Mijn boeken
Inhoud blog
  • 5.2.3., tweede deel
  • 5.2.3., eerste deel
  • 5.2.2.
  • 5.2.1., tweede deel.
  • 5.2...5.2.1., eerste deel

    Zoeken in blog


    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     


    populaire geloofshandleiding
    27-10-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.4.5.-4.5.1.

    4.5.

    Hoofdgedachte:

    Dode werken zijn vernietigbaar, levende werken onvernietigbaar

     

    Gedachten:

    -

    Op ménsen afgestemd werk doorstaat de proef niet

    4.5.1.

    -

    Op Gód afgestemd werk doorstaat de proef wél

    4.5.2.

    -

    Jezus’ werk is onvernietigbaar

    4.5.3.

    -

    Het werk van Jezus’ volgelingen is onvernietigbaar

    4.5.4.

    -

    Die onvernietigbare werken liggen voor u kláár

    4.5.5.

    -

    Stap er ín

    4.5.6.

     

    4.5.1.

    Op ménsen afgestemd werk doorstaat de proef níet

     

    -         Ik –Gamaliël- zeg u: laat u niet in met deze (volgelingen van Jezus) en laat hen geworden. Wánt… indien dit streven of dit werk uit mensen is, zal het vernietigd worden. Maar indien het uit God is,zult gij het niet kúnnen vernietigen, het mocht een blijken, dat gij tegen God strijdt… (Hand. 5: 38,39).

     

    Er is een geweldige deining rond de apostelen in de eerste tijd na de Hemelvaart van Jezus (Hand. 1:0) en de ‘aardevaart’ van de Heilige Geest (Hand. 2:2-4). Tijdens een geding tegen Petrus en de andere discipelen loopt hun léven gevaar (Hand. 5:33).

     

    Maar één van de Farizeeën –een zekere Gamaliël- wordt door God gebruikt om ‘de druk van de ketel te halen’. Sussend zegt hij:

    “Jezus is dood. Zijn volgelingen zijn nu nog bijzonder actief. Maar denk nu eens aan twee soortgelijke figuren als Jezus, in het verléden: Theudas en Judas de Galileeër. Díe gingen dóód en toen was het met de motivatie van hun volgelingen ook ráp gebeurd (: 36, 37). Maak je toch niet zo dík!

    o       als de leer van Jezus niets meer was dan de ideeën van Theudas en Judas, verloopt dit gedoe óók.

    o       Als Jezus’ leer echt van God was… wel… dan is het ageren tegen degenen, die zijn leer verbreiden: vechten tegen de bierkaai.

    … ik zou maar een beetje voorzichtig doen als ik jullie was.”

     

    Gamaliël verkondigt hier een keiharde waarheid: werk, waarbij mensen in het middelpunt gesteld worden, doorstaat de proef níet. Wat nu verder zijn beweegredenen waren om zó te spreken, laat ik in hoofdzaak buiten beschouwing. Zijn slotsom kan er op wijzen, dat het wonderbaarlijke ‘opeens uit de gevangenis zijn’ van de gelovigen (Hand. 5:25) hem tot een voorzichtige opstelling heeft gebracht.

    Wat nu hiervan zij… Theudas en Judas brachten geen idee, maar zichzelf. Ideeën –te rechter tijd gebracht- kunnen uitgroeien tot wereldgodsdiensten en hebben dan een lang leven. Overigens worden ook zíj door geweldige rukwinden weggeblazen (Op 16:19).

    Zichzélf brengen echter mislukt altijd. Wel zéker heeft Gamaliël Jezus onderschat. De Heiland bracht DE idee, maar die was ín Hem belichaamd. Gamaliël zal ten onrechte gedacht hebben:

    “Jezus bracht Zichzélf, net als Theudas. Ondanks alle opmerkelijke omstandigheden van dit ogenblik loopt het na zíjn dood net zó af. Wat zíjn de volgelingen van Jezus trouw aan hun dode Meester! Wat hééft Hij ze goed getraind!! Maar was het ánders met Judas de Galileeër?! Hij eiste blinde gehoorzaamheid, hij kréég die… wat wáren zij op zijn hand… wat slóten zij zich om hem aanéén. Maar na zijn dood… pffft… het leidde allemaal nérgens toe.”

     

    Als de gedachtegang inderdaad zo is geweest, is zij uiteraard fout. Zij moet dan berust hebben op gebrekkige en mogelijk vooringenomen waarneming. Maar één ding staat als een paal boven water:

    Op een méns geconcentreerd werk gaat te niet, wanneer de tijd voor de test dáár is. Nog niet zo lang geleden hadden wij in Nederland een man, die beweerde, dat hij God was. Ook toen hetzelfde liedje, als bij Judas de Galileeër: hij stierf… zijn aanhang probeerde het nog even… maar het vuurtje is nú uit. Al dat dode werk, die voze opwinding, bleek vernietigbaar.

     

    In het nú volgende beperk ik mij tot een gedeelte van de hiervóór vluchtig behandelde totaalgedachte; dit gedeelte:

    -         Theudas, Judas en hun aanhangers máákten het niet, omdat hun mensgericht streven een dood werk was.

    In het kader van mijn onderwerp kan deze deelgedachte van nut zijn. Ik werk haar voor een mogelijk nú actueel zijnde situatie als volgt uit:

     

    U –wedergeborene- zult zeker tot een gemeente behoren. In de verhouding tussen u en de voorganger van die gemeente kunnen de zaken op drie manieren misgaan. Er is sprake van dood, mensgericht werk in de volgende gevallen:

    -         De voorganger eist van u, dat u hém centraal stelt. U gaat daar niet op in.

    -         Uw voorganger eist datzelfde van u; nu gaat u er wél op in.

    -         De voorganger stelt Jezus centraal. U echter blijft hém (de voorganger) hardnekkig in het middelpunt van uw aanbidding plaatsen.

    In het eerste geval lijdt uw voorganger grote schade; in een harde verzoeking loopt hij gegarandeerd stuk.

    In het tweede geval maakt u allebéi brokken.

    In het derde geval zijn de brokken voor ú. Echter: ook uw voorganger wordt in zijn ontplooiing beperkt.

    -         Bid voor uw voorganger in het eerste geval.

    -         Bekeer u en bid voor hem in het tweede.

    -         Bekeer u in het derde.

     

    Zoals eerder gezegd, heb ik van de tekst maar een klein stukje –en dan nog zijdelings- gebruikt. Gamaliël zegt:

                “Aards werk is vernietigbaar. Hemels werk is onvernietigbaar.”

    Ik werk die laatste gedachte echter in de hierna volgende punten met behulp van andere teksten uit.

    Wat dat ‘zijdelings gebruik’ betreft: van allerlei aards werk heb ik één bepaald soort op de korrel genomen. Dat doe ik nóg even in de slotzinsneden.

     

    Voor ú geldt: is er bij ú aards werk?

    Is er een begeerte om:

    -         Mensen te behagen (Gal. 1:10).

    -         Bij hen een wit voetje te krijgen.

    -         Bij hen in de pas te komen.

    Of:

    (een tweede kwade zaak):

    Wilt u anderen overheersen:

    -         aan hen uw wil opleggen.

    -         Hun gedachten volgens een door u gepland model kneden.

    Doe dat streven weg! Het wil uw geloof ópeten, totdat daar niets van rest. Als dat gebeurt, hebt u niets over, als ééns dat dode werk in het vuur verbrandt (1 Cor. 3:15).

     

    Haal de bezem door:

    -         alle gepluimstrijk en gepluimstrijkt willen worden;

    -         alle geringeloor en geringeloord willen worden;

    -         alle gedril en gedrild willen worden;

    -         alle gemanipuleer en gemanipuleerd willen worden.

    27-10-2009, 19:17 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    19-10-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.4.4.9.

    4.4.9.

    Slotsom:

     

    Even recapituleren: het nieuwe leven –dat is het motto van de hele bijbelstudie- heet vele facetten. Omkeer náár God is het eerste (studie 2), geboorte úit God het tweede studie 3). Wij rekenen dóór en ten behoeve ván die geboorte uit God –die wedergeboorte- áf met onbeduidend ‘leeg-van-God’-werk. Wij gaan oefenen in zinhebbend ‘vol-van-God-werk’: (deze bijbelstudie: 4).

     

    Eén punt nog even belichten: u hebt uw daadkracht niet voor niets. U hoeft die niet te breidelen met daarbij de zure gedachte: ’t zal wel weer dood werk zijn…

     

    Er was eens een ferme vent, die in de maatschappij een groot directeur had kunnen worden. Maar de evangelieverkondiging werd zijn roeping. Zijn tomeloze energie gebruikte hij, om een heel land vol te gooien met christelijke radio- en t.v. stations. Hij liet die activiteiten geregeld door God controleren en stemde zijn eigen radio voortdurend op aanwijzingen van Gods zender af. Zijn geestelijke resultaten waren voortreffelijk.

     

    Als u ook zo’n vindingrijke, gehaaide doordouwer bent, laat u zich dan door mijn verhaaltjes niet beangstigen. Trouwens: er kán toch eigenlijk geen misverstand zijn! Maar mócht er sprake zijn van een verkeerd begrijpen… ik ben er niet op uit om uw ontplooiing af te remmen.

    Ik zwáái niet met het ‘pas op’ vingertje. Span de pinnen van uw tent maar wijd uit. Het is allemaal nóg feestelijker dan u denkt. U hebt véél meer talenten dan uzelf nú weet. Twee kussen er twee wakker… vijf wekken er vijf (Matth. 25:16, 17).

     

    Elke Christen is een soldaat, die de maarschalkstaf in zijn ransel draagt. Wanneer uw activiteiten geestelijk worden, betekent dat geen verenging. Juist dán komt die maarschalkstaf er uit (Op. 1:6).

    19-10-2009, 22:03 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    04-10-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.4.4.8.

    4.4.8.

    Wedergeborenen rusten niet, vóór zij God verheerlijken met geestelijk vruchtbaar werk

     

    -         Daarom houden ook wij -(Paulus, bescheidenheidmeervoud)- sedert wij (al deze goede dingen) gehoord hebben, niet op voor u te bidden en te vragen, dat gij met de rechte kennis van (Gods) wil vervúld moogt worden in álle wijsheid en geestelijk inzicht om:

    o       De Here wáárdig te wandelen

    o       Hem in álles te behagen

    o       In álle goed werk vrucht te dragen

    o       Op te wassen in de rechte kennis van God (Col. 1:9. 10).


    Over de Colossenzen kwamen de meest prima berichten bij Paulus binnen:

    -         Zij geloofden in Jezus

    -         Zij beoefenden de geestelijke liefde voor medegelovigen

    -         Zij kenden Gods grote plannen met hen (:4).

    Dat gaf Paulus zó’n moed: eindelijk lui, die er iets van snápten. Met extra plezier bad en dankte hij voor deze medegelovigen (:3). En gelijk ging hij al weer een stapje verder. Deze veelbelovende Christenen hadden bewezen, verder te wíllen en verder te kúnnen gaan dan vele anderen. Voor hén moest het mogelijk zijn om vól te worden met het juiste inzicht in Góds wil. En Paulus bad steeds vuriger:

    “Heer, die Colossenzen hébben het in beginsel… geef ze het dan volóp… wijsheid en inzicht van U.

    O Heiland; als ik dát toch eens mocht meemaken:

    -         mensen die leven als kinderen van een koning, van dé Koning

    -         mensen waarmee U in alle opzichten uit de voeten kunt

    -         mensen die een volledig scala leveren van góede geestelijke producten zonder énige uitval

    -         mensen, die zó’n formaat bereiken, dat zij in uw begrippen leren denken.

    O Meester, ik houd gewoonweg niet óp om dáárvoor te bidden, dát aan U te vragen. Vader, bescherm deze kostbare bloem.”

    Zo streed de apostel ervoor, dat geestelijk vruchtbare werken van gelovigen God verheerlijkten.

     

    Wat moet dat een opluchting voor Paulus zijn geweest; zo dikwijls moest hij zuchtend medegelovigen in zijn gebed aan de Heer brengen. Dat deed zulke mensen beslist geen nút (Hebr. 13:17). (Wat niet inhoudt, dat de brief aan de Hebreeën door Paulus geschreven zou moeten  zijn).

    Nú kon hij eindelijk eens gelovigen júichend aan God voorstellen. Reken maar, dat hun dat wél nut deed.

    Ze waren dieper gaan geloven, liefhebben, kennen. Hun positief optreden had positieve gevolgen. Een machtige bidder, de rechtvaardige Paulus, begon krachtig mee te strijden (Jac. 5:16). Hij pleitte bij God voor nog méér:

    -         kracht van de Geest, bewustheid

    -         van-alle-markten-thuis-zijn

    -         werkelijk góed werk, kennis.

    Hij was –in het algemeen- niet eerder tevreden, vóór degenen, die hij onderwees, God verheerlijkten met geestelijk vruchtbaar werk. Pas wanneer lévende, God lóvende activiteiten het oude, doodse gedoe totaal en blijvend hadden vervangen, was het hem voldoende.

     

    U –wedergeborene- hebt als één van uw plezierige taken het blij maken van uw voorgangers. Zie de predikant van uw gemeente daar nu toch eens zielsvergenoegd zitten kijken! Eén van de oudsten heeft verslag uitgebracht over een contact met ú:

    -         Zó’n warm, levend, praktisch geloof

    -         … een heerlijke, nuchtere, onverstoorbare liefde: zelfs voor degene, die hem het leven zo zuur hebben gemaakt

    -         … en een inzicht in de dingen-achter-de-dingen!

    Uw voorganger gaat op de knieën; hij bidt:

    “Heer, ik dank U, hij is geen handenbindertje meer, maar rijp om handen op te leggen (Mark. 16:18).

    -         Heiland, geef hem de gaven van wijsheid, kennis en onderscheiding van geesten ( 1 Cor. 12:8-10).

    -         Meester, geef hem… geef hem… een begrip, zo wíjd als de zee (1 Kon. 4:29).

    -         Vader, bevrijd hem van elke keten, die hem verhindert, om volledig een kóning te zijn.

    -         Heer, laten al zijn handelingen omhóóg gestuwd worden, omdat ze vol zijn van geestelijke vrucht voor U!”

    Zou dat niet heerlijk zijn om zo begeleid te worden! Strééf er dan ook naar om een voortreffelijk gemeentelid te wórden. Dat wórdt u, als het nieuwe leven ín u álle kansen, álle goede voeding, álle ruimte en álle zorg krijgt. Dan rúst u niet, vóór u God verheerlijkt met geestelijk vruchtbaar werk. Dan schrompelen alle op de mens gerichte overleggingen in uw handen el wandel weg tot niets. Uw leven wordt dan één loflied op de Voortreffelijke. Uw daden vormen dan een eregarde, die waardig is om door God te worden geïnspecteerd.

     

    Wat ik daar nu allemaal mee bedóel?

    ……

    Napoleon klaagde eens over bepaalde keiharde tegenstanders:

                “Die Russen hè, die moet je niet alleen dóódmaken… je moet ze nog ómgooien ook.”

    En wij weten allemaal, hoe hij zich aan de Russen vertilde.

     

    Wel, de duivel behoort aan u óók een keiharde tegenstander te hebben. Laat hij maar klagen over uw inzetbereidheid, uw vindingrijkheid en uw taaiheid. Laat hem zich maar in ú verslikken.

     

    Flink weerwerk aan satan bieden (Jac. 4:7). Dat deden de Colossenzen ook. Immers: alleen door vól te houden in beproevingen/verzoekingen krijgt men een breder inzicht in Gods koninkrijk (Hand. 14:22). U gaat óók weerstand bieden. Uw eerste loon: hij pakt zijn biezen (Jac. 4:7), al komt hij voor volgende aanvallen wel weer eens terug (Luc. 4:13). Vast loon voor die van Colosse én voor u: dieper leven met de Heer; eerste gevolg: krachtige bidders én engelen van God (Dan. 12:1) scharen zich aan uw zij. Tweede gevolg: nóg dieper leven met de Heer… en zo voorts.

     

    04-10-2009, 21:26 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    27-09-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.4.4.7.

    4.4.7.

    Veel mensen stellen zich tevreden met geestelijk onvruchtbaar, mensverheerlijkend werk

     

    -         Wat báát het mijn broeders, of iemand al bewéért, gelóóf te hebben, als hij geen wérken heeft. Kan dát geloof hem behouden…? (Als het geloof ) niet met werken gepaard gaat, is het –op zichzelf genomen- dóód.

    “Maar”, zal iemand zeggen,

    “Gij hebt geloof en ík heb werken. Toon mij dn uw geloof zónder de werken en ik zal u mijn geloof tonen úit mijn werken”. (Jac. 2:14, 17, 18).

     

    Jacobus, een broer van de Here Jezus (Marc. 6:3, Galaten 1:19), wil graag échtheid, geen slap gezwam, maar dáden.

    Daarom gispt hij mensen, die zeggen:

                “O, ik geloof wel hoor!”,

    maar de daad niet bij het woord voegen…

    of ook mensen, die roepen:

                “Ik geloof de bijbel van kaft tot kaft…”

    maar nooit eens iets dóen.

     

                “Dood geloof”,

    stelt Jacobus kortaf vast:

    “Daar heb je níets aan. Woorden zonder daden, die daarmee in overéénstemming zijn; wat ís dat nu!?”…

    en hij gaat verder:

     

    “Stel, dat iemand uit onze kring –neem jezelf nu eens bijvoorbeeld- een man met zo’n trieste schijnzekerheid zou tegenkomen. Je zou dan –bij wijze van spreken- kunnen zeggen:

    “Je gelooft dus; naar je zegt. Nou, maak dat geloof van jou eens tastbaar, speurbaar, merkbaar. Dóe eens iets. Bewijs eens geestelijke liefde. Overwin haat en afkeer en tegenzin en gekwetstheid nu eens. Déél dan eens genezing mee namens Jezus. Tóón dan de volmacht, die je in zijn naam hebt tegen de duivel”.”

     

    En Jacobus gaat verder:

    “Ik zeg: ‘bij wijze van spreken’, want… zo pak je het in de praktijk natuurlijk nooit aan! Zo’n optreden:

    -         is allereerst in strijd met de redelijkheid. Niemand immers kan zulke subtiele begrippen ‘bewijzen’ of op staande voet ‘aantonen’.

    -         Is ook in strijd met de liefde. Die kwetst namelijk niemands gevoel (1 Cor. 13:5) en pakt met name oudere mensen beslist niet ruw aan (1 Tim. 5:1).

    Maar hoe dán. Hoe open je zulke broddelaars nu eens de ógen.

    Je bent begonnen, voorzichtig en kies zo eens te polsen, wat hun godsdienstig werk nu éigenlijk voor inhoud en achtergrond heeft.

    In antwoord daarop nóemen ze wel eens wat. Diegenen echter onder hen, waar ‘muziek in zit’, merken onder het opsommen al, hoe léég en ménsgericht het allemaal is. Ze worden nieuwsgierig. Wat is dan de juiste houding, die moet worden aangenomen?

    Wel, laat de feiten spreken. Neem ze mee naar één van onze samenkomsten en laat ze sféér proeven.

    De werken dáár zijn natuurlijk niet alleen op jóu terug te leiden. Je eigen aandeel is maar klein. Iedereen draagt zijn steentje bij aan het steeds groeiend inzicht (Ef. 3:18). Trouwens: alles is genade… álles komt van God. Maar, hoe dan ook:

    -         in onze bijeenkomsten ís vrede en eensgezindheid.

    -         Roddel, jaloezie en leedvermaak zijn bijna overwonnen begrippen.

    -         Velen zijn een bemoedigend teken van genezing (Hand. 4:22), omdat iedereen weet, hoe ziek ze wáren.

    -         Wij weerstaan de duivel en… hij vlucht (Jac. 4:7).

    ……

    Je toont ze ónze heilrijke praktijk; niet om ze in de grond te trappen, maar juist om ze uit de put te halen.

    ……

    Wij –jij en ik- wíllen niet hebben, dat zij zich tevreden stellen met woorden en met geestelijk onvruchtbaar, mensverheerlijkend werk. Wij hebben ze zó lief, dat wij ze de weg willen wijzen naar geloof, hoop en liefde (1 Cor. 13:13) en naar een pad, dat nog veel verder omhoog voert (1 Cor. 12:31).

    ……

    En dan zal je zien!... Er zúllen er zijn ,die woorden zonder daden ruilen voor daden, die duizenden woorden waard zijn. Ze krijgen de smaak te pakken van levende werken, die God verheerlijken. Hun vroegere activiteiten, waarmee zij alleen sommige medemensen of zichzelf in het gevlei kwamen: ik heb gezíen, hoe zij die in de vuilnis mikten (Philipp. 3:8).”

    ……(tot zover Jacobus).

     

    Dit is niet wat hij volgens de bijbel gezegd heeft. Ik heb alleen weergegeven, hoe zijn korte opmerking wat ruimer geduid zou kunnen worden.

     

    Onder degenen, die dit lezen zijn mogelijk sommigen, die meegedaan hebben aan een grote geestelijke opwekking. Ik zou mij kunnen voorstellen, dat één van hen zich nu een beetje triest voelt.

    Zo iemand kan drie met-elkaar-samenhangende moeilijkheden hebben:

    -         Op het toppunt van de opwekking zag hij alle ‘gewóón gebleven’ kerkmensen als goedwillende stuntelaars. Nu weet hij, dat het daarmee veel minder slecht is gesteld dan hij tóen dacht.

    -         Eénmaal waande hij zichzelf zo volop geestelijk, dat geen uitspraak hem te boud was. Sinds er ‘uit zijn spons’ bij elke knijpbeurt nog zoveel vuil water komt, is dat lichte –na, nou ja… lichte(?)- superioriteitsgevoel weg.

    -         Er was een tijd, dat hij iedereen wel mee wilde sleuren naar zijn gemeente. Ook dáár is echter niet alles ‘botertje tot de boom’. Hij dúrft niet meer zo zonder enig voorbehoud te zeggen: “Kom en zie”.

     

    Wat is de remedie als u die ‘iemand’ bent. Zet door kinderlijk-vertrouwend gebed uw innerlijk weer eens voor Jezus open. Dan kan Hij met zijn werk van wedergeboorte in u dóórgaan. Dan komt úit u uiteindelijk steeds minder ‘vuil water’. Dan produceert u niet meer al dat geestelijk onvruchtbaar mensverheerlijkend werk. Dan beïnvloedt u –zonder veel woorden- de gemeente, die u bezoekt zó, dat die óók steeds meer presentabel wordt.

     

    En dán vindt u de echte brekebenen. Níet de trouwe kerkgangers, met heel wat werkelijk góede geestelijke bagage.

    Díe vinden hun weg wel. Maar die zoekers, die bij een steenhoop zitten en weifelend zeggen:

                “Kijk nu eens, wat een stapel voedzaam brood… dacht ik…”

    … zoek hén!

     

    Ze zijn er hoor!:

    Één type: thuis opgevoed bij de bijbel. Alles wéggewuifd. Kan nu soms peinzend zeggen:

    “Je komt toch nooit helemaal los van je opvoeding hè… nee… ik kan echt niet zeggen, dat ik nergens in geloof.”

    Hij denkt in alle oprechtheid, dat zo’n toegeeflijke opmerking enige zekerheid biedt in de kwade dag.

    In feite zit hij zichzelf te verheerlijken en op te kuiven met iets, wat geestelijk totáál geen zoden aan de dijk zet. Probeer eens hém te helpen. Hij heeft misschien al in de gaten, dat hij zichzelf knollen voor citroenen zit te verkopen. Haak daarop in.

     

    Nog een type:

    “Hoor eens hier: al die evangelieverkondigers op zondag –de dag des HEREN- maar heen en weer jakkeren in d’r lui auto’s, dan zeg ik: ‘zij nemen de bijbel voor een déél’. Ik neem hem helemaal; óók met de sabbatsheiliging.”

    Zo’n man heeft het echt nodig, om uit zijn jas van geestelijk nergens toe leidende geestelijke zelfbevrediging te worden geholpen. Hij behoort geleid te worden uit die dode mensverheerlijkende overleggingen. Als u merkt, dat hij er erg in heeft, dat hij zich zelf stenen geeft voor brood, aarzel dan niet. Spoor hem aan om de spuit te zetten op al die rommel.

    Werk genoeg. 

    27-09-2009, 22:14 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    19-09-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.4.4.6

    4.4.6.

    Wedergeborenen volgen in hun wérk hun Héér

     

    -         Voorwaar, vooraar, Ik zeg u: ‘Wie in Mij gelooft, de werken, die Ik doe, zal Hij óók doen en grotere nog dan deze, want Ik ga tot de Vader’ (Joh. 14:12).

     

    Jezus plaatst hier wéér een van zijn prima opmerkingen. U hebt wel eens gehoord van een palmboom, die tegen de verdrukking in groeit? Wel, daaraan doet mij de houding van onze Leider soms ook denken. Hoe slechter de omstandigheden, hoe grootser zijn aanpak.

    Want: het ís me het sfeertje wel!

    Een positieve gespreksaanzet zijnerzijds:

                “Jullie weet, waar ik heen ga en je weet de weg er naar toe.”(:4).

    Eerst Thomas, die héél negatief zegt:

                “Wij weten het dóel niet eens. Hoe zouden wij dan de wég erheen kennen?”(:5).

    Jezus’ antwoord:

                “Ik ben de enige weg naar het enige doel.”(:6).

    Dan echter weer Filippus, die hem vraagt, duidelijk te maken, wat Hij al ontelbare malen duidelijk gemaakt hééft (:8, 9).

    Jezus echter verheft zich boven al die dwarsigheid en dat onbegrip. Een derde sublieme uitspraak, hierboven geciteerd.

    Hij verliest zijn geloof niet in de mensen, die Hem volgen. Dat gebeurt ook niet in de ogenblikken, dat ze zo ‘helemáál niet stralend’ zijn. Juist hún slapheid prikkels Hém tot kracht. Hún ‘bij de pakken neerzitten’ spoort Hém aan tot volhouden.

    Hij kijkt naar de gedemoraliseerde discipelen…

    (nu ja, laten wij begrip voor hen opbrengen: het is vlak voor de eindstreep ook zo dónker!)

    Hij wéét, dat zij geroepen zijn tot levend, Godverheerlijkend werk. Hij wéét, dat het hun táák en hun vóórrecht  is om in al hun activiteiten hun Heer te volgen. En hóór nu toch, wat Hij zégt!!!:

                “Voorwaar… voorwaar…”

    … en dan komt er altijd een grondregel van het koninkrijk:

    “Jullie gaan mijn werk voltooien! Die voltooiing zal jullie en latere voltooiers brengen tot nóg grotere daden dan je zelfs Míj hebt zien doen. Ik heb de áánzet gegeven. Ik ga nu bij jullie weg voor ander werk. Jullie gaan verder bouwen. De voorwaarden:

    geloven in Mij, dat houdt in:

    o       Willen werken, zoals Ik werk (Joh. 9:4)

    o       De dingen willen doen, zoals Ik ze doe (Matth. 7:24)

    o       Willen leven, zoals Ik leef.

    En dán: onuitsprekelijk het avontuur, dat wacht.”

     

    Ook in ónze tijd zijn er volgelingen van Jezus, die ontmoedigde en ontmoedigende uitroepen slaken:

    -         Het leven is zo’n raadsel; ik dúrf geen zekere uitspraken meer te doen.

    -         Ik zou best vrijmoedigheid willen hebben om in mijn werk op Jezus te lijken, handen opleggen bijvoorbeeld. Maar dat zijn we verléérd. Dat was zeker voor tóen en voor dáár en voor hén.

    -         Ik begrijp niets meer van alles, wat gebeurt. Ik wou, dat er maar eens een stem uit de hemel kwam…

    -         Alle opwekkingsbewegingen lopen áltijd dood. Ik wacht nu eerst maar eens eventjes af.

    Niet goed te keuren, maar wel begrijpelijk. De grote eindstrijd vóór Jezus’ tweede komst werpt zijn schaduwen vooruit.

    En ook nú zegt Jezus tot de in opschudding verkerende sollicitanten naar een functie in zijn leger:

    “Jullie kúnnen een taak krijgen in mijn rijk, dat gaat komen; een taak zó ongelooflijk heerlijk! Samen met Mij regeren, recht doen, beschermen, verkwikken (Jes. 32:1).

    De voorwaarden:

    Geloven in Mij. Dat houdt in:

    o       Mij volgen, waar Ik ook ga (Op. 14:4)

    o       Handelen, zoals Ik (Luc. 6:46)

    o       Leven, zoals Ik (Joh. 6:57)

     

    U –wedergeborene- u bént geen sollicitant meer náár Jezus’ leger. Toen u God toestond om nieuw leven in u te verwekken, werd u een rekruut ín dat leger.

    U gelooft in Jezus. En omdat u ín Jezus gelooft, bent u ook bezig, het geloof ván Jezus te krijgen.

    -         Gods Geest geeft u kracht en lust om in uw werk Jezus’ navolgers te zijn (1 Th. 1:6), om –net als Hij- te groeien, juist in tijden van druk.

    -         Jezus legde zegenend op zieken de handen en zij genázen. U legt ook in zijn naam uw handen op mensen, die van buiten en/of van binnen ziek zijn en… u zíet ze genezen.

    -         Hij leeft uit geloof. Hij had hoop voor Thomas en Philippus, toen zij zélf de hoop hadden laten varen. U leeft óók zo… u hebt hoop voor uw medegelovigen. Zíj hebben de handen in de schoot. Maar u zíet al, hoe ze die handen uit de mouwen steken.

    -         U wéét, dat al die heerlijke dingen, die tezamen inhouden; in uw werk uw Héér volgen, níet zijn: voor tóen en voor dáár en voor hén, maar voor híer en voor nú en voor ú, voor óns.

     

    Zo bent u bezig, het erebaldakijn te plaatsen, waaronder straks het nieuwe, nuttige levende bezig zijn voor God en Jezus voortschrijdt ván overwinning tót overwinning (1 Joh. 5:4).

    Uw levend werk maakt God groot. u volgt met uw werk uw Heer, niet langs platgetreden paden naar teleurstellende bestemmingen. Neen, u volgt Hem langs opwindende wegen, al is het soms door duisternis (Ps. 23:4). Tóch gaat u naar grazige weiden en rustige wateren (Ps. 23:1, 2).

     

    Tot slot:

    Er was eens een gouddelver, die ergens een veelbelovende concessie zó voor het ontginnen had.

    Maar ‘raadgevers’ zeiden:

                “Wíj weten een veld, zo fantastisch!”

    Hij ging ze na, nieuwsgierig geworden naar dát terrein, waar de nuggets voor het oprapen heten te liggen.

    Och, hij vond wel eens wat, maar de kosten kwamen er bij lange na niet uit. Arm werkte hij zich daar. Hij investeerde er echter zoveel geld en energie, dat hij aanvankelijk niet ophouden wílde en later niet ophouden kón. Als een goede vriend hem niet had weggetrokken, zat hij nóg te graven en zijn zeef te schudden voor noppes. Nú werkt hij weer heel profijtelijk op zijn oude stekkie…

     

    Er was eens iemand, die van goede raadgevers te horen kreeg, dat zijn enige houvast en troost in leven en sterven déze overtuiging behoorde te zijn: het weten, dat hij met heel zijn wezen het eigendom van Jezus was (Rom. 7:4). Die wijsheid was een prima uitgangspunt.

    Een prima start om wat van je leven te maken, om ‘goud te delven’, zag hij vele jaren later. Maar éérst gebeurden er heel andere dingen. ‘Vrienden’ zeiden:

    “Je bent niemands eigendom, ook niet van Jezus. Je bént geen slaaf, geen lijfeigene, geen horige… je bent een héérser! Alle schatten, alle bronnen vind je in jezelf. Elke norm heeft zijn bestaansgrond alleen in wat jíj denkt.”

    Hij ging ze na en zong met ze mee:

                “This is my life and I do, what I want.”

    Hij dééd ook inderdaad met zijn leven, wat hij maar wilde. Hij was echter met dat ‘proef nemen’ tegelijkertijd toch wel echt serieus bezig. Hij groef en groef (Pred. 2:4-6)… geen goud, geen bron… niets van wezenlijk belang… doodsbeenderen… dat was zijn buit (Pred. 1:2).

    Hij wílde niet opgeven; later kón hij niet opgeven. Hij groef alleen nog maar om te graven, zonder hoop om óóit wat te vinden.

    Toen hij onderin zijn zelf gegraven kuil zat, was er die hánd… hij pakte die en werd uit de put getrokken (Ps. 40:3). Hij zag Jezus, trouwe Vriend (Joh. 15:15), Gelukkigmaker.

    Alles had Jezus voor hem over gehad (Hebr. 9:26), veiligheid gáf Hij (Col. 3:3). Alle omstandigheden maakte Hij zinvol (Rom. 8:28).

                “O”, zei die ‘goudzoeker’:

    “Als het zó gesteld is, dan wil ik uw eigendom wel zíjn. U hoort bij mij, ik hoor bij U, samen horen we bij God. Ik volg U bij heel mijn toekomstig werk.”

    …

    En zó kwam hij weer op zijn stekkie.

     

    19-09-2009, 19:29 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    09-09-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.4.4.5

    4.4.5.

    Veel mensen doen het werk van anderen na

     

    -         Dít alleen zou ik van u willen weten: hebt gij de Geest ontvangen tengevolge van werken der wet of van de prediking van het geloof (Gal. 3:2).

     

    Paulus veegt hier een groep medegelovigen de mantel uit. Zíj denken, dat ze heel normale, voor-de-hand-liggende overwegingen hebben. Wanneer de apostelen er echter kennis van neemt, zegt hij:

    “Jullie denken niet met Gods Geest méé. Je laat je gewoon door de duivel in de luren leggen. Jullie!!... die toch zo’n dúidelijke informatie over Jezus hebt gekregen…!”(:1).

     

    Waar gáát het eigenlijk over?

    De mensen uit Galatië –een landstreek in wat nú Turkije heet- dachten:

    “Wanneer wij nu maar gewoon doen, wat altijd al werd gedaan:

    o       voorschriften houden

    o       offeranden brengen

    o       rituelen gebruiken.

    We waren een beetje vergeten, dat wij dat altijd gewend waren. Maar onlangs schoot het ons opeens te binnen. Wij hebben kennis gemaakt met mensen, die dat doen in een ons tot dusver onbekende vorm. Hun manier van doen staat ons heel erg aan. Zó willen wij het ook gaan aanpakken. Op die toer komen wij vást wel ergens.”

    Paulus zegt echter:

    “Welnee; jullie komen nérgens, althans niet, waar je zo graag zou wíllen komen: bij de voortgaande geboorte úit en bij de doop ín Gods Geest…

    Daar wáren jullie nota bene al. Die hoogte hád je bereikt, doordat je geleerd had, in God te geloven…

    … regeltjes volgen, een bepaald gedragspatroon, hebben je daar zéker niet gebracht. Als je het roer ómgooit en weer allerlei uiterlijke maniertjes gaat aanleren, dán ga je wat zien! Dat scheepje van jullie wás al eens geland aan de kust van Gods levensvernieuwende Geest. Zijn gaven lagen al klaar voor jullie. Pas maar op, dat het schip nu niet vast komt te zitten op de modderoever van allerlei uitzichtloos, machteloos, menselijk gedenk (:3).”

    De Galaten waren zó blij met God geweest. Laaiend van enthousiasme. Ze hadden natuurlijk wel de algemene menselijke trek van:

                “Je moet toch iets dóen… iets presteren… iets verdienen…”

    en: (al realiseerden zij zich dit niet zo):

    “Je moet toch zélf in het centrum staan als degene, die het dan toch maar lúkt om van zijn leven een succes te maken.”

     

    De gezindheid van ‘je best doen’ en ‘zelf in het centrum staan’ was in de eerste, vreugdevolle tijd op ‘non actief’ geweest.

    In die tijd al stond de duivel ál z’n best te doen om ze met een spuit vol ‘ja maars’ een koude douche te geven. Er was toen evenwel zo’n dichte, groene haag van beginenthousiasme rond hen… hij kwam er niet dóór… draaide de kraan maar even dicht in afwachting van ‘betere tijden’.

     

    De vrolijke, frisse heg van ‘de eerste verrassing’ verdorde in de schroeiwind van de eerste teleurstelling. Die heg móest ook verdorren, was niet als permanent bedoeld. De permanente, áltijd volbebladerd blijvende haag van geloof, en van gemeenschap met Gods Geest was nog maar nét aan het groeien. Dat hád misschien wel wat vlugger gekund.

     

    Daar was de satan met zijn spuit. En ze wérden nat en koud:

    -         de tijdelijke beginheg was wég.

    -         De blijvende heg was nog lang niet voldoende gegroeid, nog niet dicht genoeg.

    Er waren mensen gekomen, heus niet de eersten de besten. Zij behoorden tot hetzelfde volk, als waartoe Jezus had behoord. Die mensen hadden de oude ideeën van:

                “Zelf doen… zélf presteren… zélf iets bereiken”

    aangewakkerd met een heleboel nieuw-aandoende gebruiken.

    Die gebruiken waren best ín te passen in hun oude, aardse leven, maar niet in hun nieuwe, hemelse leven.

    Zij wilden die leraars uit Judea best nadoen. Besnijdenis, offers, vasten, riten, afwijkende kleding… het kwam allemaal uit het verstelbare mondstuk van die spuit: soms in één straal, sóms gespreid, maar áltijd: vernevelend. Snap je nu, waarom Paulus zo schrok en zó van leer trok?!

     

    Galaten zullen er altijd zijn; mensen, die een onvergetelijke beginopwekking hebben met als eerste hulp een fijne terreinafscheiding van ietsjes sensationele aanvangsgeboeidheid.

    De nu vólgende fout zal véél gemaakt worden: de onvergelijkelijk veel mooiere, blijvende haag van geloof, wedergeboorte, doop in de Geest, te weinig gelegenheid geven om te groeien,. Die fout mag niet al te zeer vergoeilijkt worden; zó’n kans door zó’n achteloosheid verprutsen! Dat leidt tot bederf. Als achteloosheid overgaat in blijvende nalatigheid, zou er op de lange duur wel eens vérderf uit voort kunnen vloeien (Hebr. 10:39).

     

    Het gesproei met:

    “Zo-en-zo doen véél mensen… doe ze ná… doe als zíj”

    zal gegarandeerd op hen uitgeprobeerd worden met als extra verkoopargument:

    “Dit zijn toch niet de oude gebruiken, die je nog gezien hebt of waarvan je gehoord hebt; plechtige taal, zondagsheiliging, verzuiling… dit is toch opwindend níeuw!

    ……

    En dan wordt dat ‘opwindend nieuwe’ van anderen soms zo voor de ogen geschilderd:

    -         Zíj zijn betrokken op de maatschappij van nú; lopen met borden in betogingen: Jíj ook…!

    -         Zíj denken dat het belangrijkste gespreksonderwerp áltijd is: de problemen van homofielen; jíj ook…!

    -         Zíj zien de Christenen hoofd-voor-hoofd schuldig aan wat met de Joden gebeurde in Hitlers tijd… jíj ook…!

    -         Zíj zijn in dialoog met andere godsdiensten zónder naar voren te brengen, dat Jezus de totaal Enige is (Hand. 4:12)… jíj ook…!”

     

    Ik zou tegen de mensen, die door dergelijke verleidende stemmen afgehouden worden van het opkweken van ‘de blijvende haag’ dít willen zeggen:

    …

    “Zet de stofzuiger nu eens op al die rommel… Al dat werk, dat je zo aanlokkelijk voor ogen geschilderd wordt… het is zo dood als een pier. Het verheerlijkt alleen maar het puur menselijke, het krachteloze. Schei toch uit met schijnvredegevend geotter. Het lijkt wel nieuw, maar het is ‘zo oud als de weg naar Kralingen’. En wat verouderd is, moet toch wég.

    God wil je helpen aan levende ideeën. Die plaatsen Hém in het middelpunt van je denken. Dat is goed, tot dat doel ben je geschapen (Ps. 102:19). Dáár blijf je gezond bij. Doe maar net als Jezus. Die keek scherp naar wat Hij God zag doen. En dan deed Híj dat óók (Joh. 5:19, 20). Probeer dat ook eens (Ef. 5:1).”

     

    09-09-2009, 21:33 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    01-09-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.4.4.4.

    4.4.4.

    Wedergeborenen willen alleen maar een geur zijn van Christus en van God

     

    -         Een ieder, die kwaad bedrijft, háát het licht, en gaat niet tót het licht, opdat zijn werken niet aan de dag komen. Maar wie de waarheid doet, gaat tot het licht, opdat van zijn werken blijke, dat zij in God verricht zijn (Joh. 3:20, 210).

     

    Soms is er iemand, die bij het verkondigen van Gods woord het nu eens niet over out-span-sinaasappelen heeft. Zo’n echte ouderwetse, die ontdekkend licht over dat Woord laat schijnen. Hoor hem daar toch weer eens: hij spreekt over:

    -         Bekering en erkennen van eigen fouten.

    -         Schuld belijden áán, vergeving dóór en lofprijzing vóór God.

    -         Loslaten van vertrouwen op andere mensen en op eigen rijkdom en inzicht.

    -         Vestigen van vertrouwen op God (Hos. 14:2-4, zie ook 4.4.2.).

     

    Men ziet als reactie op zulk een prediking merkwaardige dingen gebeuren. Er zijn mensen –toch als Christen bekend staande- die gaan steigeren:

     

    -         “Fundamentalistisch, niet van deze tijd.

    -         Te absolute normen… Sartre heeft ons toch in íeder geval geleerd, dat goed en kwaad heel betrekkelijke begrippen zijn (Jes. 5:20).

    -         Deze man gaat niet met de nieuwe inzichten mee.”

    … dat genre opmerkingen.

     

    Hoe kómt dat nu?! Teveel donkerheid, teveel ‘vlees’, teveel aardse, stinkende, gronderige lucht. Teveel zonde in de eigen innerlijkheid. Teveel dood werk dat de méns in het middelpunt plaatst. En dan: weghollen voor het licht, als een rat voor lantaarnschijnsel. Zich schamen voor de ravage daarbinnen en toch… niet wezenlijk anders willen dan daarin beklemd blijven.

    Anderen echter –zo op het oog heus geen betere Christenen- worden door zo’n pittige prediking aangetrokken.

    -         “Wakker schuddend, klare wijn, nét, wat ik nú nodige heb.

    -         De hele tegenwoordige tijd een mix van meningen zonder houvast. In die brij: híer… een ánker.

    -         Wat hij zegt, spreekt mij áán. Er gaat een snaar méé trillen.”

    Hoe komt dát nu?!  Licht, geest, afkeer van de zonde daarbinnen. Een frisse, hemelse geur door alle andere luchtjes heen. Dan zoek je het licht op en laat het je tóch nog te vele duister bestralen. Je durft je werk aan God te laten zíen:

                “Heer, de wíl is er en U geeft de wég!”

     

    U –wedergeborene- kent dat óók. U hoeft niet meer zo erg te geuren met wat ú allemaal doet. Steeds meer wordt het zó: maar één begeerte: een geur van Christus te zijn. Komt er een gezant van Hem, dan snuift u met een gevoel van welbevinden zijn geestelijk aroma op. Hij heeft hetzelfde parfum als u. Gelijkgestemd. Hij is voor u een geur ten leven (2 Cor. 2:15, 16). U voelt zich tot hem aangetrokken. Hij mag best uw fouten zien. U wílt niet liever dan ze kwijtraken. Maar uw oprechte begeerte om verder te komen met de Heer, die mag ook gezien worden, laat die maar aan de dag komen. U wilt het zo graag tonen, door al het ongewenste donker en grijs heen:

    “Heer, U weet, dat ik U liefheb (Joh. 21:17 slot). Mijn werk doe ik vóór U en ín uw sfeer. Levend werk is het, dat U verheerlijkt. Ik ben oprecht. Ik jaag er naar, uw eer uit te dragen. Ik praat er niet in eerste aanleg over… ik straal het úit. Soms zeggen de mensen tegen mij, dat ik zo-te-merken deze tijd zeker nog vrij zonnig inzie. Dán  praat ik: éven íets getuigen om de weg vrij te maken voor uw óvertuigen.”

     

    O, wat is het fijn om wedergeboren te zijn. Niet te geuren naar ‘soir de Paris’, maar naar ‘jour du ciel’. De feestloper uit voor de échte nieuwe tijd.

    Enne… die weghollende rátten?...

    Het lijkt net, of ik daarover wat hooghartig-hatelijk praat. Ik heb die met ratten vergeleken mensen echter beslist lief. Ik heb verdriet, wanneer ik ze in hun holen weg zie vluchten. Maar; er is ook dikwijls reden tot vreugd.

     

    Ik héb ‘ratten’ een gedaanteverwisseling zien ondergaan. Gewezen ratten heb ik met adelaarsvleugels óp zien stijgen (Jes. 40:31). Als duiven heb ik ze in de zon zien glanzen (Ps. 68:14). Er kómt nog zóveel goed.

     

    Wat ú betreft… wat nog aan rat in u rest: zorg, dat u het kwijt raakt. De bezem door alle muizenissen en rattennesten.

     

    Ook voor u een metamorfose: word maar een hinde, die naar Gods waterbeken smacht (Ps. 42:2).

     

    01-09-2009, 15:21 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    24-08-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.4.4.3.

    4.4.3.

    Veel mensen kúnnen het maar niet laten om met hun werk te geuren

     

    -         Al hun werken doen zij (de Schriftgeleerden en de Farizeeën) omin het oog te lopen bij de mensen, want zij maken hun gebedsriemen breed en hun kwasten groot (Matth. 23:5).

     

    Zodra je met Gods werk gaat géuren, gaat Góds geur er áf. De Farizeeën en Schriftgeleerden waren de opvolgers van de wetleraars en onderwijsgevende priesters, die Israël altijd had gekend. Als zodanig hadden zij gezag, tot op het moment dat Jezus’ werk zich ging ontplooien. Zíj waren degenen, die het Joodse volk in conditie moesten houden. Dat volk moest immers een omgeving vormen, die het waard was om het décor te zijn voor Jezus’ geboorte en opgroei. Geen geringe taak. Wél een taak, die geestelijk overwicht gaf (:2, 3). Maar: hun gezag vertoonde barsten. De geestelijke leiders bleven met hun dáden onder de maat van hun wóórden (:3). Gaandeweg waren zij er immers toe gekomen om met hun van God gekregen gezag te pronken bij de mensen. De uiterlijke tekenen van hun vroomheid werden groter, naarmate de innerlijke échtheid afnam.

    Mensen, die werkelijk geestelijk gezag hebben, zullen dit graag ondergeschikt maken, wanneer er iemand komt met gróter geestelijke volmacht (allegorisch: Op. 4:10).

    Mensen echter, bij wie geesteskracht is verworden tot zielse macht, zullen zich verzetten, wanneer écht geestelijk gezag zich gaat manifesteren. Wij weten allen, dat er zulk verzet bij hen kwam (Joh. 18:14).

     

    Hoe gróeide alles naar die ramp? Innerlijk was er iets niet o.k. Door dat gegeur met die brede gebedsriemen en die grote kwasten, kwam het bederf er echter nog méér in. Hadden die leraars maar eens drastisch de bezem gehaald door die zelfverheerlijking. Sómmigen lukte het (Hand. 6:7), velen ook níet (Hand. 7:54).

     

    U, wedergeborene, u bent een leraar in deze nieuwe tijd, niet voor één volk, maar voor álle volken. Door Gods genade hebt u kennis gekregen van nog veel betere dingen dan waarvan de onderwijzers van Israël wisten. Aan de verwarde en verworden mensenmassa mag u Gods licht doorgeven (Philipp. 2:15). Een mooie taak om de wereld met de verwachting van Jezus’ tweede komst te bezielen. Die taakvolvoering leidt wel eens tot verdrukking (Joh. 16:33), maar daar wil ik het nú niet over hebben…

    Vleierij is heel gevaarlijk:

                “O dominee, wat hebt u het mooi gezegd!”

    … en je bént niet eens dominee… bijzonder goed uitkijken dan.

    Als je níet uitkijkt, gaat Gods hemelse geur er af en komt er een aardse geur. Die wordt al gauw een muffe, stinkende grondlucht. Er komt een barst in de klok en de klank wordt schor. Uw daden worden liefdeloos, terwijl uw mond de liefde preekt. Steeds meer show dringt binnen.

    Wanneer werkelijk groter geestelijk gezag komt, zou u het vroeger blij hebben begroet en gepropageerd (2 Petr. 3:15). Nú kunt u het niet meer aanvaarden (2 Tim. 4:15). En tenslotte komt u tot bijna-niet-meer-te-herstellen, misschien wel onherstelbaar verzet (1 Tim. 1:20).

     

    Nu ja, ik weet wel, dit klinkt wat bars. Verreweg de meesten van u zullen ook het hiervoor geschrevene niet zonder meer aan hun eigen leven kunnen toetsen. Zeg echter niet:

                “Nou zeg, dat kan die-en-die in zijn zak steken.”

    Wanneer u mijn ontboezemingen aan uw persoonlijke situatie hebt aangepast, kijk dán eens wat u er zélf van kunt meenemen. Bespeurt u bij uzelf iets van aards werk, dat dient tot meerdere eigen glorie… schrob het wég.

     

    24-08-2009, 19:42 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    14-08-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.4.4.2

    4.4.2.

    Wedergeborenen kiezen een ánder onderwerp voor hun aanbidding

     

    -         Assur zal ons niet verlossen, op paarden zullen wij niet rijden. En wij zullen niet meer zeggen tot het werk onzer handen: “Onze God.”

    -         Want van U krijgt de wees barmhartigheid (Hosea 14:4).

    -         Het is verstandig, wanneer iemand zich omkeert van zijn eigen weg en met God méé gaat lopen.

    -         Voorbij begint dan te gaan al dat hopeloze gestruikel door eigen domheid (:2).

    -         Het is goed om God excuus te vragen voor alle wilde gepraat en boude beweringen en verder alleen Hém te aanbidden (:3).

    -         Het is genezend om niet meer van ieder ander hulp te verwachten dan nu juist van Gód.

    -         Het is nuchter makend om niet meer alle soorten weelde, macht en kracht, na te willen jagen.

    -         Het is goed om te kunnen zeggen, dat het nu úit en áf is met alle verering van eigen bedenksels.

    -         Alles en iedereen buiten God valt immers tegen. Maar Hij… Hij laat je niet met lege handen staan. Geen hulpeloze, geen verlatene, geen mens alléén of God wil zijn hulp (Ps. 54:6), zijn Trooster (2 Th. 2:16), zijn Redder uit elke eenzaamheid zijn.

     

    U, wedergeborene, hebt door Gods genade een eerbiedige houding jegens Hem gevonden:

    -         lang geleden misschien al keerde u zich af van uw eigen doodlopende weg. En: u keerde zich naar God toe.

    -         U ként de belofte, dat er een mogelijkheid aankomt, om helemáál niet meer te struikelen (2 Petr. 1:10).

    -         Nadat u God om vergeving had gevraagd, werden uw woorden meer betrouwbaar en uw uitspraken wijzer.

    -         U hebt er een begin mee gemaakt om uw hulp van Hem te verwachten.

    -         U kunt rustig de verwonderde vragen verduren, wanneer de mensen uw nieuwe auto zien, zo veel eenvoudiger dan uw vroegere. Soms zeggen ze:

    “O, ik wéét het. Dat is de nieuwe soberheidsrage. Dit is heel ín bij de Engelsen. Kerel, wat ben jij een trendsetter!”

    Maar ú weet, dat u –door iets uit te sparen op tijdelijke pleziertjes- eeuwig nut verschaft aan de levens van andere mensen.

    -         En uw eigen werk, uw meningen. Och, de tijd, toen u blonk van zelfgenoegzaamheid, kinderlijke verwaandheid, wanneer u het weer eens zo bést had gezegd…

    Nú straalt u van blijdschap, wanneer de eer van God hoog wordt gehouden. En of u dan zélf de woordvoerder bent of een ander… dat doet er helemaal níets toe. Want: u hebt ontdekt, wie God is. Hij steunt (Jes. 41:10), Hij geeft raad (Ps. 16:7), Hij bevrijdt (Ps. 144:2). U vereert Hem, die u, als een o zo eenzaam mens in een gemeente plaatste, een gezin van kinderen van God (Ps. 68:7).

     

    Heel die vrolijke opsomming: levenswerk is het, dat God verheerlijkt. Schoon wordt uw huis van plakkerig stof. Alles gaat glanzen.

     

    Wat hoor ik: bént u nog niet zóver?! Dan hoort, wat hierboven staat, precies bij ú. Want het is alleszins gematigd. En overigens: wat niet is, kan komen. Wat niet is, zál komen.

     

    14-08-2009, 21:20 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    03-08-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.4.4.1.

    4.4.

    Hoofdgedachte:

    Dode werken verheerlijken de méns, levende werken verheerlijken Gód

     

    Gedachten:

    -

    Veel mensen vinden hun werk zó belangrijk, dat zij het gewoonweg aanbídden

    4.4.1.

    -

    Wedergeborenen kiezen een ander onderwerp voor hun aanbidding

    4.4.2.

    -

    Veel mensen kunnen het maar niet laten om met hun werk te géuren

    4.4.3.

    -

    Wedergeborenen willen alleen maar en geur zijn van Christus en van God

    4.4.4.

    -

    Veel mensen doen het werk van anderen na

    4.4.5.

    -

    Wedergeborenen volgen in hun werk hun Heer

    4.4.6.

    -

    Veel mensen stellen zich tevreden met geestelijk onvruchtbaar, mensverheerlijkend werk

    4.4.7.

    -

    Wedergeborenen rusten niet voor zij God verheerlijken met geestelijk vruchtbaar werk

    4.4.8.

    -

    Slotsom

    4.4.9.

     

    Gedachte

    4.4.1.

    Veel mensen vinden hun werk zó belangrijk, dat zij het gewoonweg aanbídden

     

    -         Het land –van Gods eigendomsvolk- is vól afgoden… voor het werk van éigen handen voor wat éigen vingers hebben gemaakt, buigt men zich néér (Jes. 2:8).

     

    Jesaja is dóór en dóór ontsteld over het volk, waartoe hij behoort, het volk met zo’n hóge roeping. Hun héle goede verhouding met God is naar de knoppen. Elke mysteriegodsdienst en geheimleer van oost en west vindt in Israël een willig oor (:6). De welvaart (:7) leidt weg van het aanbidden van God. Men verzint zélf wat, maakt zélf wat en dan gaat men dát vereren. De profeet waarschuwt, dat zo’n domme, zelfvernederende levenshouding tot rampen leidt, omdat de relatie met God blijvend wordt verstoord (:9).

     

    Ook nu, ook hier in ons land, spreken mensen over reïncarnatie en zielsverhuizing met een gemak of ze het over het kopen van pindakaas hebben (oosters mysticisme).

    Eindeloos beleren anderen elkaar, hoe je rijk kunt worden via belastingtrucs (westers materialisme).

     

    Er is zoveel welvaartszekerheid, dat men –daarvan uitgaande- allerlei merkwaardige gedachtegangen durft volgen. Wanneer iemand over God en Jezus spreekt, wordt er verveeld geroepen:

    “Ja, ja, daar weet ik álles van. Dat werd er thuis ingepompt, ingeheid, wat zeg ik: ingeslágen. Wat dat betreft, hóef ik niet meer zo nodig. Ik bén al geweest.”

    (Wat dat ‘ingeslagen’ betreft: heel dikwijls betreft het hier: wie een hond wil slaan, kan licht een stok vinden. Zulke beweringen zijn lang niet altijd waar).

    Men verzint echter van alles om de ‘redelijke eredienst’ te vervangen:

    -         eindeloos gecultiveer van hobby’s

    -         overtrokken belangstelling voor sportkampioenschappen

    -         overdreven gezoek naar strijdpunten

    -         ziekelijk gespeur naar mogelijke gevaren.

    Men heeft van alles véél en wil nog méér. Dat leidt tot:

    -         fanatiek getimmer aan de carrière

    -         over-behoedzaam in het oog houden van de naar-buiten-te-vestigen-indruk, de ‘image’

    -         niet áflatende belangstelling voor de eigen positie op de welvaartsladder.

    Men aanbidt ideeën en statussymbolen. Dom: niet bij ‘de volledige mens’ horende; in hoge mate storend voor het contact met onze grote Vriend (Jes. 59:2).

     

    U –wedergeborene- ziet dit lijstje. U zegt misschien:

    “Hee, gaat Ger op de klagerige toer?! Dát is dom, als je over ‘dom’ spreekt. Daarnaar luistert immers geen hónd! En bovendien: zulk gelamenteer heeft zich zelf overlééfd.

    Jaren terug deden veel dominees en pastoors dat. Boetepredikaties hè. Dát soort werk. Het haalde niets uit. Zíj hielden er mee op. En nú begint híj nog eens te jammeren.”

     

    Mensen, ik zanik niet! Ik zeg alleen maar, dat de hele sfeer om ons heen propvol zit met impulsen voor ons gedachteleven: milieubescherming, atoombewapening, kernenergie, internationale conflicten, landelijke politiek, salarisaftopping, hoe-kom-ik-over-angst-,prestige-bewaking.

    Hebt ú –wedergeborene- niet soms last van een teveel met dergelijke zaken bezig zijn. Vast wel. Toen ík deze gedachte neerschreef, was er een vaartversnelling in een conflict om Beiroet, dat tóentertijd de aandacht ‘gevangen hield.

    Ik was daar erg mee bezig, besteedde er veel gedachten aan, aanbád die actualiteit als het ware. Het gevolg was zelfs, dat mijn oplettendheid in een moeilijke verkeerssituatie onvoldoende was. Ik zat wat-dat-betreft, gewoon even te slapen. Gelukkig sliep mijn Beschermer niet (Ps. 121:4).  Hij zond zijn engel (Ps. 91:11). Daarop mag je echter niet blijven rekenen, wanneer je op zo’n manier wegdroomt. Dat zou ‘God verzoeken’ zijn (Luc. 4:12). Ik vertel dit, om een voorbeeld te geven, hoe de dingen van de dag je denkkracht kunnen opeisen. Wanneer u dit leest, denkt u misschien verwonderd:

                “Beiroet… Beiroet… was daar dan ooit eens wat aan de hand.”

    Maar die ‘waan van de dag’ wond míj ooit een keer zó op, dat het gevaarlijk werd.

     

    Zou ú dat nooit hebben; die te groet aandacht, voor wat u zélf doet of wat als meningvragend aan u wordt voorgelegd? Zál heus wel.

     

    Als u zó bezig bent, plaatst u menselijke dingen teveel in het middelpunt. U verheerlijkt dan de stortvloed van afleidende, God en Jezus uit de weg drukkende situaties, die over ons allen wordt uitgestort.

     

    De bezem door al die opgewonden gedachten over feiten en omstandigheden, die in het leven van alle dag een ogenblik superbelangrijk lijken. De ééuwigheid telt. Leg voor gedachten díenaangaande de loper uit.

     

    03-08-2009, 00:00 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    27-07-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.4.3.8.2.en 4.3..9.

    4.3.8.2.

    Van een vlinder, die vloog… of ’t nu nat was of droog

     

    -         Beveel de HERE uw werken, dan zullen uw voornemens gelukken (Spr. 16:3).

     

    Uit de stereo-installatie klonken de tonen van ‘Les papillons’ van Schuman. Willy luisterde toegewijd. Die lichte, vrolijke, haast ritselende geluiden waren vast-en-zeker de vlinders. Maar die veel zwaardere klanken, die er soms niet bij leken te horen…al waren ze toch ook wel speels… wat konden díe voorstellen?:

    -         krachtige zonneschijn

    -         een fikse bries

    -         malse regen?

    Ja, dat zouden ze wel moeten uitbeelden, besloot ze. En ze dacht terug aan wat er de laatste jaren gebeurd was. Het was of deze muziek haar iets in herinnering bracht.

     

    Een jaar of drie geleden had Wijnand gezegd:

    “Wil, we gaan opnieuw beginnen. Ik wíl geen kever meer zijn, maar eerst een rups en daarná een vlinder!”

    Ze had helemaal geen uitleg nodig gehad. Zélf had zij de verloedering al bespeurd. Ze had gebeden, of God ook hém de ogen wilde openen. Zij wist zich te zwák om alléén de koers weer terug te brengen naar wat hij éven geweest was.

     

    Zij hadden zich opnieuw aan de Heer toegewijd. Zich weer bij een gemeente gevoegd, zich echter niet direct in het werk gestort. Eerst maar eens rups-zijn: alvast beginnen te dromen van ándere dingen dan waar kévers van dromen.

    Dan: innerlijk tot rust komen: in een cocon van heerlijke kalmte je verpoppen.

    Later waren de oudsten gekomen, hadden gezegd:

    “Broeder en zuster Veenendaal, wij horen u beiden wel eens bidden. We voelen ons daarbij thúis. Wij komen eens praten; wilden u wat beter leren kennen!”

    Uit een aantal gesprekken was een bediening voortgekomen: ze waren huis- en ziekenbezoekers geworden.

    ……

    Allerlei dóodgewone dingen werden zo heerlijk spannend. Levende vlammen sloegen er uit. Een voorbeeld:

    Kort, nadat ze de weg terug hadden ingeslagen, daalde de hypotheekrente. Wijnands broer loste de zijne af, sloot hem opnieuw, kwam trots voorrekenen, hoeveel hij won ondanks de boeterente. Hij raadde Wijnand aan, het ook te doen. Die zei echter:

                “Niet zo’n zín, die paar centen. En al dat geschrijf.”

    De broer had toen geroepen:

    “O, ik hóór het al. Weer terug op áf. Weer net zo mistig als een paar jaar geleden. Als je toch ook eenmaal met dat gedoe áángehaald bent!”

    Zij hadden hem laten praten en legden ook dit probleempje aan de Heer voor (Phill. 4:6). Ze kregen deze gedachte: “Gewoon afwachten”.

    Twee jaar later was de vijfjaarstermijn óm. De rente was bij hérsluiting nóg lager. Niets geen boeterente, niets geen moeite (Ps. 127:2). De broer zei zuur:

                “De gekken krijgen de kaart.”

    Zij echter wisten, dat het zoeken naar Gods koninkrijk hun ook dít bescheiden voordeeltje in de schoot had geworpen (Matt. 6:33). Zij gáven… maar wat werd hun véél teruggegeven (Luc. 6:38).

    ……

    Zij waren weer in tongen gaan spreken. Bij het ziekenbezoek –uiteraard daar niet alléén- gebruikten zij hun gaven van kennis en wijsheid. De wedergeboorte was opnieuw op gang gekomen. Daarmee liep het nu véél beter. Want nú hadden zij de liefde van God.

    Ze waren vlinders geworden… ze vlógen. Van heel hoog –maar niet uit de hoogte- keken zij op allerlei problemen neer.

    Nóg een voorbeeld:

    Als kevertjes hadden zij geworsteld met de zomerverhuur van hun tweede huis. Het líet ze maar niet los. Maar als vlinders liet je dat vanzélf los en kwám je ook los.

    Je deed het nodige; vertrouwde dat werk aan de Heer toe en… had het hele seizoen ‘een volle bak’.

    Als vlinder leefde je hemels en je deed je aardse zaken beter dan welke kever ook.

    ……

    Hoe wás dat leven nu in ‘de hemelse gewesten’(Ef. 2:6)?

    De duivel was daar ook (Ef. 3:10)… nóg (Op. 12:7-9 en 12; Luc. 10:18).

    Wat kón hij het laten waaien en regenen. Maar áchter die omstandigheden zagen ze altijd Gods krachtige zonneschijn. Al die windvlagen en wolkbreuken werkten uiteindelijk steeds weer mee aan een nóg betere conditie (Rom. 8:28). God maakte je er ook zó tegen bestand (1 Cor. 10:13), dat je ze uiteindelijk ervoer als: een fikse bries en een malse regen.

    Dikwijls zag je kevertjes van schuddende grassprieten vallen. Zó’n wankele zekerheid.

    Maar zíj hadden nu een vastheid, die kerkmensen-zonder-meer niet eens kénden (Hebr. 13:10).

    ……

    Wijnand en zij: deel van een wolk (Op. 1:7, 14:14) van vlinders. Regen parelde op hun vleugels.

    Regen flonkerde in de zon als edelstenen. Die zon brak altijd weer dóór. Windhozen maakten, dat ze steeds hoger werden opgetrokken.

     

    Daar kwam Wijnand uit de tuin.          

                “De recorder staat nog aan en het bandje is al afgedraaid”,

    merkte hij op.

                “Ik zat even te denken”,

    antwoordde ze:

                “Wil je nog tweedrank?”

     

     

    4.3.9.

    Slotsom

     

    Ik heb 4.3. nog eens doorgelezen. Het is wel begrijpelijk, dacht ik. Alleen voor een gedeelte van 4.3.4. houd ik mijn hart vast.

    Overigens: het is té láng allemaal. Niet alleen 4.3.4.1., maar álles. Ik ga in de toekomst bondiger schrijve. Maar wat ik geschreven heb, dat heb ik geschreven… ik ga er nu niet meer aan frunniken.

    … Of ik 4.3. betreur? In ander verband zong Edith Piaff eens:

                “Non, je ne regrette rien.”

    Zo heb ik ook geen spijt van 4.3.

    Maar er kwam even een ander genre om de hoek kijken dan mij in eerste aanleg voor ogen stond en nóg stáát. Een prekenbundel-idee dreigde de bijbelstudie-opzet te verdringen. Leuk, om even op dat gebied geweest te zijn.

    Ik neem mij echter voor –let wel: ik neem mij vóór- om daar voortaan niet meer zo lang rond te struinen. We zullen zien, wat er van komt…

    In alle toonaarden heb ik uiteengezet, dat de wedergeboorte verslonst, als er teveel aardse troep blijft zitten. Echter: als de wedergeboorte doorzet, dan krijgt allerlei bij de aarde horend werk een hemelse afmeting erbij.

     

    Ik heb veel teksten aangehaald. Brutaalweg nodigde ik ze binnen in het schuurtje van mijn schemaatje. Daar stónden ze –groot en koninklijk- in de petieterige entourage. Ik heb ze soms alleen zijdelings gebruikt voor gedachten, waarvoor ze eigenlijk niet allereerst bedoeld waren. Goedig stonden ze gebruik, ook het sporadische oneigenlijke gebruik, tóe. Ik was immers te goeder trouw. Misbruik werd nooit bedoeld. Naar mijn beste weten heeft dat ook niet plaats gevonden.

     

    Ze zijn weer uit mijn indelinkje gestapt. U hebt ze althans éven gezíen. Bent u onder de indruk van hun charme? Bekijk ze dan in hun eigen omgeving, hun vaste plaats in de bijbel. Daar horen ze, dáár komen ze tot hun recht. Zet u de kennismaking met hen voort?

    Fijn!

    27-07-2009, 20:55 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    19-07-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.4.3.8.1.

    Gedachte

    4.3.8

    Aards en hemels

     

    Overwegingen:

    -

    Van een kever, die klom, in regen en zon

    4.3.8.1.

    -

    Van een vlinder die vloog… of ’t nu nat was of droog

    4.3.8.2.

     

    4.3.8.1.

    Van een kever, die klom… in regen en zon

     

    -         Zo heb ik dan ingezien, dat er niets beter is dan dat de mens zich verheugt in zijn werken, want dat (verheugen) is zijn deel; wie zal er hem toe brengen, zich te verlustigen in wat ná hem zijn zal (Pr. 3:22).

    Al een kwartier zat hij nu met die foto voor zich… overlegde Wijnand. Nog steeds had hij de bladzij niet omgeslagen. Wat bóeide hem toch zo in dat kiekje? Gewoon een huis met twee mensen ervoor: zijn ouders. En waarom ging maar steeds dat kinderliedje door zijn hoofd:

    Hansepansekevertje, die klom omhoog

    ‘Pats’ zei de regen, die spoelde Hansje weg.

    Toen kwam de zon en die maakte alles droog

    Hansepansekevertje, die klom toen weer omhoog.

    ……

    En opeens wist hij het: zijn ouders waren van die dappere kevertjes geweest. Hij herinnerde het zich nog: pa was met zijn veertigste al een man in bonus aan het worden. Toen was ‘de regen’ gekomen. Zijn oudelui hadden zich jaren heel koest moeten houden. Innerlijk echter streden zij door. Zodra de zon er was, begonnen zij wéér te klimmen. Hier op dat vergeelde prentje stonden zij dan voor dat mooie, vrijstaande huis met die lap-van-een-tuin.

     

    ……

    Vader –nu al weer jaren dood- was een man van zijn tijd geweest. Hij keek echt niet verder dan hij nodig vond. En dat was niet zo vér. Zijn motto was: werken… én … er van genieten. Hij was kerks:

                “Maar de diepere dingen waren voor de dominee,”

    zei hij altijd.

    Ach, vader en moeder… ze waren úitgeklommen. De erfenis was in acht porties verdeeld. Het achtste deel van wat ze bij elkaar geklommen hadden, was niet eens zo opzienbaren geweest…

    -         bijbetaling bij de auto-inruil

    -         restant aanbetaling voor het tweede huis

    … en dat was dan dat.

     

    Maar hijzelf en Willy… waren zij ook niet van die nijvere kevertjes aan het worden. Ook in hun leven hadden de plensbuien en de koesterende zon niet ontbroken. Ze waren zo arm geweest als Job, maar nú hadden ze twéé huizen… met ‘gouden daken’, dat wel. Het resultaat van hún geklim zou ooit in drieën worden verdeeld.

    Had hij het echter niet wat léuker, origineler kunnen doen dan pa en ma… met alle waardering overigens hoor…

     

    Willy en hij hadden de grote opwekking meegemaakt. Zij hadden zich bekeerd en waren verder gegaan met God. De wedergeboorte begon in hun hart. Het liep zo lekker. De grond werd omgeploegd, de stenen van allerlei zonden werden er úit gegooid, het nieuwe leven ging zó feestelijk verder. Alles ontkiemde, niets verdorde (Matth. 13:4-6).

    Toen echter waren de zorgen gekomen over de opgroeiende kinderen. Er waren tegenvallers geweest in de omgang met andere gelovigen. Daarna was het begonnen: het zoeken naar de zekerheden, die je van huis uit kende. Jagen naar versnelde hypotheekaflossing en zo. Een bescheiden poging om een beetje rijk te worden. Maar: het nieuwe leven verstikte (:7). En nú leek hij wel weer terug te zijn op áf.

    Zijn broer had het laatst geroepen, toen ze zo lekker boomden over ‘rente op deposito’s’:

    “Nou ken ik je weer. Je was jarenlang zo zweverig. Kerel, wat sta je nu weer stevig met allebei je voeten op de grond.”

     

    Opeens zág hij het. In de dienst van God had hij tijdenlang zo fíjn kunnen werken, zo levend. Maar nú: de begeerte naar steeds meer en steeds beter en steeds grótere vakantiereizen, was wel erg hévig geweest. Wat waren Willy en hij nu áárds. Wat was hun ooit levende werk dóóds. Kevers waren ze; vlínders hadden ze kunnen zijn!

    Kevers; nuttige beestjes, maar het bárstte ervan. Iedereen kon kever worden zonder wezenlijke innerlijke verandering. Om vlínder te worden… écht van structuur te veranderen: dát was pas een dóel!

     

    Hoe ‘was dat ook weer: het boek Prediker. Die man kwám er maar niet doorheen geprikt. Hij zag in, dat al dat geklim om boven op die ómbuigende grasspriet te komen, niets uithaalde (Pr. 1:2). Dat was al heel wát. Die ‘minimumlijder’ schreeuwde om méér. Hij zág het niet en hij kréég het niet. Het was toen nog niet de tijd, om van minder naar méér te komen. Hij blééf een insect, dat tegen een onzichtbare, glazen wand aan vloog. Hij móest tenslotte genoegen nemen met het inzicht, dat hij dan wél had (binnen de onverbiddelijke beperkingen was het overigens geweldig). Gelukkig werd zijn schreeuw van verlangen opgeschreven. Zo werd de begeerte naar het meerdere bij later komenden gevoed.

    Zij twee –Willy en hij- hadden het meerdere gezíen en gehád. Voor hén ging het raam open, omdat Gods plan verder aan het gereedkomen was. Wat waren ze uitgezwermd! Maar ze verlangden eigenlijk tóen al naar het mindere terug. Wanneer die fijne tijd maar éven stagneerde, was er die hunkering geweest (Num. 11:5). En zíj kregen het wel voor elkaar. Van ‘meer’ naar ‘minder’ kan immers altijd!

    19-07-2009, 21:46 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    09-07-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.4.2.7.2.

    4.3.7.2

    Anderen zijn op weg naar een dag van feestelijk gejuich

     

    Het loofhuttenfeest zult gij zeven dagen vieren, wanneer gij de opbrengst hebt ingezameld van uw dorsvloer en van uw perskuip. Gij zult u verheugen op uw feest, gij met uw zoon en uw dochter, uw dienstknecht en uw dienstmaagd, met de leviet, de vreemdeling, de wees en de weduwe, die binnen uw poorten wonen. Zeven dagen zult gij feest vieren, ter ere van de HERE uw God, op de plaats, die de HERE verkiezen zal, want de HERE uw God zal u zegenen in héél uw oogst en in ál het werk uwer handen, zodat gij wáárlijk vrolijk kunt zijn (Deut. 16:13-15).

     

    Wie zei daar, dat het leven van een kind van God maar feestloos en saai is? Het voorbeeldvolk –Israël- wíst in ieder geval van feesten. Wanneer heel de oogst binnen was, dan wás het me toch een blijdschap. Nou nou… zeven dagen en dan nog eens een dag toe. (Lev. 23:36).

    Die loofhutten hè… die deden denken aan uitredding uit het land van de slavernij. Je ging toen over naar ‘de hut’ van Gods bescherming. En dan de vreugd om al die mooie takken (Lev. 23:40), waarmee je kon werken:

                “wat een land, wat een land,

                waar dat allemaal maar kan”,

    jubelde je:

    -         Uitredding……: uit de onderdrukking

    -         Doorleiding…..: onder Gods bescherming

    -         Inleiding……...: in een koninklijk leven.

    Mensen, wat een feest; iedereen mocht meedoen: het gezin, het personeel, de mensen van de dienstensector, toeristen, gastarbeiders en de genieters van sociale uitkeringen… geen grootje bleef bij ’t spinnewiel.

    De markt op, naar de tempel of de synagoge. Smullen, zingen, dansen, juichen, bidden, danken, loven, prijzen! Jíj was in Gods wil geweest. Kijk nu toch eens, hoe God jouw gewone werk van alledag gezegend had! Nóg maar weer eens opgestaan voor een vrolijke reidans (Jer. 31:13).

     

    En nu ú, wedergeborene!:

    -         U hebt een baan. Misschien is ook de WW, de VUT of de AOW uw opdracht.

    -         U hebt een gezin. Misschien ook hebt u een andere taakvervulling in de gemeenschap.

    -         U hebt uw vereniging, uw kerk, uw sociale contacten.

    Allemaal werk, werk, werk.

    U hebt allang in de gaten, dat u niet allemaal zéndeling behoeft te worden, om in de dienst van de Heer te staan. Borden wassen kan in dat opzicht héél functioneel zijn. Héél uw leven wijdt u Hem. Al uw werk:

    -         Het hijsen van een container;

    -         Het wassen van de sla.

    Ál uw wegen beveelt u in zijn aandacht aan. Wat gáát het dan allemaal gelukken (Spr. 16:3). Wat wordt uw dagelijkse werk vruchtbaar;

    -         Wanneer u kijkt na de verbeterde sfeer op de werkvloer rondom u.

    -         Wanneer u de kinderen aan tafel blij hoort schertsen zonder de onzuiverheden van vroeger.

    -         Wanneer uw WAO-wanhoop verandert in vreugde van: tóch nuttig zijn.

    Dan hebt u uw loofhuttenfeest al. Geen zeven dagen, geen acht dagen, maar: álle dagen (Spr. 15:15).

    Uw onanzienlijke werk van alle dag wordt zó groots, zó vol allure, zó vlammend van leven, zo overvloedig; ‘dorsvloeren en perskuipen vol’. Wat is Gods klimaat góed voor het rijpen van elke goede vrucht.

    Uw blijde stemming deelt zich mee aan uw doemdenkerige kinderen en medewerkers, ja, aan alle mensen, die u maar tegenkomt. U kijkt welwillend naar die ambtenaar achter zijn loket. U maakt een praatje met die verloren lopende Marokkaan. U hebt tijd voor die oude meneer met zijn lange verhalen.

    ……

    U bent immers een wedergeborene!

    Als u alleen maar bekeerd was, dan zou u al blij kunnen zijn over:

    -         de uitleiding uit uw verslavingen aan roken, drinken, roddel, depressies enz.

    -         de bescherming van God in de woestijn van het moeilijke bestaan.

    Maar door uw opnieuw-geboren-zijn, kunt u ook nog eens blij zijn over:

    -         de inleiding in een opwindend, koninklijk leven.

    U viert feest; u zoekt uw medegelovigen op om samen met hen blij te zijn. De dag van feestelijk gejuich is begonnen en aan die dag komt geen eind.

     

     

    09-07-2009, 20:47 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    28-06-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.4.3.7......4.3.7.1.

    Gedachte

    4.3.7.

    Onvruchtbaarheid en vruchtbaarheid

     

    Overwegingen:

    -

    Sommigen zijn op weg naar een nacht van verdrietig geklaag

    4.3.7.1.

    -

    Anderen zijn op weg naar een dag van feestelijk gejuich

    4.3.7.2.

     

     

    4.3.7.1.

    Sommigen zijn op weg naar een nacht van verdrietig geklaag


    -        
    De nacht is ver gevorderd, de dag is nabij. Laten wij dan de werken der duisternis afleggen en aandoen de wapenen des lichts (Rom. 13:12).

     

    Paulus richt zich hier tot medegelovigen. Hij zegt:

    -         Lui, jullie zijn nog niet écht wakker. Gods heil voor al zijn vrijgemaakten komt er al aan. Maar júllie hebt je nog niet werkelijk vrijgemaakt van de zonden. Die sussen jullie in een gevaarlijke slaap (:11).

    -         Er is nog te veel genotzucht, te veel ‘Ik doe, eet, drink, wat ik lekker vind’ bij jullie. Ook nog te veel toestanden met seks en zo. En dan dat geruzie en die jaloezie (:13).

    -         O ja, dat ‘óp zitten letten’ of je wel overal-en-altijd aan je trek komt; ook niet bevorderlijk voor de innerlijke rust (:14).

     

    Weet je, wat er nog bij jullie aan te kort komt: geestelijke liefde. Die kan je nóóit genoeg bewijzen. Dáármee ben je pas in de wil van Heer (:8). Die liefde is de kern van al Gods voorschriften (:9). Met die liefde doe je eindelijk-en-te-langen-leste de medemensen nu eens werkelijk góed (:10).

     

    (En dán komt onze tekst):

    … het licht komt er al aan. Het áárdedonker van de díepste nacht wijkt. Vóór je het weet, spríngt de zon boven de kim! Schei gauw uit met allerlei onvruchtbare schijnvertoningen, die bij het rijk van de duisternis horen. Kom tot de vruchtbare daden van het rijk van het licht.

     

    En nu ú… wedergeborene…!

    -         U hád zich de slaap al uit de ogen gewreven. Ketting na ketting van verslaving en verzuring en verwording brak. U liep de goede kant op (Gal. 5:7). U hoefde niet meer zo nodig de hele dag dingen mee te maken, verstrooiing te hebben, nieuwe eethuisjes, nieuwe gerechten uit te proberen. U hoefde niet meer zo erg het wakkere mannetje te spelen jegens de kantoordames. U zocht vrede met alle mensen (Rom. 12:18). U kon het best hebben, wanneer het een ander óók eens goed ging (zie voor het tegendeel Neh. 4:3).

    -         Dat ‘er op gespitst zijn’ om in het bestuur toch maar gekend te worden tot in de kleinste zaken toe… voorbij… wat een ontspánning gaf dat.

    ……

    En tóch:

    -         Het begint weer allemaal terug te komen. Donkerte, somberheid bedreigt uw gedachteleven. Het lijkt wel nácht. U suft weg. Nu Gods water er niet meer over loopt, blijft uw akkertje zo onvruchtbaar. U kláágt… over alles, wat zo tégenviel. U hád toch een begin gemaakt met de wedergeboorte. Maar: er is geen follow up.

    -         U bent weer zó vol gedachten over die nieuwe auto met nét iets meer vermogen. Uw denken over Gods woord wordt er door verduisterd. U vindt zoveel verontschuldigingen om weg te blijven van de blijde ontmoeting in de samenkomst (Luc. 14:18). Daardoor draagt u ook steeds minder vrucht.

    -         U kijkt ook weer erg oplettend naar de vrouwtjes. Was u dat zélf nog niet zo ópgevallen?!

    -         Het licht van de dag komt er aan; u echter lijkt er wel voor wég te schuilen. U treurt over wat verloren ging, maar komt niet tot terugwinnende actie. Anderen krijgen geestelijk aanzien. U maakt daar zure opmerkingen over en u hebt er kritiek op. Wat ráákt de blijdschap van het opnieuw geboren zijn op de áchtergrond!

    -         U zit weer helemaal op het vinkentouw, of u wel van alles op de hoogte wordt gehouden. Wanneer u zegt:

    “Mij vertellen ze maar niets”,

    is het net, of het wéér iets donkerder wordt. Een pruileirge gezindheid brengt ook geen vrucht voort. De nacht wijkt voor de dag. Maar Gods licht kan ú niet voldoende beschijnen. Het nieuwe begin krijgt geen vervolg; zeker niet in de sfeer van gejammer, die nu om u hangt.

    ……

    Vanwaar die ontwikkeling. Waarom doet u het zo slecht. Waarom werd die veelbelovende hemelbestormer een min mannetje.

    Waarom bleef u een dwergcipres: een reus in een bloempotje?!

    ……

    Uw ziel werd éven aangeraakt door Gods grote plán, dat u in een flits zag. Vandaar uw bezíeling, uw enthousiasme.

    Echter: uw géést werd niet blíjvend aangeraakt door Gods liefde. Daarom geen ‘begeestering’, (sorry voor het germanisme).

    U was met uw liefdegaven daarom al gauw aan het eind van uw Latijn. Juist daar, waar het met weerbarstige naasten écht spannend werd, was het ‘in een mum’ op-en-tekort. U moest dan steevast ‘nee verkopen’. Anderen deden ú zeer… u deed ánderen zeer.

     

    Nu niet nóg heviger lamenteren.

    Hóe is de situatie?!:

    -         uw levende werk is uitgeblust tot natte,dode sintels

    -         uw oogst bestaat uit lege aren

    -         uw gesteldheid is maar heel, héél gewoontjes.

    Wel, dat is jammer.

    Er is echter geen situatie zó triest, of er is een weg terug. Bid God om u te helpen, zijn liefde te vinden. Niet proberen, Hem op te jagen, door na vijf minuten te gillen, dat u niets vóelt. Een béétje uit geloof leven (Hab. 2:4).

    … Een vuistregel… staat nergens in de bijbel hoor. Na die vlotte start van u verzuimde u vijf jaar Gods liefde te tanken en er mee te trainen. Voor een eerste herstel kunt u rustig vijf maanden uittrekken.

    Wél, u gelóóft: u gaat God niet háásten (Jes. 28:16). En wat blíjkt: Hij háást zich om op die natte sintels van u de blaasbalg te zetten. Dan blijken het toch nog vaag-gloeiende smidskolen te zijn.

     

     

     

    28-06-2009, 22:00 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    21-06-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.4.3.6.2

    4.3.6.2.

    … de ándere maakt van níets: een káns!

     

    -          Wat gij ook doet, verricht uw werk van harte, als voor de Here en niet voor mensen (Col. 3:23).

     

    Ach, dat dagelijkse werk van u –werk in de ruimste zin dan- wat stelt dat nu helemaal vóór: Níets toch eigenlijk. Wat voor kans kan dáár nu inzitten. Niets dan ‘nieten’ door de schuld van ‘de anderen’.

    -          Je bent een kittig wijfje en je wilt in je huwelijk je jonge meisjesleven voortzetten. Gezellig doorzakken in een café met vrienden van vroeger. Die man van je moet nu niet gaan zaniken over huiselijkheid en teamspirit (:18).

    -          Je bent een echte sportvent. Zaterdag en zondag zijn voor het trimmen en zeilen. Je vrouw hééft het maar over de kinderen en over zichzelf. Zij klaagt, dat zíj nergens eens kómen. Op die manier beperkt zij je zelfontplooiing. Heel gevaarlijk voor jouw beleven van je eigen identiteit. Laatst heb je ze daar nog voor áfgeblaft! (:19).

    -          Die oudelui, die zíjn er toch voor om belazerd te worden. Ze zijn er toch enkel en alleen maar voor de centen. De rest is toch flauwekúl! Dat gedoe over “je best doen op school”. Ze moesten eens weten, dat je al een maand spijbelt (:20).

    -          Je jaagt echt een beetje achter die jongen van je aan. Je wilt er een voetbalster van maken. Eigenlijk háát hij dat spel, maar hij moet er doorhéén. Laatst zat je te kijken naar een wedstrijd, waarin hij meedeed. Hij liep weer eens niet hárd genoeg. Keihard riep je:

                “Hé Peter… zal ik een stóel voor je halen.”

          Iedereen gíerde van het lachen, maar híj kon je wel schieten (:21). Dom van zo’n knul hè.

    -          De chef met al zijn vóórschriften…

                “Dit formulier hebt u vergeten en dát is niet goed ingevuld.” … enz. …

          Hier te breed en daar te lang. Laat ie nu gauw wat krijgen (:22).

    -          Je wilt zo graag je imago opvijzelen, je denkt:

                “Hoe zal ik het nu eens zó zeggen, dat ik bij de mensen goed overkom.”(:23b).

     

    U… wedergeborene: u hebt daaraan méégedaan. Ook ú maakte van ‘niets’ iets, dat ‘minder dan níets’ was.

    Maar dat is nu afgelopen: er zit muziek in uw werk in ruimte zin -huwelijks, maatschappelijke en gezinsverhoudingen- en in engere zin: de baan: het leek alleen maar niets. U maakt nu van dat gewáánde ‘niets’ een werkelijke káns.

     

    -          U mevrouwtje: u wás dat weerbare dametje. Benauwd om een offer te brengen, als híj ook niet wat deed. En nu –met de wedergeboorte in u- hoe is het nu? U verricht uw werk –in dit geval uw huwelijk- zo van harte voor de Heer. Het begrip ‘onderdanigheid’ hebt u vertaald tot ‘offerbereide toewijding’. Nu u dóet, wat hóórt, erváárt u ook, wat hoort. Uw dode werk van ‘Hoe kom ik aan mijn trek’ vlamt op tot leven: ‘hoe maak ik hém gelukkig’. Dat ís al zo’n fijne ervaring. En uw mán? Hij stráált. Hij wordt aangemoedigd om ook positief te handelen. Wat is het lícht aan het worden (:18).

    -          U meneer: ú was die bodybuilder. Hoe gaat het, nu het nieuwe leven gestalte in u krijgt?! Zaterdag was u níet bij de veldloop. Maar u was wél in het pretpark. Toen u uw zoon van acht afhaalde uit één van de attracties, zei hij:

                “Pappie, ik hou van je.”

    Hebt u óóit zoiets heerlijks gehoord? Het lijkt zo nietsbetekenends, een dagje met het gezin op stap. Maar nú zet u dat ‘niets’ om in een heel reële kans op steeds meer geluk.

    Weet u nog, wat u welgemeend –na overleg met de Heer- tegen uw vrouw zei:

          “Het weekend is voortaan voor júllie.”

    Toen zij u omhelsde, sloegen de vlammen uit dat zo doods geworden huwelijk van u (:19).

    -          Jíj jongeman, was dat être, zeg maar: die etter. En nú: je bekeerde je toen in die tent, weet je nog. In de jeugdclub begon je te ervaren, wat het is om opnieuw te zijn geboren. Je wijdde je jonge leven aan Jezus toe. En nú: je ouders zijn je vrienden. Je biechtte op, maakte een nieuw begin.

          Wat is nu een tienerleven:

    o       Beetje plaatje draaien

    o       Beetje moeite met de seks…

    Stelt toch niets vóór!

    o       Maar jíj draait plaatjes in de evangelische koffiebar

    o       Laatst was er één, die bij de bijbel was opgevoed, hij wist er nog zóveel van. Hij probeerde je uit, wilde je uit je tent lokken met zo’n quasi gemeend rotvraagje:

                     “Zeg, wat is nu eigenlijk dudaïm? (Gen. 30:14).

    Maar jouw reactie was zó, dat je hem zág denken: hij is gaver en volwassener dan ik. Dat ‘niets’ van je leven wordt een kans, niet alleen voor jou, maar ook voor anderen. Je wandelt in ieder geval reeds in het licht met Jezus. Het donkere dal van luieren en bedriegen ligt áchter je. Wat is dát een behaaglijk idee (Col. 3:20).

    -          ü was die vader, die uw zoon zo opfokte: nu ja, niet voor voetbal, maar voor de school die u gedaan had en al zijn broers en zussen ook. Toen het nieuwe begin in uw leven kwam, was er zó’n toewijding om héél uw dagelijkse doen en laten aan God te wijden. U bad… en u kreeg licht op de situatie met uw zoon. Laatst zei hij, toch zo blij te zijn met de tuinbouwopleiding, waar u hem dan nu tóch naar toe liet gaan. U hebt hem bezig gezien in de schooloefentuin. Die kloeke gestalte bezig met mánnenwerk. Dóód ging hij op die vroegere school. Dood werk om hem daarheen te dwingen. Nú leeft hij óp. En ook ú vaart er wel bij. Door die goede beslissing vlamt –wat dat betreft- uw gezinssituatie van leven.

    -          Ú was die man, die altijd roddelde over de chef. Het ‘nieuwe denken’ begon echter in u. U zei:

    “Jezus, ik ben U toegewijd. Waar moet ik beginnen om mijn werk van alle dag te veredelen?!”

    U zag in, dat u eigen belangen diende door de belangen van de chef te dienen. Het dode werk:

    “Wat zal hij nú weer hebben.”

    en:

    “Ik lig toch stiekem dwars”,

    bloeide op tot leven:

    o       hij heeft toch ook zijn richtlijnen

    o       ik richt dit verslag nu eens zó in als híj het wil.

    Wat is nu het schrijven van rapporten?! Níets toch! Na twintig jaar zijn ze in ieder geval door de papiermolen. Maar dat ‘niets’ werd tot een káns om uw verzuurde innerlijk om te spitten en lucht te geven.

    -          Ú was die showbink. U leidde al eens een zangdienst, u sprak soms een ‘woord’, maar het behagen en het naar-de-ogen-kijken van mensen was een té groot element in uw overwegingen. Uw innerlijk onderging een renaissance. U zei tot God:

    “U heeft mij welgedaan (Ps. 13:6). Uit de grond van mijn hart kan ik daarom zeggen, dat ik tot uw dienst bereid ben. Zeg maar, hoe ik mijn werk moet herinrichten.”

    En; u zág: uw omgang met de mensen stelde niets voor. Het moest opgetild worden naar het licht. Toen Góds eer in het middelpunt kwam, werd dat ‘niets’ een kans op een stralender, vruchtbaarder leven (Col. 3:23).

    Zó is dat gegaan. Ja toch? Ja, ja… of halleluja.

    Hé, u bent zo stil! Als het nog niet zo is gegaan, dan gáát het zo gaan. Laat uw hand nóg steviger door God vasthouden door blij, openhartig en vertrouwend te bidden. Dan trekt Hij u mee

    21-06-2009, 20:53 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    15-06-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.4.3.6.....4.3.6.1.

    Gedachte

    4.3.6.

    Duisternis en licht

     

    Overwegingen:

    -

    De een maakt niets van een káns

    4.3.6.1.

    -

    De ander maakt van ‘niets’ een káns

    4.3.6.2

     

    4.3.6.1.

    De een maakt niets van een káns

     

    -          Hoe is het goud verdonkerd… ontluisterd het goede, fijne goud… De heilige stenen zijn wéggeworpen op de hoek van élke straat (Klaagliederen 4:1).

     

    Er wordt hier gesproken over mensen, die een duidelijk slechter worden van hun innerlijke en uiterlijke omstandigheden hebben meegemaakt:

    -          Zij wáren onaantastbare ‘vips’(very important persons) (zeer belangrijke lieden). Wat zég ik: v.vips. Ze zijn kwetsbaar en onaanzienlijk geworden (:2).

    -          Zij wáren zachtmoedig; ze zijn –door de nood van het ogenblik- nú hardvochtig (:3).

    -          Zij konden úitdelen. Nu kunnen zij zelfs in de ergste noodgevallen geen brood en geen water meer verstrekken (:4).

    -          Zij waren welvarend: het beste voedsel, de mooiste kleding, noem maar op! Nu zijn ze zó straatarm, dat zij de vuilnisbelten doorzoeken naar iets eetbaars, iets bruikbaars (:5).

    -          Zij waren indrukwekkend om te zien (:7). Nu zijn ze echte zielenpoten, onherkenbaar geworden schepsels, grauw van ellende, vel over been, vól rimpels de te ruim geworden huid (:8).

    Er is een óórzaak voor dat alles: zonde. Anders, maar wél erger dan die van Sodom: dáár ging het om niet wetende dwergen: zij víelen (:6).

    Híer gaat het om wétende reuzen (:7). Zij vállen. Reuzen vallen echter hárd!

    Goud hadden zij in hun bezit… goud waren zij zélf. Wie hoort er nu óóit, dat iemand góud kan bederven. Hún lukte het!

    Over edelstenen konden zij beschikken. Edelstenen waren zij zélf. Maar achteloos lieten zij die kostbaarheden vallen, gaven zij zichzelf prijs.

    Tegen zó’n spilzucht is niets bestand.

     

    Het gaat hier over een volk –de Israëlieten- dat in de tijd vóór Christus’ eerste komst in Gods plannen een grote rol speelde. Zij hadden veel meer kansen dan alle andere volken. God sponsorde hen (Ex. 19:6), omdat Hij van plan was om Jezus, de grote Bevrijder, uit hun rijen te laten voortkomen. Goed; dat ís uiteindelijk gelukt. Maar om deze mensen in die gebruiksperiode ’op peil te houden’! Nou nou! Het ging niet altijd van een leien dakje. Zij moesten zelf meewerken om op hoog niveau te blijven. Daar haperde het nog wel eens aan. En, als er zo’n hapering optrad, maakten zij –juist zij- een reuzesmak.

    Over zo’n downperiode bericht dit gedeelte.

     

    En nu ú, wedergeborene…

     

    Hé, vóór ik nog kan beginnen, brandt er al één los.

    “Daar gáán we weer. Wat is deze jongen voorspelbaar hè. Wij, blijde kinderen van een Levende Heer, moeten weer eens bang gemaakt worden. Weet je, wat het is?!: óns goud wil hij bederven; ónze edelstenen wil hij afpakken. Dreigen met theoretische bezwaren. Dadelijk ons weer wat opvijzelen. Hoelang moet die treurnis nu nog duren? Je snapt zo’n uitgever ook niet hè. Alles wordt toch maar gedrukt ook.”

     

    Nou, nou, nou… goed, ik bén voorspelbaar, maar ik ben geen bangmaker. De door mij gesignaleerde en te signaleren gevaren zijn niet helemáál theoretisch. De mogelijkheid, dat u in zo’n valstrik van satan loopt, is klein, maar tóch… in een zwak moment zou u een verkeerde stap kunnen doen. Voor dat gerínge risico wil ik toch éven waarschuwen.

    Kijk, wanneer u naast uw tent uw lege portemonnee vindt, bent u toch blij met die clausule in uw reisverzekering. Vergelijk het dáár maar mee…

    En al stáát u absoluut vast, misschien kunt u toch mijn opmerkingen gebruiken. Bijvoorbeeld voor een u bekende medegelovige, die wat minder stevig is gefundeerd. En, hoe lang het nog moet duren?! Ja hoor eens; ik baal zelf ook wel eens van 4.3. Maar ík ga door. Ga nu nog even mee. Met deze erbij nog drie ‘mineurs’ en ook nog drie ‘majeurs’. Dat moet toch te doen zijn. En de uitgever?! Zeg dat, wat u net zei, maar tegen hém.

     

    Nog eens: en nu ú, wedergeborene…

     

    … o ja zeg; de niet-wedergeborenen zitten er niet voor spek en bonen bij; de niet-bekeerden ook niet. Zelfs niet de niet-Christenen.

    Er is een kleine kerndoelgroep: de wedergeborenen. Als drie procent van mijn lezers dáártoe behoort, valt het mij mee. Daarom: zevenennegentig procent: jullie zijn mijn ruimere en ruimste doelgroep. Schuif aan; prik een vorkje mee. Kijk eens, hoevér je meewilt. Hoe dan ook: welkom!

     

    En nóg eens: en nu ú, wedergeborenen…

    U hebt het nieuwe leven ín u. Het groeit, vervult u, bewéégt zich, tekent zich in u af. Wat een káns: goud ín u, waardoor u zelf goud wórdt. Een edelsteen ín u, waardoor u zelf een edelsteen wórdt.

    Zoiets verknóei je toch niet. Zoiets laat je toch niet lós! Dat zou gewoon een belediging zijn voor God.

    U bent een volk, dat in de tijd voor Christus’tweede komst in Gods plannen een grote rol speelt. U hebt zó veel voor op alle andere mensen. God is uw Coach (Op. 1:6). Hij wil Jezus als de grote, nieuwe en blijvende (Luc. 1:33) President naar deze planeet sturen. Jezus wil als aanvoerder voor jullie zegevierende linies uitrijden (Op. 19:14). Het gebéurt een keer; er zullen van die overwinnaars zijn. Zorg echter wel, dat u erbij bent: houd het peil hoog. Nu u zulk een kans hebt, kunt u het zich niet veroorloven, er niets mee te doen. Erger zonde dan het grote geschenk te verknoeien, kan ik mij eigenlijk niet voorstellen.

    -          U bent bezig om een heel bijzonder iemand te worden, waarop heel de schepping wacht (Rom. 8:19). U dóet al levend werk. Ik kán mij voorstellen, dat u bij een teleúrstelling even verslapt. Maar toch niet blíjvend?!  De inzet is immers: goud! Het hemelse ‘vuurwerk’ mág niet verdonkeren tot aardse sintels. De glans van uw amethist, robijn of diamant, mág niet ineenschrompelen, tot u niet meer bent dan een grauwe kiezelsteen. U mág niet naar een toekomst wegzinken van heen-en-weer-geslingerd-worden als een golf van de zee (Jac. 1:6). Het behoort niet zover te komen, dat niemand u meer nodig heeft.

    -          U hébt al die liefde in u, waardoor u medegelovigen, die u een maand geleden nog op de tenen stonden, nu al weer ongeveinsd kunt liefhebben. Het was een paar weken slikken, maar nu is alle weer in orde. Laat de duisternis van de sleúr niet toe. Waarom zou u worden tot iemand, die gniffelend de laatste nieuwtjes weet: wie er nu weer kwaad weggelopen is uit de gemeente. Waarom zou u de heilige stenen wegwerpen en zelf opaal áf worden?!

    -          U wás al zo fijn op weg. Mensen voelden zich veilig bij u. Nóóit begon u te preken. Maar ze wisten, dat u iets hád. Zélf vroegen zij om geestelijke impulsen (Zach. 8:23). En dan stond u kláár! Laat de hóógmoed uw levende werk niet blussen tot levensloze as. Stel je toch de ramp voor: u deelt nog wel uit, maar het vóedt niet meer, het lést de dorst niet meer. Wat een ontluistering van het goede, fijne goud dat u hád!

    -          U hád al zo’n gevoel van welbehagen. Het geregelde overdenken van Gods woord was zulk een gezond voedsel. De levensstijl, waartoe Hij u leidde, maakte u tot een ster tussen allerlei vreemde, gefrustreerde medemensen (Phil. 2:15). Pas op, dat de kille wind van het-behoedzaam-wat-afstand-nemen niet gaat waaien.

          Die kan zó blazen, dat Gods zon verduisterd wordt door wolken:

    o       ja, ja; het zal wel zó zijn of ánders

    o       van mij hoeft het allemaal niet meer zo erg

    o       ach kom, dat weten wij nu toch wel.

    Die wind blaast uw schatten van u weg. Ergens in een dode hoek liggen ze temidden van het straatvuil. U bent toch niet tot deze hoogte gekomen om nu allerlei mode-ideeën te onderzoeken of dáár soms wat voeding of beschutting in zit (Gal. 3:3):

    o       wij eten tegenwoordig zó verantwoord, onbespoten hè… en onbemest, ook zemelen en zo… en honing, voorál veel honing!

    o       Er is een nieuwe theorie over de tien verdwenen stammen van Israël.

    o       Zeg, die nieuwste trend in de Amerikaanse pinksterbeweging: dáár verdiep ik mij in.

    o       Ik maak een studie van bepaalde voorbeelden en getallen in de bijbel. Die zijn een boodschap op zichzelf.

    -          U wás al íemand, waar níemand omheen kon (Mark. 7:24). De zouteloze pratertjes en klagertjes wisten, dat ú zout ín zich had (Mark. 9:50). Zij speurden iets van uw heling en voltooiing. Het kwam naar buiten door uw stralende blik en uw gezicht met o zo weinig zorgenrimpels.

          Houd de verwachtinglóósheid buiten de deur. Blijf niet alleen zingen:

                “Iets gebeurde met mij… iets gebeurde met mij”,

    maar ook:

          “Iets gebeurt nú met mij… iets gebeurt nú met mij.”

    Als uw oog verdoft, niet meer met verwachting is bezield, mist u de boot. U laat uw kans glippen. Die verwordt tot níets.

    U zingt dán ook niet meer:

          “We shall overcome”,

    maar:

          “Wat zal ons nú weer overkomen.”

    Innerlijk verschraalt u. En de zórgenrimpels?!: ja hoor, daar zíjn ze.

     

    Dus:

    -          teleurstelling

    -          sleur

    -          hoogmoed

    -          er niet meer helemaal bij betrokken willen zijn

    -          verwachtingloosheid…

    Vijf kuilen. De opsomming is niet volledig. Er zijn nog wel meer struikelmogelijkheden.

     

    Vraag aan God om u er langs te leiden (Ps. 139:25). Er is een eeuwige weg, waarop niet meer gestruikeld wórdt, maar steeds meer gejubeld (Jes. 35:8-10).

    Hij wil u erheen leiden (Joh. 16:13).

     

    15-06-2009, 20:58 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    07-06-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.4.3.5.2., tweede deel

    Het tweede:deel.

    Ik bén Christen… én bekeerd… én wedergeboren.

    En tóch:

    -         Ik heb een enkele maal overspelige gedachten.

    -         Ik leen het oor wel eens aan de slechte adviezen van de duivel.

    -         Ik héb streekjes, ik bén hebberig, ik máák wel eens dubieuze opmerkingen.

    -         Ik houd mijzelf voor de gek. Wanneer ik vóór mijzelf een beeld oproep ván mijzelf, moffel ik de tekortkomingen weg.

    -         Ik ben zo dikwijls onverdraagzaam voor de anderen.

    -         Ik bén geen zonnetje voor de klanten aan het loket, ik voel soms minachting voor hun onhandigheden, doe wel eens giftig tegen hen.

    -         Ik ben gauw geïrriteerd, gun een ander niet veel.

    -         Ik bén niet kalm en niet hulpvaardig en niet positief ingesteld.

    …

    Och, ’t is allemaal niet zo prima, ik wéét het; maar, láát me toch.

    Je maakt mij onrustig met dat opheuerige gepraat van ‘vol zijn’ en ‘een nieuw begin maken’ en zo. Zoals ik ben, zo bén ik nu eenmaal.

     

    Mijn antwoord:

    Zoals u bent, blijft u nooit. U kunt alleen maar vóór- of achteruit. U zit in een goed spoor door uw bekering en –naar u zegt- uw wedergeboorte. Maar: in dat spoor dan ook vérder (Phil. 3:16).

     

    07-06-2009, 20:31 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    31-05-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.4.3.5.2., eerste deel

    4.3.5.2.

    Word een feestelijk hoogoplaaiende, ríjke vuurgloed

    Eerste deel.

     

    Paulus stelt zich heel wat van zijn medegelovigen voor. Het ís me even een scala van verwachtingen omtrent hun mogelijkheden! Vroeger zaten zij met zoveel banden vast aan naar beneden zuigende omstandigheden (:7). Zij hadden God daarmee zó bedroefd gemaakt (:6). Maar nú: zouden zij ál die banden gaan doorkappen (Ps. 107:14).

    -         “Nee” tegen alles, wat in het seksuele leven viel buiten de norm van God: één man en één vrouw en één huwelijksband (Matt. 19:8).

    -         “Neen” ook –geestelijk gezien- tegen alle knipoogjes naar de duivel.

    -         “Neen”, tegen elk onzindelijk denken en elke niet door liefde geregeerde passie.

    -         “Neen” tegen de begeerte naar steeds meer statussymbolen om jezelf een gevoel van zekerheid te geven (Col. 3:5).

    -         “Neen” tegen alle kwaad worden, woedend geschreeuw, gifkikkerigheid, roddel en smerige verhaaltjes (:9).

    -         “Neen” tegen alle gelieg; dat hoorde bij de oude –steeds oudere- plunje (:9). Zéker hoorde het niet bij de nieuwe –steeds nieuwere- plunje (:10). Wie immers dat nieuwe kostuum aandeed, ging deel uitmaken van een heerlijk leger van integere strijders. Allerlei soort mensen werden in dat leger op een nieuwe manier gelijk gemaakt (:11).

     

    Daarentegen, (want dat hoorde nú bij je):

    -         “Ja” tegen een warme, positieve, bereidwillige, hulpvaardige opstelling jegens alle mensen.

    -         “Ja” tegen vriendelijke bescheidenheid, milde aanpak en tijd hebben en goed zijn voor iedereen (:12).

    -         “Ja” tegen ‘wat van elkaar kunnen hebben’ en elkaar naar Goddelijk voorbeeld kunnen vergeven (:13).

    -         “Ja” tegen de van God afkomstige liefde jegens alle medemensen (:14).

    -         “Ja” tegen innerlijke vrede en harmonie (:15).

    -         “Ja” tegen het elkaar volgens Gods richtlijnen vooruit brengen en terecht helpen.

    -         “Ja” tegen een leven, dat steeds meer een loflied op de Alomvattende zou worden (:16).

     

    Onze tekst geeft dan vervolgens een sleutel voor dat “Nee” en voor dat “Ja”.

    Iedereen –zelfs een kind-  (Spr. 20:11) maakt zich naar buiten kenbaar via wat hij zegt of doet. Aan dat zeggen of doen gaat denken vooraf. Het is goed, als iemand er toe kan komen, om elke gedachte, elk woord en elke daad  met positieve kracht te laden. De keuzen “Neen” en “Ja” komen dan vanzelf. De enige werkelijke positieve kracht is de naam van Jezus, die ín zichzelf een loflied is aan God. Doe uw mond maar wijd open (Ps. 81:11). Vraag de Heer maar luid en duidelijk om u bij dat opladen te helpen. Ik heb nog nooit anders géhoord, dan dat Hij metterdaad vérhoort (Luc. 11:13).

     

    U, wedergeborene, doet, zegt en denkt zoveel, de hele dag door…

    Allereerst dít: ik wil er niet de oorzaak van zijn, dat u nu schichtig gaat worden. U moet vooral niet gaan denken:

    “O, nu moet ik zeker al die honderdduizenden gedachteflitsen, opmerkingen en verrichtingen per dag positief gaan laden. Mijn gúnst!”

    Welnee. Als u het aan Hem vraagt, zal God u zeker helpen. Hij zal u het vermogen geven om de belangrijke punten uit te pikken uit de brede stroom van uw activiteiten.

    -         U bent toch wédergeboren!

    -         Een van de kenmerken daarvan is toch, dat u de Heer niet meer ‘in de gang laat staan’.

    -         Door uw gebed nodigt u Hem toch bínnen.

    -         Daardoor kan Hij toch ook déze goede gingen geven (Op. 3:20).

     

    Zomaar wat voorbeelden van omstandigheden, die op een bepaald moment nét van centraal belang kunnen zijn:

    -         U zit –mét de schat van de wedergeboorte ín u- op een zonovergoten, mudvol strand. Uw vrouw zit naast u. Gedachten aan al het aanwezige vrouwelijk schoon willen van start gaan. Op het moment echter, dat zij uw bewustzijn binnenvaren, zijn ze al ontladen van hun negatieve vracht en béladen met ‘de naam’ en ‘het loflied’. U legt uw arm om de schouder van uw echtgenote. Welgemeend zegt u, dat zij er voortreffelijk uitziet. De gedachte, die een dood- ja een dodend werk had kúnnen worden, krijgt iets gelukkigmakends.

    -         U bent in een gesprek gewikkeld. Door een u bekende omstandigheid te verzwijgen, kunt u de overleggingen in een u welgevallige richting buigen. Maar dat is eigenlijk niet mógelijk voor een opnieuw geborene. Gedachten aan Jezus en God maken uw woorden eerlijk. Een blij gevoel van ‘voltooid en volwassen worden’ gaat door u heen.

    -         Een bijbaan op drie avonden in de week…: op uw vrije dagen eindelijk de tent úit en de caravan ín. Echter: waar het één zit, kan het ánder níet zitten. Avondwerk voor Jezus krijgt minder tijd. Gods Geest fluistert u in:

    “Niet het pad op van schnabbeltje dit en schnabbeltje dat (Jes. 30:21).”

    Jeugdig duikt u ook het volgende seizoen uw tentje in. U hebt uw daden laten verlichten door de raad van uw Vrienden (Ps. 119:105).

    Feestelijke vuurgloed is er in uw overleggingen, wanneer u bedenkt, hoeveel u voor de Heer hebt kunnen doen door luxe tot wat later uit te stellen. O, dat nieuwe leven; wat bewaart het u voor veel domheden.

    -         U overdenkt uw weg door het leven tot dusver. Daarbij komt u ook uw tegenslagen tegen. Even is er de verleiding van een leugengeest, die uw denkwereld wil beïnvloeden (Jac. 1:14). Hij wil u influisteren, dat álle schuld van álle wanbegrip altijd bij de u dwarsbomende medegelovigen lag en nóóit bij u. Maar: u denkt aan de náám! De leugen wijkt. Een gedachtewerk vlamt hóóg op tot léven. Niet langer bergt het de dood in zich. Hoe kán het ook anders, als de wedergeboorte vorm in u krijgt.

    -         Het weekendjournaal is een gelegenheid bij uitstek om je kwaad te maken over de demonstraties van de dag. Sommigen zeggen heftig:

    “ ’t Is weer zaterdag, ze moeten weer zo nodig.”

    Anderen sneren:    

    “Daar lopen ze weer van onze centen.”

    31-05-2009, 21:28 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    25-05-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.4.3.5.1.,tweede deel

    4.3. 5.1; tweede deel

    En u, wedergeborenen; ú doet volwaardig, levend werk (ik kijk nu even alleen naar de kern). Wáárom doet u dat?

    Wel: God heeft tegen u gezegd, dat het voor u en al die andere, gelukkige vereerders van Hem altijd feest is (Spr. 15:15). Elke dag mag u op elk moment eventjes héél intens blij aan Hem denken om daarna weer vrolijk voort te gaan. Wat dát betreft is elke dag gelijk (Rom. 14:5).

    U beziet nu alles in dít licht:

    -         De Alwetende heeft een tijd van werken … ik ook.

    -         De Almachtige heeft een tijd van rusten… ik ook

    -         Onvoorstelbaar groot zijn de werken van de Alwijze.

    -         Op mijn rustdag denk ik aan de grootsheid van zijn gedachten.

    -         Ik overpeins de verbeeldingskracht van zijn ontwerpen.

    -         Ik verlustig mij in de rijke verscheidenheid van zijn scheppingen.

    -         Een zévende dag is voor mij niet eens zozeer nodig. Die rángorde is niet eens zo belangrijk meer. De éérste dag van de week (1 Cor. 16:2) is óók goed. Elk ógenblik immers kan ik mij verheugen over die hoogverheven Persoon, die míjn Váder wil zijn.

     

    Prima zeg, als het zó met u gesteld is. Wat een wijngaard vól vrucht. Maar let op de kleine vossen, die de wijngaard willen bederven (Hoogl. 2:15).

    Even attentie:

    -         Er is zo’n kléin boekje, uw agenda. Dat boekje kan zó vol lopen met afspraken.

    -         Er is zo’n gróót herinneringsvermogen. Het kan zo vól lopen met onvergetelijke, vooral nare gebeurtenissen.

    -         Er is zo’n uitgebreid denkleven. Het kan zo vól lopen met zorgen.

    -         Er is zo’n krachtig wilsleven. Het kan zo vól lopen met begeren om overal een vinger in de pap te hebben.

    -         Er is zo’n fantasierijk zielenleven. Het kan zo vól raken met gedachtespinsels.

    O la la…:

    -         Als u vliegt van afspraak naar afspraak.

    -         Als u zo precies weet: tien jaar geleden zei hij zus-of-zo tegen mij.

    -         Als u ná die diefstal –zó lang geleden al weer- mensvijandig bent gebleven (zéér vaag: Hebr. 10:34).

    -         Als u elke morgen wakker wordt met de gedachte:

    “O, daar ligt mijn onopgeloste probleem weer.” (Ps. 73:14).

    -         Als u van alle bestuursorganen lid wilt zijn.

    -         Als u Gods wet gaat aanvullen met úw wetjes.

    Dán!!:…

    -         Dan raakt u het vermogen om u opgewekt en opgetogen te bezinnen op de In-het-Licht-Tronende (Ps. 80:2) gaandeweg kwijt.

    -         Dan is de vreugde van de Heer niet langer uw toevlucht (Neh. 8:11).

    -         Dan verzandt de stroom van uw volle werk tot een stroompje van half werk. Geen genezende dóórspoeling meer, maar verzurende bijna-stilstand (Ez. 47:11).

    -         Dan laaien niet meer de koninklijke vlammen van vurig, levend werk. Er ligt alleen nog iets stinkend te smeulen.

     

    En hoe gaat het dan verder? Hoe vertaalt dit zich in de praktijk van het leven?:

    -         U doet uw werk voor God werktuigelijk, denkt:

    “Al die soesa. Ik lijk wel gek. Zou ik eigenlijk niet tegen al die anderen zeggen:

          ‘Bekijk het maar. Geef mijn portie maar aan fikkie.’

    Zou ik dan niet veel beter af zijn?”

    Maar dan neemt u toch maar weer uw bediening –welke dan ook- op. Of u het zonder feest-in-uw-hart lang volhoudt?! Ik denk het niet.

    -         U overlegt:

    “Mijn stille tijd maar wat inkorten. Dat liederenblad moet nog gefotokopieerd worden.”

    U bent weggeraakt van het weten, dat na de hemelse lofprijzing de aardse machine veel voorspoediger draait (Matt. 6:33).

    -         U bedient zich in discussies van vooraf overlegde, uit het zielenleven voortkomende handigheidjes. U laat zich niet meer ter plekke inspireren door de altijd verrassende Geest van God.

    -         U weet precies uit te leggen, waarom campingbezoek en t.v.-gekijk zondig zijn. Verfrissende, wervende woorden echter, komen er niet meer bij u uit.

     

    Wel, is het zó met u gesteld:

    -         Overwerkt door agendaterreur.

    -         Argwanend gemaakt door dat olifantengeheugen van u.

    -         Verstikt door zorgen.

    -         In disharmonie met uw gezin door uw elke avond op pad zijn.

    -         Helemaal het spoor bijster door uw eigen theorietjes (2 Tim. 2:18).

    Weet dan, dat anderen diezelfde fouten gemaakt hebben. Zíj zijn er uitgekomen:

    -         Zíj heersten over hun agenda, in plaats van dat het omgekeerd was.

    -         Zíj konden allerlei dingen achter zich werpen, evenals God dat kan (Jes. 38:17).

    -         Zíj vertelden alles aan de Heer. Zó verloren zij hun bezorgdheid (Phil. 4:6).

    -         Zíj onderkenden hun overal-bij-betrokken-willen-zijn als verkapte geldingsdrang.

    -         Zíj dronken verder alleen nog maar de pure melk van de echte waarheid (1 Petr. 2:2).

    Wat hun gelukte, gaat u gelukken. Bent u in de fout gegáán? Was God niet meer het feestelijke middelpunt van uw blijde bezinning. Bezon u zich alleen nog maar op zorgjes en gekrenktheden?

    Wel; gebeurd is gebeurd is gebeurd (Luc. 9:62). U wás een treurig smeulend, armelijk vuurtje aan het worden, maar nú zet u daar een punt achter.

     

    Niet langer de halfheid:

                Het met alle-lek-en-gebrek toch nog wel íets gedaan hebben voor de Meester.

    Op: naar de vólheid.

     

    25-05-2009, 20:26 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    18-05-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.4.3.5.1., eerste deel

    Gedachte

    4.3.5.

    Onbetrouwbaarheid en betrouwbaarheid

     

    Overwegingen:

    -

    Word geen treurig smeulend armelijk vuurtje

    4.3.5.1.

    -

    Word een feestelijk, hoogoplaaiende rijke vuurgloed

    4.3.5.2.

     

    4.3.5.1. (eerste deel)

    Word geen treurig smeulend armelijk vuurtje

     

    -         Gedenk de sabbatdag, dat gij die heiligt; zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen. Maar: de zevende dag is de sabbat van de HERE uw God. Dan zult gij géén werk doen:

    o       Gij

    o       Noch uw zoon

    o       Noch uw dochter

    o       Noch uw dienstknecht

    o       Noch uw dienstmaagd

    o       Noch uw vee

    o       Noch de vreemdeling die in uw steden woont.

          Want:        

    o       In zes dagen heeft de HERE de hemel en de aarde gemaakt

    o       De zee en ál wat daarin is

    o       En Hij rustte op de zevende dag.

          Daarom zegende de HERE de sabbatdag en heiligde die (Ex. 20:8-10).

     

    God zei tegen de Israëlieten, dat de zevende dag héél anders was dan de voorafgaande zes. Echt een dag om afzonderlijk te zetten.

    Zes dagen werken, één dag rust. Zes dagen werken, één dag rust. Zes dagen werken enz. Beslist niet het gewone werk van alledag in dat aparte, feestelijke etmaal. Zélf niet werken. Het óók niet toestaan aan je gezin en aan je personeel. Ook de buitenlandse gastarbeiders mochten meegenieten van die aan hen zo totaal vreemde zegen.

    Ook zíj hadden deel aan de weldadige levensstijl van dit wonderlijke volk.

    Zelfs de ezel, die zes dagen het graan plette in de tredmolen, had vrij; ook voor hém was het ‘holy day’. Verbouwereerd stond hij te kijken in een wei vol bloemen. Dan opeens sprong hij –balkend van plezier- weg op vier stijve, onwennige poten (Spr. 12:10).

     

    Waarom niet werken, waarom féést?! Zo’n afzonderlijk gestelde dag herinnerde je aan iets heel belangrijks:

    God had óók eens zes dagen gewerkt. Natuurlijk is God altijd de Volkomen Actieve (Joh. 5:17) maar wat er in die zes-dagen-van-Hem (2 Petr. 3:8) gebeurd was… dat was zó geweldig.

    -         Hij had de aarde omgevormd van een wilde baaierd tot een lusthof.

    -         Hij had die planeet gestoffeerd met honderden bewoners ín de zee en óp het land.

    -         Zon, maan en sterren waren niet langer onzichtbaar door dikke wolken. Ze verkwikten en vermooiden al dat prachtigs nog meer.

    -         En tóen… had Hij Adam en Eva op die aarde geplaatst als koning en koningin om al dat heerlijks te beheren (zie in deel één 1.4.5. t/m 1.5.1.).

    Een onvoorstelbare prestatie: erfelijke eigenschappen waren in ál wat leeft, gelegd, naar de aard van juist díe levensvorm. Elk boomblad, elk insect, elke vis, elke vogel, elk zoogdier… elk mens: volkomen uniek en… de eerste in een lange rééks van unica.

    Daarná –op zijn zevende dag- rustte God en verkwikte zich met het verrukkelijke, dat Hij geschapen had.

    Wel, de bederver kwam, gooide modder en vuil op al dat fraais. Dat is echter een andere geschiedenis.

    God wilde, dat de mensen elke zevende dag tot een periode van blijde bezinning zouden maken. Geregeld aan hem denken was goed voor hen. Ze leerden daardoor beseffen, wat hun wezenlijke bestemming was:

    -

    God maakte van wanorde: orde;

    zo ook zíj

    -

    Hij was uitermate creatief;

    zo ook zij

    -

    Hij was onuitputtelijk in het bedenken van wat goed en mooi , afwisselend en verrassend was

    zo ook zij

     

    Ik meen, dat er veel Israëlieten waren, die de juiste bedoeling dóór hadden. Zij konden héél blij zijn met de sabbat en alle andere feesten, die God gaf.

    Zijn wet, zijn plan maakte hen vol van vreugde (Ps. 119:70).

    Geleidelijk aan echter, maakten vele mensen hun manier van sabbat vieren tot een persiflage van het gegeven model. Hoe kwam dat?!

    -         Gejacht en gejakker;

    -         Wrok;

    -         Zorg en teleurstelling;

    -         Zelfhandhaving en het verzinnen van allerlei eigen ideetjes

    deden hun verwoestend werk.

    -         Zij kregen het te druk om hun harten tot God op te heffen.

    -         Zij raakten te verbitterd om nog eerbiedig over zijn grote werken te kunnen mediteren.

    -         Zij werden zó overwoekerd door zorgen en ontmoedigd door teleurstellingen, dat elke lust hun verging om geestelijk ook maar íets te ondernemen.

    -         Ze waren zó opgeblazen door eigendunk, dat ze geen interesse meer hadden om te denken over ‘de Andere’.

    Op die manier:

    -         Sneden zij zichzelf de weg af, waarlangs zij hun overleggingen hadden kunnen optillen tot fijn, hoger denken.

    -         Kon de vreugd in de Heer niet langer hun kracht en hun toevlucht blijven (Neh. 8:11).

    -         Werden althans zíj niet ‘het geheel andere volk’, zoals de Heer dat had bedoeld.

    -         Werden zíj mensen, die net zo wilden zijn als alle andere aardbewoners (1 Sam. 8:5).

    Hoe werd het leven van alledag tóen?

    -         Op de sabbatdag tobden zij gewoon door over hun dagelijks werk. Hun handen jeukten om op de akker aan de slag te gaan. Er lagen immers nog zoveel karweien te wachten!

    -         Als men hun vroeg, mee te doen aan de blijde reidans ter eer van God (Ps. 150:4), wimpelen zij de uitnodiging af. Zij zeiden:

    “Laat me maar. Eenmaal zal jij net zo bezeerd en geslagen en onder de zorgen begraven zijn als ik. Dán praten wij nóg wel eens.”

          Zo verbreidden zij een geest van défaitisme.

    Er kwam een éindeloze discussie op gang over wat nu wél arbeid was op sabbat en wat níet:

    -         hoe lang mocht een wandeling duren.

    -         Natuurlijk mocht je wél je vee verzorgen (Luc. 13:15).

    -         Maar, korrels uit rijpe aren halen, kijk, dat mocht nu net weer níet (Matt. 12:2).

    Zo ontnamen die mensen de zin en de aardigheid aan hun gewone werk van de zés dagen. Het werd zo dóóds. De cyclus van het gewone liep niet telkens uit op het óngewone van het zevende-dags-feest. Die zevende dag wás geen climax meer.

    De bedoeling was, dat je blij zou denken:

    -         Wij werkten zes dagen… de Onvoorstelbare ook.

    -         Wíj bedachten van alles… de Onuitsprekelijke óók.

    -         Wíj gaven vorm aan vele ideeën… de Onzegbare óók.

    En ná die zes dagen:

    -         Kijken wij blij terug… de Geprezene óók.

     

    En nú … je dacht:

    -         Hé… ik kreeg die akker net niet meer geploegd. Wat een sof, die sabbat; dadelijk slaat het wéér om.

    -         Ik wéét iets voor mijn sabbatsreis; de Farizeeën zeggen, dat je maar een paar honderd meter mag wandelen; neem ik toch een stoeltje mee! Rust ik telkens zogenaamd wat uit. Daarna mag ik weer verder.

    Kíjk, zó bleven de meeste Israëlieten steken in de halfheid. Ze deden veel, ze hielden Gods waarheid toch wel min-of-meer vast. Net genoeg om tóch het volk te blijven, waaruit Jezus, de Bevrijder kon worden geboren. Maar –dit is geen verwijt hoor- het had zoveel vóller kunnen zijn.

     

    -         Al wat gij doet, met woord of werk, doet het alles in de naam van de Here Jezus, God de Vader dankende door Hem (Col. 3:17).

     

     

    18-05-2009, 19:00 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Archief per week
  • 27/09-03/10 2010
  • 13/09-19/09 2010
  • 06/09-12/09 2010
  • 30/08-05/09 2010
  • 16/08-22/08 2010
  • 09/08-15/08 2010
  • 02/08-08/08 2010
  • 12/07-18/07 2010
  • 05/07-11/07 2010
  • 28/06-04/07 2010
  • 14/06-20/06 2010
  • 17/05-23/05 2010
  • 03/05-09/05 2010
  • 26/04-02/05 2010
  • 19/04-25/04 2010
  • 05/04-11/04 2010
  • 22/03-28/03 2010
  • 15/03-21/03 2010
  • 08/03-14/03 2010
  • 01/03-07/03 2010
  • 22/02-28/02 2010
  • 15/02-21/02 2010
  • 08/02-14/02 2010
  • 01/02-07/02 2010
  • 25/01-31/01 2010
  • 18/01-24/01 2010
  • 11/01-17/01 2010
  • 04/01-10/01 2010
  • 28/12-03/01 2010
  • 14/12-20/12 2009
  • 07/12-13/12 2009
  • 30/11-06/12 2009
  • 23/11-29/11 2009
  • 16/11-22/11 2009
  • 09/11-15/11 2009
  • 02/11-08/11 2009
  • 26/10-01/11 2009
  • 19/10-25/10 2009
  • 28/09-04/10 2009
  • 21/09-27/09 2009
  • 14/09-20/09 2009
  • 07/09-13/09 2009
  • 31/08-06/09 2009
  • 24/08-30/08 2009
  • 10/08-16/08 2009
  • 03/08-09/08 2009
  • 27/07-02/08 2009
  • 13/07-19/07 2009
  • 06/07-12/07 2009
  • 22/06-28/06 2009
  • 15/06-21/06 2009
  • 01/06-07/06 2009
  • 25/05-31/05 2009
  • 18/05-24/05 2009
  • 04/05-10/05 2009
  • 27/04-03/05 2009
  • 20/04-26/04 2009
  • 13/04-19/04 2009
  • 06/04-12/04 2009
  • 30/03-05/04 2009
  • 23/03-29/03 2009
  • 16/03-22/03 2009
  • 09/03-15/03 2009
  • 02/03-08/03 2009
  • 23/02-01/03 2009
  • 09/02-15/02 2009
  • 02/02-08/02 2009
  • 26/01-01/02 2009
  • 19/01-25/01 2009
  • 12/01-18/01 2009
  • 05/01-11/01 2009
  • 29/12-04/01 2009
  • 22/12-28/12 2008
  • 15/12-21/12 2008
  • 08/12-14/12 2008
  • 01/12-07/12 2008
  • 24/11-30/11 2008
  • 17/11-23/11 2008
  • 10/11-16/11 2008
  • 03/11-09/11 2008
  • 27/10-02/11 2008
  • 20/10-26/10 2008
  • 06/10-12/10 2008
  • 29/09-05/10 2008
  • 22/09-28/09 2008
  • 15/09-21/09 2008
  • 08/09-14/09 2008
  • 01/09-07/09 2008
  • 18/08-24/08 2008
  • 11/08-17/08 2008
  • 04/08-10/08 2008
  • 28/07-03/08 2008
  • 21/07-27/07 2008
  • 14/07-20/07 2008
  • 07/07-13/07 2008
  • 30/06-06/07 2008
  • 23/06-29/06 2008
  • 16/06-22/06 2008
  • 09/06-15/06 2008
  • 02/06-08/06 2008
  • 26/05-01/06 2008
  • 19/05-25/05 2008
  • 12/05-18/05 2008
  • 05/05-11/05 2008
  • 28/04-04/05 2008
  • 21/04-27/04 2008
  • 14/04-20/04 2008
  • 07/04-13/04 2008
  • 31/03-06/04 2008
  • 24/03-30/03 2008
  • 17/03-23/03 2008
  • 10/03-16/03 2008
  • 03/03-09/03 2008
  • 25/02-02/03 2008
  • 18/02-24/02 2008
  • 11/02-17/02 2008
  • 04/02-10/02 2008
  • 28/01-03/02 2008
  • 21/01-27/01 2008
  • 14/01-20/01 2008
  • 07/01-13/01 2008
  • 31/12-06/01 2008
  • 24/12-30/12 2007
  • 17/12-23/12 2007
  • 10/12-16/12 2007
  • 03/12-09/12 2007
  • 26/11-02/12 2007
  • 19/11-25/11 2007
  • 12/11-18/11 2007
  • 05/11-11/11 2007
  • 29/10-04/11 2007
  • 22/10-28/10 2007
  • 15/10-21/10 2007
  • 08/10-14/10 2007
  • 01/10-07/10 2007
  • 24/09-30/09 2007
  • 17/09-23/09 2007
  • 10/09-16/09 2007
  • 03/09-09/09 2007
  • 27/08-02/09 2007
  • 20/08-26/08 2007
  • 13/08-19/08 2007
  • 06/08-12/08 2007
  • 30/07-05/08 2007
  • 16/07-22/07 2007
  • 09/07-15/07 2007
  • 02/07-08/07 2007
  • 25/06-01/07 2007
  • 18/06-24/06 2007
  • 11/06-17/06 2007
  • 04/06-10/06 2007
  • 28/05-03/06 2007
  • 21/05-27/05 2007
  • 14/05-20/05 2007
  • 07/05-13/05 2007
  • 30/04-06/05 2007
  • 23/04-29/04 2007
  • 16/04-22/04 2007
  • 09/04-15/04 2007
  • 02/04-08/04 2007
  • 26/03-01/04 2007
  • 19/03-25/03 2007
  • 12/03-18/03 2007
  • 05/03-11/03 2007
  • 26/02-04/03 2007
  • 19/02-25/02 2007
  • 12/02-18/02 2007
  • 05/02-11/02 2007
  • 29/01-04/02 2007
  • 22/01-28/01 2007
  • 15/01-21/01 2007
  • 08/01-14/01 2007
  • 25/12-31/12 2006
  • 18/12-24/12 2006
  • 11/12-17/12 2006
  • 04/12-10/12 2006
  • 27/11-03/12 2006
  • 20/11-26/11 2006
  • 13/11-19/11 2006
  • 06/11-12/11 2006
  • 30/10-05/11 2006
  • 23/10-29/10 2006
  • 16/10-22/10 2006
  • 09/10-15/10 2006
  • 02/10-08/10 2006
  • 25/09-01/10 2006
  • 18/09-24/09 2006
  • 11/09-17/09 2006
  • 04/09-10/09 2006
  • 28/08-03/09 2006
  • 21/08-27/08 2006
  • 14/08-20/08 2006
  • 07/08-13/08 2006
  • 31/07-06/08 2006
  • 24/07-30/07 2006
  • 17/07-23/07 2006
  • 10/07-16/07 2006
  • 03/07-09/07 2006
  • 26/06-02/07 2006
  • 19/06-25/06 2006
  • 12/06-18/06 2006
  • 05/06-11/06 2006
  • 29/05-04/06 2006
  • 22/05-28/05 2006
  • 15/05-21/05 2006
  • 08/05-14/05 2006
  • 24/04-30/04 2006
  • 17/04-23/04 2006
  • 10/04-16/04 2006
  • 03/04-09/04 2006
  • 27/03-02/04 2006
  • 20/03-26/03 2006
  • 13/03-19/03 2006
  • 06/03-12/03 2006
  • 27/02-05/03 2006
  • 20/02-26/02 2006
  • 13/02-19/02 2006
  • 06/02-12/02 2006
  • 30/01-05/02 2006
  • 23/01-29/01 2006
  • 16/01-22/01 2006
  • 09/01-15/01 2006
  • 02/01-08/01 2006
  • 26/12-01/01 2006

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!