De boerkens smelten van vreugd en plezierxml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Als d'oogst is binnen gereden
Zijn gaan met hunne boerinne te bier
En zij maken zeer goede sier,
De bezem steekt ten venster uit.
Men danst er, men speelt er al op de fluit Op potten en pannen Op glazen en kannen, Op allerhande geluid: Op messen, op schup en op zoutevat Op hangel, op tangel, op dit en op dat Op trommeltje rom, dom domme dom dom: Op keteltjes, lepeltjes, tikke tik tang En dat gaat zo de helen dag lang.
De boerkens hebben het aards paradijs
Door Adam verloren, hervonden.
Zij roeren de lepel als was het om prijs,
In de rijstpap die hemelse spijs.
De jonkheid kiest een liefje uit.
|