De Moord op Laurent Theys in 1918
_______________________________
Het was nog oorlog. Men vreesde al het ergste voor verzekeringsagent Laurent Theys ( ° Rollegem 25-12-1886 ), want sinds 19 juni 1918 was hij spoorloos verdwenen uit zijn woning in Rollegem . Laurent Theys werd op 24 juni 1918 dood teruggevonden in een put midden een weide van de hoeve Hugo Van Hauwaert in de Lantestraat te Marke . Alles wees op een misdrijf. De genaamde A.D., wever, geboren in 1897 te Moeskroen ,maar woonachtig te Marke, werd verdacht van moord . Omdat Theys in Rollegem woonde dacht men dat hij eventueel daar was vermoord en daarna in de put was gedumpt.
Laurent Theys was de zoon van Gustave Theys en Eulalie Defieu en de neef van Constant Theys en Justine Slosse , uitbaters van café “De Prinse”.
Het bovenlichaam zat klem in een zak, die met een tweekleurige weverskoord was toe gebonden. Het schoeisel was verdwenen. Het hoofd vertoonde verscheidene diepe wonden , die door een bijl schenen toegebracht .
De lijkschouwer stelde vast dat de verscheidene wonden een schedelverbrijzeling hadden veroorzaakt. Uit een eerste onderzoek bleek dat het slachtoffer de laatste keer werd gezien door zijn zuster op woensdagavond 19 juni 1918. Ze had hem immers gevraagd of hij nog buiten moest ,waarop hij ontkennend antwoordde; daarop sloot ze de deur. Ze dacht eerst dat hij voor een paar dagen naar Marke vertrokken was. Men wist immers dat de verdachte A.D. veelvuldig met Theys smokkelde, en algauw werd hij omtrent die zaak op de korrel genomen.
Er waren zware vermoedens:
A.D. werd op 26 juni door de Duitse overheid aangehouden. De huiszoeking bij hem, leverde de vondst onder zijn hoofdkussen van een lang keukenmes. Daarbij werd onder zijn matras nog een bebloed hoofdkussen aangetroffen.
De volgende dag ging het Belgisch gerecht over tot een huiszoeking, waarbij twee hamers, een beitel, een kapmes en een hak met houten steel, bevlekt met bloed, ontdekt werden . Er lag ook een zak gelijkend aan die waarin het lijk stak. Nabij de woning van A.D. werden bloedvlekken gevonden.
De veldwachter, Aloïs Brasseur (°Marke 1878 + Marke 1951), die het huis nog eens onder de loep nam ,vond op de zolder ook een paar pantoffels terug, die vers in stukken gesneden waren en onder een hoop versleten schoenen, leder en afval , verborgen zaten . De pantoffels werden spontaan door een zuster van de knecht en de meid van Laurent Theys, herkend. Daarbij trof hij ook bloedsporen aan op een binnendeur en vond hij een zekere hoeveelheid identieke weverskoord .
Merkwaardig was dat de broer van A. D. hem ook aanwees als de moordenaar van Theys.
A.D. werd verhoord en beweerde dat het keukenmes moest dienen om zich te verdedigen en dat het bloed op het hoofdkussen afkomstig was van een neusbloeding. Hij verklaarde dat hij tussen woensdagavond van 9 ½ u. tot donderdag 7 u. in de voormiddag zijn woning niet had verlaten. Hij bekende verder dat hij een geheime stokerij had opgestart en dat hij nog jenever voor Laurent Theys had verkocht. “ Ik was hem geld schuldig, maar ik weet niet hoeveel” merkte hij op.
A.D. werd op 5 juli 1918 aangehouden en opnieuw ondervraagd. Hij verklaarde dat de geheime stokerij werd opgericht dank zij een lening, die hij kreeg van Theys. Hij zou 375 fr. ontvangen hebben, maar dat geld werd hem nog nooit teruggevraagd . Wat betreft de bloedvlekken die op het hakmes en de binnendeur waren gevonden, die kwamen voort van het slachten van een hen , een veertien dagen voor zijn aanhouding , zo zei hij. Hij kon niet denken , zei hij verder, dat er op de zolder lederen pantoffels lagen.
Een nieuwe en nauwkeurige huiszoeking door het Duits gerecht leidde tot de ontdekking van de geheime stokerij. Er werden tevens rode vlekken op de buitenwand van de stookinrichting waargenomen, alsook onder het venster. Daar bevond zich ook een kleine stoel met bloed besmeurd.
Ook de wandelstok van het slachtoffer werd achter de woning van A.D. gevonden, op een plaats , enkel door een aardappelveld gescheiden.
Wat later vond de veldwachter nog een andere stoel met bloedvlekken en stelde ook vast dat de muur van de stookketel op een oppervlakte van 75cm op 75cm was afgeschrapt. En dat er op die plaats vlekken waren die aan bloedvlekken geleken.
Op 29 oktober 1918 bleef de verdachte nog hardnekkig alle schuld ontkennen. Wel had hij besloten om Theys de dinsdagmiddag 18 juni achter zijn huis te ontmoeten . Maar die kwam niet opdagen.
De in beslag genomen voorwerpen werden door de leraar scheikunde Van Ermenghem aan een onderzoek onderworpen en diens besluit luidde “Wij hebben geen bloed kunnen vaststellen op de bijl en de hamer. Menselijk bloed werd ontdekt op de deur, de stoel en op het metselwerk.” Aangaande het verleden van de beschuldigde, was er, buiten de slechte faam die hij genoot, niets bijzonders aan te stippen; hij was vroeger nooit veroordeeld .
De zaak werd nog drie dagen verder onderzocht. Er moest bewezen worden dat de bloedvlekken afkomstig waren van het slachtoffer. A. D. werd tenslotte op zaterdag 6 december 1919 door het Assisenhof van West-Vlaanderen vrijgesproken. (Het Kortrijksche Volk van 11-12-1919). Een mooie Sinterklaas zou men zeggen.
|