Mijn boeken
Inhoud blog
  • 5.2.3., tweede deel
  • 5.2.3., eerste deel
  • 5.2.2.
  • 5.2.1., tweede deel.
  • 5.2...5.2.1., eerste deel

    Zoeken in blog


    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     


    populaire geloofshandleiding
    15-07-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De onvrede van een 'nee-zegger'
    1.7.2 De onvrede van een nee-zegger

    Wat is onze planeet toch prachtig. Vanmiddag ben ik teruggekomen van een inspectietocht langs de wouden van Noord-Afrika. Niet te geloven dat vroeger op die plaats een woestijn lag (Jes. 35:1). Ik kan me nu al bijna niet meer voorstellen hoe een woestijn eruit moet hebben gezien. Wat een tijden moeten dat geweest zijn: de tijden van de vernieling vóór onze tijd van herstel! Toen woonde daar vrijwel niemand naar men zegt. Het was een gebied nagenoeg overgelaten aan de geesten (Matth. 12:43), die toen zo machtig waren. En nu . . . miljarden mensen in mooie steden aan diep-blauwe meren. En al die mensen . . . en de miljarden in wat eens de Gobi en de Kalahari waren . . . zijn volkomen gezond en volkomen gelukkig evenals die andere miljarden over de hele aarde gelijkmatig verdeeld. Nooit zou dit alles mogelijk zijn geweest als de wetenschap niet zulk een hoge vlucht had genomen.
    Zeker, zeker . . . onze Eeuwige Leider, Jezus Christus, zet de grote lijnen uit en Zijn lijfgarde, de onsterfelijken, ruimen knelpunten op . . . ik zal de laatste zijn om het te ontkennen. Maar toch . . . diep in mijn hart is er wel eens deze gedachte, dat de machtspositie van de onsterfelijken wel erg overtrokken is. Ik heb geen enkele kritiek op de President, maar ik vraag me wel eens af of de onsterfelijken niet wat al te rijkelijk beloond zijn voor dat beetje volhouden van toen.
    Ik weet zoveel van God, de Onvolprezene; ik ken de hele geschiedenis van het heil, mijn hart blaakt van ijver voor de Eeuwige en voor Zijn Zoon en voor Zijn Geest. Als ik in de tijden van de overgang geleefd had, zou ik zeker bij de verlichten hebben gehoord. Alleen het domme feit dat ik te laat geboren ben, maakt mij uiteindelijk sterfelijk. De laatste vijand van het volkomen herstel - de dood - is immers nog steeds niet overwonnen (1 Cor. 15:26).
    O, Jezus Christus, mijn President, waarom belemmert U mij in mijn laatste promotie? Waarom blijven de rijen van Uw lijfgarde voor mij gesloten? Ik heb U lief, maar een uitgesteld hopen krenkt het hart (Spr. 13:12). U weet toch dat liefde die vergeefs wacht op herkenning en erkenning, kan omslaan in haat, in afval (Jes. 66:24). Natuurlijk: ik weet het antwoord, ik ben al bezig om mij uit te sorteren. Ik ken mijn teksten (Openb. 20:7-10).
    In het diepst van mijn hart ben ik een nee-zegger, zelfs tegen U, o God, U die mij uiteindelijk onthoudt wat mij toekomt: een plaats tussen hèn. Nee, niet tùssen hen: zij hebben er nu lang genoeg van genoten, maar in plaats van hèn.

    . . . O, mijn gedachten wat verschrikken jullie mij . . . ik weet de afloop . . . driemaal is scheepsrecht: eerst de satan (Ez. 28:16), toen de antichrist (Openb. 19:20) en nu . . . ik? (Openb. 20:9) . . . maar ze laten zich niet wegdringen.
    . . . Daar is één van de onsterfelijken . . . hè, hè, dat kon er nou nog net bij . . . beleefd zijn maar (Ps 81:16): ik heb immers geen hand om een vuist te maken.

    15-07-2006, 18:43 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    08-07-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    1.7 VAN DE TWEEDE KOMST VAN JEZUS TOT HET EINDGERICHT

    Gedachten:
    - Algemeen overzicht (1.7.1)
    - De onvrede van een nee-zegger (1.7.2)
    - Zijn opstand (1.7.3)
    - Zijn ondergang (1.7.4)
    - De aanvaarding door een ja-zegger (1.7.5)
    - Zijn bestandheid (1.7.6)
    - Zijn beloning (1.7.7)

    1.7.1 Algemeen overzicht
    Jezus neemt nu de regering van de zwaar geteisterde en volkomen ontregelde planeet aarde op zich. De verduisterden zijn weg, de verlichten hebben de onsterfelijkheid bereikt. Met hun verheerlijkt lichaam kunnen ze zich volkomen vrij met de snelheid van de gedachten verplaatsen, evenals hun Meester direct vanaf Zijn opstanding (Markus 16:12, 14; Lukas 24:34; Hand. 1:3; 9:17).
    Jezus Christus gehoorzamen zij, zijn zegen delen zij uit, geheel onbelemmerd (Jes. 32:1-2).
    De demonen, die hier en daar nog overgebleven zijn, houden zich heel stil. De samenbindende, bevelgevende macht is voor lange tijd uitgeschakeld (Openb. 20:3).
    Geleidelijk aan (Dan. 7:12) - niet eens in een oogwenk- breidt Jezus Christus macht zich over de gehele aarde uit: het “duizendjarig” vrederijk. In een volheid van tijd, zinnebeeldig weergegeven als “duizend jaar” (Openb. 20:3) wordt alles hersteld en gemaakt, zoals God het bedoeld heeft (Jes. 32:15). Oorlog (Jes. 2:4), honger, woestijnen, wanorde, rassentegenstellingen: ze verdwijnen. Het keurkorps van Jezus Christus handhaaft een nieuwe orde: van bescherming en beschutting (Jes. 32:1-2).
    Hiervoor - bij 1.6.5 - noemde ik behalve de “verduisterden” ook de “bijna verduisterden”. Ik neem nu aan dat de bij 1.6.8 omschreven oordeelsdag niet overal op aarde even duidelijk speurbaar zal zijn. Dan mag ik aannemen dat ook sommige “bijna verduisterden” het leven er toen niet bij hebben ingeschoten. Deze mensen onderwerpen zich met tegenzin, veinzend (Ps 66:3). Zij verraden zich echter, de een na de ander, heulen met één van de achtergebleven demonen (Jes. 65:20). Het wordt hun einde, al duurt het soms lang. En al de nadere schakeringen? Ze passen zich aan bij de nieuwe, blijde gang van zaken, sommigen lauw, de meesten blij en opgelucht, de “bijna verlichten” (1.6.5) uiteraard razend enthousiast. Alleen knaagt soms wat spijt aan hen: “Hadden wij maar iets beslister doorgezet. Wij blijven sterfelijk, horen niet bij de keurtroepen” (Matth. 24:40, 41). Immers, de verlichten kwamen tot hun hoge staat door hevige druk heen (Openb. 11:7, icon_cool.gif en . . . in het duizendjarig rijk is - behalve helemaal aan het eind - geen vervolging.
    Vol is de aarde van de kennis van God (Jes. 11:9), maar . . . leeg van verdrukking. Niemand kan zich echt waarmaken, tonen wat hij of zij voor de Heer zou kunnen of willen doen. In die heerlijke wereld, waar zelfs de oorspronkelijke harmonie in het dierenrijk is hersteld (Jes. 11:7), kan eigenlijk geen proef van bekwaamheid en betrouwbaarheid worden afgelegd. En toch zagen we al bij 1.3.3 dat zo'n proef er eenvoudig bij hoort.
    De engelen hadden die proef als eersten af te leggen. Omdat zij àlles wisten, was het één harde proef zonder herkansing.
    De mensheid had daarna - hoofd voor hoofd - die proef te ondergaan. Omdat de mensen vóór de tweede komst van Jezus eigenlijk zo bitter weinig wisten, waren er vele, beslist niet te zware beproevingen (1 Cor. 10:13). Er waren vele herkansingen (Joh. 21:17).
    Maar de mensen na Jezus tweede komst?
    Waarin verschillen ze eigenlijk van de engelen toen deze voor de proef gesteld werden? Ze weten ook àlles. Niemand hoeft tegen de ander te zeggen: “Ken de Here.” Ze kennen Hem toch allen (Jer. 31:34). De kennis omtrent Hem bedekt de aarde zoals de wateren de bodem der zee bedekken (Jes. 11:icon_cool.gif. Daarom: ook voor de dàn levenden één - onherroepelijke - proef. Voor die noodzakelijke proef wordt nog eenmaal de duivel gebruikt. Hij wordt losgelaten uit zijn gevangenschap (Openb. 20:7). Onveranderd - want hij is totaal onverbeterlijk - begint hij weer met zijn verleidend werk. Voor de onsterflijke keurtroepen heeft hij geen directe belangstelling. Daaraan verspilt hij geen tijd. Het gaat hem om de andere planeetbewoners. In het duizendjarig rijk is bij hen (Jes. 11:icon_cool.gif - niet bij de “verlichten” (Lukas 20:35) - de voortplanting gewoon doorgegaan. Het is een geweldige mensenzee geworden. Al die mensen probeert hij op te stoken. Hoe? Zelf is hij door hoogmoed gevallen. Bij Adam en Eva prikkelde hij de hoogmoed (Gen. 3:5). Bij Gods zoon probeerde hij het (Matth. 4:9). Hoogmoed heeft hij ook de antichrist ingeblazen (2 Thess. 2:4). En nu: het doelwit dat hij hen voor ogen stelt is dit: “Op naar de vesting van Gods keurtroepen. Veroveren dat bolwerk (Openb. 20:9). Het is net zo goed jullie woonplaats. De keurtroepers doen met hun uitzonderingspositie jullie tekort.”
    Een deel van de aardbewoners bezwijkt voor de verleiding, moet bezwijken. Hun nee-zegger-zijn (Ps. 81:16) was in kiem al aanwezig. Het breekt naar buiten door nu er een kans lijkt te zijn om de regering van Jezus en Zijn vorsten van zich af te schudden (Ps 2:3). Hoewel het aantal tegenstanders van-het-laatste-uur ontstellend - eigenlijk tegenvallend - hoog is (Ez. 38:4; Openb. 20:icon_cool.gif, neem ik aan dat een veel groter deel van de aardbewoners standhoudt, zich als een stad rond de vesting van Jezus Christus en de zijnen heen legert (Openb. 20:9). In de aanstormende legers ontstaat verwarring. Er is geen duidelijke leiding. Het vuur van de haat kan niet op Gods getrouwen gericht worden. Gods vijanden vernietigen elkaar (Ez. 38:21). De allerlaatste nee-zeggers zijn openbaar geworden. Niemand heeft zich aan de keus kunnen onttrekken. Na de schoonmaak in het duizendjarig rijk komt nu de grote schoonmaak (Ez. 39:9-16).

    . . . En de duivel? Eindelijk en ten langen lest is zijn rol helemaal uitgespeeld. Met zijn engelen gaat hij naar de plaats waar zij thuishoren (Openb. 20:10): het eeuwige vuur van de knarsetandende (Matth. 13:41, 42) woede over eindeloos voortdurende machteloosheid en werkeloosheid.


    08-07-2006, 15:54 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    01-07-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    1.6.8 Derde detailoverzicht: ooggetuigenverslag van een verschemerde

    Ik ben klaarblijkelijk ernstig gewond, lig met het grootste deel van mijn lichaam in een brij van warm water en gruis, houd mij vast aan een paal. Als ik die loslaat is het met mij gebeurd
    . . . vreemd kalm ben ik nu, blij bijna . . . mijn gedachten zijn helemaal helder . . . ik herinner mij heel mijn leven.
    Eens was ik boekhouder. Een mooi geordend kantoor in een rustig, ordelijk land. Rondom ons heen - ook in het eigen land - was er altijd sprake van terroristen. Daar was iedereen aan gewend. Je leerde er mee te leven. Altijd waren er zeker vijftien procent van de collega's ziek, velen onder hen hadden last van hun zenuwen. Ook daaraan wende je. Hele legers mensen konden helemaal niet meer werken. Maar dat was gemakkelijk te aanvaarden; in de sector waar hun uitkeringen vandaan kwamen was ik werkzaam. Er was veel gekanker en geluier, weinig gelach, veel haat en nijd, weinig hulpvaardigheid. Soms dacht ik wel eens. “Waar moet het toch heen”. Dan stroomden er weer eens actievoerders binnen om mijn bureau overhoop te gooien. Na zo’n bezetting ruimde ik met de andere vrijgelaten gegijzelden de boel maar weer op, probeerde thuis te komen als de betogingen en stakingen het toestonden. Als de stroom het deed keek ik naar het t.v.-nieuws. Ik raakte wel eens in paniek, dacht: “De totale wanorde breekt baan, alle regelende instanties gaan eraan” (2 Petrus 3:10). Maar het èrge moest nog komen.
    Twee volkomen tegengesteld gerichte groepen doken op, kwamen steeds meer in het nieuws:
    – de “kern-christenen”, een heel gemotiveerde ondergroep van de christenen;
    – de “vernieuwers”, overtuigde volgelingen van de een of andere professor.
    Het gekke is nu dit: toen die twee groepen actief werden, leek de hele wereld wel dol te worden. Terreur, overvallen, ontvoeringen, vernielingen namen zo toe, dat kantoor na kantoor dicht moest, ook het mijne. Ik kon geen geld meer uitdelen, kreeg zelf niet eens een uitkering. Door die ontregeling van het maatschappelijk leven ontstond zulk een verwarring, dat plundering, brandstichting, beroving en moordaanslagen overal en altijd tot het gewone straatbeeld gingen horen.
    Gas, water, stroom, voedselaanvoer: alles raakte volledig in de war.
    In dat totale gekkenhuis bestookten de twee groepen, die ik zo even noemde, elkaar op leven en dood. Ik heb ze allebei aan de gang gezien:
    – eens luisterde ik met velen naar een aantal “kern-christenen”. Mijn hart raakte vol met een bijna vergeten gevoel: blijdschap. Iets in mij zei, dat ik geen doemdenker hoefde te zijn. Na deze rottijd zou een betere komen. Een oudere dame uit hun midden zei tegen me: “Je bent zó dichtbij . . . kom toch ook bij Jezus, de Zoon van God.” Ik kòn het niet. Ze keek me aan - onpeilbaar wijs en liefdevol - en zei: “Zal je in ieder geval Zijn Naam aanroepen als het moeilijk wordt?” (Hand. 2:21).
    – Een andere maal stond ik met velen rond een “vernieuwer”. Zonder enige moeite, leek het wel, deed hij de meest bizarre dingen: omringde zich met wat eruit zag als vuur (Openb. 13:13). Hij riep ons toe. “De kracht van Babel (Gen. 11:6) - wat hij daarmee dan ook bedoelde - is herontdekt. Men had die kracht doodverklaard (Openb. 13:3), maar hij is springlevend. Ga met ons mee en wij zullen jullie de heerlijkheden van de verborgen, occulte wereld laten zien.” Ik wilde niet . . . Hij keek me aan met een felle blik uit die gekwelde (Openb. 16:11), schijnvrolijke ogen. Ik lachte - bang geworden - zo'n beetje instemmend. Op dat ogenblik werd het ijskoud in mijn binnenste. Het leek met toe of hij mij een brandmerk had ingeschroeid (Openb. 13:16), maar echt meegegaan ben ik niet.
    Deze beide mensensoorten zijn niet om mee te spotten. Bij een andere ontmoeting met de kern-christenen was ik samen met een vriend. Hij ging hard tegen ze in, echt vijandig-boos. Na de ontmoeting klaagde hij tegen me: “Ik voel me innerlijk zo dood. De woorden van die mensen waren als vuur, waaraan ik me kapotschroeide (Openb. 11:5). Ik sluit me aan bij de vernieuwers” . . . en dat deed hij.
    Maar de vernieuwers zijn veel gevaarlijker. Een dag of zeven geleden deden ze een massa-aanval op de kern-christenen. Hun chef leidde die overval zelf. Duizenden kern-christenen werden gedood (Openb. 11:7). Over de hele wereld was het feest, dat die lastposten waren opgeruimd (Openb. 11:10). Ik heb niet meegedaan, zag de vernieuwers als de eigenlijke verziekers. Sommigen riepen al: “Vrede, vrede en geen gevaar (1 Thess. 5:3), nu die beweging de nekslag heeft gekregen.”
    Maar ik hield me stil, voelde dat het niet was afgelopen. En jawel hoor, drie dagen later deed de t.v. het weer eens. De lijken werden getoond (Openb. 11:9) en tijdens die vertoning stonden die doden opeens op hun voeten en . . . ja, hoe moet ik dat nu zeggen . . . stegen op en werden onzichtbaar (Openb. 11:12). En gistermorgen. . .
    Ik zag toch nog een kern-christin. Direct was er een oploop. Iemand riep: “Ga niet weg; sinds er zoveel weg zijn van jullie is alles nog erger”.
    Dat is zo . . . het totale gekkenhuis is nu de allerlaatste zekerheden kwijt; alles wordt vernield, overal het gedonder van ontploffingen. Die kern-christin deed haar best om ons te bereiken met haar stem, maar wij verstonden haar niet meer (Joh. 9:14). Toen was het of licht haar omgaf, haar kleren werden witter dan iets dat ik ooit gezien heb (Zach. 9:3). Ze straalde . . . toch herkende ik haar nog even: het was die mevrouw die mij toen nog eens raad had gegeven.
    Een van de omstanders riep: “Ik had ook zo kunnen zijn, maar ik hield niet vol, nu mag ik niet mee” (Lukas 17:35, 36). Opeens was ze weg, in een mist van wolken leek het wel.
    En gisteravond . . .
    De vernieuwers zijn bekend om hun in trance raken; via mijn batterijenradio hoorde ik een uitzending, dat ze nu allemaal in trance zijn. Even later ging ook dat station de ether uit, maar ik wist genoeg . . . allebei die groepen zijn weg . . . maar rust, of we die ook krijgen . . .?
    Vannacht en vanmorgen leek het er even op, maar wat er daarna gebeurde . . .
    Er begon iets te vallen als een onzichtbare, zware hagel (Openb. 16:21). Velen begonnen te vloeken (zelfde vers), raakten volkomen buiten zinnen, trokken brandstichtend rond. Heel de stad stond in vlammen. Een man riep: “Bergen van ideologieën en heuvelen van geleerdheid, bedek met toch” (Lukas 23:30). Toen sprong hij schreeuwend een vuurzee in. Overal massaal sterven, zelfmoorden, waar je ook keek . . . ik raakte gewond, door iets getroffen . . . handen leken aan mij te trekken, stemmen fluisterden me in om in het vuur te springen. Ik weerstond . . . die vreselijke hagel bleef vallen . . . mij voortslepend bereikte ik dit overblijfsel van een vijver, zakte erin weg, greep die paal. De stemmen fluisterden verder: “Laat toch los . . . hoor je dat gegil . . . dat krankzinnig makende lawaai . . . je kunt rust krijgen . . . “ Toen, in uiterste nood, riep ik: “Jezus, Zoon van God, help me!!” . . . en toen kwam die vreemde, blijde kalmte en klaarheid over mij (Rom. 10:13).
    “Heer Jezus, ik hoef nu niet bang meer te zijn. Als ik de paal nu zou loslaten, zou U mij opvangen als met sterke eeuwige armen (Deut. 33:27). Maar ik wil zo graag leven en die betere wereld zien . . . “
    . . . Nu kan ik mij niet meer vasthouden . . .
    . . . Ik leef nog . . . takken houden mij tegen . . . de avond valt nu, maar het wordt niet donker . . . licht nadert . . . (Zach. 14:5-7).


    01-07-2006, 19:10 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    24-06-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    1.6.7 Tweede detailoverzicht: ooggetuigenverslag van een verlichte

    Zo ben ik dan op weg voor de grote opdracht. Rondom mij heen de andere onoverwinnelijken. Een leger van engelen omstuwt ons. Hun generaal is Michaël (Dan. 12:1) De Leider van mensen en engelen - Jezus Christus, de Zoon van God - gaat voor ons uit met getrokken zwaard (Openb. 19:21). Allen worden wij gedragen door de kracht van de Heilige Geest. Wat een dag . . . wat een bekroning!
    Hoe is het toch allemaal begonnen wat hierheen leidde?
    Ooit eens was ik een uitdagend, oversekst pubermeisje met een grote, dappere mond en een klein bang hart. Er kwam een evangelisatietent in onze wijk. Ik gilde mijn argumenten uit en blies de rook van mijn sigaret in de gezichten van die flemers, die zemels, tot ze ervan hoestten. Ik flirtte met de jonkies onder hen tot ze helemaal in de war waren. Maar innerlijk wist ik . . . dit is het waarnaar ik zoek . . . dit is de weg naar huis . . . En uiteindelijk ging ik naar één van hun samenkomsten, klapte in mijn handen, vergat mijn gerook, bleekte mijn haar niet meer, verminderde mijn make-up . . . werd één van hen. Maar . . . ik wilde meer . . . ik hoorde van wedergeboorte, doop in water en in de Geest . . . ik deed mee. Ik wilde meer. Goed, er zal wat geldingsdrang bij gezeten hebben, maar . . . ik kreeg meer: de tongentaal, profetie, kennis, vele van die fijne gaven (1 Cor. 12:8-10).
    Toen de herrie . . . ik was vrouw, moest me niets verbeelden. Of ik nu al zei dat er in Christus geen sprake is van mannelijk en vrouwelijk (Gal. 3:2icon_cool.gif, vele medegelovigen bleven doorzeuren, doorroddelen. Dat was een kwade tijd, vol verzoeking om er maar mee op te houden. Toch was die verzoeking nèt niet te zwaar (1 Cor. 10:13). Aan Jezus hand kwam ik erdoor. Als beloning kreeg ik deel aan de vrucht van de Geest, de liefde en de zelfbeheersing en aan al dat andere goede (Gal.5:22). Alle gaven ontwikkelden zich. Ik kreeg een bediening als voorgangster.
    Daarna koersten wij snel aan op de grote krachtmeting. De antichrist en zijn tegengemeente kwamen op. Van de valse kerk (zie 1.6.3) hadden we geen last meer. Die werd finaal gekraakt (Openb. 17:16). Dat hoefden wij niet te doen. Anderen zorgden daarvoor (zelfde tekst).
    Bitter was de strijd met de verduisterden. Onze evangelisatiecampagnes waren heel geladen. Wie niet naar ons wilde luisteren, schroeide zichzelf eigenlijk geestelijk dood (Openb. 11:5). Onze opponenten waren niet meer lawaaierige, puisterige pubers op knalbrommers, maar bewuste medestanders van satan. Dat was wat anders dan de argeloze tentevangelisaties, zoals die waarin ikzelf gewonnen was.
    Naarmate de verduisterden aan kracht wonnen werd de samenleving meer ontregeld. Werkloosheid op wereldschaal was het gevolg. De verschemerden schikten zich zo'n beetje naar hun verwarring-zaaiende invloed. Wij, verlichten, niet. Daarom stootte de maatschappij ons als eersten uit (Openb. 13:17). Maar Gods bescherming leidde ons ook daar doorheen (Openb. 12:13-16). De verwarring vrat door. Ook de verschemerden werden in hun bestaan aangetast. Overal radeloosheid (Lukas 21:25). Voor ons, verlichten, een tijd van grote, haast overgrote druk (Matth. 24:21, 22).
    Toen - nog maar een week geleden - die grote top. We hebben wel door een vuurzee heen moeten gaan, maar Gods genade was ook daar (Openb. 15:2). Een directe botsing tussen verlichten en verduisterden. Velen van de onzen werden gedood (Openb. 11:7). Maar wij wisten wat verder gebeuren zou. Na drie dagen de overwinning over de dood, net als bij Jezus Christus (Openb. 11:11). De opschudding allerwegen. Wij maakten ons gereed.
    Gisteren was ik nog even te midden van een groep verschemerden. Ze vroegen om raad, maar ik kon ze niet meer bereiken (Joh. 9:4). Rondom ons heen het lawaai van ontploffingen. Zij hoorden in die baaierd van geluiden de bazuinen van God niet, ik wel (1 Cor. 15:52). Zij zagen de ontslapen strijders voor God van vroeger tijden niet uit de doden opstaan, intreden in Gods Rijk, met lichaam, ziel en geest 1 Thess. 4:16, 17). Toen flitste er iets door mij heen: ik kreeg deel aan de nieuwe wereld, veranderde in een ondeelbaar ogenblik (1 Cor. 15:52). De verblinding viel van de ogen van de verschemerden, sprakeloos keken zij me aan alsof ik een standbeeld was dat plotseling werd onthuld (2 Thess. 1:10).
    Maar iets als wolken schoof tussen hen en mij (naar analogie van Hand. 1:9). Met vele, vele anderen (Openb. 7:9) trad ik in Gods onzichtbare Rijk in.
    Voort ijlden wij. Iemand snelde ons tegemoet. De eersten uit onze gelederen jubelden: “Jezus Christus, de Zoon van God, eindelijk zien we Hem dan.”
    Even later was Hij in ons midden. Onuitsprekelijk die begroeting. Toen draaiden wij ons om: naar de aarde . . . beginnen met het herstel en de heroprichting van alles wat geestelijk en stoffelijk in puin ligt (Hand. 3:21) . . . dat is de opdracht.

    Met grote snelheid naderen wij een muur van giftig ruikende, vuns ogende rook. Die muur stormt zelf ook voorwaarts. Het is de verzamelde geestkracht van de verduisterden. Middenin: de harde kern - de antichrist - als enige van hen ook lichamelijk in deze sfeer aanwezig. Dit is de allerlaatste climax van de eindstrijd. Jezus Christus - zoals overal en altijd - ook hier de Eerste (Col. 1:1icon_cool.gif, snijdt door die vuile, vette walm heen, rechtstreeks naar de kern. Oog in oog staat Hij nu tegenover de valse profeet en het beest. Een ademtocht . . . weg vallen zij . . . rechtstreeks de tweede dood in (2 Thess. 2:icon_cool.gif.
    Achter Hem aan slaan ook wij de vijanden neer (1 Sam. 14:13). De wind neemt de laatste flarden zwavelgeur (Openb. 9:17) mee.
    Ver beneden, in het land van de verschemerden, hagelt het (Openb. 16:21). De zielen van onze tegenstanders met de geesten, met hen verbonden, striemen de mensen. Verlorenen proberen voor het laatst anderen mee te sleuren in hun gang naar de afgrond (2 Petrus 3:7).
    Nu weten de verschemerden het dan ook . . . dit is de dag van het oordeel (Openb. 14:7). Ik bid dat velen van hen de naam van Jezus Christus aanroepen; zo alleen krijgen zij de kracht om zich niet te laten meezuigen (Joël 2:32). Ik heb het velen van hen aangeraden.
    Volhouden mensen, daar beneden . . . deze dag is donker en vreselijk, maar jullie verlossers komen eraan (Obadja 21). Vanavond nog breekt het licht door (Zach. 14:7). 



    24-06-2006, 16:40 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    17-06-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    1.6.6 Eerste detailoverzicht: ooggetuigenverslag van een verduisterde

    Zo ben ik dan op weg voor de grote opdracht. Rondom mij heen de andere onoverwinnelijken, ieder van hen vergezeld door een behulpzame geest. Ver weg . . . Hij . . . de grote Leider . . . tezamen met de kracht die Hem ondersteunt (Openb. 19:19). Wat een dag . . . wat een bekroning.
    Eerst even de gedachten ordenen.
    Wat lijkt het alweer lang geleden dat de grote omkeer kwam, hoe begon het eigenlijk?
    Ja, ik weet het weer: altijd al verachtte ik de volgelingen van Jezus, ik schreef krantenstukjes in die tijd, hoonde hun lafheid, huichelarij, oneerlijkheid, wanordelijk-onlogisch denken, verdeeldheid. Maar toen tekende zich in die chaotische groep een minderheid af: dapper, echt, eerlijk, ordelijk, logisch, één. Ik was er niet blij mee, kon niet tegen ze op, kon niets in hen vinden om af te kraken, werd bang, gewoon ordinair bang.
    Toen kwam Hij, de Denker. O, neen, Hij kwam niet Zelf . . . wie ben ik . . . maar namens hem werd ik uitgenodigd voor een vergadering. Daar werd me veel duidelijk, die nieuwe groep had licht en kracht, afkomstig van Jezus. Ik wist van Jezus, dat hij iemand is die de vooruitgang tegenhoudt, die de mens afhoudt van zijn eigenlijke bestemming. Ik haatte hem, zoals ik hem nú haat.
    Voor ons was er nu anti-licht, tegen-kracht. Laat men ons maar verduisterden noemen, ik weet wel beter, ik hoor tot de Illuminati, ik ken het donkere licht, de duisternis doorgloeid met vlammen.
    Werelden openden zich, ik leerde dat vuur, die vlammen beheersen (Openb. 13:13). Ze deden wel pijn, mijn lichaam en ziel konden de spanningen niet altijd verdragen; ik heb wel op mijn tong gekauwd van benauwdheid (Openb. 16:11). Toch vorderde ik in inzicht: ik leerde hoe ik met mijn innerlijk wezen mijn lichaam kon verlaten en daarin na een tijd weer terugkeren. Men had mij niet teveel beloofd. Ik wilde die bijzondere groep onder de Jezus-belijders overwinnen. Nu, onder de leiding van het Brein hebben we ze overwonnen. Velen van hen hebben we zelfs kunnen doden (Openb. 11:7). Onze zo smadelijk duister genoemde kracht bleek sterker dan die weeë, misselijk makende, liefdekracht van hen. Wat is er feest geweest. Wat zijn er geschenken uitgewisseld (Openb. 11:10). Gelukkige dagen! Maar daarna weer de schrik. Ze waren niet uitgeteld, ze bleken nog niet verslagen. Ze overwonnen de dood, traden in de onzienlijke wereld in - ook lichamelijk - (Openb. 11:12) en dat hebben wij nog niet onder de knie.
    En . . . alle niet gedode tegenstanders volgden hen (1 Thess. 4:16, 17).
    Er was beraad: Ik heb mooi promotie gemaakt en kon er vlakbij zijn toen de Wijze Meester sprak met zijn raadgevers. Toen heb ik gezien hoe machtig Hij is.
    Eén van de raadgevers zei: “Wat u nu wilt kan niet, o Glorierijke. Wij kùnnen niet loskomen van ons lichaam. Wij kùnnen in trance gaan, maar blijven zwak tegenover hen. Ik durf de door u bevolen strijd in de onzichtbare wereld niet aan! Wij zijn daar ten dele - zij helemaal. Onze ziel en geest kunnen daar tegen hen strijden, maar wanneer de verbinding met ons lichaam breekt, zijn wij verloren!”
    . . . En wat er toen gebeurde: . . . voor aller ogen trad de grote Leider lichamelijk binnen in de onzichtbare wereld.
    We begrepen het allemaal: Hij had de dood overwonnen, Hij zou niet meer kunnen sterven (Openb. 19:20). Hij was aan hen gelijk. Maar dan was het volgende ook waar: Hij was ons altijd voorgegaan. Wat Hij nu bereikte, konden wij iets later ook bereiken. Dan was er ook geen reden meer voor angst. Alle tegenstribbelen verdween. Wij allen legden ons in onze huizen te ruste . . . gingen in trance . . . traden uit. Radio en t.v. rumoerden geschrokken over het verdwijnen van onze tegenstanders, enkele uren geleden. Met een laatste grinnik wist ik dat ze na enkele uren nog een grotere sensatie zouden moeten doorgeven: Het als slaven terugkomen van deze walgelijke dragers van het bleke licht. En door wie zouden ze als overwinnaars omstuwd worden?? Door ons . . . Toen vervaagde het gebabbel van de niet-ter-zake-doenden en was ik te midden van het grote leger.
    Onder het voortgaan komt er even een uiterst hinderlijke gedachte door mij heen flitsen. Ik ken de bijbel en ook de geschiedenis van de koning, die zijn leger achter vluchtende mensen-van-God aanzond. Heel dat leger was verzameld en toen werden ze ook allemaal opgeslokt door de zee. Die was een tijdlang teruggeweken. Tijdelijk was de zeebodem begaanbaar. De mensen van God mochten dar lopen, zij niet. In overmoed deden ze het toch . . . en toen kwam de zee weer aanrollen (Ex. 14:17-31).
    Die geschiedenis lijkt toch sprekend op wat we nu doen . . .
    In de verte zie ik de tegenstanders als een witte stip. Vergis ik me of wordt die stip groter? Nee, ik vergis me niet. Ze komen terug, ze naderen in golven: is dat de zee die zich gaat sluiten? Dapper blijven . . . de eindstrijd is daar.
    Ik zie iemand voor hen uit rijden, stralend wit zoals zij, maar met rode spetters op zijn kleding. Dodend wit . . . verstikkend laaiend rood . . .
    Hij dringt onze rijen binnen, nadert . . . ik zie iets als een sjerp, een band om hem heen . . . er staat wat op (Openb. 19:16) . . . geen twijfel: dit is Jezus Christus, de gehate.
    De verbinding met mijn lichaam breekt!! (Openb. 19:21).
    . . . waar is nu de Meester om mij te helpen? Ik tuimel weg, ik sterf, ik grijp mijn metgezel aan, wij waren samen, wij blijven samen . . . als vurige hagel striemen wij de aardbodem, alles staat in brand, ik zal grijpen, meesleuren wat ik maar kan (Openb. 16:21).
    . . . velen sleep ik mee, de dood in . . . tòch nog een voldoening . . . ik zal . . . ik wil . . . meer . . . afgelopen . . . AFGELOPEN.

    17-06-2006, 16:16 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    10-06-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    1.6.5 Algemeen overzicht van de derde strijdfase

    “Wie vuil is, hij worde nog vuiler; wie rechtvaardig is, hij worde nog meer gerechtvaardigd” (Op. 22:11).
    “Verschemerd” zal niet meer de bepalende “lichtkleur” zijn van alle mensen. Zij die, met Gods Geest gedoopt, Jezus volgen zullen tot steeds diepere inzichten komen. In hun geest en ziel worden zij steeds meer de “hoogste schepselen”, zoals God die heeft bedoeld (zie 1.3.3).
    De duivel voert een tegengesteld gerichte campagne. Hij heeft iets geleerd, maar past het - zoals altijd - weer verkeerd toe. Dit heeft hij gezien: God ondersteunt met Zijn Heilige Geest Jezus. Jezus deelt die Geest mede aan de gelovigen, Zijn gemeente. Door dat toedelen ontwikkelt de gemeente een steeds grotere kracht.
    Satan trekt uit een en ander de volgende conclusie: “God schenkt Zijn Heilige Geest aan Zijn zoon. Ik schenk één van mijn machtigste geesten aan een nog uit te kiezen mens. Die mens is mijn tegen-Jezus, mijn antichrist. Lapmiddelen zoals verdeeldheid en een valse kerk, helpen in dit stadium niet meer. Tegenover de kracht van de gemeente kan ik alleen de kracht van een tegengemeente plaatsen.”
    De duivel vindt voor zijn opzet èn een mens èn een geest. Hij selecteert:
    – een mens, die voldoende inhoud en geestkracht heeft om de zware rol op zich te nemen een tegenspeler voor Jezus te zijn;
    – één van de voornaamste overheden uit zijn rijk - de geest van toverij. Deze neemt de taak op zich om de mens, die als antichrist is uitgekozen, helemaal te vervullen en te bezetten. In Openbaring: de geest van toverij: het beest (11:7; 13:1, 4, 6 enz.); de antichrist: de valse profeet (16:13; 19:20).
    Jezus weet met de Heilige Geest Zijn gemeente te doordringen en te inspireren. De antichrist is zelf vol met de onheilige geest van het occultisme. Hij vormt, beïnvloedt en bezielt een tegengemeente. Die tegengemeente wordt in Openbaring genoemd: “het beeld van het beest” (13:14, 15; 14:9). Het komt nu tot een hevige geestelijke strijd tussen de “verlichten” (volgelingen van Jezus, vervuld met de Heilige Geest) en de “verduisterden” (volgelingen van de tegen-Jezus, vervuld met de onheilige geest). Het gekke is nu dat de “verschemerden” dat niet helemaal of helemaal niet in de gaten hebben.

    Even een tussenopmerking. U zult zeggen, wat wordt hier toch gewerkt met vreemde, ongebruikelijke woorden: verlicht, verduisterd en vooral “verschemerd”. We begrijpen het wel, maar waarom niet eenvoudig gezegd: grijs verdwijnt, wit en zwart blijven over. Het antwoord: “zwart” is zo'n beladen woord. Als ik het voortdurend in ongunstige zin heb over “de zwarten”, doe ik daarmee donker getinte medegelovigen verdriet. Vandaar . . .

    Verschemerd kent vele schakeringen. Er bevinden zich mensen onder die Jezus liefhebben, maar nèt niet de laatste ontdekking hebben gedaan. Die laatste - tweeledige - ontdekking is:
    – dat er geestelijke strijd moet worden geleverd om Gods werkelijke Koninkrijk geestelijk te beleven;
    – dat de doop in en het vervuld zijn met Gods Geest absoluut onmisbaar zijn om die geestelijke strijd te kunnen leveren.
    Er bevinden zich onder de verschemerden ook mensen die Jezus minachten, maar nèt niet de laatste ontdekking hebben gedaan. Die ontdekking is, dat de èchte haters elkaar vinden rondom het door de antichrist ontplooide vaandel. Daar alleen is de tegenkracht te vinden, uit de onzichtbare wereld afkomstig duivels vuur (Openb. 13:13), dat ter beschikking gekomen is toen de put openging (Openb. 9:1, 2). Laat dat vuur dan al vernietigend zijn voor de eigen persoonlijkheid (Openb. 16:11), alleen daarmee is de overwinning te behalen (Openb. 11:7). Zie ook 1.5.5.
    Tussen “bijna verlicht” en “bijna verduisterd” zijn er onnoemelijk veel schakeringen. Als altijd en overal ligt de grote massa van die schakeringen toch weer in het midden. Die middenmoot van “verschemerden” regelt zo goed en zo kwaad als het nog gaat de aardse zaken. Die aan de gang zijnde felle geestelijke strijd laat die aardse zaken niet ongemoeid. Dat is logisch: de val van satan indertijd liet de planeet in zijn toenmalige staat ook niet onberoerd (1.4.4). De regelaars vragen zich soms verbaasd af: “Wat gebeurt er toch? Alles loopt spaak!” Maar dan tobben ze maar weer door. Wat ze doen lijkt erg belangrijk, maar is het in wezen niet. De kernbeslissingen vallen in de strijd tussen verlichten en verduisterden, een strijd die voor de verschemerden onbegrijpelijk blijft en schromelijk door hen wordt onderschat.
    In de felle, geestelijke worsteling met keiharde - eveneens geestelijke - tegenstanders groeit het keurkorps van Jezus naar de volwassenheid. Dan gebeurt alles heel snel. Met geest en ziel zijn de volgelingen van Jezus - gelouterd door het gevecht - reeds in Gods Rijk. De satan vindt niets meer in hun innerlijk wezen, waaraan hij houvast heeft (Openb. 14:5). Dàt is de overwinning waar God hen van meet af aan naartoe wilde leiden. Als zij door harde verdrukking heen (Openb. 15:2) door Zijn genade dit stadium bereiken, wordt ook hun lichaam in de overwinning van hun ziel en geest betrokken. Ze treden - ook met hun lichaam - binnen in de geestelijke wereld. Dat is hun hemelvaart (Openb. 11:12). Eindelijk is het zover: de druk van satan en zijn handlangers heeft juist dat bewerkt, wat de duivel altijd wilde verhinderen: ze hebben door hun liefdevolle toewijding aan God en aan Zijn Zoon (Openb. 14:4) hun plaats als machtigsten in Gods schepping ingenomen. Knarsetandend van woede staan de verduisterden hen na te kijken (Openb. 11:12). De verschemerden begrijpen er niets van (waar zijn die godsdienstfanaten nu opeens?), maar de antichrist en de zijnen begrijpen het opperbest: hun schijnoverwinning gaat in een nederlaag verkeren; hun prooi ontkomt (zelfde vers).
    Als de tegen-Jezus uitroept: “aanvallen, hen achterna”, stormen de verduisterden de verlichten na, de gewestelijke wereld in (Openb. 19:9). Wat Gods kinderen gelukt is door de bijstand van de Heilige Geest, apen zij na door middel van toverij.
    In de onzichtbare wereld ontmoeten de beide legers elkaar. De verlichten zijn alweer naar de aarde aan het terugkeren. De schrik bij de verduisterden is groot. Jezus Christus stormt voor de zijnen uit. Als een wolk, een erehaag, stromen de verlichten in verblindend witte kleding Hem na (zie 1.4.2). Hij heeft als onderscheidingsteken rode vlekken op Zijn witte uniform. Die herinneren aan Zijn zwaar bevochten overwinning op Golgotha (Openb. 19:12, 13). Nu de eersten van Zijn volgelingen klaar zijn en de bedoeling van God met hen hebben bereikt, houdt niets Hem meer tegen. Nu gaat Hij de regering van de wereld op Zich nemen.
    In een oogwenk zijn de verduisterden, de antichrist en het beest, machteloos gemaakt (Openb. 19:20, 21). En de duivel . . . hij had àlles (Openb. 13:2) op deze ene kaart gezet . . . ook hij is machteloos, wordt gebonden en onder arrest gesteld (Openb. 20:3).

    10-06-2006, 15:06 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    04-06-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    1.6.4 Het in de strijd werpen van Gods zonen

    Altijd waren er mensen geweest die van de doop in de Heilige Geest wisten, dat het een toegangspoort was tot Gods denkwereld. Zij hadden er oog voor dat de mens pas ècht aan Gods bedoelingen ging beantwoorden als hij in Zijn Geest leerde handelen. Maar het waren er altijd maar enkelen . . . de ramp zou voor satan niet te overzien zijn, als die ontdekking algemeen werd.
    Ondanks alle vertragingstactieken gebeurde dat toch. De mens komt immers op de plaats waar God hem hebben wil. Gods plannen gaan altijd door.
    Aan het begin van deze eeuw werden er stemmen gehoord: “Hierheen . . . naar de doop in de Geest, het spreken in tongen, het handen opleggen voor genezing.” Miljoenen stroomden toe; het gigantische gevecht om de waarheid was in een stroomversnelling gekomen.
    Nu, in deze tijd, zitten wij volop in die versnelde beweging. Er worden kanjers van fouten gemaakt bij het zoeken naar de overwoekerde weg. Wie had anders gedacht? Maar het pad tekent zich voor steeds meerderen, steeds duidelijker af. Wie had anders gedacht? (Spr. 4:1icon_cool.gif.
    Overal proberen boze geesten de gelovigen tegen te houden, òm te laten keren. Wie had anders gedacht? Hun hoop op afstel is vervlogen, hun uitstel is aan het voorbijgaan. Nog een betrekkelijk korte tijd en ze zitten te kniezen in een ledigheid die voor hun bezig-willen-zijn de ergst mogelijke kwelling is.
    Wie door Gods Geest geleid wordt is een zoon van God (Rom. 8:14). Er is daarbij geen sprake van neger of blanke, van rijk of arm, jong of oud, man of vrouw (Gal. 3:2icon_cool.gif. Dat leger komt in beweging. Steeds weer nieuwe mensen worden zich bewust wie ze zijn in Christus. Ze gaan zien dat ze alle dingen kunnen in Zijn kracht (Philipp. 4:13). Ze doen hun wapenrusting aan (Ef. 6:11). Het leger neemt zijn slagorden in met al zijn vaandels, al zijn banieren samengetrokken rond de banier van de Generaal. Geworteld en gegrond in eeuwige waarden jaagt dat leger zelfs de meest stoutmoedige verleidende geest nu al schrik aan. En de kracht groeit.


    04-06-2006, 14:42 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    27-05-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    1.6.3 Overzicht van de tweede strijdfase

    Na die grote overwinning werd veel anders. Eén ding bleef gelijk: de duivel gaf het niet op; hij is immers de “super-volhouder” (1.5.2). Maar overigens: de Heilige Geest waardoor Jezus zo onweerstaanbaar krachtig was geworden, werd uitgestort (Hand. 2:3). Die Geest kwam ter beschikking van alle mensen, die Jezus liefhadden en Hem volgden. Zij werden als het ware “ingeboren”, wedergeboren in de nieuwe, feestelijke werkelijkheid.
    Dat waren voor de duivel en zijn helpers vreselijke tijden; het ras van overwinnaars begon zich af te tekenen. Wie gedoopt was in de Geest, werd een zoon van God (Gal. 4:6), kreeg autoriteit en gaven (1 Cor. 12:8-11). Die gaven groeiden uit tot functies, bedieningen (1 Cor. 12:5,2icon_cool.gif. Zulke Geestvervulden begonnen vrucht te dragen, zoals God dat wilde (Gal. 5:22). Heel hun karakter veranderde. Van geestelijk lui waren zij ijverig geworden. Bangeriken (Matth. 26:69-75) werden helden(Hand. 4:8-12). Was die vloedgolf nog te keren? Maar dat mocht geen vraag zijn - het moest! Als de mensen de weg naar Gods wereld vonden, was het afgelopen met alle duivelse activiteit. En . . . voor eeuwig werkeloos te worden, voor altijd op dood spoor te komen . . . dat was de hel (Matth.8:29).
    Als demon stond je met de rug tegen de muur. Er was geen keus. “Al het intellect er tegenaan, medeverdoemden, dan krijgen we uitstel. En wie weet (want duivels zijn volstrekt hardleers) komt van dat uitstel afstel!”
    En, lukte het met dat uitstel? Ja, inderdaad . . . de mensen hadden een te grote karrenvracht bij zich van oude gewoonten, zondige aanwensels, aards denken. De vaart ging eruit. De glorie ebde weg. De weg die omhoog leidde, raakte vergeten, overgroeid. Kolossale kerkgebouwen verrezen. Alle activiteit werd opgezogen door de inspanning om die te voltooien. Van verlangen naar de doop in de Heilige Geest bleef weinig over.

    En toch . . . zoals vroeger werd het nooit meer. Het lukte de duivelen niet om het goede Godsbegrip zó vrijwel onbereikbaar weg te duwen als voor Jezus komst. Het was toen niet helemaal gelukt. Eeuwenlang was het zuivere Godsvertrouwen bewaard gebleven in het volk Israël. Toegegeven: met alle lek en gebrek, met vallen en opstaan, zo goed en zo kwaad als het ging, maar . . . de kern was onaangetast gebleven. Maar nu was het geloof in de ene God (Deut. 6:4) oneindig veel meer verdiept en verrijkt met de leer van Jezus. Wat in het verleden niet helemaal was gelukt, was voorbestemd om nu helemaal niet te gelukken. Het geloof in de Ene vond zijn weg bij alle volken. Velen stonden op, zoals de in de bijbel beschreven helden. Het nieuwe elan, de frisse aanvalsgeest die Jezus erin had gebracht, kon niet blijvend worden afgedempt.
    De duivel en zijn trawanten probeerden werkelijk alles . . . zo zaaiden zij bijvoorbeeld verdeeldheid. De volgelingen van God en Jezus raakten versplinterd over duizenden groepen, die er allemaal nèt iets anders over dachten. Probaat was dat middel niet.
    Iets anders werd uitgevonden: de valse kerk; er kwamen veel mensen die het soms wel goed bedoelden maar in de praktijk een allerverschrikkelijkste anti-reclame maakten. Ze riepen: “Jezus is Heer”, maar ze werkten samen met allerlei wrede onderdrukkers. Ze riepen “het is zalige te geven dan te ontvangen”, maar ze spekten hun eigen kerkinstituut. En ten slotte . . . doodden zij - juist zij - de echte goed handelende kinderen van God. Voor zover zij de macht om te doden niet hadden, maakten zij Gods kinderen op andere wijze het leven zo zuur mogelijk. Maar ook die verwarring-zaaiing was niet afdoend. De duivel kreeg zijn uitstel, heeft misschien wel eens gehoopt op afstel, maar toen1.6.4 Het in de strijd werpen van Gods zonen


    27-05-2006, 18:35 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    20-05-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    1.6.2 De overwinning door Jezus - Gods Zoon - behaald

    Zo trad Gods Zoon binnen in het mensenleven, net zoals wij, maar toch . . . met een extra . . . een bestandheid tegen de zonde. Hij wàs niet om te gooien. Maar . . . Zijn grote afmetingen bleken pas toen Hij Gods Heilige Geest deelachtig werd, toen Hij daarin gedoopt en daarmee vervuld werd (Matth. 3:16). Eigenlijk was bij Hem als Eerste de band met God - ten tijde van Adam en Eva doorgeknipt - weer ongeschonden aanwezig.
    Altijd al . . . door Zijn zondeloosheid. Maar die verbinding begon te werken als een “kracht-inlaat” bij de doop in de Geest. Op die doop in de Geest hadden Adam en Eva behoren te wachten. Dan hadden ze te rechter tijd gekregen waarnaar ze voortijdig grepen: kennis . . .
    Maar dat is nakaarten.
    Jezus - want zo heet onze Kampioen - speelde het in ieder geval eindelijk helemaal goed. Niet een beetje goed, zo nu en dan, zoals David of Hizkia, maar helemaal en steeds - geen enkele misser!
    Hij leerde de mensen geheel nieuwe dingen over: liefde, vergeven, genezen, de demonen verjagen en de Heilige Geest ontvangen. Daarnaast was Hij een geweldige Vechter! Door verschrikkelijke verzoekingen groeide Hij overwinnend naar de eindstrijd (Matth. 4:1-10). De satan had Hem al direct in het oog. Dat kon ook moeilijk anders. Eerst was er dat vóór-waarschuwingsbord geweest: het gebeuren rond Zacharias (zie 1.5.icon_cool.gif. Dan de aankondiging aan Maria. En bij de geboorte had een ontvangstcomité van engelen een cantate opgevoerd van jewelste (Lukas 2:13). In de zichtbare wereld was de geboorte ergens in een uithoek gebeurd. In de onzichtbare wereld stond die geboorte helemaal in het middelpunt. De mensenwereld dommelde door. De demonenwereld - maar gelukkig ook de engelenwereld (Matth. 4:11) - was klaar- en klaarwakker, tot het uiterste bij de zaak betrokken.
    De eindstrijd - Jezus grote doel - was eigenlijk niet “om te doen”: God zou Zijn eigen zoon prijsgeven. De duivel zou Hem als buit aanvaarden. In de ogen van satan was Jezus een parel van grote waarde. Die moest hij hebben. De andere parels - vele mensenzielen - had hij al. Maar die zette hij graag in om die Ene te winnen (Matth. 13:45 46).
    Wat kon het hem schelen, het risico om alles te verliezen?
    Stel je toch voor: Gods Zoon, een deel van Gods Wezen, die àlle zonden van àlle mensen van àlle tijden op Zich nam. Daardoor werd Hijzelf zonde. De band met God de Vader brak. De dood kreeg macht over Hem. En dan . . . het onvoorstelbare. In triomf zouden de boze geesten “God-zelf-toch-eigenlijk” binnenbrengen in het dodenrijk. “God is dood”, zou het koor zingen. Ha, dat was nog eens een ander lied dan het feestkoor in die geboortenacht. God had gegokt, God had “Zijn hand overspeeld”. God was monddood. God werd een machteloze gegijzelde.

    Het grootste van alle gevechten kwam. Het begon met een verrassende handeling van God. Herinnert u zich die zee van zonden, die niet leeg te drinken was (1.5.4); die zee die tegelijk de niet-te-slopen muur was die God scheidde van de mensen? God breidde die zee eerst nog tot in het bijna onmetelijke uit: alle zonden van alle mensen van alle tijden, ook van de nog komende eeuwen, werden eraan toegevoegd. Ook uw zonden en de mijne, onze miskleunen, onze verbijsterende stommiteiten liepen als beken leeg in die immense zee (1.5.4).
    Als stenen verdikten ze de muur. Immers: de genade van God is verschenen, heilbrengend voor alle mensen (Titus 2:11).
    Toen . . . verdichtte God die zee tot één enkele bekerinhoud. Niet voor te stellen . . . nee . . . en . . . ja! Een voorbeeld uit de stoffelijke wereld kan misschien een beetje helpen. Er zijn hemellichamen waar de materie zo enorm is samengeperst, dat onze aarde - in die omstandigheden gebracht - niet groter zou zijn dan een voetbal! Als zulk een concentratie in de stoffelijke wereld mogelijk is dan kan dat ook in de geestelijke.

    Onvoorstelbaar vreselijk moet de loodzware inhoud van die beker Jezus toegefonkeld hebben. Ontzettend was ook Zijn aarzeling (Matth. 26:39). Maar Zijn grote liefde voor ons hielp Hem over dat terughuiveren heen (Matth. 26:42).
    Hij - de Zondeloze - zette de beker aan de mond en . . . dronk hem leeg. Heel dat tot het uiterste samengebalde gewicht daalde in Zijn innerlijk in. De band tussen God, de Vader en deze “grootste zondaar aller tijden” brak (Matth. 27:46). Zij hadden Elkaar zo lief . . . wat zullen Zij Allebei geleden hebben . . . (zelfde vers).

    De vordering die de duivel op alle mensen van altijd en overal had en heeft en zal hebben, had hij nú op Jezus. De mensen waren vrij van schuld, voor zover zij althans het “door Jezus leegdrinken van de beker” voor zichzelf aanvaardden.
    Vooral in de drie uren van duisternis (Matth. 27:45) is er vervolgens iets gebeurd, dat wij ons niet kunnen voorstellen en dat de duivel ook niet in zijn berekeningen heeft kunnen opnemen. Anders had hij immers de gok nooit gewaagd (1 Cor. 2:icon_cool.gif. In een met geen pen te beschrijven worsteling boette Jezus al onze zonden - nu de Zijne - uit! Hij kon wat wij niet kunnen. Onze zonden brengen ons oneindig ver weg van de Eeuwig Levende. Onze eindigheid houdt ons eeuwig bezig om die afstand te overbruggen. Maar nu kwam de Oneindige ons te hulp. Zij peilloos vermogen deed de schuld slinken en slinken. Toen Jezus uiteindelijk overwinnend riep: “Het is volbracht”, had Hij geen schuld, hadden wij geen schuld en was de duivel geruïneerd. Hij was zijn kleine parels kwijt, de grote was hem ontgaan: niets had hij meer . . .
    Nog even bleef de grootsheid van de overwinning bedekt. Jezus stierf en kwam in het dodenrijk. Maar . . . wat had Hij daar te maken? De bezoldiging van de zonde is de dood (Rom. 6:23), maar Zelf had Hij geen zonde en de onze had Hij doorgeboet. Daarom gingen de poorten van het dodenrijk - alleen op binnenlaten berekend - nu naar buiten open. Leeg en ontredderd bleef dat rijk achter. Niet Gods Zoon was daarvan de vulling, maar het gegil van de ontgoochelde demonen. Een blijde hemel die Hem al wachtte, werd weer vol toen Hij na Zijn hemelvaart (terugkeer in de onzichtbare wereld) binnentrad. Nooit eerder zullen de opgeluchte engelen zo gezongen hebben als toen (Ps 24:7-10).

    20-05-2006, 19:09 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    13-05-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    1.6 VAN DE EERSTE KOMST VAN JEZUS TOT ZIJN TWEEDE KOMST

    Gedachten:
    – Het in de strijd werpen van Gods Zoon (1.6.1)
    – De overwinning door Jezus, Gods Zoon, behaald (1.6.2)
    – Overzicht van de tweede strijdfase (1.6.3)
    – Het in de strijd werpen van Gods zonen (1.6.4)
    – Algemeen overzicht van de derde strijdfase (1.6.5)
    – Eerste detailoverzicht: ooggetuigenverslag van een verduisterde (1.6.6)
    – Tweede detailoverzicht: ooggetuigenverslag van een verlichte (1.6.7)
    – Derde detailoverzicht: ooggetuigenverslag van een verschemerde (1.6.icon_cool.gif

    1.6.1 Het in de strijd werpen van Gods Zoon

    Terwijl de strijd zo hevig woedde als ik heb geprobeerd te schetsen, deed God een meesterzet. Hij “riep” Zijn Stem, Zijn Woord, Zijn Zoon, “Wil Jij die Ene zijn, Die Ik heb beloofd?”
    De Zoon keek naar de planeet aarde. Hij zag de mensen van alle tijden. Hij zag ook u en mij. Hij zag de mensen die “ja” wilden zeggen, maar “neen” moesten zeggen. Het was als een schat die ergens in de grond begraven ligt. Verroest, aangetast, besmeurd . . . tòch: een schat! (Matth. 13:44).
    “Vader”, zei Hij, “hier ben Ik om Uw wil te doen! (Ps. 40:8, 9). Ik ga incognito. Mijn Godheid kan ik niet afleggen, maar Ik maak er geen gebruik van (Philipp. 2:7) Laat Mij maar binnentreden in de mensenwereld door de poort van de geboorte, de weg van iedereen. Dáár - in de mensenwereld - moet de strijd immer geleverd worden door een mens!
    . . . U hebt in Uw liefde niet gerekend . . . U hebt niet gezegd: “met hoe weinig kan ik toe”. U staat op het punt Uw hele hemel leeg te geven . . . (Joh. 3:16)
    . . . Ik reken ook niet. Ik zeg ook niet: “met hoe weinig kan Ik toe.” Ik zal de muur slopen, Ik zal de zee leegdrinken. Ik zal daarvoor Mijn leven opofferen . . .
    . . . O, die schat . . . die arme, verdoolde, misleide ja-zeggers . . . Ik ga . . . Ik GA . . . ! !”

    Subliem: dat plan van God. Natuurlijk: volmaakt overbodig om dat te zeggen en toch zeg ik het nog eens: absoluut origineel:
    – wat de persoonskeus betreft: wie had dat nu ooit kunnen denken. Hoe dikwijls zal de duivel zich gepijnigd hebben met deze gedachte: “Wanneer ik (als openbaar aanklager) uit de tenlasteleggingen de wandaden van alle mensen voorlees (Openb. 20:12), moet God (als Rechter) hen wel veroordelen. Hij is immers geheel gescheiden van het duister, maar: Hij kan ze niet veroordelen, want Zijn plan met hen moet doorgaan. Waar haalt Hij een verdediger vandaan?”
    – En het antwoord: terwijl God de oneindig strenge Rechter bleef, werd Hij ook Zelf de oneindig bekwame Verdediger. De raadsels hieromheen èn het mens-zijn èn het God-zijn van Jezus blijven voor ons uiteraard niet te doorgronden (zie 1.2)
    – wat het tijdstip betreft: een wereldrijk was bezig zich te vormen. Binnen enkele tientallen jaren zou in een uitgebreid gebied waar bijna de helft van de wereldbevolking leefde, rust gaan heersen, een goede, snelle berichtgeving mogelijk worden. Een nieuwe boodschap zou zich vlug kunnen verspreiden. Bovendien zou juist dan de mensheid in het betreffende gebied beu zijn van allerlei godsdiensten. Zij zou bewust hongeren naar een volslagen ander geluid. Zo bezien kwam de boodschap die Gods bijzondere afgezant, Gabriël, ging brengen aan Maria (Lukas 1:28-33) op precies het goede ogenblik.
    Gods Zoon had al eerder de aarde bezocht. Er waren al oriënterende, kennismakende reizen geweest. Hij had Zijn warme belangstelling al diverse malen getoond (Gen. 16:7, 21:17, 22:11; Exodus 3:2, 14:19; Num. 22:22; Richt. 2:1, 6:11, 13:3 e.v.a.). Maar . . . men mag deze contacten geen komen in onze levenssfeer noemen. Nu werd het ernst: nu kwam de blijvende band met de mensheid.

    Maria was een meisje uit het volk Israël
    Eerst even over dat volk: het was door God aangewezen als de leefgemeenschap, waaruit de grote Strijder voort zou komen (zie 1.5). Wanneer dat gebeurd was, had het zijn eervolle taak volbracht. Het behoefde en behoorde dan geen afzonderlijke plaats onder de andere volken meer te hebben. Alleen de naglans zou blijven: een gewoon volk als de andere, geen enkel “streepje voor”, behalve die ene belofte: dat het nooit in andere volken zou opgaan. Toch: een kleine, niet vervagende glorie tot in onze tijd toe: het volk waaruit HIJ is geboren. De duivel zal altijd woedend blijven bij de herinnering daaraan. Hoezeer hij het ook alle volken moeilijk maakt, dit volk kwelt hij nog extra. Werkelijk alles doet hij eraan om de grote Verlosser bij hen gehaat te maken. Hij laat de joden (Israëlieten) zelfs door slechte mensen vermoorden, zogenaamd in opdracht van de Redder. Maar . . . zijn nederlaag wordt volkomen als vele joden door die versperring - speciaal nog eens voor hen opgericht - heenbreken. Wij zullen hen helpen om die muur van misverstand, die hen - meer nog dan ons - van de Bevrijder scheidt, te slopen. Wat een glorie als ook zij doorbreken (Rom. 11:15).

    Nu weer over Maria. Dit meisje was ongetrouwd en maagdelijk (Lukas 1:27). Gabriël bracht de boodschap dat zij voor het oog van de wereld haar eer zou kwijtraken, terwijl zij juist de hoogste eer ging ontvangen (Lukas 1:35). Gods Heilige Geest zou bij haar een Kind verwekken: de grote Overwinnaar. Daaraan was niets vreemds. Zou God Die het oor plantte niet horen (Ps 94:9). Zou daarom ook Hij Die miljarden verwekkers tot ontwikkeling brengt, van cel tot voldragen vrucht, niet Zelf kunnen verwekken?

    13-05-2006 om 16:04 geschreven door Gerritse

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5

    13-05-2006, 17:00 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    10-05-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    1.5.7 De grote massa

    En dan waren er tenslotte: de anderen. Zo op het oog een gemakkelijker hanteerbare groep. Veel massawerk. Je had het onuitsprekelijke voordeel dat je uit de onzichtbare wereld ongezien en onverhoeds kon aanvallen door de meest gewone voorvallen. Je hoefde ze alleen maar dom te houden. Wat was het gemakkelijk om hen te brengen tot overtreding van de inzettingen van de vijand. Er werden steeds meer dwaalwegen gevonden om hen daartoe te leiden. Maar . . . had je ze dan? Velen waren er die innerlijk bleven hunkeren naar hem, die hun soort het leven had ingeblazen. Al wisten ze niets van de vijand, al konden ze hun verlangen naar hem geen naam geven, zijn wét waren zij eigenlijk niet kwijt (Rom. 2:14).
    Waren ze wel tot in hun diepste wezen vervormd? Waren ze eigenlijk wel ooit nee-zeggers geworden? Dat was toch nodig, wilde je gezelschap hebben in de vreselijke tijden die ooit eens zouden komen (Matth. 8:29). Het idee dat er voor hen misschien toch nog vrijspraak zou komen (Rom. 2:15) en genezing (Openb. 22:2).
    Soms had je als getrouwe het afschuwelijke idee, dat al je gesloof voor niets was. Nee, erger nog: of al je werk uiteindelijk toch de vijand diende. Zelf was je indertijd nee-zegger geweest. Nu was het misschien wel zo, dat door jouw gedram de nee-zeggers en de ja-zeggers onder de mensen uitkristalliseerden. Maar dàn . . . werd je gebruikt om de mensen middellijk de proef te laten ondergaan, waarvoor je zelf destijds onmiddellijk was gesteld geweest.
    Beangstigend waren de overwegingen met betrekking tot de overduidelijke nee-zeggers. Meer beangstigend die aangaande de uitgesproken ja-zeggers. Maar het meest werd je nog beangstigd als je over de anderen nadacht . . .

    1.5.8 Overgang naar de volgende strijdfase

    . . .
    “Ja, hallo.”
    . . .
    “Een spoedbericht? Geef maar door.”
    . . .
    “Wat!? EN DAT HOOR IK NU PAS?!
    . . .
    “En de naam was . . . ?”
    . . .
    “Zacharias. O, dat is die priester . . . “ (Lukas 1:5)
    . . .
    “Nee, ik kom zelf. Direct. De stukken worden wel nagezonden.”
    . . .
    Weg met alle muizenissen. Ik reinig mijn gedachten ervan. . . dat zal blijken bij de breincontrole . . . en overigens, dit is groot nieuws: het spoor is terug, het spoor . . . ! !

    Naar boven

    Beantwoorden

    10-05-2006, 15:44 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    29-04-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    1.5.6 De leidende ja-zeggers

    Het zijn niet de aantallen die beslissen - het aantal geharde nee-zeggers was klein, maar wat waren ze belangrijk in de totaal-strategie.
    Klein was ook het aantal van de geharde ja-zeggers. Maar . . . wat waren ze fnuikend voor het moreel. Het was al begonnen met Henoch. Wat was die vertrouwd met de vijand. Geen sprake van een muur en een zee. De vijand had hem in zijn rijk toegelaten. Nee, niet na zijn dood. Gewoon bij zijn leven was hij overgegaan in de geestelijke wereld (Gen. 5:24). Algemeen was de ontreddering geweest.
    Daarna waren er veel van die “harde jongens” geweest:
    – De getrouwen hadden steeds veel aandacht besteed aan pogingen om het volk waaruit de tegenstander zou worden geboren, onbruikbaar te maken voor de doelstellingen van de vijand. Eenmaal was dat geprobeerd door ze te laten opgaan in een ander volk. Maar op het laatste ogenblik was daar ene Mozes die zijn volksgenoten hielp om hun identiteit te hervinden.
    Een andere maal was het gespeeld via de kaart van de totale vernietiging. Maar toen verziekten Mordechai en Esther alles weer.

    Ook had men het volk willen brengen van zijn “eigenheid” door hen te laten afvallen van wetten en gewoonten die met die “eigenheid” verband hielden. Maar toen staken Ezra en Nehemia een spaak in het wiel.
    – De standvastigen waren steeds in touw om altijd maar weer te bewijzen, dat de mensen nietswaardige mislukkelingen waren zonder enige diepgang. Maar eens waren er drie mannen die voor de vuurdood stonden. Zij waren reuzen gebleken (Daniël 3:1icon_cool.gif.
    En er was die toestand met Job. De Chef zelf had zich heel intensief met die zaak bemoeid (Job 1:9), dus dan hoef je toch niet meer te vragen naar het belang. Maar . . . de vent had geen krimp gegeven.
    – De trouwgeblevenen waren er altijd op gebrand om ervoor te zorgen dat de mensen nooit of te nimmer een engel als knechtje konden gebruiken. Dàt wou de vijand, dàt moest voorkomen worden. Toch was er dat ellendige geval met die Daniël. Toen bleek de gebedskracht van een mens dan toch maar een bepalende factor in de engelenwereld. Een hooggeplaatste verrader verlaagde zich ertoe aan het bevelend gebed van een mens te gehoorzamen. Topverrader Michaël moest zo nodig een handje helpen. Van de kant van de getrouwen waren prima krachten ingezet om de mensen gescheiden te houden van de verrader. Maar het was - voor die ene maal - niet gelukt . . . (Dan. 10:2-21).
    Waren de “harde jongens” dan brandschoon? Welneen: voor hen allen was een dossier waarin heel wat stond (Openb. 20:12). Met eigen kracht kwamen ze niet door de muur. Daar ging het ook niet om . . . die taak was toebedeeld aan de komende tegenstander. Maar waar het wel om ging was dit: ze toonden iets van de kracht die ooit door de vijand aan de mens was toegezegd.
    Wanneer je de ervaringen tot dusver met de duidelijke nee-zeggers op een rijtje zette, was dat beangstigend.
    Maar . . . wanneer je de bevindingen met de duidelijke ja-zeggers recapituleerde, was dat meer beangstigend.


    29-04-2006, 19:12 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    22-04-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    1.5.5 De strijdbare nee-zeggers

    Wanneer je nu de mensenwereld overzag vielen er drie groepen te onderscheiden:
    – de uitgesproken nee-zeggers: 1/2 procent
    – de overduidelijke ja-zeggers: 1/2 procent
    – de anderen.
    Wat de geharde nee-zeggers betreft: veel aardigheid was daar niet aan. Je behoefde ze niet te verleiden. Ze zaten als het ware op je te wachten. Waren ze eenmaal met een demon verbonden dan was er groot gevaar, dat de omarming van hen door de demon gevolgd werd door een omarming van de demon door hen. Geen van beiden kon dan meer los. Stierf de nee-zeggende mens dan sleurde hij de hem begeleidende geest mee (zie Openb. 19:20, hoewel niet gehele vergelijkbaar). Die geest werd dan “in de diepe afgrond” werkeloos. Zo waren de rijen der loyalen al enigszins uitgedund.
    Maar . . . de denkers rond de troon, geïnspireerd door het Meesterbrein, hadden een plan in bewerking. Eenmaal zouden de mensen zo bekwaam worden in toverij, dat het deksel van de diepe afgrond af zou gaan (Openb. 9:2). Alle gevangen “getrouwen” zouden dan vrijkomen voor een beslissend gevecht. Er was echter een maar. Er zou een prijs betaald moeten worden, die heel hoog was. De Leider zou alle krachten die Hij had, afstaan aan een mèns, de grote, komende tovenaar. Hij zou dit doen door die krachten eerst ter beschikking te stellen van één van de belangrijkste trouw gebleven geesten. Met die geest zou de uitgekozen mens worden bezield (Openb. 13:2, 11, 12). Alle trouw geblevenen zouden die mens moeten helpen. Alleen door hem zouden ze kunnen overwinnen. Dat was heel pijnlijk. Op die manier zou de mens toch haantje-de-voorste zijn . . . ook maar niet meer over denken: de “braintrust” zou dat weten te regelen (zie ook 1.6.5).

    22-04-2006, 15:18 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    15-04-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    1.5.4 Detail-overzicht, één bepaald volk – de Israëlieten – betreffende

    Merkwaardig daartegenover was zijn haast uitdagende domheid op een ander gebied. De hele schepping van de mens was al zo'n provocerende onbegrijpelijkheid. Daardoor had de vijand zich beroofd van de krachten van de besten onder zijn medewerkers. Hij had zichzelf beslissend verarmd door zich te vervreemden van Hem, die diep beneden zetelt. Wat was hem overgelaten: een zielig groepje zwakkelingen, de verraders. Nu waren er dan mensen geschapen, maar door de genialiteit van de Leider konden die mensen niet uitgroeien tot de - stel je voor - boven de engelen verheven wezens, zoals de vijand bedoeld had. Hun overtredingen van zijn verordeningen waren zovele, dat:
    – er een - nog steeds dikker wordenden - muur was gegroeid tussen hen en hem. Niemand kon daarin een bres slaan;
    – er een zee van verwijdering was ontstaan tussen hen en hem. Elke dag werd die zee voller. Niemand kon haar leegdrinken.
    Maar de vijand erkende zijn nederlaag niet. Hij gaf zijn plan niet op. Neen, heel openlijk had hij zijn opzet bekendgemaakt: hij zou iemand sturen die de muur zou slopen en de zee zou leegdrinken. Hij had zelfs het volk aangewezen, waaruit de tegenstander zou voortkomen; het leek wel of hij daarmee alle trouw geblevenen, hun Leider inbegrepen, uitlachte en bespotte (Ps. 2:4). De aanwijzingen waren steeds sterker geworden. Bij ene Abraham zelfs overduidelijk (Gen. 22:17, 1icon_cool.gif. Alles, letterlijk alles, was gedaan om de geboorte van een zoon te voorkomen. Wat kon de vijand toch bewogen hebben om zo uitdrukkelijk de afkomst van de tegenstander aan te wijzen. Hij kon toch weten, dat alle krachten van alle getrouwen zich daar zouden samentrekken!
    Hoe dan ook – de geboorte van Izaäk was een feit geworden. Diens zoon Jakob kreeg twaalf zonen; één van hen – Juda – bleek uitgekozen (Gen. 49:10). Bij ene David dook het spoor weer op (2 Sam. 7:13). Op dit ogenblik waren er geen duidelijke aanwijzingen. Alle nakomelingen van David werden scherp in het oog gehouden. In ieder geval wisten alle strijders op welk volk, op welke stam, op welk geslacht heel in het bijzonder gelet moest worden. Dat betekende een grote besparing in tijd en mankracht.
    Dom van de vijand: een schot in eigen doel!


    15-04-2006, 17:50 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    08-04-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    1.5.3 Algemeen overzicht van de eerste strijdfase

    Ik wil een tussenbalans opmaken op een tijdstip, zeer kort vóór de eerste komst van Jezus. Ik giet die tussenbalans in de vorm van - door mij gefingeerde - innerlijke overwegingen van één der gevallen engelen. De demon in kwestie heeft een vrij hoge positie in dat gedeelte van het rijk van de duisternis dat bemoeiingen heeft met een volk, dat in Jeruzalem en omgeving leeft: de dusgenaamde Joden. Als verbindingspersoon heeft hij een diepgaand inzicht in de gang van zaken op en om de hele planeet. God is in zijn kwalijke woordkeus: “de vijand” en dat heel bewust zonder hoofdletter. De trouw gebleven engelen zijn voor hem “verraders”. De demonen zijn voor hem “de getrouwen”, satan is voor hem “de Leider” en dat heel bewust met een hoofdletter. Sommigen van u zullen na lezing honend zeggen: “Je reinste plagiaat van Lewis . . .”
    Nou, en? U zult al best gemerkt hebben dat ik geregeld leentjebuur speel. Ik kom daar rond voor uit, ik probeer alleen al de interessante uitspraken die ik ooit gehoord heb, in één verband bijeen te brengen.

    Soms is het goed om alles eens ordelijk op een rijtje te zetten. Een enkele maal gaan de gedachten terug naar heel vroeger, zo lang geleden, maar niet meer aan denken . . .
    Toen die lange periode van werkeloos afwachten. De vijand druk bezig met het oplappen van de planeet en uiteindelijk de schepping van de mens.
    Daarna kwam er werk aan de winkel. Onze Vader beneden vernietigde de schepping van de vijand in beginsel, maar de uitwerking van die vernietiging eiste alle krachten van alle “getrouwen”. Een hele taak, want de mens bleek een moeilijk, ingewikkeld wezen met onbeschrijfelijk veel kanten aan zijn persoonlijkheid . . . en: ieder mens moest persoonlijk omgeturnd worden (Ezech. 18:20). Door de verrukkelijke stommiteit van Adam en Eva was er wel een toegangspoort gekomen, maar ieder afzonderlijk mens moest toch weer tot persoonlijk, bewust ingaan tegen de geboden van de vijand gebracht worden. Alleen dat telde en wat waren er al veel van die onwezens geboren. Het was bijzonder arbeidsintensief werk.
    Je had het allemaal zo intensief meegemaakt. Dat inzicht, hè, dat je krijgt als je tot het hogere kader behoort! De eerste periode met de mens, zo sterk en zo lang levend. Wat hadden ze een hoogmoed kunnen ontwikkelen, wat bleken ze vindingrijk in het kwaad. Maar toen was “de ramp” gekomen, alle mensen waren in de watervloed omgekomen (Genesis. 7:23), niet alleen degenen die al voldoende bewerkt waren, maar ook ontelbaar velen van wie de behandeling nog lang niet voltooid of nog maar nauwelijks begonnen was. En die ene, die Noach waar het nu nèt om ging, een ja-zegger, was ontkomen (zelfde tekst). Helemaal opnieuw beginnen . . . nieuwe mensen-zeeën. Het wachtwoord: “Houd ze bij elkaar. Zo zijn ze gemakkelijker te manipuleren”. Die uitstekende vondst van de denkers rondom de TROON om ze zo tot toverij te brengen, dat ze net zo onaanvaardbaar werden voor de vijand als jij en alle andere getrouwen. Weer de tegenzet: onderling wanbegrip, verwarring (Genesis. 11:7) en . . . fft . . . daar gingen ze: de hoofdstroom naar het noordoosten en later naar het zuiden, andere stromen naar noordwest en zuid. Niet meer handzaam bij elkaar tussen Eufraat en Tigris. Overal verspreid. Kleine, totaal van elkaar vervreemd rakende groepen. Een belangrijk nadeel. Om het werk van de vijand teniet te doen, had je zo groot mogelijke, samengebundelde groepen nodig. En nu: . . . had je ergens een toppunt van verzet gekweekt, dan was er altijd maar een betrekkelijk klein percentage van de totale mensheid mee gemoeid.
    Niet ontkend kon worden dat deze zet van de vijand slim was. Het zou dwaasheid zijn om hem te onderschatten.


    08-04-2006, 15:32 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    01-04-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    1.5.2 De val van de mens

    Genesis 3:1-6:
    De slang nu was het listigste van alle dieren des velds, die de Here God gemaakt had; en zij zeide tot de vrouw: God heeft zeker wel gezegd: Gij zult niet eten van enige boom in de hof? Toen zeide de vrouw tot de slang: Van de vrucht van het geboomte in de hof mogen wij eten, maar van de vrucht van de boom, die in het midden van de hof staat, heeft God gezegd: Gij zult daarvan niet eten noch die aanraken; anders zult gij sterven. De slang echter zeide tot de vrouw: Gij zult geenszins sterven, maar God weet, dat ten dage, dat gij daarvan eet, uw ogen geopend zullen worden, en gij als God zult zijn, kennende goed en kwaad. En de vrouw zag, dat de boom goed was om van te eten en dat hij een lust was voor de ogen, ja, dat de boom begeerlijk was om daardoor verstandig te worden, en zij nam van zijn vrucht en at, en zij gaf ook haar man, die bij haar was, en hij at.

    Toen God sprak: “Ik ga een wezen scheppen, hoger dan de engelen”, zei de duivel: “Neen”. Nu God dat wezen – de mens – metterdaad geschapen had, zei de duivel: “Ik ga die mens bederven”. We leerden hem al kennen als de aartsrebel, de grote verliezer. We gaan hem ook leren kennen als de top-verknoeier en de super-volhouder. Hij zocht contact met de mens en onderzocht of er in diens wezen iets van dezelfde hoogmoed was, die hèm ten val had gebracht. Na terreinverkenning had hij zijn plan klaar. Wanneer hij de vrouw – Eva – kon verleiden om te grijpen naar een bevoegdheid, die haar niet toekwam, volgde de man – Adam wel.
    Eerder zagen we al, dat de dierenwereld in de eerste fleur was. Onder die dieren was de slang het meest begenadigd. Waarom de duivel aan de pseudo-mens voorbijging? Ik neem aan dat deze diersoort al in een kwade reuk was gekomen bij de mens door duidelijke verschijnselen van beginnend bederf. In ieder geval: de slang werd door de duivel uitgekozen. Hij maakte zich meester van het denk- en spraakvermogen van dit dier. Zo prachtig was de schepping, zo slim en aanspreekbaar waren de dieren, dat het voor Eva niet eens zo'n “thrill” was, toen die slang ging spreken: “ 't Zat er in”, kan ze gedacht hebben, “ . . . en ‘t komt er uit óók . . . altijd gedacht, dat dit dier iets hàd . . .”
    Och arme, die slang bezat niets. Hij was het eerste, ons bekende voorbeeld van een stoffelijk wezen, dat door de duivel bezeten was.
    Afijn, u kent het verhaal, het gaat om de grote lijnen, de invulling komt later wel: via de slang, een wezen uit haar ervaringswereld, verleidde de satan Eva om iets te doen wat God niet goedvond, om naar iets te grijpen wat haar niet toekwam. Adam deed mee en toen liep alles fout. Gods orde was doorbroken. Zijn hoogste schepping had Hem weerstaan. De menselijke geest was door die daad losgemaakt van Gods Geest. Nu kon ze niet meer gevoed worden om te groeien tot de grootte die God bedoeld had (zie 1.3).
    De ongehoorzame mens kwam daar terecht, waar hij in beginsel niet hoorde, onder de gehoorzame engelen (Psalm 8:5,6; Hebr. 2:7). Hij kwam bijna op één lijn te staan met de ongehoorzame engelen, de demonen. Vanaf dat ogenblik begonnen die aan de conditie van de mens te knagen om hem net zo rot te maken als zij al waren.
    Ik zeg “bijna”, want er was hoop . . . de mens was verleid, toen hij nog maar aan het begin van zijn leerperiode was. Hij stond in een onnoemelijk veel ongunstiger positie dan de engelen in het uur van hun proef. Voor hèn geen herkansing, voor hèm wel.
    Ondertussen . . . eeuwen verstreken; het menselijk geslacht had het hard te verduren onder de aanvallen van de demonen. Die wilden wel alles doen om elk mens kapot te maken, zodat toch maar geen één ook maar een schaduw van een kans zou krijgen. Niemand van hen mocht uitgroeien tot datgene wat God bedoeld had: een zoon van Hem. Wat een neergang bij de dieren: van mammoet tot olifant, van geweldige “sabeltandtijger” tot veel kleinere “tijger”, van de trotse “pseudo-mens” tot chimpansee en orang-oetan. Maar wat een veel rampzaliger neergang bij de mens: van een levensduur van tien eeuwen (Genesis 5:27) tot het korte leven - misschien veertig jaar - van iemand die in de meest ongunstige omstandigheden verkeerde.
    Maar . . . hoe stond het met het tegenplan van satan om het menselijk geslacht helemaal te mangelen. Lukte dat plan?

    01-04-2006, 16:43 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 1/5 - (1 Stemmen)
    25-03-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    1.5 VAN DE SCHEPPING VAN ADAM TOT DE EERSTE KOMST VAN JEZUS

    Gedachten:
    – de schepping van de mens (1.5.1)
    – de val van de mens (1.5.2)
    – algemeen overzicht van de eerste strijdfase (1.5.3)
    – detailoverzicht, één bepaald volk - de Israëlieten - betreffende (1.5.4)
    – de strijdbare nee-zeggers (1.5.5)
    – de leidende ja-zeggers (1.5.6)
    – de grote massa (1.5.7)
    – overgang naar de volgende strijdfase (1.5.icon_cool.gif

    1.5.1 De schepping van de mens

    Genesis 1:26,28:
    En God zei: Laat Ons mensen maken naar ons beeld, als onze gelijkenis, opdat zij heersen over de vissen der zee en over het gevogelte des hemels en over het vee en over de gehele aarde en over al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt. En God schiep de mens naar zijn beeld; naar Gods beeld schiep Hij hem; man en vrouw schiep hij hen. En God zegende hen en God zei tot hen: Weest vruchtbaar en wordt talrijk; vervult de aarde en onderwerpt haar, heerst over de vissen der zee over het gevogelte des hemels en over al het gedierte, dat op de aarde kruipt.
    Genesis 2:7:
    Toen formeerde de Here God de mens van stof uit de aardbodem en blies de levensadem in zijn neus; alzo werd de mens tot een levend wezen.
    Genesis 2:18, 21-23:
    Toen deed de Here God een diepe slaap op de mens vallen (nadat Hij gezegd had: Het is niet goed, dat de mens alleen zij); en terwijl deze sliep nam hij een van zijn ribben sloot haar plaats toe met vlees. En de Here God bouwde de rib, die Hij uit de mens genomen had, tot een vrouw, en Hij bracht haar tot de mens. Toen zei de mens: Dit is nu eindelijk been van mijn gebeente en vlees van mijn vlees; deze zal “mannin” heten, omdat zij uit de man genomen is.
    Nu – na al dat “oponthoud” en na het vele herstelwerk – was het dan toch zover. Weer sloeg God een bladzijde open in het draaiboek van Zijn plan. De mens werd geschapen. Hoe? Gevormd uit stof der aarde. Moeten we ons dat nu zo voorstellen dat God een pop kneedde? Waarom niet? God had miljoenen plant- en diersoorten geschapen. Zou Hij dan voor de hoogste levensvorm teruggrijpen op iets dat al bestond en dat bestaande veredelen? Zoiets was:
    – niet logisch: alle planten- en dierenfamilies hadden hun eigen aard. Binnen de families van de katachtigen en de hondachtigen waren al grote variaties, maar een hond werd nooit een kat. Het was totaal uitgesloten, dat een plant een dier werd of een dier een mens.
    – niet nodig: God had met de “pseudo-mens” genoeg geëxperimenteerd. Hij wist hoe de uiterlijke verschijningsvorm van de mens moest zijn. Zijn oneindig scheppend vermogen kon elke creatieve daad aan.
    Maar het werkelijk van belang zijnde gebeurde toen God zich over deze schepping heenboog en Zijn eigen adem daarin blies. Op dat ogenblik kwam de beheerder van de planeet “aarde” tot leven.
    God voltooide Zijn laatste schepping echter niet direct. Hij schiep de man het eerst en “talmde” nog wat met het scheppen van de vrouw. Adam voelde het gemis. God gaf hem gelijk en schiep alsnog Eva. Voelt u weer het raadsel: de Alwetende, die tòch experimenteert, gebleken tekorten in Zijn werk aanvult . . . voor ons niet te vatten.
    Maar die schepping van Eva was de eerste profetie. Voor eenmaal ontstond een vrouw uit een man. Waarom deed God zo moeilijk? Had Hij Eva ook niet uit stof van de aarde kunnen vormen? Waarom die operatie-onder-narcose bij Adam?
    God onthulde al iets van een veel later geprogrammeerd plangedeelte. Eenmaal zou Gods Zoon, Gods Woord mens worden. Hij zou het Hoofd worden van een groep mensen, die Hem volkomen trouw volgde (Openb. 14:4). Jezus, de Man, zou het leven schenken aan de gemeente, Zijn vrouw. Het was dit toekomstige gebeuren dat God met deze bijzondere vorming van Eva lang van tevoren wilde voorspellen. En even blij, evenzeer zonder enig voorbehoud als Adam Eva aanvaardde, zo zou ook Jezus in een verre toekomst zijn gemeente accepteren. Zó stonden die twee mensen daar klaar, onbeschrijfelijk mooi en gezond met dat alles overtreffende extra, dat zelfs de engelen misten: de door God-zelf ingeblazen levensadem. Zó is ònze afkomst!

    25-03-2006, 15:58 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    18-03-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    1.4.8 De reactie van de engelen

    De engelen maakten het allemaal mee. Ik ben ervan overtuigd dat zij ook meededen, God laat Zijn vrienden niet werkeloos rondhangen: Hij schakelde ze in. Wat zullen de trouw geblevenen genoten hebben. Telkens weer, na elke periode dat blijde: “Goed, heel goed.” Een fijne verkwikking na die afschuwelijke tijd van:
    – de zwarte keus
    – het openbaar worden van de tegenstander
    – het verdriet om de vele afvalligen
    – de verwoesting van de planeet-van-het-plan.
    Wat waren ze wanhopig geweest. En . . . nu lag daar die planeet:
    – gekoesterd door de zon
    – gelaafd door de regen
    – vol van heerlijk geurende bloemen, vol van dat argeloze, hulpeloze, vertederende leven van de planten
    – vol van prachtige dieren. Hoger leven, maar . . . er was meer op komst
    – “in blijde verwachting” van de komende beheerder.
    O, ze begrepen het: zoals een wieg klaargemaakt wordt voor een baby, zo was deze planeet kant en klaar voor zijn koning. De pijn van de teleurstelling was voorbij. Zij konden de komende als hun meerdere aanvaarden. “Verricht uw afsluitende scheppingsdaad, o, Onmetelijke!”

    1.4.9 De reactie van de demonen

    De duivelen maakten het allemaal mee, maar meedoen mochten zij niet. Ze konden dat ook niet. Ze waren tot niets anders dan afbraak meer in staat. Het kleinste muisje konden ze nog niet bouwen. O, wat werden ze gekweld. Telkens weer - na elke periode - dat verpletterende: Goed, heel goed. Vol wanhoop waren ze over hun gruwelijke toestand, maar als een soort schrale troost was er altijd een zuur leedvermaak geweest. De planeet-van-het-plan was kapot, reddeloos geruïneerd. En daar lag hij nu:
    – gekoesterd door de zon . . . en zij hadden het zo koud
    – gelaafd door de regen . . . en zij hadden altijd maar dorst
    – vol van leven in allerlei vorm, soort en kleur, terwijl zij zich zo dóód voelden
    – en tenslotte . . . in afwachting van het wezen waarom alles begonnen was.
    Ze begrepen het: dat wezen kwam tòch . . . te wapen . . . te wapen . . .
    De duivelen konden niet meewerken, maar ze begonnen al tegen te werken. In die heerlijke schepping begonnen ze kleine smetten te werpen. Er dreigde al gevaar, waartegen gewaakt zou moeten worden (Genesis 2:15). Eén van de heerlijkste dieren bleek al enigszins toegankelijke voor verkeerd gebruik: de slang bleek aanspreekbaar. Maar er was nog een mooier dier, een rechtopgaand wezen, slimmer nog dan de slang. Zoals God speelde - experimenteerde - met de krokodilachtigen (Ps. 104:25,26) zo experimenteerde Hij ook met dit dier. Het ontwikkelde zich steeds meer: kon dit dier soms het toekomstige wezen zijn? Ach nee . . . ze hadden het antwoord al: het was maar een prototype, een oefenobject, het zou altijd binnen zijn begrenzingen blijven, gesteld door “zijn aard”. De slang was al zo slim dat hij kon spreken; dit wezen kon jagen, kon dat jagen door rotstekeningen weergeven. Ze begonnen deze “blauwdruk-van-de-mens”, die nooit boven zijn dier-zijn zou uit kunnen stijgen, te bederven . . . de rotstekeningen toonden voortaan ook met elkaar vechtende “pseudo-mensen”. Terwijl God bodemschatten in de aarde optastte, legden de duivelen een tijdbom:
    – later zouden mensen steeds meer-ontwikkelde schedels vinden; ze zouden niet zeggen: voorstudies vóór de mens, maar . . . voorvaderen vàn de mens.
    – later zouden mensen rotstekeningen vinden van – onweersprekelijk – honderdduizend jaren oud; ze zouden niet zeggen: tot zulke toppen kon ooit dierenleven stijgen, maar: dit waren onze voorvaderen.
    Mogelijk waren het de verknoeide exemplaren onder deze pseudo-mensen, waartegen Adam het paradijs moest beschermen. Nú moeten wij het geloof van velen beschermen tegen de evolutieleer, gebouwd op een misverstand.
    Maar wat hier nu verder van zij: ademloos wachtte alles en iedereen op de “middag” van die zesde “dag” .
    06 om 15:18 geschreven door Gerritse
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)

    18-03-2006, 15:29 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    11-03-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    1.4.7 De schepping van het dierenrijk

    Genesis 1:20-25:
    En God zei: Dat de wateren wemelen van levende wezens, en dat het gevogelte over de aarde vliege langs het uitspansel des hemels. Toen schiep God de grote zeedieren en alle krioelende levende wezens, waarvan de wateren wemelen, naar hun aard en allerlei gevleugeld gevogelte naar zijn aard. En God zag, dat het goed was. En God zegende ze en zei: Weest vruchtbaar, wordt talrijk en vervult de wateren in de zeeën, en het gevogelte worde talrijk op de aarde. Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de vijfde dag.
    En God zei: Dat de aarde voortbrenge levende wezens naar hun aard, vee en kruipend gedierte en wild gedierte naar hun aard; en het was alzo. En God maakte het wild gedierte naar zijn aard, en het vee naar zijn aard en alles wat op de aardbodem kruipt naar zijn aard. En God zag, dat het goed was.

    De vijfde periode brak aan. Opnieuw sprak God een scheppend woord. En . . . daar was een andere vorm van leven: niet-plaatsgebonden wezens vulden de zeeën. Miljoenen soorten, ook weer “naar hun aard”, niet in elkaar overgaand, alle volledig bepaald door een raadselachtige celvloeistof, het DNA (desoxynucleribeïnezuur). Die wonderbare programmering zorgde voor een nooit verminderende verscheidenheid. Gods meesterhand zorgde voor “eenheid èn verscheidenheid”.
    Nee, de zeeën kwamen nu niets meer tekort. Maar het land? Helemaal verlaten was het niet meer. In de bomen waren nesten met jong piepend vogelleven. Zeevogels waren bedrijvig in de weer aan de stranden. Maar . . . de wijde velden, de diepe wouden, ze konden nog zoveel leven aan . . . kon er nog meer pracht bij . . . ? Ja!
    Het zesde tijdvak brak aan; opnieuw een machtswoord van God, duizenden hoeven draafden over de prairies, statig schreed een edelhert naar de bron om zijn dorst te lessen. De Hoogverhevene boog zich liefhebbend zó diep over Zijn schepping, dat uit Zijn handen ook miljarden soorten insecten voortkwamen, ieder van hen een wonder op zichzelf; sommige van die insecten - de vlinders en de bijen - voerden de pracht en de veelsoortigheid van de plantenwereld nog op.
    Aan die veelsoortigheid ontbraken nog alleen de voedingsgewassen in de verschijningsvorm, zoals wij die tegenwoordig kennen; er was nog niemand die dat soort planten nodig had (Genesis 2:5). Ook het klimaat was nog niet zoals tegenwoordig (idem). Later is er nog één schokkende ingreep geweest. Mogelijk werd daarna alles zoals het nu nòg is (Genesis 9:13).



    11-03-2006, 18:52 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    06-03-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    1.4.6 De schepping van het plantenrijk

    Genesis 1:11-19:
    En God zei: Dat de aarde jong groen voortbrenge, zaadgevend gewas, vruchtbomen, die naar hun aard vruchten dragen, welke zaad bevatten, op de aarde; en het was alzo. En de aarde bracht jong groen voort, gewas, dat naar zijn aard zaad geeft, en geboomte, dat naar zijn aard vruchten draagt, welke zaad bevatten. En God zag, dat het goed was. Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de derde dag.
    En God zei: Dat er lichten zijn aan het uitspansel des hemels om scheiding te maken tussen de dag en de nacht, en dat zij dienen tot aanwijzing zowel van vaste tijden als van dagen en jaren; en dat zij tot lichten zijn aan het uitspansel des hemels om licht te geven op de aarde; en het was alzo. En God maakte de beide grote lichten, het grootste licht tot heerschappij over de dag, en het kleinere licht tot heerschappij over de nacht, benevens de sterren. En God stelde ze aan het uitspansel des hemels om licht te geven op de aarde, en om te heersen over de dag en over de nacht, en om het licht en de duisternis te scheiden. En God zag, dat het goed was. Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de vierde dag.

    Iets nieuws ontstond: branding beukte kusten, de op de aarde vallende regens verenigden zich tot rivieren. Die slepen zich een weg, vormden dalen tussen bergen. En dat was niet het enige wat gebeurde: een groen waas spreidde zich over de kale hoogvlakten. Flora verscheen, verzachtte de harde lijnen, brak de ongenaakbare bodem. God had gesproken; de aarde bracht het plantenrijk voort. De broeikastemperatuur bewees haar nut, maar pas miljoenen jaren later zou dat nut blijken. Over de gehele aarde ontstonden wouden, stierven af, verdwenen onder gesteenten en andere begroeiing, werden samengeperst tot steenkolen-, olie- en gasvoorkomens.
    Een geweldig beginsel bleek; vele families vormden tezamen het plantenrijk, maar ze hadden ieder hun eigen aard. Verschillen vervaagden niet, overgangen naar een totaal andere groep waren niet mogelijk, de verscheidenheid bleef.
    En toen kwam de vierde dag: ijler werd de lucht, minder ondoordringbaar het jagende wolkendek. Zon, maan en sterren werden zichtbaar. Te midden van de uit elkaar brekende wolken openbaarde zich weer iets nieuws. Het blauw van de hemelkoepel werd ook zichtbaar. Niet langer was de aarde afgesloten van de oneindigheid, ook die samenhang was hersteld.
    De omstandigheden op de planeet moesten zich wel erg aanpassen. Klimaatverschillen en poolkappen ontstonden. Het vasteland breidde zich nog iets uit. In ijstijd na ijstijd - ook nog na de vierde dag - werd heel geleidelijk een nieuw evenwicht bereikt. De helemaal herstelde planeet vertoonde nu een grote verscheidenheid van landschappen en klimaten. Het plantenrijk paste zich hierbij aan en ontplooide zich in een ongelofelijke veelvormigheid. Heerlijk zag de planeet er nu al uit. Maar . . . het heerlijkste was toch wel die weelde van planten. Dat was iets nieuws - iets dat leven in zich had was in het aanzijn geroepen. Iets dat zich kon vermenigvuldigen en “van ouder op kind” eindeloos leven kon overdragen. Goed, het was een lage vorm van leven, helemaal plaatsgebonden, helemaal van de aarde afhankelijk. Maar – hoe dan ook – naast het onuitsprekelijk hoge leven van God, naast het intense leven van de engelen, bleek een andere vorm van leven mogelijk.
    En toch – in alle eerbied gesproken – er ontbak iets. Er was windgesuis, stormgeloei, watergeklater, lawinedonder . . . en toch was het stil . . . De zee en heuvels, steppen, weiden en bossen: ze leken wel ergens op te wachten; kon het dan nog mooier, voller, rijker?

    06-03-2006, 18:46 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Archief per week
  • 27/09-03/10 2010
  • 13/09-19/09 2010
  • 06/09-12/09 2010
  • 30/08-05/09 2010
  • 16/08-22/08 2010
  • 09/08-15/08 2010
  • 02/08-08/08 2010
  • 12/07-18/07 2010
  • 05/07-11/07 2010
  • 28/06-04/07 2010
  • 14/06-20/06 2010
  • 17/05-23/05 2010
  • 03/05-09/05 2010
  • 26/04-02/05 2010
  • 19/04-25/04 2010
  • 05/04-11/04 2010
  • 22/03-28/03 2010
  • 15/03-21/03 2010
  • 08/03-14/03 2010
  • 01/03-07/03 2010
  • 22/02-28/02 2010
  • 15/02-21/02 2010
  • 08/02-14/02 2010
  • 01/02-07/02 2010
  • 25/01-31/01 2010
  • 18/01-24/01 2010
  • 11/01-17/01 2010
  • 04/01-10/01 2010
  • 28/12-03/01 2010
  • 14/12-20/12 2009
  • 07/12-13/12 2009
  • 30/11-06/12 2009
  • 23/11-29/11 2009
  • 16/11-22/11 2009
  • 09/11-15/11 2009
  • 02/11-08/11 2009
  • 26/10-01/11 2009
  • 19/10-25/10 2009
  • 28/09-04/10 2009
  • 21/09-27/09 2009
  • 14/09-20/09 2009
  • 07/09-13/09 2009
  • 31/08-06/09 2009
  • 24/08-30/08 2009
  • 10/08-16/08 2009
  • 03/08-09/08 2009
  • 27/07-02/08 2009
  • 13/07-19/07 2009
  • 06/07-12/07 2009
  • 22/06-28/06 2009
  • 15/06-21/06 2009
  • 01/06-07/06 2009
  • 25/05-31/05 2009
  • 18/05-24/05 2009
  • 04/05-10/05 2009
  • 27/04-03/05 2009
  • 20/04-26/04 2009
  • 13/04-19/04 2009
  • 06/04-12/04 2009
  • 30/03-05/04 2009
  • 23/03-29/03 2009
  • 16/03-22/03 2009
  • 09/03-15/03 2009
  • 02/03-08/03 2009
  • 23/02-01/03 2009
  • 09/02-15/02 2009
  • 02/02-08/02 2009
  • 26/01-01/02 2009
  • 19/01-25/01 2009
  • 12/01-18/01 2009
  • 05/01-11/01 2009
  • 29/12-04/01 2009
  • 22/12-28/12 2008
  • 15/12-21/12 2008
  • 08/12-14/12 2008
  • 01/12-07/12 2008
  • 24/11-30/11 2008
  • 17/11-23/11 2008
  • 10/11-16/11 2008
  • 03/11-09/11 2008
  • 27/10-02/11 2008
  • 20/10-26/10 2008
  • 06/10-12/10 2008
  • 29/09-05/10 2008
  • 22/09-28/09 2008
  • 15/09-21/09 2008
  • 08/09-14/09 2008
  • 01/09-07/09 2008
  • 18/08-24/08 2008
  • 11/08-17/08 2008
  • 04/08-10/08 2008
  • 28/07-03/08 2008
  • 21/07-27/07 2008
  • 14/07-20/07 2008
  • 07/07-13/07 2008
  • 30/06-06/07 2008
  • 23/06-29/06 2008
  • 16/06-22/06 2008
  • 09/06-15/06 2008
  • 02/06-08/06 2008
  • 26/05-01/06 2008
  • 19/05-25/05 2008
  • 12/05-18/05 2008
  • 05/05-11/05 2008
  • 28/04-04/05 2008
  • 21/04-27/04 2008
  • 14/04-20/04 2008
  • 07/04-13/04 2008
  • 31/03-06/04 2008
  • 24/03-30/03 2008
  • 17/03-23/03 2008
  • 10/03-16/03 2008
  • 03/03-09/03 2008
  • 25/02-02/03 2008
  • 18/02-24/02 2008
  • 11/02-17/02 2008
  • 04/02-10/02 2008
  • 28/01-03/02 2008
  • 21/01-27/01 2008
  • 14/01-20/01 2008
  • 07/01-13/01 2008
  • 31/12-06/01 2008
  • 24/12-30/12 2007
  • 17/12-23/12 2007
  • 10/12-16/12 2007
  • 03/12-09/12 2007
  • 26/11-02/12 2007
  • 19/11-25/11 2007
  • 12/11-18/11 2007
  • 05/11-11/11 2007
  • 29/10-04/11 2007
  • 22/10-28/10 2007
  • 15/10-21/10 2007
  • 08/10-14/10 2007
  • 01/10-07/10 2007
  • 24/09-30/09 2007
  • 17/09-23/09 2007
  • 10/09-16/09 2007
  • 03/09-09/09 2007
  • 27/08-02/09 2007
  • 20/08-26/08 2007
  • 13/08-19/08 2007
  • 06/08-12/08 2007
  • 30/07-05/08 2007
  • 16/07-22/07 2007
  • 09/07-15/07 2007
  • 02/07-08/07 2007
  • 25/06-01/07 2007
  • 18/06-24/06 2007
  • 11/06-17/06 2007
  • 04/06-10/06 2007
  • 28/05-03/06 2007
  • 21/05-27/05 2007
  • 14/05-20/05 2007
  • 07/05-13/05 2007
  • 30/04-06/05 2007
  • 23/04-29/04 2007
  • 16/04-22/04 2007
  • 09/04-15/04 2007
  • 02/04-08/04 2007
  • 26/03-01/04 2007
  • 19/03-25/03 2007
  • 12/03-18/03 2007
  • 05/03-11/03 2007
  • 26/02-04/03 2007
  • 19/02-25/02 2007
  • 12/02-18/02 2007
  • 05/02-11/02 2007
  • 29/01-04/02 2007
  • 22/01-28/01 2007
  • 15/01-21/01 2007
  • 08/01-14/01 2007
  • 25/12-31/12 2006
  • 18/12-24/12 2006
  • 11/12-17/12 2006
  • 04/12-10/12 2006
  • 27/11-03/12 2006
  • 20/11-26/11 2006
  • 13/11-19/11 2006
  • 06/11-12/11 2006
  • 30/10-05/11 2006
  • 23/10-29/10 2006
  • 16/10-22/10 2006
  • 09/10-15/10 2006
  • 02/10-08/10 2006
  • 25/09-01/10 2006
  • 18/09-24/09 2006
  • 11/09-17/09 2006
  • 04/09-10/09 2006
  • 28/08-03/09 2006
  • 21/08-27/08 2006
  • 14/08-20/08 2006
  • 07/08-13/08 2006
  • 31/07-06/08 2006
  • 24/07-30/07 2006
  • 17/07-23/07 2006
  • 10/07-16/07 2006
  • 03/07-09/07 2006
  • 26/06-02/07 2006
  • 19/06-25/06 2006
  • 12/06-18/06 2006
  • 05/06-11/06 2006
  • 29/05-04/06 2006
  • 22/05-28/05 2006
  • 15/05-21/05 2006
  • 08/05-14/05 2006
  • 24/04-30/04 2006
  • 17/04-23/04 2006
  • 10/04-16/04 2006
  • 03/04-09/04 2006
  • 27/03-02/04 2006
  • 20/03-26/03 2006
  • 13/03-19/03 2006
  • 06/03-12/03 2006
  • 27/02-05/03 2006
  • 20/02-26/02 2006
  • 13/02-19/02 2006
  • 06/02-12/02 2006
  • 30/01-05/02 2006
  • 23/01-29/01 2006
  • 16/01-22/01 2006
  • 09/01-15/01 2006
  • 02/01-08/01 2006
  • 26/12-01/01 2006

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!