote veranderingen en van uitvindingen en zal geboekstaaft blijven als de eeuw van de uitvindingen en deze waarop de eersta stap op de maan werd gezet.
Tijdens deze periode werd de wereldkaart grondig gewijzigd en werden wereldmachten gekortwiekt, terwijl talrijke oorlogen deze tijd ontsierden.
En nochtans had iemand ons daarvoor tijdig gewaarschuwd, wij bedoelen hier Nostradamus, geboren als Michel de Notredame op 24 december 1503 die, nadat hij afgestudeerd was als arts, zich specialiseerde in de astrologie, waardoor hij als voorspeller en profeet werd aanzien.
Deze profeet schref niet min dan 942 kwatrijnen of strofen waarbij hij de bedoeling had de wereldgeschiedenis te voorspellen via de stand der planeten.Voor dit artikel is voornamelijk het 72e kwatrijn uit de Xe Centuries van belang. Dit mluidt als volgt :
L'an mille neuf cent nonante neuf sept mois,
du ciel viendra un grand Roy d'effrayeur.
Ressusciter le grand Roy d'Angelmois,
Avant après Mars regner par bonheur.
Vertaalt zou men kunnen lezen dat er in 1999 een Koning der Verschrikking uit de hemel zou neerdalen om de Koning van Angelmois tot het leven zou wekken. In deze strofe leest men wel degelijk het jaartal 1999 maar specialisten zijn het niet eens wat " sept mois " betekent; Bedoelde de profeet daarbij de zevende maand ( juli) of verwees hij naar augustus.
Gezien, de huidige kalender werd ingevoerd in 1582 door Gregorius XIII en Notradamus reeds in 156e6 de geest gaf, kan het mogelijk zijn dat hij daarmee bedoelde de 7e maand van de Juliaanse kalender n.l. de maand augustus.
Nu zijn deze maanden reeds lang aachter de rug en hebben wij deze Koning niet weten neerdalen, althans niet bij mijn weten.
Daarmede is opnieuw een bewijs geleverd dat ook zeer wijze mensen, zelfs een Paus, zich kunnen vergissen.Dit was tevens de oorzaak van mijn mistevreden zijn. Mogelijks zijn er nog andere mensen met een andere mening ? Wie weet ?
MAUREF.
Ik herinner mij ook nog onze eerste radio, een log gevaarte met daarop een metalen rad, dat moest gedraaid worden in de richting van het zendstation. Onderaan twee grote kasten waarin zware accus zaten, die meermalen moesten gevuld worden.In de radio zelf, enkele, ik meeen 6 of 8 lampen, ietwat groter dan de normale lampen, doch veel fijner. Wanneer de radio ontstoken werd , wat enkel s avonds mocht,, hoorden wij aanvankelijk veel geruis en daarna soms wat muziek of zang. Wij waren in de hoogste hemel, want er waren niet veel gezinnen die een dergelijk toestel bezaten. Koelkasten of diepvriezers bestonden toen niet zodat veel waren naar de kelder verhuisden om fris te blijven. Onze maaltijden waren zeer sober, geen vier of vijf soorten toespijs, maarwel boterhammen met confituur of bruine suiker. Sinaasappelen en speelgoed enkel met Sinterklaas, wafels of lukken met nieuwjaar. Er was ook geen sprake van een Kerstman.
De kinderen liepen ook niet gekleed als nu. Meestal met een broek waarin een lap was genaaid, nadat zij ergens gehaperd hadden of hun broek hadden gescheurd. Op de eerste zondag van oktober werd de overjas verplichtend en die moest de ganse winter gedragen worden.
In het huishouden was er een soort van werk indeling : de maandag was wasdag. De zondagavond werd de was in de week gesteld en afgekookt. De maandag moest moeder de vrouw aan de badkuip staan, meestal een houten vat waarin een plank stak voorzien van een metalen gedeelte. Daarop werd het te wassen goed gewreven tot het er mooi wit uitzag. Daarbij werd gebruik gemaakt van bruine zeep of ook nog van Sunlight zeep, want er bestond niets anders; ook geen wasmachines, noch drogers. Na het wassen werd de was dan opgehangen en gebleekt. De dinsdag was het dan strijkdag, waarbij de moeders bijna de ganse dag aan hun keukentafel stonden, dicht bij de kachel waarop hun strijkijzers gewarmd werden, om de kledingstukken te strijken. Deze strijkijzers bestonden uit een ijzeren voetstuk, ellips vormig, met een ijzeren handvat. Vrijdag en zaterdag was het onderhoudsbeurt waarbij de ganse woning werd schoongemaakt. Zondag was dan een rustdag.
Tijdens de zomermaanden kwamen de meeste mensen s avonds buiten waarbij ieder zijn eigen stoel meebracht en de kinderen buiten speelden. In die tijd was vriendschap nog troef. In de zomer gingen wij naar het strand waar zich badkarretjes bevonden waarin de baders zich konden ontkleden. Deze karretjes werden door paarden het water ingetrokken.
Op de Visserskaai stonden grote ramen, met Schotse schullen die er te drogen hingen om naderhand te worden verkocht, smakelijke, vette schullen geëten in een der talrijke cafétjes op de kaai, terwijl daarbij een ferme pint werd gedronken. Ook op de kaai zaten de vissersvrouwen netten te breien, netten vastgemaakt aan lantaarnpalen.
Velemensen hadden een lapnaam, die in de plaats kwamen van hun familienaam en die van generatie tot generatie werd overgeleverd. Vele families waren beter gekend onder deze lapnamen dan onder hun eigen familienaam.
Er waren ook enkele typische figuren, gekend door groot en klein, die regelmatig in het Oostendse leven opdoken. Zo kenden wij allen Col en Manchette ook nog wel eens Ollegatscheerder genoemd, een haarkapper die altijd piekfijn uitgedost op de zeedijk en in de Kapellestraat floreerde en zichzelf aanzag als de burgemeester van Oostende. Zelfs liet hij zich eens op de kiezerslijsten opnemen. Dan was er ook den Duvel een oud- bootjessjouwer die meestal te vinden was in de omgeving van het station, alwaar hij de pakjesdragers voor de voeten liep. Deze oud-visser zorgde ervoor dat hij iedere winter kon doorbrengen in het Pandereitje te Brugge ( het gevang).
Verder Zotte April en zijn vriend Peerdevlees gekend als homos, waarbij eerstgenoemde vaak rond liep gekleed als een Spaanse signorita en anderzijds zijn bestaan vond als kelner in het Laiterietje. Een koppel dat ook aller aandacht verwierf was de Markies en de Markiezin, een oude postmeester die gehuwd was met zijn huishoudster. Hij altijd in smoking met hoge hoed op, zij steeds rijk gekleed, en beiden veelal te vinden in een open koets waarmede zij in de stad rond toerden. Wij kenden ook nog Teut Teut een oude visser die met zijn harmonika aan het station opgesteld stond en de opvarenden van de maalboten vergastte op het enig deuntje dat hij kon spelen Den Iengelsman met al zijn pounden. Hij vond werken te lastig en trok van café tot café om er zijn liedje te spelen.
Wie herinnert zich nog King Kong Hoorelbeke, de man van de Hoge Barriere, die met zijn schorre stem de mensen uitnodigde hun kelders op te ruimen, of de legendarisse Jeftje Miere, wiens tenorstem veel zangerig klonk wanneer ook hij het volk opriep met de woorden " Sluizen en benen, zoek ze maar uit, aol hoeken en kanten uit". Of onze visvrouwtjes die, in de tramen van hun geladen viskarretje, hun waren aan de man brachten door luidop deze waren aan te prijzen met de zangerige stem hen eigen : " Moeten er geen plaoten zien, schone verse schulletjes !"
Vaak denken wij nog terug aan die tijd die ons misschien niet zoveel stoffelijke welvaart heeft bezorgd; doch die toch al met al een aangename, plezierige tijd was, waarin vriendschap nog bestond en waar men nog mensen had die vriendschap konden waarderen en waar de een iets vrijwilligs en kosteloos wou doen voor een ander. Een tijd waarin kinderen nog kinderen waren, die nog op straat konden spelen, onschuldige spelletjes, zonder sporen van vandalisme, noch geweld. Een tijd die wellicht nooit meer terugkomt.
Mijn eerste herinneringen, ik kon evenwel niet zeggen hoelang ik reeds op deze aardbol vertoefde, was de kleine keuken waarin het gezin meestal vertoefde. Er was toen nog geen electriciteit, op tafel stond een koperen petroleumlamp, waarin de vlam veranderde naargelang de luchtverplaatsing. Warmte bekwamen wij via een "buuzestove", thans Brabantse of Leuvense kachel geheten. Langs weerszijden van deze kachel waren ovendeurtjes aangebracht, waarop wij, tijdens de wintermaanden, onze voeten legden ten einde deze warm te houden. Op het kacheldeksel poften wij onze kastanjes en wij hadden er een enormp lezier in wanneer deze soms de lucht ingingen.
De meeste woningen beschikten toen evenmin over lopend water, zodat het WC, veelal een grote bak met daarop een plank met een rond gat erin, weliswaar aangesloten aan het openbaar rioolnet, diende doorgespoeld te worden met regenwater of water uit een stadsfontein. In zelfde WC troffen wij geen toiletpapier, zoals wij het momenteel kennen, maar in delen gescheurde kranten, zodat wij leesvoer hadden tijdens de grote boodschap. Het water werd gehaald aan openbare stadsfonteintjes, die op verschillende plaatsen in de stad stonden opgesteld. Voor 10 centiem konden wij aldus twee emmers water tanken 's Avonds of liever gezegd bij valavond stonden wij op straat om de lantaarnopsteker te bewonderen, die wij van ver fietsend zagen afkomen en die voorzien was van een ladder en een lange stok met aan het uiteinde een haak en een tonteldoos.Deze voorwerpen gebruikten zij om de gaslantaarns te ontsteken. In die periode waren er nog geen elektrische lampendragers en werden de straten verlicht door gaslantaarns. 's Morgens kwamen diezelfde mannen dan de gaskraan toedraaien. Kinderen konden nog op straat spelen, want er reden praktisch geen auto's, jongens en meisjes onder elkaar.Er was toenertijds nog geen sprake van vrijen, seks of condooms. Alle vervoer gebeurde bij middel van paardengespannen, zware Brabantse trekpaarden met brede ruggen en lompe poten die een drie- of vierwieler voorttrokken, terwijl de voerman boven op de bok zat. Men zag ook veel stootkarren die ofwel getrokken dan wel vooruit geduwd werden.Soms werd ook gebruik gemaakt van een hond als bijkomende trekkracht. De wagens waren voorzien van houten wielen met ijzeren beslag, wat veel lawaai veroorzaakte op de oneffen kinderkopjes. Verplaatsingen gebeurden meestalper fiets, niet die moderne van versnellingsapparaten voorzien lichte machientjes,doch lompe, zware vehikels waarop meestal een carburelamp bevestigd was. Zelfs de dokter deden hun huisbezoeken per fiets met het onafscheidelijk doktersvaliesje op de bagagedrager.Ik mocht vaak de fiets van een van die artsen schoonmaken en kraag daarvoor een kwartje of een halce frank. Daarmede ging ik spekken kopen, in het winkeltje op de hoek ( vijf voor een kwartje). ('t vervolgt)